Verstarde Liefde ERIC DE NOORMAN- DE GEHEIMZINNIGE BRON Laatste groet van varend Nederland voor de Vorstin De Regering handelt in een binnenlandse sfeer Mensen op reis Verplicht lidmaatschap Koningin ziet gondelvaart Een vlootsch in het klein De vlootschouw op het Buiten-IJ Fantastisch is het juiste woord r Een belangrijke fout OP EIGEN BENEN ZATERDAG 4 SEPTEMBER 1948 PAGINA 5 °°V ALBUM VOOR DE KONINGIN Organisatie van de politie Voor Kon. Wilhelminafonds Grondwetsherziening passeert Eerste Kamer Andere ontwerpen drink een pittig glas f^|f ILL MABEL BARNES GRUNDY Vertaald door: E GRIESE - K. DE VRIES Estafette Maastricht Amsterdam y i! Het kan eigenlijk helemaal geen ver wondering wekken, dat in de Mis formulieren van de Zondagen na Pinksteren, die in hoofdzaak door ver maning en herinnering aan de lessen van J®zus een diep godsdienstig gedrag in °ns willen levendig houden, Zijn eerste en voornaamste gebod telkens en telkens fc®®r in allerlei vormen terugkeert. Lief- en nog eens liefde, jegens God en k® evenmens: dat is het wezen, het ken merk, de hoofdzaak van het christen- Som! Maar ondanks het stralende voorbeeld van Christus zelf en van Zijn echte en ^are volgelingen, de heiligen, is juist Sit het punt, waaraan het ons het meest s®hort. De eerste christenen hebben Cods gebod in dit opzicht beter begre pen dan wij. Zonder marchanderen, zon der menselijk opzicht, eenvoudig, als '®ts, dat van zelf spreekt, stonden hun Wten wijd open voor hun medemensen, 2° zelfs, dat de heidenen de christenen bonden aan hun liefde voor elkander. Maar langzamerhand viel ook hier een Achteruitgang te constateren. Men zegt wel eens, dat de door de tonde val bedorven, zelfzuchtige natuur, A's ze door de voordeur op straat wordt Sozet, door een achterdeur weer bin nenkomt. Het feit is in ieder geval niet 'o loochenen, dat eigenliefde en zelf tucht zó diep in onze aard verankerd 'iggen, dat blijvende strijd en zelfbeheer- "ng nodig zijn om Christus' gebod be hoorlijk na te komen. Dat dit moeilijk As. zal geen verstandig mens willen ont kennen, vooral omdat ieder goed-willen- Se al heel gauw merkt, hoe hopeloos alleen hij met zijn voornemens en pogingen *an naastenliefde staat te midden van 'en kille, berekenende wereld, waar ie- her alleen maar voor zichzelf schijnt 1® bestaan. Desondanks, of beter: juist haarom luidt Christus' eerste gebod: God eU onze medemens liefhebben. Wij ken den Zijn eigen voorbeeld! Als ooit 'crnand in het leven alleen heeft ge daan, met een hart vol liefde, en wel ke liefde! dan was het Christus in de hagen van Zijn Lijden. Ondank, bespot ting, miskenning noch laster waren in Alaat Hem terug te houden van het hoog- ste offer. Hij heeft inderdaad recht van Apreken, als Hij liefde vergt van Zijn volgelingen. Nu is het een, jammer genoeg, veel Verbreide „taktiek" onder de z.g. goede Christenen hun praktijk van naasten- 'iefde te beperken tot mensen, die, naar eigen oordeel, daarvoor in aanmerking komen, of, misschien juister gezegd, een A®kere categorie uit te sluiten van hun daadwerkelijke bemoeiingen. Op zich is dez.e handelwijze al in geen enkel opzicht verdedigen, maar het wordt nog veel ®fger, als men deze manier van doen ®®k nog tracht te motiveren of goed te &aten met godsdienstige motieven. Hiervoor bestaat geen ander woord <lan regelrechte huichelarij! Nieuw is deze houding helemaal niet! Öet Evangelie van de zestiende Zondag Ua Pinksteren licht ons daarover vol doende in! Jezus is te gast bij een van de voor naamste Farizeërs. Op zich zelf al een Veelzeggend feit in dit verband! Natuur- 'ijk wordt hij nauwkeurig bespied. Ieder ^oord, ieder gebaar, iedere blik van Jezus is belangrijk voor deze letterzif ters. Ze zouden Hem maar al te graag betrappen op een overtreding van de ^'et, de wet volgens hun verformaliseer- de verklaring dan altijd! Een zieke komt binnen in de hoop zijn gezondheid terug te krijgen. Een prachtgelegenheid voor Jezus de Farizeërs de les te lezen. Tot bun verbazing horen ze de vraag stellen, die hun geheime gedachten openbaart: -Mag men op de Sabbat genezen?" Het iA'as die dag juist Sabbat! Geen antwoord! En Jezus spreekt ^eer: „Wie van U zal zijn ezel of zijn ®s, die in een put gevallen is, er niet Aanstonds uittrekken, zelfs op een Sab batdag?" Heel laconiek tekent St. Lucas bierbij aan: „Ze wisten er niets tegen 'h te brengen." Het.gaat hier in wezen om een essen tieel verschil tussen de opvatting en leer van Jezus en die van de Schriftgeleerden en Farizeërs. Deze laat je hadden een tot in de kleinste details ditgewerkt systeem van voorschriften Uitgedacht, waardoor de eigenlijke geest dan de wet zeer in verdrukking kwam, 6h dat hen vaak in staat stelde zich van be werkelijk grote verplichtingen van be wet ontslagen te achten. In Jezus' 'eer echter hebben wetten en voorschrif ten geen betekenis, als zij het onmoge- ''Jk maken Gods voornaamste gebod, de befde tot Hem en de medemens, volle dig ten uitvoer te leggen. Daarom zei b®zus ook bij een andere gelegenheid tot de Farizeërs: „Waarom overtreedt de wet van God ter wille van Uw 6lgen overleveringen?" Deze verfoeilijke Farizeërsmentaliteit °ok onder ons Christenen geen qnge- is tyo. on verschijnsel. Ook. onder ons is ^dgzamerhand een geestesgesteldheid l: begroeid, die het wezen over het hoofd *'®t terwille van een massa zelf-uitge- 'QPden, onverdedigbare bijkomstigheden. e Ware, grote, roekeloze liefde, die geeft zichzelf wegschenkt, vrij van die z.g. bideniersgeest van krententellerij, ken- bcp wij nog niet. Wij hebben ons leven V®el te veel ingedeeld in hokjes en !abi®s, in dierbare gewoontetjes en tra- 'tietjes, waarvan wij tot geen enkele Njs wensen af te wijken; wij voelen ybs te goed, te „heilig!" zelfs een ^®cht voorbeeld geven mag immers niet! j 0rn om te gaan met zwakke of geval- broeders, dat kan men toch ook °r zijn kostbare fatsoen niet doen!! - lieer dan belachelijke standsver- l', waardoor de één „menéer" en de j 6r gewoon „Jansen" is, belet ons blaar Scbap, ugsteliing te tonen voor wie ook ar één sport lager staat op de maat- h! e 'adder Alsof Christus zelf V*» Du voorkeur armen en zondaars op- A®Cht ®n met Farizeërs omging! De g- (Van een onzer speciale verslag gevers) Amsterdam was bijna letterlijk hetx Venetië van het Noorden, toen gister avond tientallen feëriek verlichte en versierde „gondels" door de grachten voeren. Slechts de „gondels" waren geen gondels, maar wherries. Overal langs de grachten in de binnenstad stonden de Amsterdammers rijen dik te kijken naar 't betoverende schouw spel. Zelfs een malse regenbui kon hen daarvan niet terughouden. Soms, als een bijzonder geslaagde cre atie voorbijvoer, klonk een daverend applaus of een langgerekt „Oooh!" op. En een zanger, die in een der bootjes Napolitaanse liederen ten gehore bracht, stal aller harten. Bijzondere luister werd aan deze gondelvaart ver leend door de belangstelling van de Koningin en het Prinselijk Paar, die haar van de burgemeesterswoning uit gadesloegen. Om ongeveer negen uur, terwijl de lange stoet van versierde wherries nog niet geheel gepasseerd was, begaf H.M. zich aan boord van de Koningin Juliana", tezamen met de Prinses, de Prins en de burgemeester. De overige leden van het gevolg namen in de „Prinses Beatrix" plaats en voor afgegaan en gevolgd door een politie- boot zette het kleine eskader een lange tocht door de grachten in. Via de Leid- segracht bereikte de stoet de Keizers gracht. Hier hadden de verlichte wher ries zich langs de kant geschaard en passeerde het vaartuig met de Konin gin aan boord de deelnemers: een vloot schouw in het klein. Op persoonlijk verzoek van H.M. werd wat aanvankelijk niet de bedoeling was gevaren langs het Oosterdok. De Koningin uitte in het bijzonder Haar voldoening over de prachtige verlich ting van de marinekazerne, die in de licht-oranje schijnwerpers van het wa ter af een fantastische aanblik bood. Langs het lichtschip „Texel", dat met zijn draaiende lichtbundels de ganse omgeving in gloed zette, ging het naar het Kolkje en de O.Z. Voorburgwal. Vandaar naar het Rokin, waar de komst van de Koningin onmiddellijk door het talrijke publiek werd opgemerkt. Langs de Binnen-Amstel ging het nu terug naar de ambtswoning van de burge meester, waar de Koninklijke gasten de boot weer verlieten. Tensiotte maakten zij per auto een kleine rondrit door de stad. Het Nederlandse leger in Indië heeft Koningin Wilhelmina ter gelegenheid van haar regeringsjubileum een album aangeboden, bestaande uit honderdvijftig met grote zorg gekozen en op chamois- ,papier afgedrukte vergrotingen van fo to's die het leven en het werken van de soldaat in de tropen weergeven. De aanbieding geschiedde op het Pa leis te Amsterdam door een deputatie van het leger in Ned.-Indië onder lei ding van de generaal-majoor D. C. Buurman van Vreeden. chef van de ge nerale staf in Ned.-Indië. Naar wij vernemen zullen de ministeis van Binnenl. Zaken en Justitie binnenkort een commissie instellen, die het vraagstuk van de organisatie van de rijks- en ge meentepolitie zal moeten onderzoeken. zonden hebben immers geen geneesheer nodig, maar wel de zieken! De les, die Jezus in het Evangelie de Schriftgeleerden voorhoudt, wijst even zeer op een zieke plek in o n z e samenle ving. De ware liefde kent geen gren zen, noch in het huisgezin, noch in de maatschappij; ze maakt geen verschil tussen arm en rijk, tussen' landgenoten en vreemden. Wij zijn allen broeders en zusters onder elkaar, omdat wij allen kinderen van God zijn. Binnen redelijke grenzen natuurlijk, bestaat er geen ex cuus voor het nalaten van een liefde daad tegenover iedereen, van wie wij weten, dat hij in nood verkeert. En verre van ook maar iets van ons prestige of goede naam in te boeten, wanneer wij goed en liefdevol zijn tegenover armen, zwakken en zondaars verdienen wij daardoor juist in waarheid de naam echte Christenen te zijn. Geen stand, geen ambt, geen beroep, geen traditie is ooit bij machte ons „te goed" te maken voor de omgang met een hulpbehoeven de, in welk opzicht ook. En wie zich daar „te goed" voor acht, wel, daarover heeft Jezus reeds het zijne gezegd, toen Hij Zijn oordeel uitsprak over de Fari- zeër en de tollenaar. Ware liefde verdraagt geen dwang van belemmerende voorschriften. Zolang de ze ons gewichtiger schijnen, komt onze liefde niet tot bloei, verstart ze onder een kille en in de grond zelfzuchtige vor mendienst, die, al dan niet onder het mom van godsdienstigheid „gepleegd", in géén geval iets met waar en levend Christendom te maken heeft. L. 3. Geen woord werd er gewisseld. Als schimmen reden de ma/nnen door de nacht, hun paarden tot steeds groter spoed aanzettend. Na enige tijd werd halt gehouden en Eric kreeg een blinddoek voor. Hij was volkomen overgeleverd aan zijn twee ontvoerders. Tegen de morgen ging men stapvoets rijden en zo werd, terwijl men af en toe gespannen achterom keek, de tocht voortgezet. Inmiddels had Pum-Pum ontdekt, dat zijn grote vriend verdwenen was en hardlopend begaf hij zich naar Winonah om haar deze ontdekking mede te delen. Toen zij, geholpen door Dzogolo, een onderzoek instelde, bemerkten zij een aantal voetstappen in de zandgrond en een grote angst maakte zich van haar meester. Eric, onder bewaking van zijn twee raadselachtige ontvoerders, werd steeds verder de onmetelijke woestijn ingeleid. Dagen waren zij nu reeds onderweg en eindelijk doemde aan de horizon een berg- massief op. Daarheen richtten de mannen hun paarden. (Van een onzer speciale verslaggevers) Feestelijk is het juiste woord niet en grandioos evenmin. Het was een voudig fantastisch. Twee duizend schepen langs heel de lengte van het Buiten-IJ en allemaal met hoog in de mast de nationale driekleur als een juichkreet in de wind. Daar tussen door voer gistermiddag de „Piet Hein" en plots als op een geheimzin nig teken klonk van al die schepen tegelijk het geloei van fluiten, hoorns en sirenes. Een helse cacafonie, een storm van geluid, die tot ver in Zuid te horen moet zijn geweest en die een laatste groet betekende van varend Nederland voor Zijn scheidende vorstin. Tevoren, voordat de „Piet Hein" door de Oranje-sluizen het Buiten-IJ was binnengestoomd, hadden ook wij, zoals wij reeds in een deel van onze vorige oplaag hebben gemeld, de gelegen heid gehad de ganse lengte van dit enorme gelid voorbij te varen. Bijkans vier kilometer, langs Scliellingwoude, Durgerdam en Ransdorp, één front van juichende gepavoiseerde schepen, dek aan dek voor anker. Vooraan vlak buiten de sluizen lagen de mijnen vegers, dan dé vissersvloten, de boten uit Volendam, Marken, Hoorn, Enkhui zen en dan tenslotte voor het oog schier oneindig de jachten. Plezier jachten, zeiljachten, motorkruisers, rondvaartboten, vletten, sloepen en bar kassen Eén ononderbroken rij en overal feestelijke vlaggen en wimpels. Daar boven zeilden de meeuwen en daar achter, vaag tegen de donkere hemel, lag Fort Pampus aan de einder. In dat wimpelende waterland voer de „Piet Hein" binnen. Vooraan na bij de boeg Hare Majesteit in een licht-grijs mantelpak, de prinses in rood en blauw, de prins in zijn admi raalsuniform en de prinsesjes als ver wonderde kinderen alleen boven op de kajuit. Voor hen daverde van de „Karei Door man" in het Binnen-IJ de saluutschoten en voor hen stond op iedere marine bodem de bemanning stram in de hou ding om dan plots, naar oude zeemans gewoonte, het gelid te verbreken en juichend met zwaaiende miftsen een groet uit te brengen. Hiervoor hadden honderden in regen en wind de lange tocht uit Amsterdam gemaakt en van de Durgerdammerdijk af volgden zij dit wonderlijk tafereel. Anderen hadden een plaatsje bemachtigd op een van de vele politie-boten of misschien behoorden zij tot de uitverkorenen die door de ge meente Amsterdam aan boord van de W. F. v. d. Wyck waren genodigd, die trots als een vorst uitvoer met de stede lijke vlag in top. Onder hen waren de oud-premiers Beel en Schermerhorn, de Indonesische delegatie en talrijke ver tegenwoordigers uit de West. Tot de ge nodigden behoorde ook de nieuwe mi nister van Oorlog en Marine ad interim mr. W. F. Schokking, die tezamen met admiraal Helfrich in de admiraalssloep voorbijvoer. Kleurig en kleurrijk was het en ik weet niet wie ik het meest moet roe men. Die speelse jachten met hun lange oranjewimpels, die als linten langs de hemel zwierden, of die talloze botters, waarop onze vissers en vissersvrouwen in hun beste kledij tussen want, netten en vlaggen stonden aangetreden. Het was allemaal even licht en even feestelijk. De hemel alleen beware de arme bemanningen van de jachten, die heel ver van de sluizen bijkans in het IJsselmeer hun plaats hadden toege wezen gekregen. Want toen Hare Ma jesteit al lang weer in het paleis was teruggekeerd, toen zelfs aan de schier eindeloze toejuichingen op de Dam toch een einde was gekomen, toen nog lagen zij verdienstelijk te dobberen op de zilte baren van het Buiten-IJ. Want de Oranje-sluizen zijn schoon en groot, maar op zo'n armada niet berekend. De Centrale Bond van Ziekenfondsen te Utrecht heeft het Comité Nationaal Huldeblijk bericht gezonden, dat deze bond en alle daarbij aangesloten Alge mene Ziekenfondsen een bedrag van f 5000 ter beschikking van het Konin gin Wilhelmina-fonds voor de kanker bestrijding hebben gesteld. Er is reden om er op te wijzen, dat bij de organisatie van de Vlootrevue, hoe grandioos zij ook als schouwspel geslaagd is, een belangrijke fout is gemaakt. Die fout betrof de wijze, waarop door de Rijkspolitie te water ten opzichte van de speciale pers boot zoveel moeilijkheden werden gemaakt, dat de bijkans honderd aan boord aanwezige journalisten ten zeerste in de uitoefening van hun taak werden belemmerd. Wij stellen dit hier niet omdat wij geen begrip zouden hebben ook van de problemen die de waterpolitie bij zo'n evene ment heeft op te lossen, nog min der omdat wij ons door haar stroeve optreden persoonlijk gekrenkt zouden voelen. Wij stellen dit alleen omdat met name de talrijke buitenlandse collega's, die bijna de helft van het gezelschap vormden, dermate door onnodige vertraging bij de afvaart werden gedupeerd, dat in hun kamp sprake was van grote ontstemming. Zo bederft Nederland zijn met zoveel moeite en kosten van het buitenland verkregen good-wille en zo ging in één middag meer teloor dan de Am sterdamse politie tot dusver door Vuiterste welwillendheid opbouwde. (Vervolg van vag. 11 Dat de regering het niet kan opbren gen op dit betoog kort en klaar in te gaan, is van deze regering natuurlijk uiterst begrijpelijk. Maar het op dit kardinale punt al zeer sobere antwoord van de minister, dat wel opvallend op binnenlands gebruik was afgestemd, ge voegd bij het feit, dat hij aan het drin gende vermaan van de katholieke woordvoerder om aan het federale In donesië in de eerste plaats een machts apparaat ter beschikking te stellen geen enkel woord wijdde, bevestigde nu toch wel de vrees, die ons bij het Tweede Kamer-debat al bekroop, dat n.l. ook deze regering meer in de binnenlandse dan in de Indonesische sfeer handelt. Men hoorde in deze op de Kamertac tiek bekwaam afgestemde rede zeker geen geluid, dat getuigde van een eigen visie en een persoonlijk sterke overtui ging van deze regering. Ook dit was echter geen verrassing. Het einde van de behandeling kwam dus zoals men het verwacht had. Over de andere ontwerpen nog een enkel woord.' Minister-president Drees heeft het wetsontwerp op de staatsse cretarissen nog verdedigd, er opnieuw op wijzende, dat het hier niet gaat om de benoeming van één of meer hoge ambtenaren, maar om een figuur met beleidsverantwoordelijkheid, die af treedt met zijn minister of met het ka binet, waaronder hij dient. De heer Wendelaar had zich aanvankelijk nogal tegen dit ontwerp gekant. Hij viel over de kosten en hij meende, dat het feite lijk ging om de bevrediging van politie ke partijen. Dit laatste ontkende de heer Drees nadrukkelijk. Heel anders dacht de heer de Wilde over de kwes tie. Hij zag het nut van staatssecretaris sen ter ontlasting van sommige over bezette ministers zeer wel in en ver klaarde er zich radicaal voor.. De heer Wendelaar en zijn politieke vrienden bleken er zich bij de stemming ook bij neergelegd te hebben. De burgerlijke staat van beleg heeft de heer Van Voorst tot Voorst geïnspi reerd tot het uiten van zijn bezorgd heid over de verwarrende verhoudin gen, die er tussen de burgerlijke en militaire autoriteiten zullen ontstaan. Hij wilde wel eens weten wat de regering onder buitengewone omstandigheden nu eigenlijk verstaat en hij wilde in ieder geval, dat de burgerlijke autoriteiten niet zullen treden op het terrein van de bevoegdheden, dat krachtens de wet op de Staat van Oorlog en Beleg uit drukkelijk gereserveerd is voor de mi litaire autoriteiten. Veel moest de heer Van Voorst van deze wonderlijke wet niet hebben. Hij kon zich voorstellen, dat zij misschien geïnspireerd is door de ervaringen, die men met het Mili tair Gezag heeft opgedaan, doch hij wilde er dan toch de Kamer op wijzen, dat het woord „militair" in deze titel een vlag is, die de lading niet geheel dekt. 'Dit leek ons gematigd uitgedrukt. In zijn antwoord heeft minister Van Maarseveen de knuppel rechtstreeks in het hoenderhok geworpen. Hij verklaar de ronduit de heer Van Voorst niet te kunnen toezeggen, dat de wet op de Staat van Oorlog en Beleg gehandhaafd zal worden. Hij verzekerde overigens, dat het juist de bedoeling is van deze burgerlijke staat van beleg te voorko men, dat het militaire apparaat van zijn eigen taak zou worden afgetrokken. Dit klonk wel bijna aandoenlijk maar het bewees niets. In de eerste plaats is het handhaven van orde en rust in bui tengewone omstandigheden de eigen taak minder van het militaire apparaat dan wel van het militair gezag. In de tweede plaats zal deze wet het militaire gezag daarvan aftrekken. De klap op de vuurpijl was de ministeriële ver zekering, dat de ordehandhaving in samenwerking zal geschieden door de burgerlijke en de militaire apparaten. Dat wordt „Le noeud de vipères" en een Hercules, die haar zal ontwarren. De heer Van Voorst heeft zich die rok overigens niet aangemeten. IUQTFI Gisteravond hebben wij de verlok kingen van feestend Amsterdam kun nen weerstaan. Wij zijn vroeg onder de manufacturen gekropen en zitten nu, Zaterdagmorgen om 7 uur, vief in de trein naar Amersfoort. Die dikke heer tegenover ons is kennelijk niet zo sterk geweest, want hij ziet er uit of hij last heeft van een groot formaat kater, noem het desnoods geen kater, maar een volwassen tijger. Oorspronkelijk moet de man een heer geweest zijn. Nu zijn zijn han den zwartgekloofd en rouwgenageld. Zijn baard gelijkt een boender. Zijn ogen ingedijkt door diepe wallen. Voorzichtig verzet hij zich en pro beert de zachtste planken van de bank te vinden „Alles kraakt en doet mij pijn," moet hem dan van het hart. Heeft u anders veel plezier ge had?" „Oh, meneer, fantastisch zoals ik genoten heb,maar nou lieg ik." „Waar bent u dan geweest, als ik. vragen mag? Op de Dam, in een café of een revue. „Juist! Een revue: de Vlootrevue! Kijk, de zaak zit zo!: Ik ben hotelhou der in Hilversum. Mijn studerende zoon kwam vorige week thuis met de mededeling, dat hij een boot ge kocht had. Met dat ding moest hij natuurlijk meteen naar de Vloot schouw en begaat, achteraf bekeken, de misdaad, mij daarbij uit te nodi gen. Prompt twaalf uur ben ik giste ren dus aan de afgesproken steiger aan de De Ruyterkade. Een grote, keurige kruiser komt mij en nog enkele genodigden afhalen. Mijn zoon zijn boot lag al buiten de Oranje sluizen. Daar volgt dus de kennisma king met dat schip. Ik zal kort zijn, meneer: het was geen schip, maar een soort vergiet." „Maar een vergiet lijkt mij niet erg betrouwbaar?" Soms maken wij intelligente op merkingen. „Helaas ontdekte ik dat pas, toen wij al voeren. Ach, hoe gaat dat: je wil niet kinderachtig zijn en stapt manhaftig over." „Wat voor type was het bootje?" „Geen enkel! Een soort eigenteelt. Enfin, de waterpolitie stuurde ons die straat van schepen in, tot ik ten laatste de kust van Overijsel meende te zien. Toen zei mijn zoon: Pa, gooit u even het anker uit. Ik liet dat ding zakken, maar het gaf geen fluit, want het ankertouw was maar twee meter lang. Wij manoeuvreren, levensge vaarlijk voor de andere schepen en onszelf. En daar begint dat ding te lekken, meneer, te lekken. Zodat mijn zoon vond, dat wij maar even naar de kant moesten gaan. Ja, ja, even naar de kant! Mocht natuurlijk niet van de waterpolitie: in de rij, dus hozen. Meneer, ik heb gehoosd voor mijn leven; met een jampotje! Hoe wij in Durgerdam gekomen zijn, kan ik niet verklaren. Eenmaal heb ik vlakbij hard horpn vloeken en een groot jacht onze boeg zien sche ren. Op het dek hoorde ik een kin derstemmetje: „Kjjk eens, Pappie, wat een leuk klein bootje!" Het vloeken was van de waterpo litie, het jacht de „Piet Hein" en het stemmetje van Prinses Beatrix. 63) „Aha!" zei ze met een grimmig glim lachje. „Je begint vorderingen te ma ken. Pas. wanneer de mensen tot de ontdekking komen, die jij zo juist hebt gedaan, beginnen hun karakters te groeien." Ik keek haar verrast aan en toen ik keek, glimlachte zij weer. Een gedach te kwam bij mij op. „Misschien bent u al die tijd werkelijk heel aardig ge weest?" vroeg ik. En nu lachte zij» hard op. „Wie weet," zei ze. „Hilary, ga je met me mee op reis?" „Ik zou graag meegaan," antwoordde ik. „Maar wilt u tot de week uit is, op mijn antwoord wachten? Ik ik ver wacht een brief, grootmoeder." „Heel goed," stemde zij toe; „en God geve dat hij spoedig moge komen, voegde zij er fluisterend aan toe. En toen Miranda en ik Windy Hili opliepen met moeders pak en de brief aan Owen stevig in mijn zusters han den geklemd, konden we Giles, de post bode, in de verte de heuvel zien afko men. „Wacht," zei ik, toen Miranda bij de brievenbus bleef staan. „Daar komt Giles. Misschien heeft hij wat voor me." Ik ben het wachten moe," zei ze, en draaide de brief in haar hand om. „Ik zal hem posten en dan is het afgelo- pen." „Een ogenblik, nep ik en pakte haar arm beet; „hier is Giles. Giles, heb ie iets voor me?" riep ik. „Ja juffrouw Hilary; één brief Hij zocht in zijn tas. „Hier is hij. Dat bespaart mij een loop naar het Tuin huis." Hij tikte tegen zijn pet en keer de op zijn schreden terug. Een hevige teleurstelling overviel mij toen ik de brief in mijn hand om draaide en het schrift bekeek. Hij was noch van Owen, noch van Virginia, maar van mijnheer Weldon. Waarom kon Virginia niet schrijven en een eind maken aan mijn ellendige onzekerheid? „Nu?" zei Miranda. „Het spijt me," zei ik. „Hij is maar van mijnheer Weldon en ik verwachtte iets belangrijkers." „Laat horen, wat mijnheer Weldon te zeggen heeft. Ik veronderstel, dat hij opnieuw vraagt of je terug wilt komen, en je een salaris van tweehonderd pond per jaar aanbiedt en alle mogelijke andere prettige dingen. En jij zult nog steeds een ezelskop zijn en jezelf als een heldin beschouwen." Zij léunde over mijn schouder, terwijl zij sprak en wij lazen gezamenlijk: „Beste juffrouw Forrest, Ik moet een zeer pijnlijke plicht ver vullen. De heer Owen Westcott heeft mij gevraagd, u in kennis te stellen van het overlijden van zijn achternicht, juffrouw Rye. Ik geloof, dat u gedu rende de tijd, dat u samen werkte met haar, zeer aan haar gehecht was, en ik weet, dat u ten zeerste geschokt zult zijn dit te vernemen." „Miranda!" Plotseling tastte mijn hand 'naar de hare en ik sloot stijf mijn ogen als iemand, die van aangezicht tot aan gezicht komt te staan met een onver wachte gruwel „Ik kan niet goed zien. De zon verblindt me. Virginia is dood. Heeft zelïeeft ze zelf Miranda vlug, lees verder. Ik kan nret wachten. O, zeg, dat ze zichzelf niet heeft gedood, zeg het. Omdat ik, als ze dat deednooit met Owen zal kun nen trouwen. Dat zie je toch in, niet waar? O, ga verder; vlug"En toen, door het wilde tumult van mijn woor den en het razende kloppen van mijn hart klonk de stem van mijn zuster zacht, kalmerend: „Nee, Hilary-lief, je vergist je. Het, was een ongeluk, een verkeersongeluk Ze werd verpletterd tussen een vracht auto en een muur en liep ernstige kwetsuren op. Luister: „Zij heeft niet geleden en in een paar uur was het afgelopen. Zij was in het wit gekleed ten tijde van het ongeval en droeg een rode roos in haar hand, waaruit ik geloof te kunnen opmaken, dat zij op weg was naar de een of an dere feestelijkheid, hetgeen het hele drama dubbel droevig maakt...." „Dubbel droevig!" viel ik met een kreet in. „Wel, hoe weinig begrijpt hij er van. Goddank, Miranda, zij stierf zonder te weten.Geloof je niet? Of heeft zemisschien was hij er ge weestMet nietsziende ogen staar de ik naar de blauwe luoht; toen scheen er iets in mijn hersens te knappen en langzaam gleed ik van de muur op de grond Later op de dag ontliep ik mijn fami lie en verborg me onder de beuk. Wat hartelijk waren ze allemaal geweest! Hoe bezorgd voor mijn welzijn! Hoe verlangend, hun sympathie te tonen Ik kon uit de gezichten van moeder en Mick en uit een zo nu en dan opge vangen opmerking opmaken, dat zij van mening waren, dat ik mij te veel aantrok van de dood van iemand, die ik maar zo kort gekend had. De dag was heet geweest een van die zachte, windstille dagen, die in het begin van September komen en nu, met de koelte van de avond, zweefden geuren van lathyrus en tabaksplanten, reseda's en stokrozen door de tuin. Vader kwam langzaam het grasveld af. Hij stond tussen dfe door de zon be schenen varens op de hellende oever en keek mij enigszins bezorgd aan. „Ja, vader?" glimlachte ik. „O, zit je niet te huilen?" De bezorgd heid maakte plaats voor opluchting. „Nu niet." „Dat is goed." Hij poog zich over een kom, die hij droeg, en die hard ge kookte eieren bevatte, welke hij met een mes voorzichtig begon fijn te ma ken. „Ik vroeg me af, hoe je het maak te." „Dat was aardig van u, vader. Wilt u niet bij me komen zitten? Er is niet veel ruimte voor twee, maar ik kan me wel klein maken." „Nee, ik denk van niet. Ik moet de kuikens gaan voeren. Ze moeten leggen voor de maand om is." „Is het niet tamelijk laat in de avond om ze zulk onverteerbaar voedsel te geven?" Nee; ik geloof aan het voederen van alle beesten vlak voor ze gaan slapen." Hij keerde zich om. En terwijl ik daar weer alleen zat. kwam er iemand anders het grasveld af niet langzaam, maar vlug, en stond eveneens tussen de varens op de helling dicht bij de rivier en keek naar mij. En ik geloof, dat ik geen verrassing voel de, dat het Owen Westcott was, alleen een grote blijdschap en een nog grotere verlichting, dat hij daar zou zijn om mij te vertellen, dat Virginia de Eeuwige Stilte was ingegaan met tevredenheid in haar hart of iets anders. Als het anders was, dan moest ik moed zien te vinden, hem weg te sturen. Een ogenblik keken wij elkander aan en toen stak hij onwillekeurig zijn ar men uit en zei met een stem, trillend van liefde: „Wil je niet bij me komen, kleine Hi lary? Die steen ziet er klein uit voor twee, en is een beetje openbaar (Wordt vervolgd) (Van een bijzondere medewerker) Regelmatig wordt in arbeiderskrin gen de vraag gesteld of het niet mogelijk is op enigerlei wijze de ongeorganiseerde arbeiders te dwingen tot een vakbond toe te treden. Deze vraag vindt haar oorzaak in de terecht bestaande opvatting, dat ongeorgani seerde arbeiders toch eigenlijk parasi teren op de offerzin en toewijding van hun georganiseerde kameraden. Zo ge steld hebben de vragenstellers in hun mening overschot van gelijk. Het is waarachtig niet te veel gezegd, wanneer wordt gesproken van de offerzin der arbeiders, dig zich in een centrale be weging aaneensluiten. Alleen reeds voor hun contributie betalen deze arbeiders ongeveer 2% van hun loon, dus een be drag gelijk aan de premie ingevolge het Ziekenfondsbesluit. Een simpel reken sommetje toont aan, dat bijv. alleen de katholiek georganiseerde arbeiders per jaar het kapitale geldoffer van rond 10 millioen gulden brengen voor de werk zaamheden van de totale K.A.B. Daar naast is het een bekend feit, dat regel matig. vooral op de georganiseerde ar beiders een beroep wordt gedaan voor het steunen van de vele charitatieve instellingen, die deze beweging rijk is. In dit verband moge met name worden herinnerd aan de verzorging van de TBC-patiënten door de vereniging „Her wonnen Levenskracht", het priesterstu diefonds. diverse fondsen voor kin deruitzending enz. Voorts is er het deel nemen aan studiedagen en cursuswerk, wat geld kost alsmede het lidmaatschap van soms meerdere onderafdelingen „tot nut en vermaak". Ook deze bijdra gen lopen gezamenlijk in de honderd duizenden per jaar, zoal niet in de mil- lioenen. Maar niet in geld alleen drukt zich de offervaardigheid der georganiseerde arbeiders uit. Nog niet zo lang geleden hebben we op deze plaats de aandacht gevraagd voor het feit, dat vele plaat selijke bestuurders meer dan overbezet zijn. Iedere vrije minuut, de meeste van hun vacantiedagen, Zondag na Zondag zijn ze in de weer voor hun Beweging. In tientallen commissies doen zij hun verantwoordelijk vertegenwoordigend werk. Zij pleiten in Raad van Arbeid, Scheidsgerecht en Raad van Beroep, zij zitten avond aan avond gereed om klachten in ontvangst te nemen en te behandelen; zij doen dat alles met veel liefde en meestentijds zonder er verder persoonlijk ook maar het minste direc te belang bij te hebben. Als deze men sen dan soms de woedend makende op merking van de hierboven bedoelde pa rasieten te verwerken krijgen als: uit slover of nog erger, dan kunnen we het begrijpen dat zij en met hen hun trouwe medeleden tot de wens komen alle tot nog toe ongeorganiseerden te verplichten tot de vakbeweging toe te treden. Want dat het resultaat van hun ijveren niet alleen de georganiseerden, maar geheel de arbeidersstand ten goe de komt, behoeft wel niet bij herhaling te worden aangetoond. Toch zijn wij geen vurige, zelfs geen gematigde voorstanders van een verplicht lidmaatschap van de vakbeweging. Neen, we zijn er tegen stander van en naar we menen op de gelijke gronden. Op de eerste plaats zou een zodanige algemene verplichting in gene dele passen bij het karakter van ons volk en van de opvattingen over democratie, zoals deze in ons volk leyen. Op de tweede plaats zou vooral t.a.v. de Katholieke Arbeidersbeweging zulk een verplichting niet in overeen stemming zijn te brengen met het we zen en het karakter dezer beweging. Vooreerst is de K.A.B. geen VAKbewe- ging zonder meer, maar betrekt zij in haar doelstellingen de gehele mens. Volkomen onjuist is de opvatting, Ti at de contributie, die de leden aan de K.A.B. betalen, een vakbondscontri butie is. Deze is een K.A.B.-contribu- tie en wordt derhalve aangewendom de doeleinden van de gehele K.A.B. en van dezer samenstellende delen (vak bonden, dio<^sane bonden, plaatselijke en parochiële groeperingen) zo dicht mogelijk te benaderen. Maar met het geld alleen kan men dat nooit redden. Mensen vormen, godsdienstig-zedelijk, verstandelijk en cultureel, vraagt vóór het geld de medewerking van die mens en dan die medewerking vrijwillig ge geven. Wat zou er van die medewer king terecht komen, wanneer die men sen verplicht werden wekelijks een deel van hun loon als verplichte bij drage aan voor hen dan een of andere ambtelijke instantie af te staan. Want natuurlijk zou de inning van de „con tributie" bij de bron. het weekloon die nen te geschieden. Andere sanctiemaat regelen dan royement zijn nu eenmaal tegen wanbetalers moeilijk te nemen. Maar zal de medewerking of de inte resse voor een beweging met een ge dwongen lidmaatschap veel groter zijn dan er thans b.v. is door het ziekenfond- senbesluit of een of andere sociale ver zekeringswet. We menen oprecht dit te mogen betwijfelen. Bovendien zal dan niet te vorkomen zijn. dat in de Bewe ging lieden komen, die de plaatselijke of landelijke leiding daar helemaal niet in wenst. Zij zal die lieden dan even wel niet kunnen weigeren en wat moet er dan mee gebeuren? Dit zijn zo maar enkele bedenkingen tegen het verplich te lidmaatschap, waarmede deze zaak natuurlijk niet is uit- en doodgepraat. Zeker neemt het rechtmatige grieven van de georganiseerde arbeiders tegen wat zij noemen de parasieten niet weg. Een tussenweg lijkt ons mogelijk, nuttig en aanvaardbaar. Er dient o.i, j naar wegen te worden gezocht, waar- door de ongeorganiseerde wel verplicht wordt voor het werk van de arbeiders vakbeweging waarvan hij profiteert zonder er ooit een prestatie tegenover te plaatsen, een bijdrage te betalen, die ge lijk behoort te zijn aan de bijdrage van de leden. Zulk een regeling behoeft geen verplicht lidmaatschap in te slui ten. Alhoewel we zover en zolang pno- gelijk tegenstanders zullen blijven van de aantasting van menselijke vrijheid door loonbeslag in welke vorm dan ook, komt het ons voor. dat hier deze vorm van inning niet zal zijn te ontgaan. Bij voorkeur zou dit dienen te geschieden door een instantie uit het bedrijfsleven zelf voortkomende. Voor een ver.dere détail-bespreking leent zich een kran tenartikel niet, maar'de gedachte zelf zij om redenen van billijkheid in de bij zondere aandacht van de leiders onzer arbeidersbeweging krachtig aanbevolen. Leden van de A.V. '34 te Maastricht zul len een oorkonde-estafette organiseren van Maastricht naar Amsterdam. Zij zullen een hulde-adres der Limburgse athietiek aan de nieuwe koningin overhandigen. De lopers starten Zondagavond te Maastricht. De route gaat via Sittard. Roermond, Venlo, Nijmegen, Arnhem, Utrecht langs de Vecht naar Amsterdam. Elke loDer zal drie kilometer afleggen. Motorrijders zui len de lopers begeleiden. De oorkonde wordt in de hoofdstad door de Commissaris der Koningin in Limburg, mr. dr. F. Houben. aan de nieuwe vorstin overhandigd. Bij K. B. is, te rekenen van 27 Juli 1948, aan dr. ir. A. H. W. Hacke, te Voor burg, eervol ontslag verleend als direc teur-generaal van de Arbeid. Met ingang van 13 September a.s. wordt het pakketpostverkeer met Duits- land hervat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1948 | | pagina 5