ONTWIKKELING VAN
IN NEDERLAND
HET KATHOLICISME
■■■K9P1
BOEREN VAN DE SELFKANT
ANTI-NEDERLANDS
COMMUNISME VERLIEST
SNEL TERREIN-IN ITALIË
ELECTR1SCH KOPPELNET WORDT OVER ONS
LAND GESPANNEN
Waardevolle gegevens door volkstelling
verkregen
m
De partij verliest honderd
duizenden leden
Het vermogen der centrales tot hogere
graad opgevoerd
Het epos der 150.000 voltlijnen-
Geestelijke werfkracht
van de Kerk
I
Hopeloze situatie in landbouw
Psychologische fouten
van Nederland
Tot 1952 blijft zuinigheid
nodig
DONDERDAG 6 OCTOBER 1949
PAGINA 5
II. AMSTERDAM
Wanneer wij, zoals da± in een vorig artikel voor geheel
Nederland is gedaan, meer speciaal de ontwikkeling van
het kerkelijk leven in Amsterdam gedurende de laatste
eeuw beschouwen, valt vóór alles een verscherping van hei
landelijke beeld op. In bijgaande grafiek is deze ontwikke
ling weergegeven voor de vier grote groepen, waaruit de
Amsterdamse bevolking tot in de tweede wereldoorlog
bestond: De Katholieken, de gezamenlijke Protestanten, de
Israëlieten en de Onkerkelijken.
Ket is opmerkelijk, dat in de curve van de Katholieken hun
percentage van 1830 af gedurende een halve eeuw vrijwel
constant is gebleven. Daarna komt een lichte stijging, die
in de jaren tussen 1900 en 1910 haar hoogtepunt bereikt, en
vervolgens weer een geringe daling tot 1930. Sindsdien is
het percentage Katholieken opnieuw gestegen, hoewel de
hoogte van de jaren 1900 tot 1910 niet is bereikt.
De ontleding van deze curve leidt lot merkwaardige con
clusies.
mSTERDRM
Dreigementen van
Togliatti
Vooreerst is daar de periode van 1830
tot 1880, gedurende welke de Katholie
ken wel voortdurend in aantal toena
men, maar niet in verhouding tot de
gehele bevolking van Amsterdam.
Wij mogen aannemen, dat voor deze
jaren afval geen rol heeft gespeeld; de
groep der onkerkelijken manifesteert
zich vanaf de volkstelling van 1870 voor
lopig slechts in geringe mate en vrijwel
uitsluitend ten koste van de Nederlands
Hervormde Kerk.
Waarschijnlijk zullen wij het gelijk-
bliiven van het percentage Katholieken
ook hier mogen verklaren uit demo
grafische omstandigheden. Ons zijn geen
cijfers bekend over de vruchtbaarheid
van de verschillende gezindten in Am
sterdam vóór 1899—1900. Mogelijk ver
schilden in de jaren 1830 tot 1880 deze
vruchtbaarheidscijfers voor Katholieken
en Protestanten niet veel. In dat geval
is het relatief' gelijkblijven van het per
centage Katholieken gedurende deze
periode hierdoor verklaard Indien ech
ter het vruchtbaarheidscijfer van de
Katholieken reeds toén hoger was dan
dat der Protestanten, dan moet er reke.
ning mee worden gehouden dat de boge
kindersterfte van die ij aren meer invloed
had op de grotere kinderaanwas van de
Katholieken dan op de geringere van de
Protestanten Want naarmate de gezin
nen groter zijn, neemt de kindersterfte
toe, zoals o.a. blijkt uit de zuigelingen
statistiek van de G.G.G.D. te Amster
dam 1).
Na 18801890 neemt de kinder
sterfte in de Noordelijke provincies
belangrijk af en daardoor worden de
sinds 18991900 bekende hogere ge
boortecijfers van de Katholieken in
Amsterdam ook merkbaar in hun per.
centage van de bevolking. Het percen
tage Katholieken stijgt van 21.9 in
1879 tot 23.5 in 1899. Alles in de ver
onderstelling dat de migratie geen sto
rende factor was.
De nu volgende stilstand en de daling
na 1909 kan niet verklaard worden door
demografische factoren. Sinds 1900 daal
den de geboortecijfers van de Katho
lieken relatief minder dan die van de
ahdere godsdienstige groeperingen:
Echtel. geboorten op 1000 gehuwde vrouwen van 1549 jaar
1899—1900
1907—1912
1918—1923
1929—1932
1938
Katholieken 246.6
212.3
199.2
171.4 -
116.7
indexcijfers 100
86.1
80.8
69.5
47.3
Protestanten 234.4
179.8
164.4
133.6
91.4
indexcijfers 100
76.7
71.4
57.0
39.0
Israëlieten 196.8
155.2
127.0
87.2
74.7
indexcijfers 100
78.9
64.5
44.3
38.0
Onkerkelijken 46.2
65.8
41®
47.3
37.3
indexcijfers 100
142.-1
90.5
102.4
80.7
Wij moeten dus concluderen, dat de
/«kerkelijkheid, tot dan toe alleen ge
groeid ten koste van de Protestanten,
sinds 1900 ook het Katholieke volksdeel
Van Amsterdam heeft aangetast. Na 1900
zijn de onkerkelijken de enigen, die ab
soluut én relatief in aantal toenemen,
terwijl zo verreweg het laagste geboorte,
cijfer hebben.. Alle andere groepen gaan
relatief achteruit, de Protestanten bo
vendien ook absoluut. Daarbij verliezen
de Katholieken nog het minst, wegens
hiin, verhoudingsgewijs, hoog geboorte
cijfer: in de jaren 1910 tot 1930 daalt
hun percentage van 23.5 tot 22.0.
Prof. dl-, J. p. Kruyt heeft in het Socio
logisch Bulletin 1947, I„ voor de jaren 1910
tot 1930 berekend hoe groot de reële afval
is geweest, die aan dit percentageverlies
beantwoordde. Bij het aantal Katholieken
van de Volkstelling van 1909 telt hij het
geboorteoverschot en het vestigingsover
schot van 10 jaar op en komt dan tot een
aantal, dat er zou moeten geweest zijn, in
dien de afval geen rol had gespeeld. Het
verschil met het aantal Katholieken van de
Volkstelling van 1920 geeft dan het getal
Katholieken, dat de Kerk de rug heeft toe
gekeerd. Zo komt hij voor de jaren 1909
1920 tot een verlies van 13.113 Katholieken
ofwel 9.8 pCt. van het totaal en voor de
jaren 19201930 tot respectievelijk 17.40.5
ofwel 11.2 pCt.
Met het woord „afval" willen wij vol
strekt niet beweren, dat elke katholiek-
gedoopte, die niet meer tot de Kerk ge
rekend kan worden, een afvallige is. Jn
Veel gevallen, b.v. met betrekking tot de
kinderen uit gemengde huwelijken, kan
h.l. van een geloof sa f v a 1 nauwelijks wor
den gesproken. Toch staat het vast, dat
de verliezen door de gemengde huwelijken
een sterk remmende invloed uitoefenen op
de toeneming van het aantal Katholieken.
Wij bedoelen met het woord „afval" dan
ook meer het proces, waardoor een grote
groep mensen, al of niet schuldig, al of
niet bewust, zijn plichten niet meer na
komt en uit de sfeer van de Kerk ver
dwijnt.
Aangezien prof. Kruyt in het ontwikke
lingsproces van het katholieke volksdeel
nagenoeg geen waarde hecht aan de gees
telijke factor: bekering, laat hij die in s.ijn
berekeningen buiten beschouwing. Deze is
echter wel degelijk van betekenis.
HetX aantal bekeringen immers bedroeg
terdam 31 December 1930 tot 31 Mei
1947 meer dan 9300! Dit is een zeer belang
rijk gedeelte, haast de helft, van de lotaie
toename met 20.932 Katholieken. Zo wij
echter al het aanmerkelijk aantal beke
ringen niet ^nnen v®rwaarlozen, moeten
wij tevens het harde feit accepteren, dal
het grote getal con vertieten tegelijkertijd
het afvalcijfer noodzakelijk doet toenemen.
Anders moesten immers de Katholieken
veel talrijker zijn. Want zowel prof. Kruyl s
calculatie als de onze zijn belde aan het
eindresultaat der volkstelling gebonden
Hoewel wij dus moeten concluderen tot
een nog grotere afval dan prof. Kruyt be-
rekende, staat hier tegenover, dat de ab
solute groei van het aantal Katholieken
niet een kwestie is van seboorten alleen,
maar ook een gevolg van de geestelijke
Werfkracht van de Katholieke Kerk.
Het ware belangwekkend de
...afval" van de Katholieken
laren 1930 tot 1947 vast te stellen, maar
dat is onmogelijk, omdat geboorte, st
dn migratie per gezindte voor deze 1' laar
dog niet berekend zijn. Dèt er „afval wa
,s zeker, al wijst de grafiek in de richting
Jan een verminderde groei der onhense
"ikheid en bijgevolg ook van een verzwakt
afvalproces: de groep onkerkelijken' gaat
afbuigen en laat tenslotte de kern van de
Katholieken en Protestanten onaangetast.
Wij mogen ons niet laten misleiden
door het feit, dat de curve van de Ka
tholieken na 1930 weer omhoog is ge
gaan en van 22 pCt. is gestegen tot
23.3 pCt. In werkelijkheid is het per
centage Katholieken verminderd, zoals
ook het percentage Protestanten méér
gedaald is dan de grafiek aangeeft en
protestrnt
de onkerkelijken minder zijn gestegen.
In 1930 immers bestond .de Amster
damse bevolking voor 8.6 pCt uit Is
raëlieten, terwijl dezen nu nagenoeg
verdwenen zijn. Door het wegvallen van
deze 8 pCt. stegen de percentages van
de 3 overgebleven groepen automa
tisch en kregen ze als het ware elk
een zeker percentage cadeau.
Het is moeilijk te bepalen welk
aandeel de Joden in 1947 zouden ge
had hebben in de Amsterdamse bur
gerij, indien er geen oorlog was ge
weest. We krijgen echter een beeld
van de wérkelijke verhouding tussen
Katholieken, Protestanten en onker
kelijken als we voor beide volkstel
lingen, 1930 en 1947, de Joden hele-
.maal buiten beschouwing laten en dus
de resp. percentages berekenen op de
niet-Joodse bevolking. Het blijkt dan
dat de Katholieken gedaald zijn van
24.1 op 23.5 pCt., de Protestanten van
37.7 op 30.9 pCt. en de onkerkelijken
gestegen van 38.2 tot 45.5 pCt.
Er blijft nog een belangrijke vraag
over, een vraag, die in het vorig ar
tikel voor geheel Nederland is ge
steld: wat wil het in werkelijkheid
.zeggen, dat in Amsterdam 187.458
mensen zich als Katholiek hebben op
gegeven? Wat betekent de Kerk voor
al deze mensen? Een vergelijking tus
sen het aantal Katholieken van de
volkstelling en dat van de gezamen
lijke Amsterdamse Parochie-statistie
ken werpt hierop enig licht.
Volgens de Piusalmanak 1948 'telde het
Dekenaat Amsterdam op 31 December
1947 213.500 katholieken. Deze opgave
is gedaan aan de hand van de parochie
statistieken. We moeten enkele correc
ties aanbrengen om de vergelijkbaarheid
met de Volkstelling zo zuiver mogelijk
te maken. Vooreerst gaat het in de pa
rochiestatistieken om het Dekenaat
Amsterdam, terwijl de Volkstelling be
trekking heeft op de Gemeente.
Verder moet rekening gehouden worden
met de religieuzen en de kath. ge
stichtsbevolking, die wel in de Volks
telling, maar niet in de parochiestatis
tieken zijn opgenomen. Tenslotte zijn de
datd van parochiestatistiek en volkstel
ling niet dezelfde. De aldus gecorri
geerde par.stat. geeft op 31 Mei 1947
voor de gemeente Amsterdam een aan
tal van 215.700 katholieken. Bij de volks
telling gaven zich 187.458 personen als
katholiek op. Er is dus een verschil van
28.250, wat wil zeggen, dat ruim 13 pCt.
van de door de parochies geregistreer
de katholieken bij de volkstelling ver
klaart niet tot enig Kerkgenootschap
te behoren. Met uitzondering van Rot
terdam is Amsterdam de enige stad in
Nederland, waar dit verschijnsel zich
voordoet. Het spreekt vanzelf, dat deze
28.250 geregistreerde katholieken over
het algemeen gezocht moeten worden
onder de 70.000 non-paschanten, die op
ogenblik van de Volkstelling in de
kerkelijke statistiek werden genoteerd.
Wij krijgen op deze manier het vol
gende globale beeld van de godsdienstige
situatie der katholieken in Amsterdam:
Onder de 215.700 geregistreerde katho
lieken bevinden zich ongeveer 26.000
kinderen beneden de 7 jaar. Van de
189.700 overigen, die gehouden zijn tot
de Paasplicht, vervullen 70.000 deze
plicht niet meer, en bij deze non-
jjaschanten zijn er 28.250 die zichzelf
als onkerkelijk beschouwen en daarvan
melding maken bij de Volkstelling.
jo
katholiek
I SRRELIET
a
1
10%
Twee conclusies liggen hier voor de
hand:
1. Er zijn in Amsterdam bijna
42.000 non-paschanten (60 pCt. van
het totale aantal) die toch déze band
met hun geloof nog hebben be
waard, dat ze zich katholiek noemen.
Wellicht mogen we hen rangschikken
onder de categorie, die in de statis
tieken van het Aartsbisdom genoemd
wordt: non-paschanten, waarbij nog
hoop op bekering is.
2. De overige 28.250 non-paschanten
staan zéér ver van de Kerk af en het
is de vraag of dit geen hopeloze ge
vallen zijn. Er is reden te veronder
stellen, dat er onder hen veel over
tuigde communisten zijn. Voor deze
mensen geldt de onder zielzorgers ac
tuele vraag naar de inhoud van het
begrip: katholiek.
Overigens vergete men niet, dat hier
slechts een ruwe indeling is gemaakt.
Het is alleszins de moeite waard en zelfs
noodzakelijk het vraagstuk van de non-
paschanten diepgaand te bestuderen.
Voor het meten van godsdienstigheid is
een Volkstelling een té ruw instrument.
Men kan b.v. al onmiddellijk de vraag
stellen of er onder de 28.250 hierboven
„hopeloos" genoemde non-paschanten
niet velen zijn, die er niet thuis horen.
Een gedeelte van het Nederlandse volk
vult immers niet zelf het volkstellings
formulier in. Zullen b.v. alle niet-ka-
tholieke gezinshoofden die gemengd ge-
Amsterdam, neemt zonder twijfel in
de nationale levensuitingen een sleu
telpositie in: centrum van de publi
citeit, brandpunt van de voornaamste
sociale en culturele stromingen, bol
werk van de C.P.NDaarom is
het van belang liet godsdienstig leven
in deze stad bijzonder onder de loupe
te nemen. Het Katholiek Sociaal-
Kerkelijk Instituut heeft ons ook
hierover enige beschouwingen ter
beschikking gesteld, die wij, om
hun groot gewicht, hierbij onze
lezers aanbieden.
huwd zijn, voor hun katholiek gedoopte
kinderen de vraag naar de gezindte
waarheidsgetrouw invullen?
Voor een eerste inzicht in de gods
dienstige structuur is de Volkstelling
echter zonder twijfel waardevol. Een
nauwkeurige vergelijking met de ker
kelijke statistiek kan belangrijke con
clusies opleveren. Het Katholiek Sociaal
Kerkelijk Instituut is bezig met derge
lijke onderzoekingen en hoopt te zijner
tijd met zijn resultaten een bijdrage te
leveren tot een dieper inzicht in deze
problemen.
mammis
1). Aldus mr. dr. J. H. van Zanten in
het hoofdstuk: „Sterfte" van de statistische
mededeling no. 103: De bevolking van Am
sterdam van het Bur. v. Stat., A'dam;
A'dam 1936. pg. 146.
Kerkelijke gezindten
Rooms-Katholiek
Ned. Hervormd
Op Gereformeerde grondslag
Overige
Geen
Totaal
31 December 1930
Absoluut
166.526
163.340
34.659
128.858
264.003
31 Mei 1947
Absoluut
187.458
152.564
40-018
60.452
363.355
757.386
100
S03.847
100
ONKERKELIJK
,•«10 I8<i0 1850 I860 1B}0 1880 1890 1900 1910^. 1920^ I9J01940 194»
(Van onze correspondent)
Waar men onder de boeren van de Selfkant zijn licht ook gaat opsteken,
men krijgt overal hetzelfde klaaglied te hóren. Het is al ontevredenheid wat
de klok slaat en onontkoombaar moet dan ook, na al wat men gehoord en
gezien heeft, de conclusie volgen: voor deze hard werkende en karig levende
categorie van de bevolking van ons nieuwe gebied heeft de grenscorrectie
grote stroppen en teleurstellingen gebracht. De omstandigheid, dat er in de
Selfkant geweldig veel fruit geteeld wordt, zegt eigenlijk al genoeg. Voor
alie Nederlandse fruittelers is 1949 een slecht jaar geweest, voor de Self-
kanters dus niet minder. Doch zelfs afgezien van het feit of de oogst nu
meer of minder goed uitvalt, voor het fruit van de Selfkant is tóch geen
afzetgebied te vinden. Nederland heeft het niet nodig en voor export komt
het door een gebrek aan voldoende kwaliteit niet In aanmerking.
Nederlandse verhoudingen wordt zo
doende wel uiterst moeilijk, vooral
omdat dit uitgesproken kleinbedrijven
betreft van gemiddeld 414 H.A., waar
van de bestaansmogelijkheid toch al
gering is! Neen, de boeren en zij
vormen 50 pet. van een bevolking van
6000 hébben reden tot klagen en het
is niet zo verwonderlijk, dat de stem
ming down is en in bepaalde gevallen
zelfs beslist anti-Nederlands.
Men wil nu proberen de suikerbie-
tenoogst van 2 millioen kg. naar Duits
land te exporteren op grond van de
bestaande contracten. Verder is men
bezig aan de boeren, die land op Ne
derlands' gebied in eigendom hebben,
welk land na de oorlog onder het Be
heersinstituut kwam, het beheer over
hun percelen terug te geven. Maar
deze maatregelen betekenen slechts
een geringe verlichting van zorgen.
Opwekkender geluiden verneemt men
van de arbeiders en kleine zakenlie
den. De arbeiders vonden na de grens
correctie direct wérk in Nederland en
verdienen nu meer dan vroeger in
Duitsland. In elk geval kunnen zij
voor hun loon meer kopen, want het
leven is in Nederland wel 25%30%
goedkoper. In deze sector vormen al
leen de 180 oorlogsinvaliden' een pro
bleem. De kleine zakenmensen zijn ook
niet ontevreden. Wel zijn ze er als de
kippen bij om hun hart eens te luchten
over die verschrikkelijke Nederlandse
Het bijzonder trieste van de situatie
ligt echter hierin, dat de Selfkant an
ders in Duitsland zijn fruit toch voor
een lonende prijs zou zijn kwijt ge
raakt. Het industriële West-Duitsland
was immers steeds een gemakkelijke
afnemer en de kwaliteit kwam er dan
niet zozeer op aan. Doch nu ze Neder
lander zijn geworden blijven de boe
ren met hun fruit zitten of ze krijgen
er practisch niets voor.
Een grote boer b.v. ontving voor een
partij fruit, die hem in Duitsland tegen
officiële prijzen 5000 Duitse marken
4000.zou hebben opgebracht, op
een Nederlandse veiling zegge en
schrijve ƒ500.Aan plukloon had hij
400.moeten betalen.
Maar ook de landbouw in zijn ge
heel genomen verkeert in een zeer
moeilijke positie. Bij de geldsanering,
die in Juni 1948 in Duitsland werd
doorgevoerd, verloren de mensen 93
pet. van hun geld. Daardoor kunnen de
boeren geen kapitaal in hun bedrijf in
vesteren. Zij hebben ook geen vlotten
de middelen, soms zelfs niet voor de
aankoop van zaaigoed, maar intussen
moeten zij wel direct honderden gul
dens aan b.v. veilingkosten betalen. De
aanpassing van de landbouw aan de
TOGLIATTI
verliest zijn volgelingen.
bureaucratie. En de sociale lasten, die
in ons land wel 50% hoger zijn dan in
Duitsland. Doch al met al kan men
zeggen, dat deze twee categorieën van
de bevolking gemakkelijk en zonder
pijn in de grensverlegging hebben kun
nen berusten.
Merkwaardig genoeg zijn het .ech
ter juist de ongeveer 300 „Ostflücht-
linge". die achteraf de grenscorrectie
zelfs zijn gaan waarderen. Na alle
ellende, die zij hebben doorstaan, na
alle omzwervingen en na alle bitte
re bejegening door autoriteiten en
gastheren zijn zij nu eindelijk tot
rust gekomen: „en nu worden wij
tenminste als mens behandeld".
Het is overigens typerend, dat het
alle bewoners van de Selfkant is opge
vallen dat zij in Nederland op mense
lijker wijze behandeld worden dan zij
vroeger in Duitsland gewend waren.
Dit moest wel, omdat men vóór de
grenscorrectie de bewoners schrik had
aangejaagd: zij zouden en masse wor
den verdreven en naar andere gebie
den worden overgebracht (nota bene
naar Texel!) en het land zou onder jon
ge Limburgse boeren worden ver
deeld. Van Duitse zijde poogt men nog
steeds de hele affaire warm te houden
door geruchten rond te strooien als zou
het gebied weer spoedig aan Duitsland
terugkomen. Als datum noemt men dan
1 October, maar sinds kort is dat 1
Januari geworden.
Het is overigens in verband hiermee
te betreuren dat van Nederlandse zijde
niets gedaan wordt aan woningbouw
en herstel. Wat er is geschied, hebben
de bewoners gepresteerd met zelf ge
kochte materialen. Maar die zijn nu op,
en in Den Haag piekert men al maan
den over het treffen van een voorschot
regeling. De woningnood is ook hier
schrijnend. Er zijn mensen, die slapen
in de kelder en wonen in een stal; ge
zinnen van 5 of 6 personen huizen in
2 kamers of zelfs 1 kamer. Van cre-
peergevallen gesproken! Trouwens in
het algemeen is men in gebreke geble
ven het nieuwe gebied dadelijk in de
normale verzorgingssfeer te trekken.
Aan herstel van wegen is niets gedaan.
Wel heeft de aanbesteding plaats ge
had, maar het werk kan nu toch niet
eerder beginnen dan volgend jaar. Ook
de ontvijanding laat maar op zich
wachten. Men mene niet, dat deze men
sen zoiets niet voelen. Alles duurt el
lendig lang en intussen heeft men ve
le psychologisch gunstige momenten
laten voorbijgaan om de bewoners te
laten merken, dat zij werkelijk van
harte in een nieuwe gemeenschap zijn
opgenomen.
Wil men immers welvaart in de
Selfkant brengen, dan zal men dit
gebied in de industriële sfeer van
Zuid- en Midden-Limburg moeten
trekken. Het landbouwkarakter zal
dan verloren gaan, maar dit is on
vermijdelijk, gezien de volslagen on
voldoende bestaansmogelijkheid in
deze sector. Dit alles zal erg veel geld
gaan kosten. En in Limburg worstelt
men toch al met het zware probleem
hoe voor de bevolkingsaanwas vol
doende werkgelegenheid te scheppen.
Maar er zit niets anders op. Neder
land heeft dit gebied geaccepteerd, het
zal de consequenties van zijn daden
moeten dragen. Ook wanneer het
geld kost.
Van onze bijzondere correspondent)
ROME, September.
f n de redevoering, door Togliatti onlangs in Castellammare gehouden, kon men
tussen venijnige Aanvallen op De Gasperi en diens voornaamste medewerkers,
die volgens de communistische hoofdman het land naar de afgrond leiden,
een geluid van optimisme over zijn eigen partij horen. Op het einde van de
aaneenschakeling van onheilen, die door de schuld van De Gasperi's wandaden
het Italiaanse volk binnenkort zullen verpletteren, ziet Togliatti het leger van
de arbeiders van Italië, die, in het bezit van een sterke communistische partij en
van een nog sterker syndicaat, het land van zijn onheilspellend lot zullen verlossen.
Dit optimisme van Togliatti kan zijn oorsprong vinden in het persoonlijk gevoel
van opluchting wegens het feit, dat voor dit jaar het zomerseizoen weder voorbij
is. De zomers vormen voor de Italiaanse communistische partij een ongeluksseizoen,
in de zomer van 1947 rolden de communisten met een flink vaartje uit de
regering en kwamen zij met het handjevol Nennianen van de links socialistische
partij in de onbeduidende oppositie terecht. Na in April 1948 bij de algemene
verkiezingen de onvergetelijke nederlaag geleden en daarna het uittreden van de
katholieke arbeiders uit nel algemeen vakverbond medegemaakt te hebben, werd
Togliatti op 14 Juli van dat jaar gewond bij de aanslag op zijn leven. Een jaar
later, op dezelfde fatale datum, publiceert de H. Congregatie van het Heilig
Officie haar decreet tegen alle communisten over de gehele wereld. De com
munistische partij in Italië, waar tot voor de afkondiging van dit decreet de
leuze gold, dat het lidmaatschap van deze partij met de katholieke beschouwing
te combineren is, heeft wel het meest de terugslag van deze kerkelijke maatregel
gevoeld. De zomer van 1950, waarin duizenden pelgrims dag aan dag deel zullen
nemen aan de godsdienstoefeningen van het Heilig Jaar. waarbij de stad Rome,
als het ware in één grote basiliek herschapen, tot zelfs rondom het communistisch
hoofdkpjartier zal weergalmen van gebeden en gezangen, belooft voor Togliatti
een ware oppressie te worden.
Het kan ook zijn, dat de communis
tische leider het optimistisch geluid
heeft doen horen om de pessimistische
toestand, waaronder zijn partij de laat
ste maanden gebukt gaat, er m<=de te
overstemmen. De financiële crisis in ae
partij is groot. Sedert enige weken is
elk lid een „vrijwillige" bijdrage opge
legd van 150 liren. Op deze wijze hoopt
men het tekort van 300 millioen liren
van de algemene partijkas te dekken.
Dit tekort is vooral ontstaan door de
verstrekking van voorschotten^ a^n de
kas van het partijblad „1' Unita". waar
van de onkosten in 1946 nog 299 mil
lioen liren bedroegen en voor 1948 het
drievoudige van dit bedrag, juist rond
900 millioen. Daarom worden de ont
brekende 300 millioen bijeengegaard on
der de leuze: „steunt de communistische
pers". Deze perspropaganda dient dan
tegelijkertijd óm de stroom van aoonne-
mentsopzeggingen te stuiten, want se
dert de afkondiging van het decreet van
het Heilig Officie is het aantal abonne
menten met 12 pet. gedaald. Onder de
steden, waar deze daling het sterkst ge
voeld wordt, staat Turijn met zijn uit
gestrekte Fiat automobielfabrieken aan
de kop van de lijst. In 1948 bedroeg de
dagelijkse oplage van de „Unita" aldaar
70.000 exemplaren, welke in de laatste
week tot 39.000 is teruggelopen. Een
eigenaardigheid bij dit commumctiscfc
blad is, dat de verkoop op Zondagen
veel minder bedraagt dan op werkda
gen. Waarschijnlijk geven de arbeiders,
op Zon- en feestdagen vrij van elke con
trole van andere partijleden, de voor
keur aan prettiger krantenlectuur dan
die, welke hun meestal in hun partij
blad, wordt voorgelegd.
Het bedrag van 150 liren als „vrijwil
lige" bijdrage, om het tekort van 300
millioen aan te zuiveren, veronderstelt
dat de partij nog twee millioen leaen
telt. Maar ook dit aantal is sedert en
kele maanden geen werkelijkheid meer
Op 30 Jun: van dit jaar, de dag, waarop
elke communist zijn lidmaatschap van
de partij vernieuwd moest hebben, was
de Italiaanse communistische partij of
ficieel 1.780.000 leden sterk. In Mei 1948
telde de partij 2.272.000 leden. Een ver
lies dus van 21 >4 pet. in één jaar tijds
Men moet bij deze cijfers in het oog
houden, dat de uitgifte van de Kaarten
van lidmaatschap aan een sterk® con
trole is onderworpen. In vorige jaren
immers bleven vele van deze kaarten
onafgehaald op de plaatselijke partij bu
reaux liggen, daar de plaatselijke hoofd
man door de aanvrage van een groot
aantal kaarten bij het centraal bureau
een goede beurt wenste te maken Of
schoon het ledenaantal gedaald is, blijft
de Italiaanse communistische partij, na
die in Rusland, nog steeds de talrijkste
vergeleken met dezelfde nationale par
tijen in andere landen.
Deze achteruitgang moet op de eerste
plaats worden toegeschreven aan de
wijze, waarop in de eerste naoorlogse
jaren de werving van leden geschied is.
Overtuigde communisten in deze partij
waren steeds op de vingers te tellen. Het
gros van de leden had zich in deze partij
doen inschrijven met de gedachte, dat
hun materiële belangen bij een strijder
en schreeuwer als Togliatti bovenmate
goed zouden behartigd worden. Daaren
boven deed de partij van Togliatti zich
in die jaren zeer katholiek voor. In Juni
1944 zeide de communistische leider in
Napels: „Wij willen geen conflicten met
de katholieken, die eigenlijk dezelfde
verlangens bezitten als wij." In hetzelfde
jaar schrijft hij aan De Gasperi: „Wij
hopen tot een concreet accoord te kun
nen komen voor de politiek met de chris
ten-democratische partij." In 1946 schrijft
Togliatti in de „Rinascita": „De groe
pering van de godsdienstige krachten
aan de ene zijde en het herlevend anti-
clericalisme aan de andere zijde zijn in
strijd met de belangen van het land."
Langzamerhand zijn echter de ogen van
deze duizenden sympathiserenden open
gegaan, vooral toen het duidelijk werd,
dat Togliatti, op bevel van Moskou, de
Italiaanse politiek ondergeschikt maakte
aan de Russische belangen. Daarbij heeft
hij nog de grove fout begaan de Paus
en De Gasperi er van te beschuldigen,
zichzelf, de Kerk en Italië aan het Ame
rikaanse imperialisme verkocht te heb
ben. Daardoor heeft hij vooral vele in
tellectuelen voor zijn partij verloren.
Voor de overblijvende halfslachtigen, de
minder principiëlen, is het decreet van
het Heilig Officie de genadeslag ge
weest.
Nu moet men niet verwachten,. dat bij
deze achteruitgang de Italiaanse com
munistische partij minder actief zal blij
ken. Integendeel, de resterende posities
zullen met alle middelen, zo nodig ook
onwettige, verdedigd worden. Dit bleek
uit de redevoering van Togliatti
op 14 September in Terni gehouden,
waarin hij de christen-democratische
partij en de leden van de regering waar
schuwde, dat hun dagen geteld zijn.
Het Romeinse dagblad „II Popoio"
orgaan van de christen-democratische
partij, heeft hierop de "leider van de
communisten geantwoord, dat, zo diens
woorden betekenen hetgeen de leer en
de praktijk van de communisten kunnen
doen veronderstellen, de dagen van de
communistische partij en van haar leider
geteld zijn. In Romeinse kringen heeft
men aan dit antwoord van het christen
democratische partijblad grote betekenis
gehecht, daar dit blad vanzelfsprekend
in de nauwste betrekking staat met
de kopstukken van de partij, waaronder
minister-president De Gaspari natuur
lijk de eerste plaats inneemt.
(Van onze Haagse redactie)
Een dubbel circuit-net van 550 km. lengte voor de 150.000 Volt-lijnen en
een dito-net van ongeveer 375 km, voor de 100.000 Volt-lijnen zullen in
1952 over Nederland gespannen zijn en daarmede zal een ingenieus
koppelnet, dat alle grote Nederlandse electriciteitscehtrales verbindt, voltooid
zijn. De centrales zullen daartoe door middel van koppelstations aan dit net
worden verbonden. Aangezien het koppelnet, voorzover mogelijk, ook als
voedingnet voor zeer hoge spanningen zal worden gebruikt, zullen tevens
hieraan een aantal voedingsstations voor de energielevering aan belangrijke
belastingscentra worden aangesloten. Met de uitvoering van dit grootse
project is men thans volop bezig verschillende gedeelten zijn reeds gereed
en wanneer alles volgens plan verloopt, kan in 1952 gezegd worden, dat er
een zeer belangrijke stap is gezet op de weg naar een ononderbroken, bedrtffs-
veilige en rationele electriciteitsproductie in Nederland.
Men moet de totstandkoming van dit
koppelnet zien in het geheel van de
ontwikkeling van het electrfciteitswezen
in ons land. De oorspronkelijke electri-
citeitsopwekking in een aantal centrales
van uitsluitend plaatselijke betekenis,
groeide geleidelijk uit tot een gecentra
liseerde electriciteitsopwekking door
grote regionale en provinciale" bedrijven,
die de energievoorziening in bepaaide
streken of provincies verzorgden. Met
het toenemend electriciteitsverbruik zag
men zich geplaatst voor een voortdu
rende uitbreiding en vergroting dezer
centrales, die van vitale betekenis wa
ren geworden voor het bedrijfsleven, dat
thans practisch geheel afhankelijk is van
een electriciteitsbron. Denkt men zich
even in wat het voor vele bedrijven
zou betekenen wanneer plotseling de
electriciteitslevering zou uitvallen. We
denken dan nog niet aan ziekenhuizen
of aan onze eigen lampen of lampjes,
radio's of stofzuigers dan is de enorme
betekenis van electrische stroom zonder
meer duidelijk. Het is derhalve nood
zakelijk al het mogelijke te doen ten
einde onderbreking in de energieleve
ring te voorkomen. Dit alles is dan ook
de belangrijkste drijfveer geweest om
alle grote centrales aaneen te koppelen.
Een andere voorname factor die tot
de bouw van het koppelnet heeft ge
stimuleerd, is het gebrek aan pro
ductievermogen der electrische cen
trales. Gedurende de oorlogsjaren en
onmiddellijk daarna kon de machine
capaciteit niet in voldoende mate wor
den uitgebreid, terwijl daarentegen het
electriciteitsverbruik de laatste jaren
met enorme sprongen is gestegen als
gevolg van mechanisatie, industriali
satie en nieuwe toepassingen van clec.
trische energie. Het uitbreiden van
oude centrales en het bouwen van
nieuwe duurt door de lange levertijd
der machines, 3 a 5 jaar, veel te lang,
dan dat in de dringende behoefte naar
electriciteit op korte termijn voorzien
zou kunnen worden.
Het koppelnet nu schept de mogelijkheid,
dat een gedeelte van het reservevermogen
der afzonderlijke centrales ingeschakeld
kan worden. Wanneer we b.v. stellen dat
een centrale A 5 gelijke eenheden bezit,
dan moet zij er daarvan ten minste 2 in
reserve houden, aangezien er rekening mede
moet worden gehouden, dat één machine
installatie buiten bedrijf is voor het daar
aan verrichten van onderhouds- en hei-stel-
werkzaamheden, terwijl met het oog op on
verwachte storingen nog een tweede in
stallatie aanwezig dient te zijn. Centrales
B en C, gelijk aan A, dienen elk eveneens
twee eenheden in reserve te houden. Voor
deze drie centrales zijn dus zes reserve
eenheden nodig. Koppelt men nu deze drie
centrales aan elkaar, zodat ze aan ellcaar
stroom kunnen uitwisselen, dan zou men
met belangrijk minder reserve-eenheden
kunnen volstaan. Daarin zit nu juist de
grote winst bij het aanleggen van dit kop-
pelnet. Heeft men, over het geheel geno
men, bij afzonderlijk werkende centrales
een reserve-vermogen nodig van 60 a 6a
pCt. der belasting, bij gekoppeld bedrijf kan
de reserve worden teruggebracht tot 25
a 30 pCt.! Het koppelnet, dat sneller tot
stand kan worden gebracht, dan dat ïieu-
we centrales kunnen worden gebouwd, cre
ëert als het ware extra productie-capaciteit,
doordat het geïnstalleerd vermogen der
oentrales tot een hogere graad kan worden
gebruikt.
Dat het nodig is om zo snel mogelijk te
koppelen, blijkt wel, wanneer men nagaat
welk een geweldige vlucht het electrici
teitsverbruik de laatste jaren genomen
heeft. In 1939 bedroeg de maximale belas
ting der Nederlandse centrales voor de
openbare electriciteitsvoorziening circa
750.000 kW. bij een opgesteld vermogen van
ongeveer 1.400.000 kW. In 1948 bedroeg de
maximale belasting circa 1.000.000 kW. en
voor 1949 wordt ze geschat op 1.200.000 kW.
bij een opgesteld vermogen van circa
1.450.000 kW. Van de 65 pCt. reserve blijft
zodoende niet veel meer over en een cala
miteit in een der afzonderlijke centrales
zou catastrophale gevolgen kunnen heb
ben voor de betreffende streek. Het grote
voordeel van een koppelnet is in ons lar.d
overigens reeds bewezen. Toen bij de be -
vrij ding van het Zuiden de centrale van de
P.N.E.M. te Geertruidenberg door de terug
trekkende bezetter nagenoeg geheel werd
vernield, was de provincie Brabant ver
stoken van electrische energie. Tijdens de
oorlog in 1944 was echter de koppe
ling met het 150.000 Volt-net in Zuid-Hol
land tot stand gekomen, zodat reeds spoe
dig, d.w.z. na het herstel van de door
oorlogshandelingen beschadigde 150.000 Volt-
lijn Dordrecht-Geertruidenberg, de stroom
voorziening aan Brabant vanuit Zuid-Hol
land ter hand genomen kon worden. De
centrale te Geertruidenberg is inmiddels
weer hersteld en men is thans bezig naast
de oude centrale, waarvan de capaciteit
veel te klein geworden is, aan de Amer al
daar een nieuwe centrale te bouwen.
Behalve de genoemde koppeling
DordrechtGeertruidenberg werd vóór
de oorlog reeds de koppeling tussen
Noord-Brabant en Limburg (mijn-
gebied) tot stand gebracht Verder
kwam ook reeds het Zuid-Hollandse
koppelnet klaar (Dordrecht-Rotter-
dam-Den Haag-Leiden-Velzen). Einde
van dit jaar hoopt men met de kop
peling Velzen-Amsterdam gereed te
z(jn. De 150.000 Volt-ring zal worden
gesloten door de bouw van de koppel-
lijnen Amsterdam-Utrecht, Utrecht-
Nijmegen, en Nijmegen-Blerick (L.).
Door middel van de 150.000 Volt-ver-
binding Nijmegen-Apeldoorn-Deven-
ter, zal het koppelnet om het Zuid-
Westen des lands worden verbonden
met het 110.000 Volt-net in het Noord.
Oostelijk gedeelte. Aan dit net zullen
na voltooiing zijn aangesloten de cen
trales van Leeuwarden, Groningen,
Zwolle en Hengelo. Het Nederlandse
koppelnet zal op zijn beurt door
220.000 Volt-lijnen worden verbonden
met het netknooppunt Jupille bij Luik
en met het Duitse 220.000 Volt-station
te Brauweiler bij Keulen. Ten behoeve
van deze verbindingen is momenteel
bij Lutterade een groot 150-220.000
Voit-transformator-station in aanbouw.
Ook deze internationale koppeling zai
bijdragen tot een verhoogde bedrijfs
veiligheid van het Nederlandse kop
pelnet en opent de mogelijkheid door
rationele energie-uitwisseling het
hoofd te bieden aan de vraag naar
electrisch vermogen bij een eventueel
tekort aan productie-capaciteit onzer
centrales. Het ligt in de bedoeling het
gekoppeld bedrijf der Nederlandse
centrales zodanig te voeren, dat de
taak en zelfstandigheid der electrici-
teitsbedrijven zo weinig mogelijk
wordt beknot. In principe zullen daar
toe de verschillende centrales allen
hun eigen gebied van electrische ener.
gie blijven voorzien, hetgeen evenwel
niet wegneemt dat voortdurend, en
vooral tijdens de spitsuren, grote
energiehoeveelheden in verschillende
richtingen door het koppelnet zullen
vloeien.
Het dirigeren van het koppelbedrijf,
voor zover het thans gereed is, ge
schiedt op het ogenblik in het 150 000
Volt-transformator-station van de N.V.
stukken na in grondkabel uit te voe
ren. De schoonheid van het landschap
zal er daarom, naar het oordeel van
vele natuurliefhebbers, niet op vooruit
gaan. Het kan voor hen misschien een
troost, zij het dan een schrale, zim. dat
op zo goed mogelijke wijze er naar ge
streefd wordt het landschapsschoon niet
onnodig te schaden. Men tracht dit
hoofdzakelijk te bereiken door zorgvul
dige keuze der tracé's, door een ranke,
ijle constructie der masten en door een
weinig in het oog springende verzink
te uitvoering. Verder gaat men, om agra
rische belangen niet te schaden, meer en
meer over tot het toepassen van por-
taalvormige onderstukken der masten
op betonfunderingen, zodat voor de
landbouw practisch geen grond verloren
gaat, daar de landbouwers de bodem
onder de mast evengoed kunnen bewer
ken als daarnaast. Voor de boer zal net
dus mogelijk zijn om onder deze kleine
Eifeltorentjes het koren te laten groeien
Overal in ons vlakke Nederlandse land kan men ze vinden: die kleine
Eifeltorentjes, die zich tot lange slierten aaneenrijen en waaraan zware, diep
doorbuigende draden hangen, die van einder to einder schijnen te reiken.
Het zijn de steunpilaren voor ons electrische koppelnet een gigantisch
samenstel van palen en draden, van centrales en krachtbronnen dat
onontbeerlijk is voor onze industrie, voor onze huisverlichting, voor onze
radio en onze stofzuiger. U en ik en wij allemaal, wij weten daar maar
weinig van. Het gehele apparaat van de energie-voorziening is voor ons
eigenlijk een groot raadsel, waarin wij desniettemin een onbeperkt ver
trouwen stellen. Niemand die er ook maar een ogenblik aan twijfelt: als hij
het knopje omdraait, zal de lamp gaan branden.
Achter deze simpele handeling verbergt zich echter een wereld van
technische wonderen. Welnu, het is over deze wereldover haar moeilijk
heden en haar mogelijkhedendat onze Haagse redactie in nevenstaande
reportage het een en ander vertelt. Een epos over 150.000-voltlijnen.
Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland te
Voorburg. Onlangs 3 Juni 1949
werd echter de N.V. S.E.P. (Samenwer
kende Electriciteits Productiebedrijven)
in het leven geroepen, onder.wier auspi
ciën de gemeenschappelijke energiepro
ductie, resp. de belastingverdeling, i; de
toekomst zal geschieden. Deze N.V heeft
haar zetel in Arnhem en zal bij het
gereedkomen van het koppelnet de taak
van de provisorische commandopost te
Voorburg overnemen door de stichting
van een centrum voor belastingverde
ling te Arnhem. De S.E.P. stelt zich ten
doel door behartiging van de bouw van
het koppelnet met bijbehorende stations
en al hetgeen verder nodig is voor net
gekoppeld bedrijf, de gemeenschappelij
ke electriciteitsproductie der aangeslo
ten centrales te coördineren. Zij is even
wel geen eigenaresse van het koppelnet;
ieder der koppellijnen is n.l. eigendom
van het betrokken bedrijf of het ge
meenschappelijk bezit van de beide oe-
drijven, die elke koppellijn verbindt.
Het koppelnet zal voor het grootste
gedeelte als bovengronds net worden
uitgevoerd. Bij de huidige stand der
techniek is het helaas niet mogelijk der
gelijke hoogspanningslijnen op korte
en er met paard en kar onderdoor te
rijden.
Dank zjj de tot standkoming van het
koppelnet kan Nederland zonder al te
grote vrees voor catastrophale energie
tekorten de tijd afwachten, waarop de in
aanbouw zijnde en geprojecteerde gro
te nieuwe centrales aan de electriciteits
productie zullen gaan deelnemen. Vóór
die tijd bljjft zuinigheid en belastingbe
perking, vooral op de spitsuren in de
wintermaanden, geboden. Er is zelfs alle
reden toe om tot nog groter zuinigheid
aan te sporen; tot 1952 vindt immers
geen noemenswaardige vergroting plaats
van het productievermogen der «•entra-
les, terwijl daarentegen de belasting door
allerlei oorzaken daarbij in bet bij
zonder te denken aan de voortgaande
mechanisatie en industrialisatie, alsook
aan de uitbreiding der electrische trac
tie bij de Nederlandse Spoorwegen
nog steeds een meer dan normale uit
breiding toont.