ONTWIKKELING VAN IN NEDERLAND HET KATHOLICISME ■■■K9P1 BOEREN VAN DE SELFKANT ANTI-NEDERLANDS COMMUNISME VERLIEST SNEL TERREIN-IN ITALIË ELECTR1SCH KOPPELNET WORDT OVER ONS LAND GESPANNEN Waardevolle gegevens door volkstelling verkregen m De partij verliest honderd duizenden leden Het vermogen der centrales tot hogere graad opgevoerd Het epos der 150.000 voltlijnen- Geestelijke werfkracht van de Kerk I Hopeloze situatie in landbouw Psychologische fouten van Nederland Tot 1952 blijft zuinigheid nodig DONDERDAG 6 OCTOBER 1949 PAGINA 5 II. AMSTERDAM Wanneer wij, zoals da± in een vorig artikel voor geheel Nederland is gedaan, meer speciaal de ontwikkeling van het kerkelijk leven in Amsterdam gedurende de laatste eeuw beschouwen, valt vóór alles een verscherping van hei landelijke beeld op. In bijgaande grafiek is deze ontwikke ling weergegeven voor de vier grote groepen, waaruit de Amsterdamse bevolking tot in de tweede wereldoorlog bestond: De Katholieken, de gezamenlijke Protestanten, de Israëlieten en de Onkerkelijken. Ket is opmerkelijk, dat in de curve van de Katholieken hun percentage van 1830 af gedurende een halve eeuw vrijwel constant is gebleven. Daarna komt een lichte stijging, die in de jaren tussen 1900 en 1910 haar hoogtepunt bereikt, en vervolgens weer een geringe daling tot 1930. Sindsdien is het percentage Katholieken opnieuw gestegen, hoewel de hoogte van de jaren 1900 tot 1910 niet is bereikt. De ontleding van deze curve leidt lot merkwaardige con clusies. mSTERDRM Dreigementen van Togliatti Vooreerst is daar de periode van 1830 tot 1880, gedurende welke de Katholie ken wel voortdurend in aantal toena men, maar niet in verhouding tot de gehele bevolking van Amsterdam. Wij mogen aannemen, dat voor deze jaren afval geen rol heeft gespeeld; de groep der onkerkelijken manifesteert zich vanaf de volkstelling van 1870 voor lopig slechts in geringe mate en vrijwel uitsluitend ten koste van de Nederlands Hervormde Kerk. Waarschijnlijk zullen wij het gelijk- bliiven van het percentage Katholieken ook hier mogen verklaren uit demo grafische omstandigheden. Ons zijn geen cijfers bekend over de vruchtbaarheid van de verschillende gezindten in Am sterdam vóór 1899—1900. Mogelijk ver schilden in de jaren 1830 tot 1880 deze vruchtbaarheidscijfers voor Katholieken en Protestanten niet veel. In dat geval is het relatief' gelijkblijven van het per centage Katholieken gedurende deze periode hierdoor verklaard Indien ech ter het vruchtbaarheidscijfer van de Katholieken reeds toén hoger was dan dat der Protestanten, dan moet er reke. ning mee worden gehouden dat de boge kindersterfte van die ij aren meer invloed had op de grotere kinderaanwas van de Katholieken dan op de geringere van de Protestanten Want naarmate de gezin nen groter zijn, neemt de kindersterfte toe, zoals o.a. blijkt uit de zuigelingen statistiek van de G.G.G.D. te Amster dam 1). Na 18801890 neemt de kinder sterfte in de Noordelijke provincies belangrijk af en daardoor worden de sinds 18991900 bekende hogere ge boortecijfers van de Katholieken in Amsterdam ook merkbaar in hun per. centage van de bevolking. Het percen tage Katholieken stijgt van 21.9 in 1879 tot 23.5 in 1899. Alles in de ver onderstelling dat de migratie geen sto rende factor was. De nu volgende stilstand en de daling na 1909 kan niet verklaard worden door demografische factoren. Sinds 1900 daal den de geboortecijfers van de Katho lieken relatief minder dan die van de ahdere godsdienstige groeperingen: Echtel. geboorten op 1000 gehuwde vrouwen van 1549 jaar 1899—1900 1907—1912 1918—1923 1929—1932 1938 Katholieken 246.6 212.3 199.2 171.4 - 116.7 indexcijfers 100 86.1 80.8 69.5 47.3 Protestanten 234.4 179.8 164.4 133.6 91.4 indexcijfers 100 76.7 71.4 57.0 39.0 Israëlieten 196.8 155.2 127.0 87.2 74.7 indexcijfers 100 78.9 64.5 44.3 38.0 Onkerkelijken 46.2 65.8 41® 47.3 37.3 indexcijfers 100 142.-1 90.5 102.4 80.7 Wij moeten dus concluderen, dat de /«kerkelijkheid, tot dan toe alleen ge groeid ten koste van de Protestanten, sinds 1900 ook het Katholieke volksdeel Van Amsterdam heeft aangetast. Na 1900 zijn de onkerkelijken de enigen, die ab soluut én relatief in aantal toenemen, terwijl zo verreweg het laagste geboorte, cijfer hebben.. Alle andere groepen gaan relatief achteruit, de Protestanten bo vendien ook absoluut. Daarbij verliezen de Katholieken nog het minst, wegens hiin, verhoudingsgewijs, hoog geboorte cijfer: in de jaren 1910 tot 1930 daalt hun percentage van 23.5 tot 22.0. Prof. dl-, J. p. Kruyt heeft in het Socio logisch Bulletin 1947, I„ voor de jaren 1910 tot 1930 berekend hoe groot de reële afval is geweest, die aan dit percentageverlies beantwoordde. Bij het aantal Katholieken van de Volkstelling van 1909 telt hij het geboorteoverschot en het vestigingsover schot van 10 jaar op en komt dan tot een aantal, dat er zou moeten geweest zijn, in dien de afval geen rol had gespeeld. Het verschil met het aantal Katholieken van de Volkstelling van 1920 geeft dan het getal Katholieken, dat de Kerk de rug heeft toe gekeerd. Zo komt hij voor de jaren 1909 1920 tot een verlies van 13.113 Katholieken ofwel 9.8 pCt. van het totaal en voor de jaren 19201930 tot respectievelijk 17.40.5 ofwel 11.2 pCt. Met het woord „afval" willen wij vol strekt niet beweren, dat elke katholiek- gedoopte, die niet meer tot de Kerk ge rekend kan worden, een afvallige is. Jn Veel gevallen, b.v. met betrekking tot de kinderen uit gemengde huwelijken, kan h.l. van een geloof sa f v a 1 nauwelijks wor den gesproken. Toch staat het vast, dat de verliezen door de gemengde huwelijken een sterk remmende invloed uitoefenen op de toeneming van het aantal Katholieken. Wij bedoelen met het woord „afval" dan ook meer het proces, waardoor een grote groep mensen, al of niet schuldig, al of niet bewust, zijn plichten niet meer na komt en uit de sfeer van de Kerk ver dwijnt. Aangezien prof. Kruyt in het ontwikke lingsproces van het katholieke volksdeel nagenoeg geen waarde hecht aan de gees telijke factor: bekering, laat hij die in s.ijn berekeningen buiten beschouwing. Deze is echter wel degelijk van betekenis. HetX aantal bekeringen immers bedroeg terdam 31 December 1930 tot 31 Mei 1947 meer dan 9300! Dit is een zeer belang rijk gedeelte, haast de helft, van de lotaie toename met 20.932 Katholieken. Zo wij echter al het aanmerkelijk aantal beke ringen niet ^nnen v®rwaarlozen, moeten wij tevens het harde feit accepteren, dal het grote getal con vertieten tegelijkertijd het afvalcijfer noodzakelijk doet toenemen. Anders moesten immers de Katholieken veel talrijker zijn. Want zowel prof. Kruyl s calculatie als de onze zijn belde aan het eindresultaat der volkstelling gebonden Hoewel wij dus moeten concluderen tot een nog grotere afval dan prof. Kruyt be- rekende, staat hier tegenover, dat de ab solute groei van het aantal Katholieken niet een kwestie is van seboorten alleen, maar ook een gevolg van de geestelijke Werfkracht van de Katholieke Kerk. Het ware belangwekkend de ...afval" van de Katholieken laren 1930 tot 1947 vast te stellen, maar dat is onmogelijk, omdat geboorte, st dn migratie per gezindte voor deze 1' laar dog niet berekend zijn. Dèt er „afval wa ,s zeker, al wijst de grafiek in de richting Jan een verminderde groei der onhense "ikheid en bijgevolg ook van een verzwakt afvalproces: de groep onkerkelijken' gaat afbuigen en laat tenslotte de kern van de Katholieken en Protestanten onaangetast. Wij mogen ons niet laten misleiden door het feit, dat de curve van de Ka tholieken na 1930 weer omhoog is ge gaan en van 22 pCt. is gestegen tot 23.3 pCt. In werkelijkheid is het per centage Katholieken verminderd, zoals ook het percentage Protestanten méér gedaald is dan de grafiek aangeeft en protestrnt de onkerkelijken minder zijn gestegen. In 1930 immers bestond .de Amster damse bevolking voor 8.6 pCt uit Is raëlieten, terwijl dezen nu nagenoeg verdwenen zijn. Door het wegvallen van deze 8 pCt. stegen de percentages van de 3 overgebleven groepen automa tisch en kregen ze als het ware elk een zeker percentage cadeau. Het is moeilijk te bepalen welk aandeel de Joden in 1947 zouden ge had hebben in de Amsterdamse bur gerij, indien er geen oorlog was ge weest. We krijgen echter een beeld van de wérkelijke verhouding tussen Katholieken, Protestanten en onker kelijken als we voor beide volkstel lingen, 1930 en 1947, de Joden hele- .maal buiten beschouwing laten en dus de resp. percentages berekenen op de niet-Joodse bevolking. Het blijkt dan dat de Katholieken gedaald zijn van 24.1 op 23.5 pCt., de Protestanten van 37.7 op 30.9 pCt. en de onkerkelijken gestegen van 38.2 tot 45.5 pCt. Er blijft nog een belangrijke vraag over, een vraag, die in het vorig ar tikel voor geheel Nederland is ge steld: wat wil het in werkelijkheid .zeggen, dat in Amsterdam 187.458 mensen zich als Katholiek hebben op gegeven? Wat betekent de Kerk voor al deze mensen? Een vergelijking tus sen het aantal Katholieken van de volkstelling en dat van de gezamen lijke Amsterdamse Parochie-statistie ken werpt hierop enig licht. Volgens de Piusalmanak 1948 'telde het Dekenaat Amsterdam op 31 December 1947 213.500 katholieken. Deze opgave is gedaan aan de hand van de parochie statistieken. We moeten enkele correc ties aanbrengen om de vergelijkbaarheid met de Volkstelling zo zuiver mogelijk te maken. Vooreerst gaat het in de pa rochiestatistieken om het Dekenaat Amsterdam, terwijl de Volkstelling be trekking heeft op de Gemeente. Verder moet rekening gehouden worden met de religieuzen en de kath. ge stichtsbevolking, die wel in de Volks telling, maar niet in de parochiestatis tieken zijn opgenomen. Tenslotte zijn de datd van parochiestatistiek en volkstel ling niet dezelfde. De aldus gecorri geerde par.stat. geeft op 31 Mei 1947 voor de gemeente Amsterdam een aan tal van 215.700 katholieken. Bij de volks telling gaven zich 187.458 personen als katholiek op. Er is dus een verschil van 28.250, wat wil zeggen, dat ruim 13 pCt. van de door de parochies geregistreer de katholieken bij de volkstelling ver klaart niet tot enig Kerkgenootschap te behoren. Met uitzondering van Rot terdam is Amsterdam de enige stad in Nederland, waar dit verschijnsel zich voordoet. Het spreekt vanzelf, dat deze 28.250 geregistreerde katholieken over het algemeen gezocht moeten worden onder de 70.000 non-paschanten, die op ogenblik van de Volkstelling in de kerkelijke statistiek werden genoteerd. Wij krijgen op deze manier het vol gende globale beeld van de godsdienstige situatie der katholieken in Amsterdam: Onder de 215.700 geregistreerde katho lieken bevinden zich ongeveer 26.000 kinderen beneden de 7 jaar. Van de 189.700 overigen, die gehouden zijn tot de Paasplicht, vervullen 70.000 deze plicht niet meer, en bij deze non- jjaschanten zijn er 28.250 die zichzelf als onkerkelijk beschouwen en daarvan melding maken bij de Volkstelling. jo katholiek I SRRELIET a 1 10% Twee conclusies liggen hier voor de hand: 1. Er zijn in Amsterdam bijna 42.000 non-paschanten (60 pCt. van het totale aantal) die toch déze band met hun geloof nog hebben be waard, dat ze zich katholiek noemen. Wellicht mogen we hen rangschikken onder de categorie, die in de statis tieken van het Aartsbisdom genoemd wordt: non-paschanten, waarbij nog hoop op bekering is. 2. De overige 28.250 non-paschanten staan zéér ver van de Kerk af en het is de vraag of dit geen hopeloze ge vallen zijn. Er is reden te veronder stellen, dat er onder hen veel over tuigde communisten zijn. Voor deze mensen geldt de onder zielzorgers ac tuele vraag naar de inhoud van het begrip: katholiek. Overigens vergete men niet, dat hier slechts een ruwe indeling is gemaakt. Het is alleszins de moeite waard en zelfs noodzakelijk het vraagstuk van de non- paschanten diepgaand te bestuderen. Voor het meten van godsdienstigheid is een Volkstelling een té ruw instrument. Men kan b.v. al onmiddellijk de vraag stellen of er onder de 28.250 hierboven „hopeloos" genoemde non-paschanten niet velen zijn, die er niet thuis horen. Een gedeelte van het Nederlandse volk vult immers niet zelf het volkstellings formulier in. Zullen b.v. alle niet-ka- tholieke gezinshoofden die gemengd ge- Amsterdam, neemt zonder twijfel in de nationale levensuitingen een sleu telpositie in: centrum van de publi citeit, brandpunt van de voornaamste sociale en culturele stromingen, bol werk van de C.P.NDaarom is het van belang liet godsdienstig leven in deze stad bijzonder onder de loupe te nemen. Het Katholiek Sociaal- Kerkelijk Instituut heeft ons ook hierover enige beschouwingen ter beschikking gesteld, die wij, om hun groot gewicht, hierbij onze lezers aanbieden. huwd zijn, voor hun katholiek gedoopte kinderen de vraag naar de gezindte waarheidsgetrouw invullen? Voor een eerste inzicht in de gods dienstige structuur is de Volkstelling echter zonder twijfel waardevol. Een nauwkeurige vergelijking met de ker kelijke statistiek kan belangrijke con clusies opleveren. Het Katholiek Sociaal Kerkelijk Instituut is bezig met derge lijke onderzoekingen en hoopt te zijner tijd met zijn resultaten een bijdrage te leveren tot een dieper inzicht in deze problemen. mammis 1). Aldus mr. dr. J. H. van Zanten in het hoofdstuk: „Sterfte" van de statistische mededeling no. 103: De bevolking van Am sterdam van het Bur. v. Stat., A'dam; A'dam 1936. pg. 146. Kerkelijke gezindten Rooms-Katholiek Ned. Hervormd Op Gereformeerde grondslag Overige Geen Totaal 31 December 1930 Absoluut 166.526 163.340 34.659 128.858 264.003 31 Mei 1947 Absoluut 187.458 152.564 40-018 60.452 363.355 757.386 100 S03.847 100 ONKERKELIJK ,•«10 I8<i0 1850 I860 1B}0 1880 1890 1900 1910^. 1920^ I9J01940 194» (Van onze correspondent) Waar men onder de boeren van de Selfkant zijn licht ook gaat opsteken, men krijgt overal hetzelfde klaaglied te hóren. Het is al ontevredenheid wat de klok slaat en onontkoombaar moet dan ook, na al wat men gehoord en gezien heeft, de conclusie volgen: voor deze hard werkende en karig levende categorie van de bevolking van ons nieuwe gebied heeft de grenscorrectie grote stroppen en teleurstellingen gebracht. De omstandigheid, dat er in de Selfkant geweldig veel fruit geteeld wordt, zegt eigenlijk al genoeg. Voor alie Nederlandse fruittelers is 1949 een slecht jaar geweest, voor de Self- kanters dus niet minder. Doch zelfs afgezien van het feit of de oogst nu meer of minder goed uitvalt, voor het fruit van de Selfkant is tóch geen afzetgebied te vinden. Nederland heeft het niet nodig en voor export komt het door een gebrek aan voldoende kwaliteit niet In aanmerking. Nederlandse verhoudingen wordt zo doende wel uiterst moeilijk, vooral omdat dit uitgesproken kleinbedrijven betreft van gemiddeld 414 H.A., waar van de bestaansmogelijkheid toch al gering is! Neen, de boeren en zij vormen 50 pet. van een bevolking van 6000 hébben reden tot klagen en het is niet zo verwonderlijk, dat de stem ming down is en in bepaalde gevallen zelfs beslist anti-Nederlands. Men wil nu proberen de suikerbie- tenoogst van 2 millioen kg. naar Duits land te exporteren op grond van de bestaande contracten. Verder is men bezig aan de boeren, die land op Ne derlands' gebied in eigendom hebben, welk land na de oorlog onder het Be heersinstituut kwam, het beheer over hun percelen terug te geven. Maar deze maatregelen betekenen slechts een geringe verlichting van zorgen. Opwekkender geluiden verneemt men van de arbeiders en kleine zakenlie den. De arbeiders vonden na de grens correctie direct wérk in Nederland en verdienen nu meer dan vroeger in Duitsland. In elk geval kunnen zij voor hun loon meer kopen, want het leven is in Nederland wel 25%30% goedkoper. In deze sector vormen al leen de 180 oorlogsinvaliden' een pro bleem. De kleine zakenmensen zijn ook niet ontevreden. Wel zijn ze er als de kippen bij om hun hart eens te luchten over die verschrikkelijke Nederlandse Het bijzonder trieste van de situatie ligt echter hierin, dat de Selfkant an ders in Duitsland zijn fruit toch voor een lonende prijs zou zijn kwijt ge raakt. Het industriële West-Duitsland was immers steeds een gemakkelijke afnemer en de kwaliteit kwam er dan niet zozeer op aan. Doch nu ze Neder lander zijn geworden blijven de boe ren met hun fruit zitten of ze krijgen er practisch niets voor. Een grote boer b.v. ontving voor een partij fruit, die hem in Duitsland tegen officiële prijzen 5000 Duitse marken 4000.zou hebben opgebracht, op een Nederlandse veiling zegge en schrijve ƒ500.Aan plukloon had hij 400.moeten betalen. Maar ook de landbouw in zijn ge heel genomen verkeert in een zeer moeilijke positie. Bij de geldsanering, die in Juni 1948 in Duitsland werd doorgevoerd, verloren de mensen 93 pet. van hun geld. Daardoor kunnen de boeren geen kapitaal in hun bedrijf in vesteren. Zij hebben ook geen vlotten de middelen, soms zelfs niet voor de aankoop van zaaigoed, maar intussen moeten zij wel direct honderden gul dens aan b.v. veilingkosten betalen. De aanpassing van de landbouw aan de TOGLIATTI verliest zijn volgelingen. bureaucratie. En de sociale lasten, die in ons land wel 50% hoger zijn dan in Duitsland. Doch al met al kan men zeggen, dat deze twee categorieën van de bevolking gemakkelijk en zonder pijn in de grensverlegging hebben kun nen berusten. Merkwaardig genoeg zijn het .ech ter juist de ongeveer 300 „Ostflücht- linge". die achteraf de grenscorrectie zelfs zijn gaan waarderen. Na alle ellende, die zij hebben doorstaan, na alle omzwervingen en na alle bitte re bejegening door autoriteiten en gastheren zijn zij nu eindelijk tot rust gekomen: „en nu worden wij tenminste als mens behandeld". Het is overigens typerend, dat het alle bewoners van de Selfkant is opge vallen dat zij in Nederland op mense lijker wijze behandeld worden dan zij vroeger in Duitsland gewend waren. Dit moest wel, omdat men vóór de grenscorrectie de bewoners schrik had aangejaagd: zij zouden en masse wor den verdreven en naar andere gebie den worden overgebracht (nota bene naar Texel!) en het land zou onder jon ge Limburgse boeren worden ver deeld. Van Duitse zijde poogt men nog steeds de hele affaire warm te houden door geruchten rond te strooien als zou het gebied weer spoedig aan Duitsland terugkomen. Als datum noemt men dan 1 October, maar sinds kort is dat 1 Januari geworden. Het is overigens in verband hiermee te betreuren dat van Nederlandse zijde niets gedaan wordt aan woningbouw en herstel. Wat er is geschied, hebben de bewoners gepresteerd met zelf ge kochte materialen. Maar die zijn nu op, en in Den Haag piekert men al maan den over het treffen van een voorschot regeling. De woningnood is ook hier schrijnend. Er zijn mensen, die slapen in de kelder en wonen in een stal; ge zinnen van 5 of 6 personen huizen in 2 kamers of zelfs 1 kamer. Van cre- peergevallen gesproken! Trouwens in het algemeen is men in gebreke geble ven het nieuwe gebied dadelijk in de normale verzorgingssfeer te trekken. Aan herstel van wegen is niets gedaan. Wel heeft de aanbesteding plaats ge had, maar het werk kan nu toch niet eerder beginnen dan volgend jaar. Ook de ontvijanding laat maar op zich wachten. Men mene niet, dat deze men sen zoiets niet voelen. Alles duurt el lendig lang en intussen heeft men ve le psychologisch gunstige momenten laten voorbijgaan om de bewoners te laten merken, dat zij werkelijk van harte in een nieuwe gemeenschap zijn opgenomen. Wil men immers welvaart in de Selfkant brengen, dan zal men dit gebied in de industriële sfeer van Zuid- en Midden-Limburg moeten trekken. Het landbouwkarakter zal dan verloren gaan, maar dit is on vermijdelijk, gezien de volslagen on voldoende bestaansmogelijkheid in deze sector. Dit alles zal erg veel geld gaan kosten. En in Limburg worstelt men toch al met het zware probleem hoe voor de bevolkingsaanwas vol doende werkgelegenheid te scheppen. Maar er zit niets anders op. Neder land heeft dit gebied geaccepteerd, het zal de consequenties van zijn daden moeten dragen. Ook wanneer het geld kost. Van onze bijzondere correspondent) ROME, September. f n de redevoering, door Togliatti onlangs in Castellammare gehouden, kon men tussen venijnige Aanvallen op De Gasperi en diens voornaamste medewerkers, die volgens de communistische hoofdman het land naar de afgrond leiden, een geluid van optimisme over zijn eigen partij horen. Op het einde van de aaneenschakeling van onheilen, die door de schuld van De Gasperi's wandaden het Italiaanse volk binnenkort zullen verpletteren, ziet Togliatti het leger van de arbeiders van Italië, die, in het bezit van een sterke communistische partij en van een nog sterker syndicaat, het land van zijn onheilspellend lot zullen verlossen. Dit optimisme van Togliatti kan zijn oorsprong vinden in het persoonlijk gevoel van opluchting wegens het feit, dat voor dit jaar het zomerseizoen weder voorbij is. De zomers vormen voor de Italiaanse communistische partij een ongeluksseizoen, in de zomer van 1947 rolden de communisten met een flink vaartje uit de regering en kwamen zij met het handjevol Nennianen van de links socialistische partij in de onbeduidende oppositie terecht. Na in April 1948 bij de algemene verkiezingen de onvergetelijke nederlaag geleden en daarna het uittreden van de katholieke arbeiders uit nel algemeen vakverbond medegemaakt te hebben, werd Togliatti op 14 Juli van dat jaar gewond bij de aanslag op zijn leven. Een jaar later, op dezelfde fatale datum, publiceert de H. Congregatie van het Heilig Officie haar decreet tegen alle communisten over de gehele wereld. De com munistische partij in Italië, waar tot voor de afkondiging van dit decreet de leuze gold, dat het lidmaatschap van deze partij met de katholieke beschouwing te combineren is, heeft wel het meest de terugslag van deze kerkelijke maatregel gevoeld. De zomer van 1950, waarin duizenden pelgrims dag aan dag deel zullen nemen aan de godsdienstoefeningen van het Heilig Jaar. waarbij de stad Rome, als het ware in één grote basiliek herschapen, tot zelfs rondom het communistisch hoofdkpjartier zal weergalmen van gebeden en gezangen, belooft voor Togliatti een ware oppressie te worden. Het kan ook zijn, dat de communis tische leider het optimistisch geluid heeft doen horen om de pessimistische toestand, waaronder zijn partij de laat ste maanden gebukt gaat, er m<=de te overstemmen. De financiële crisis in ae partij is groot. Sedert enige weken is elk lid een „vrijwillige" bijdrage opge legd van 150 liren. Op deze wijze hoopt men het tekort van 300 millioen liren van de algemene partijkas te dekken. Dit tekort is vooral ontstaan door de verstrekking van voorschotten^ a^n de kas van het partijblad „1' Unita". waar van de onkosten in 1946 nog 299 mil lioen liren bedroegen en voor 1948 het drievoudige van dit bedrag, juist rond 900 millioen. Daarom worden de ont brekende 300 millioen bijeengegaard on der de leuze: „steunt de communistische pers". Deze perspropaganda dient dan tegelijkertijd óm de stroom van aoonne- mentsopzeggingen te stuiten, want se dert de afkondiging van het decreet van het Heilig Officie is het aantal abonne menten met 12 pet. gedaald. Onder de steden, waar deze daling het sterkst ge voeld wordt, staat Turijn met zijn uit gestrekte Fiat automobielfabrieken aan de kop van de lijst. In 1948 bedroeg de dagelijkse oplage van de „Unita" aldaar 70.000 exemplaren, welke in de laatste week tot 39.000 is teruggelopen. Een eigenaardigheid bij dit commumctiscfc blad is, dat de verkoop op Zondagen veel minder bedraagt dan op werkda gen. Waarschijnlijk geven de arbeiders, op Zon- en feestdagen vrij van elke con trole van andere partijleden, de voor keur aan prettiger krantenlectuur dan die, welke hun meestal in hun partij blad, wordt voorgelegd. Het bedrag van 150 liren als „vrijwil lige" bijdrage, om het tekort van 300 millioen aan te zuiveren, veronderstelt dat de partij nog twee millioen leaen telt. Maar ook dit aantal is sedert en kele maanden geen werkelijkheid meer Op 30 Jun: van dit jaar, de dag, waarop elke communist zijn lidmaatschap van de partij vernieuwd moest hebben, was de Italiaanse communistische partij of ficieel 1.780.000 leden sterk. In Mei 1948 telde de partij 2.272.000 leden. Een ver lies dus van 21 >4 pet. in één jaar tijds Men moet bij deze cijfers in het oog houden, dat de uitgifte van de Kaarten van lidmaatschap aan een sterk® con trole is onderworpen. In vorige jaren immers bleven vele van deze kaarten onafgehaald op de plaatselijke partij bu reaux liggen, daar de plaatselijke hoofd man door de aanvrage van een groot aantal kaarten bij het centraal bureau een goede beurt wenste te maken Of schoon het ledenaantal gedaald is, blijft de Italiaanse communistische partij, na die in Rusland, nog steeds de talrijkste vergeleken met dezelfde nationale par tijen in andere landen. Deze achteruitgang moet op de eerste plaats worden toegeschreven aan de wijze, waarop in de eerste naoorlogse jaren de werving van leden geschied is. Overtuigde communisten in deze partij waren steeds op de vingers te tellen. Het gros van de leden had zich in deze partij doen inschrijven met de gedachte, dat hun materiële belangen bij een strijder en schreeuwer als Togliatti bovenmate goed zouden behartigd worden. Daaren boven deed de partij van Togliatti zich in die jaren zeer katholiek voor. In Juni 1944 zeide de communistische leider in Napels: „Wij willen geen conflicten met de katholieken, die eigenlijk dezelfde verlangens bezitten als wij." In hetzelfde jaar schrijft hij aan De Gasperi: „Wij hopen tot een concreet accoord te kun nen komen voor de politiek met de chris ten-democratische partij." In 1946 schrijft Togliatti in de „Rinascita": „De groe pering van de godsdienstige krachten aan de ene zijde en het herlevend anti- clericalisme aan de andere zijde zijn in strijd met de belangen van het land." Langzamerhand zijn echter de ogen van deze duizenden sympathiserenden open gegaan, vooral toen het duidelijk werd, dat Togliatti, op bevel van Moskou, de Italiaanse politiek ondergeschikt maakte aan de Russische belangen. Daarbij heeft hij nog de grove fout begaan de Paus en De Gasperi er van te beschuldigen, zichzelf, de Kerk en Italië aan het Ame rikaanse imperialisme verkocht te heb ben. Daardoor heeft hij vooral vele in tellectuelen voor zijn partij verloren. Voor de overblijvende halfslachtigen, de minder principiëlen, is het decreet van het Heilig Officie de genadeslag ge weest. Nu moet men niet verwachten,. dat bij deze achteruitgang de Italiaanse com munistische partij minder actief zal blij ken. Integendeel, de resterende posities zullen met alle middelen, zo nodig ook onwettige, verdedigd worden. Dit bleek uit de redevoering van Togliatti op 14 September in Terni gehouden, waarin hij de christen-democratische partij en de leden van de regering waar schuwde, dat hun dagen geteld zijn. Het Romeinse dagblad „II Popoio" orgaan van de christen-democratische partij, heeft hierop de "leider van de communisten geantwoord, dat, zo diens woorden betekenen hetgeen de leer en de praktijk van de communisten kunnen doen veronderstellen, de dagen van de communistische partij en van haar leider geteld zijn. In Romeinse kringen heeft men aan dit antwoord van het christen democratische partijblad grote betekenis gehecht, daar dit blad vanzelfsprekend in de nauwste betrekking staat met de kopstukken van de partij, waaronder minister-president De Gaspari natuur lijk de eerste plaats inneemt. (Van onze Haagse redactie) Een dubbel circuit-net van 550 km. lengte voor de 150.000 Volt-lijnen en een dito-net van ongeveer 375 km, voor de 100.000 Volt-lijnen zullen in 1952 over Nederland gespannen zijn en daarmede zal een ingenieus koppelnet, dat alle grote Nederlandse electriciteitscehtrales verbindt, voltooid zijn. De centrales zullen daartoe door middel van koppelstations aan dit net worden verbonden. Aangezien het koppelnet, voorzover mogelijk, ook als voedingnet voor zeer hoge spanningen zal worden gebruikt, zullen tevens hieraan een aantal voedingsstations voor de energielevering aan belangrijke belastingscentra worden aangesloten. Met de uitvoering van dit grootse project is men thans volop bezig verschillende gedeelten zijn reeds gereed en wanneer alles volgens plan verloopt, kan in 1952 gezegd worden, dat er een zeer belangrijke stap is gezet op de weg naar een ononderbroken, bedrtffs- veilige en rationele electriciteitsproductie in Nederland. Men moet de totstandkoming van dit koppelnet zien in het geheel van de ontwikkeling van het electrfciteitswezen in ons land. De oorspronkelijke electri- citeitsopwekking in een aantal centrales van uitsluitend plaatselijke betekenis, groeide geleidelijk uit tot een gecentra liseerde electriciteitsopwekking door grote regionale en provinciale" bedrijven, die de energievoorziening in bepaaide streken of provincies verzorgden. Met het toenemend electriciteitsverbruik zag men zich geplaatst voor een voortdu rende uitbreiding en vergroting dezer centrales, die van vitale betekenis wa ren geworden voor het bedrijfsleven, dat thans practisch geheel afhankelijk is van een electriciteitsbron. Denkt men zich even in wat het voor vele bedrijven zou betekenen wanneer plotseling de electriciteitslevering zou uitvallen. We denken dan nog niet aan ziekenhuizen of aan onze eigen lampen of lampjes, radio's of stofzuigers dan is de enorme betekenis van electrische stroom zonder meer duidelijk. Het is derhalve nood zakelijk al het mogelijke te doen ten einde onderbreking in de energieleve ring te voorkomen. Dit alles is dan ook de belangrijkste drijfveer geweest om alle grote centrales aaneen te koppelen. Een andere voorname factor die tot de bouw van het koppelnet heeft ge stimuleerd, is het gebrek aan pro ductievermogen der electrische cen trales. Gedurende de oorlogsjaren en onmiddellijk daarna kon de machine capaciteit niet in voldoende mate wor den uitgebreid, terwijl daarentegen het electriciteitsverbruik de laatste jaren met enorme sprongen is gestegen als gevolg van mechanisatie, industriali satie en nieuwe toepassingen van clec. trische energie. Het uitbreiden van oude centrales en het bouwen van nieuwe duurt door de lange levertijd der machines, 3 a 5 jaar, veel te lang, dan dat in de dringende behoefte naar electriciteit op korte termijn voorzien zou kunnen worden. Het koppelnet nu schept de mogelijkheid, dat een gedeelte van het reservevermogen der afzonderlijke centrales ingeschakeld kan worden. Wanneer we b.v. stellen dat een centrale A 5 gelijke eenheden bezit, dan moet zij er daarvan ten minste 2 in reserve houden, aangezien er rekening mede moet worden gehouden, dat één machine installatie buiten bedrijf is voor het daar aan verrichten van onderhouds- en hei-stel- werkzaamheden, terwijl met het oog op on verwachte storingen nog een tweede in stallatie aanwezig dient te zijn. Centrales B en C, gelijk aan A, dienen elk eveneens twee eenheden in reserve te houden. Voor deze drie centrales zijn dus zes reserve eenheden nodig. Koppelt men nu deze drie centrales aan elkaar, zodat ze aan ellcaar stroom kunnen uitwisselen, dan zou men met belangrijk minder reserve-eenheden kunnen volstaan. Daarin zit nu juist de grote winst bij het aanleggen van dit kop- pelnet. Heeft men, over het geheel geno men, bij afzonderlijk werkende centrales een reserve-vermogen nodig van 60 a 6a pCt. der belasting, bij gekoppeld bedrijf kan de reserve worden teruggebracht tot 25 a 30 pCt.! Het koppelnet, dat sneller tot stand kan worden gebracht, dan dat ïieu- we centrales kunnen worden gebouwd, cre ëert als het ware extra productie-capaciteit, doordat het geïnstalleerd vermogen der oentrales tot een hogere graad kan worden gebruikt. Dat het nodig is om zo snel mogelijk te koppelen, blijkt wel, wanneer men nagaat welk een geweldige vlucht het electrici teitsverbruik de laatste jaren genomen heeft. In 1939 bedroeg de maximale belas ting der Nederlandse centrales voor de openbare electriciteitsvoorziening circa 750.000 kW. bij een opgesteld vermogen van ongeveer 1.400.000 kW. In 1948 bedroeg de maximale belasting circa 1.000.000 kW. en voor 1949 wordt ze geschat op 1.200.000 kW. bij een opgesteld vermogen van circa 1.450.000 kW. Van de 65 pCt. reserve blijft zodoende niet veel meer over en een cala miteit in een der afzonderlijke centrales zou catastrophale gevolgen kunnen heb ben voor de betreffende streek. Het grote voordeel van een koppelnet is in ons lar.d overigens reeds bewezen. Toen bij de be - vrij ding van het Zuiden de centrale van de P.N.E.M. te Geertruidenberg door de terug trekkende bezetter nagenoeg geheel werd vernield, was de provincie Brabant ver stoken van electrische energie. Tijdens de oorlog in 1944 was echter de koppe ling met het 150.000 Volt-net in Zuid-Hol land tot stand gekomen, zodat reeds spoe dig, d.w.z. na het herstel van de door oorlogshandelingen beschadigde 150.000 Volt- lijn Dordrecht-Geertruidenberg, de stroom voorziening aan Brabant vanuit Zuid-Hol land ter hand genomen kon worden. De centrale te Geertruidenberg is inmiddels weer hersteld en men is thans bezig naast de oude centrale, waarvan de capaciteit veel te klein geworden is, aan de Amer al daar een nieuwe centrale te bouwen. Behalve de genoemde koppeling DordrechtGeertruidenberg werd vóór de oorlog reeds de koppeling tussen Noord-Brabant en Limburg (mijn- gebied) tot stand gebracht Verder kwam ook reeds het Zuid-Hollandse koppelnet klaar (Dordrecht-Rotter- dam-Den Haag-Leiden-Velzen). Einde van dit jaar hoopt men met de kop peling Velzen-Amsterdam gereed te z(jn. De 150.000 Volt-ring zal worden gesloten door de bouw van de koppel- lijnen Amsterdam-Utrecht, Utrecht- Nijmegen, en Nijmegen-Blerick (L.). Door middel van de 150.000 Volt-ver- binding Nijmegen-Apeldoorn-Deven- ter, zal het koppelnet om het Zuid- Westen des lands worden verbonden met het 110.000 Volt-net in het Noord. Oostelijk gedeelte. Aan dit net zullen na voltooiing zijn aangesloten de cen trales van Leeuwarden, Groningen, Zwolle en Hengelo. Het Nederlandse koppelnet zal op zijn beurt door 220.000 Volt-lijnen worden verbonden met het netknooppunt Jupille bij Luik en met het Duitse 220.000 Volt-station te Brauweiler bij Keulen. Ten behoeve van deze verbindingen is momenteel bij Lutterade een groot 150-220.000 Voit-transformator-station in aanbouw. Ook deze internationale koppeling zai bijdragen tot een verhoogde bedrijfs veiligheid van het Nederlandse kop pelnet en opent de mogelijkheid door rationele energie-uitwisseling het hoofd te bieden aan de vraag naar electrisch vermogen bij een eventueel tekort aan productie-capaciteit onzer centrales. Het ligt in de bedoeling het gekoppeld bedrijf der Nederlandse centrales zodanig te voeren, dat de taak en zelfstandigheid der electrici- teitsbedrijven zo weinig mogelijk wordt beknot. In principe zullen daar toe de verschillende centrales allen hun eigen gebied van electrische ener. gie blijven voorzien, hetgeen evenwel niet wegneemt dat voortdurend, en vooral tijdens de spitsuren, grote energiehoeveelheden in verschillende richtingen door het koppelnet zullen vloeien. Het dirigeren van het koppelbedrijf, voor zover het thans gereed is, ge schiedt op het ogenblik in het 150 000 Volt-transformator-station van de N.V. stukken na in grondkabel uit te voe ren. De schoonheid van het landschap zal er daarom, naar het oordeel van vele natuurliefhebbers, niet op vooruit gaan. Het kan voor hen misschien een troost, zij het dan een schrale, zim. dat op zo goed mogelijke wijze er naar ge streefd wordt het landschapsschoon niet onnodig te schaden. Men tracht dit hoofdzakelijk te bereiken door zorgvul dige keuze der tracé's, door een ranke, ijle constructie der masten en door een weinig in het oog springende verzink te uitvoering. Verder gaat men, om agra rische belangen niet te schaden, meer en meer over tot het toepassen van por- taalvormige onderstukken der masten op betonfunderingen, zodat voor de landbouw practisch geen grond verloren gaat, daar de landbouwers de bodem onder de mast evengoed kunnen bewer ken als daarnaast. Voor de boer zal net dus mogelijk zijn om onder deze kleine Eifeltorentjes het koren te laten groeien Overal in ons vlakke Nederlandse land kan men ze vinden: die kleine Eifeltorentjes, die zich tot lange slierten aaneenrijen en waaraan zware, diep doorbuigende draden hangen, die van einder to einder schijnen te reiken. Het zijn de steunpilaren voor ons electrische koppelnet een gigantisch samenstel van palen en draden, van centrales en krachtbronnen dat onontbeerlijk is voor onze industrie, voor onze huisverlichting, voor onze radio en onze stofzuiger. U en ik en wij allemaal, wij weten daar maar weinig van. Het gehele apparaat van de energie-voorziening is voor ons eigenlijk een groot raadsel, waarin wij desniettemin een onbeperkt ver trouwen stellen. Niemand die er ook maar een ogenblik aan twijfelt: als hij het knopje omdraait, zal de lamp gaan branden. Achter deze simpele handeling verbergt zich echter een wereld van technische wonderen. Welnu, het is over deze wereldover haar moeilijk heden en haar mogelijkhedendat onze Haagse redactie in nevenstaande reportage het een en ander vertelt. Een epos over 150.000-voltlijnen. Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland te Voorburg. Onlangs 3 Juni 1949 werd echter de N.V. S.E.P. (Samenwer kende Electriciteits Productiebedrijven) in het leven geroepen, onder.wier auspi ciën de gemeenschappelijke energiepro ductie, resp. de belastingverdeling, i; de toekomst zal geschieden. Deze N.V heeft haar zetel in Arnhem en zal bij het gereedkomen van het koppelnet de taak van de provisorische commandopost te Voorburg overnemen door de stichting van een centrum voor belastingverde ling te Arnhem. De S.E.P. stelt zich ten doel door behartiging van de bouw van het koppelnet met bijbehorende stations en al hetgeen verder nodig is voor net gekoppeld bedrijf, de gemeenschappelij ke electriciteitsproductie der aangeslo ten centrales te coördineren. Zij is even wel geen eigenaresse van het koppelnet; ieder der koppellijnen is n.l. eigendom van het betrokken bedrijf of het ge meenschappelijk bezit van de beide oe- drijven, die elke koppellijn verbindt. Het koppelnet zal voor het grootste gedeelte als bovengronds net worden uitgevoerd. Bij de huidige stand der techniek is het helaas niet mogelijk der gelijke hoogspanningslijnen op korte en er met paard en kar onderdoor te rijden. Dank zjj de tot standkoming van het koppelnet kan Nederland zonder al te grote vrees voor catastrophale energie tekorten de tijd afwachten, waarop de in aanbouw zijnde en geprojecteerde gro te nieuwe centrales aan de electriciteits productie zullen gaan deelnemen. Vóór die tijd bljjft zuinigheid en belastingbe perking, vooral op de spitsuren in de wintermaanden, geboden. Er is zelfs alle reden toe om tot nog groter zuinigheid aan te sporen; tot 1952 vindt immers geen noemenswaardige vergroting plaats van het productievermogen der «•entra- les, terwijl daarentegen de belasting door allerlei oorzaken daarbij in bet bij zonder te denken aan de voortgaande mechanisatie en industrialisatie, alsook aan de uitbreiding der electrische trac tie bij de Nederlandse Spoorwegen nog steeds een meer dan normale uit breiding toont.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1949 | | pagina 5