De eenvoud van Francis Jammes
ERIC IN HET RIJK VAN HET MIDDEN
V
KOORTS
DE KATTEN VAN ROME....
Zó is mijn zoon
Scheppend leven
Een diepzinnige Haas
Hal! legende, half fabel
Ook Engelands oude tovenaar
vindt geen oplossing
Mensen op reis
Wij sullen ons best doen als in de
dagen van Duinkerken
Ovatie voor
Churchill
AKKERTJES^"
LITERAIRE KRONIEK
H. VADER ONTVANGT
Mr. J. DERKS
Doodvonnissen van Rajk
c.s. bevestigd
ZATERDAG 15 OCTOBER 1949
PAGINA 3
20 Oct. rapport
financiële commissie
Al wat Uw liuid
m moehuiverig
door
CLARENCE BUDINCTON
KELLAND
Vertaling van H. DE CRAAFF
Nederlandse edelmoedige
vrijgevigheid bewonderd
Benoeming
Eigenlijk is het tot vervelens toe in
alle toonaarden herhaald, dat het
mensdom zijn levenswijze volko
men veranderen moet als wij te elf
der ure nog de ondergang van onze
cultuur en beschaving willen voorko
men. Even weinig valt er aan te twij
felen, dat deze noodzakelijke verande
ring alleen en uitsluitend te verwezen
lijken is op voorwaarde, dat wij in
staat zijn een geheel nieuw mensen
type te vormen. Sinds „Rerum Nova
rum" hebben de elkaar opvolgende Pau
sen niet opgehouden de maatschappelij
ke kwalen en hun oorzaken zeer duide
lijk uiteen te zetten. En zo weten
*'ij nu, dat de opeenhoping van de rijk
dom in handen van een kleine groep
en het gebrek bij de grote massa de
tortels zijn van de ontwrichting onzer
samenleving. Het zedenbederf groeit
met de dag in samenhang met boven
genoemde verarming. Een op de spits
gedreven individualisme maakt de
harmonische ontwikkeling van het so
ciale leven totaal onmogelijk. Het men
selijk streven is uitsluitend op het aard
se gericht, de leer der liefde wordt ver
worpen en het geloof afgewezen.
Solidariteit kent men niet, individuele
er, collectieve zelfzucht overschrijdt
alle perken, de drang naar winst en ge
not legt het geweten het zwijgen op,
zodat alle geestelijke beginselen en
hormen, die alléén een gezonde waar
dering van het persoonlijke en open
bare leven mogelijk maken, als lastige
spelbrekers radicaal ter zijde worden
geschoven.
Men probeert te leven zonder God.
Maar het gevolg daarvan is, dat de mas
sa haar leven geheel afstemt op koele
berekening en onverschilligheid voor
alles, wat uitgaat boven het directe
foordeel. En hoe kan een dergelijke le
venshouding doorgevoerd worden zon
der dat onderlinge minachting en wan
trouwen, afkeer en zelfs haat daarvan
een wezenlijk deel uitmaken?
Geloofsafval op grote schaal is het
onvermijdelijke resultaat de onlangs
hierover gepubliceerde cijfers zijn een
voudig ontstellend en het mensdom
glijdt af naar de slavernij van het
oude heidendom. Of kan er nog sprake
zijn van ook maar de schaduw van
menselijke vrijheid onder een regime,
dat God volkomen uitsluit? Daarover
staan ons toch tal van voldoende ge
gevens ter beschikking en wel van de
allerlaatste tijd, om ons in dit opzich*"
geen illusies meer te maken.
De feitelijke toestand van het tegen
woordige leven bewijst de juistheid van
ds pauselijke diagnose. Niet minder
duidelijk is echter eveneens het e n i-
g e geneesmiddel aangewezen, dat alle
kwalen grondig kan genezen: terug
Haar Christus en Zijn reddende leer!
De wereld wacht bewust of on
bewust op een levend christen
dom. Maar het christendom kan pas
Werkelijk gaan leven en de verwachte
redding brengen, als w ij ertoe kunnen
besluiten eerst een volledige hernieu
wing te verwerkelijken in eigen kring.
Zeer terecht is er op gewezen, dat het
tij dgeesttype van de christen
robot" vervangen dient te wórden door
de echte „Christus-drager", als het
enig bruikbare bouwmateriaal voor
de nieuwe tijd.
Het doel van deze hernieuwing is
het stichten van een christelijke
gemeenschap öoor de drie maat
schappijen, waaruit onze samenleving
bestaat: huisgezin, burgerlijke maat-
nappij en Kerk t<; doordringen met
ae ware geest van Christus.
Voor alles is hiervoor nodig een diep
verantwoordelijkheidsbesef
voor de. dubbele taak, die Christus Zijn
volgelingen heeft opgelegd: de eigen,
persoonlijke heiliging én het apostolaat
ter bekering van de wereld.
Maatschappelijke rechtvaardigheid en
de christelijke liefde zijn de fundamen
ten van Christus' Kerk. Maar zonder
volledige, innerlijke overgave van heel
ons leven aan de wil van God zal ons
steeds de kracht ontbreken om onvoor
waardelijk, principieel en consequent
°Rs hele leven op de eerste plaats
een door en door christelijk karakter
te geven.
Het is Gods wil, dat de mens a 1
Zijn vermogens volledig ontwik
kelt en ontplooit, zowel in de natuur
lijke als in de bovennatuurlijke orde.
Een gezonde geest in een gezond li
chaam is van oudsher de wijze, op de
leer van Christus steunende grond
regel. Tn volkomen onderwerping aan
de leiding van de Schepper kan alléén
de geest het richtinggevende element
zijn. Elkander wederzijds steunend en
aanvullend vormen dan de natuurlijke
en bovennatuurlijke krachten samen
de ideale mens, die op zijn beurt d e
schepper wordt van zijn eigen rijk
Uitbloeiende persoonlijkheid.
Dit is Gods wil en onze gewetens
plicht: scheppend te leven!
Wij moeten ons hele leven zien als
een te voltooien werkstuk, en
Voor het welslagen hiervan dragen wij
alléén de verantwoordelijkheid.
Een „christen-robot" wordt ge
leefd. méér dan hij zelf „leeft". Onze
activiteit beperkt zich bijna uitslui
tend tot de dingen buiten ons zelf.
Aan de opvoeding van de eigen per
soonlijkheid. aan de verzorging van ons
diepste „ik" wordt nauwelijks aan
dacht besteed.
Toch is dit Gods eerste opdracht!
Hier behoren wij zelf scheppers te zijn.
Eiddend en werkend aan zijn geeste
lijke en lichamelijke vervolmaking
Verwerft de aldus „scheppende mens"
de vereiste geschiktheid een vrucht
baar lid van de gemeenschap te wor
den, die eerst dan haar juiste houding
vindt, wanneer ze evenals de afzon
derlijke individuen zich. als geheel,
Volledig onderwerpt aan de wil van
God.
Geen enkel terrein van het leven,
betzij stoffelijk of geestelijk, kan daar
van uitgezonderd worden. De begrip-
Pen volledig mens en volledig christen
horen onafscheidelijk bij elkaar.
De vergadering van de financieel-
Cconomische commissie der R.T.C. van
Vrijdagmorgen heeft besloten, dat alle
Juh-commissies dezer commissie op 20
Dct. a.s. rapport zullen uitbrengen,
waarin een samenvatting zal worden
Segeven van de punten, waaromtrent
overeenstemming bestaat en van de
Punten van verschil.
Op 21 Oct. a.s. zal de z.g. commissie
Van negen (bestaande uit de voorzit-
*fs. vice-voorzitters en een lid van
*'«e sectie der commissie) bijeenkomen
®hi op grond van deze gegevens een
raPPort over te legen aan de centrale
c°mmissie.
Men zal trachten, de punten van ge-
"il zo gering mogelijk te doen zijn.
He commissie was, naar de sjiaciale
correspondent van het A.N.P. ver-
*jeemt, eenparig van mening, dat de
cgeling van bepaalde detailpunten
hóu no°bzakelijk tijdens de conferentie
ehoefde te geschieden Bij het over-
,eS in de komende dagen zal daarom
wWiu de delegaties worden nagegaan,
c'ke naar het oordeel der verschillen-
ha ,delRgaties deze detailpunten, die
rancis Jammes is een katholiek Frans dichter, wiens werk bijzonder bekoort
ri door eenvoud des harten. Het is een evangelische eenvoud met een
Franciscaanse blijheid om al de dingen van deze aard, om alles wat
ademhaalt, mensen, dieren, planten, steen. Zo gestemd heeft Jammes een novelle
geschreven, in het Nederlands vertaald en getiteld: „De Roman van de Haas"
De Roman van de Haas is half legende,
half dierfabel.
Hoewel het een moderne verbeelding
is, geraffineerd opgezet en bewuster uit
gewerkt dan de al of niet anonieme
dichters van legenden en dierfabels ooit
hebben gedaan, sluit zij op het eerste
gezicht wonderwel aan bij de traditie
van vrome, primitieve vertelkunst. Bij
nader toezien blijkt de verbeelding ech
ter wezenlijk anders te zijn en geeft zij
aan de eenvoud een merkwaardig
moderne zin.
Francis Jammes vertelt, hoe Haasje
dartelend door de zomerse heide geniet'
van iedere nieuwe dag. Hoe hij 's mid
dags zijn siësta doet in een stoppelveld
en 's avonds tussen de wilde zuring of
in een moestuintje zijn liefje ontmoet;
hoe de nacht verstrijkt met minnen en
eten, totdat lichtplekken in de verte en
een beving in alle dingen de morgen
voorspellen. Haasje is nu weer alleen
en gaat in een met braambessenstruiken
overwelfde mergelspleet legeren en
mijmeren; mijmeren zonder dat hij het
zich bewust is, maar toch met een in
geboren wijsheid en beleid en voort
durend op zijn qui vive voor gevaar:
„Hij wist, dat in zijn leger slechts
geluk is, als alles er precies gelijkt op
wat er daareven was. Daaruit kwam zijn
liefde voort voor de stand der dingen,
die zijn roerloosheid bestendigde. (Mys
terieuze zinnen, die straks iets duide
lijker zullen worden). Niets kon hem
naar buiten krijgen, als het de tijd nog
niet was, dat hij vanzelf naar buiten
ging. Zijn wijsheid bestond in volg
zaamheid tegenover het harmonieuze.
Het leven was hem een muziekuitvoe
ring, waarbij elke wanklank hem ried
op zijn hoede te zijn".
Hier begint Francis Jammes mee te
mijmeren. Hij vraagt zich af, hoe Haas
je aan dat beleid en die wijsheid komt:
daar bestaat geen verklaring voor:
„De herkomst verloor zich in de nacht
der tijden, waar de verhalen dooreen
lopen. Was hij uit de Arke Noachs ge
stapt op de berg Ararat, toen de duif,
die in haar koeren nog het geluid der
grote wateren heeft, met een olijftak
het dalen van de vloed kwam melden?
Was hij zó geschapen als hij nu was:
kort-staartje, stro-haartje, splijt-snuitje,
lang-oortje, slijt-pootje? Had de Eeuwige
hem kant en klaar onder de laurieren
van het Eden geworpen? Of was hij
eerst niets dan een witgloeiende damp?
Leefde hij al in het hart van het porfier
gesteente? Was hij, onbrandbaar, ont
stegen aan die hazepeperige lava om af
wisselend granietcel en wiercel te be
wonen, tot op het ogenblik dat hij zijn
neus zou mogen laten zien?.... Nu hij
in zijn mergelspleet rustte, kon zijn af
komst hem maar weinig schelen".
Dit poëtische fragment geeft enig
idee van de stijl, waarin deze vertel
ling is geschreven (en vertaald) en
van de bedoeling die Francis Jammes
er mee had. Liet hij zo maar in een
fijn, kinderlijk, soms bijna kinder
achtig verdichtsel ziin fantasie gaan?
Of moet men achter de bloemrijke
taal van deze vraagzinnen een dich
terlijke overtuigdheid zoeken, een
vormgeving aan bet gevoel van ze
kerheid omtrent de innige samenhang
in de ontwikkeling van alles wat
leeft? Ik geloof, dat men de eenvoud
van Francis Jammes niet zo maar als
een argeloze eenvoud moet verstaan.
Bovenstaand fragment is met nadruk
kelijker bedoeling geschreven dan het
schijnt. Dit wordt duidelijker, naar
mate de vertelling vordert.
Jammes verhaalt, hoe Haasje, te
allen tijde bedacht op gevaar, op
een ochtend in de wei zit en een
man naar zich toe ziet komen, die
hem niet doet schrikken: het vlucht-
instinkt zwijgt. De man is Sint Fran-
ciscus, uit het paradijs even terug
gekomen naar de aarde. Verscheide
ne dieren lopen voor hem uit: de be
minnelijke wolf uit de Gulden Le
gende, jachthonden, een moeder
schaap met lammetje, sperwers en
duiven. Haasje sluit zich zonder be
denken bij hen aan. Ze pelgrimeren
nu gezamenlijk door de wereld, die
voor Haasje's gevoel als het ware één
dimensie ruimer is geworden.
Met de winter komen dé moeilijk
heden. Honger en kou bedreigen de
dieren; slechts Franciscus is als pa
radijselijke gids bij de gratie Gods
gevrijwaard tegen lijfelijke nood. Na
een samenspraak, waarin alle dieren
hun aanhankelijkheid betuigen, wordt
besloten elkaar niet te verlaten, maar
samen te sterven in de winters ge
teisterde streek. Zodra alle dieren,
behalve Haasje, dood zijn, vraagt
Franciscus. of Haasje de dode vrien
den naar het paradijs voor dieren wil
brengen:
„Mijn dode vrienden, zyn jullie wel
dood? Ik ben toch maar de enige, die
van je dood afweet. Hoe zouden jullie
wel de slaap kunnen bewijzen, dat
je niet ingeslapen bent? Is de clema-
tisvrufcht aan 't sluimeren of dood.
wanneer de wind niet meer haar
lichte wimpers roert? Kan het zijn,
dat er eenvoudig niet voldoende
adem meer van boven komt....?"
Haasje is meteen hoog van zijn
molshoop opgeveerd, en vreemd, hij
valt niet terug. Hij beweegt zich met
grote sprongen door „de angelieke
ruimte". De andere dieren volgen
hem. Ieder dier wordt door Haasje in
een uitgebreid hemels veld, dat bij
zijn natuur past. ondergebracht. En
nu komt iets heel typerends:
Wat zou men, gesteld dat er voor
iedere diersoort een afzonderlijke
paradijsstaat was, de wolven bijvoor
beeld voor een paradijs geven? Een
domein, waar hun huilende honger
eeuwigdurend wordt gestild?
Jammes geeft hun een paradijs, niet
te beschrijven zo kaal. En daar voe
den de wolven zich met hun honger.
Daar is het hun een wrange vreugde
zich berooid te voelen. Ze zijn de pa
ria's van de nooit vervulde droom.
„De schoonheid van dit paradijs,
waar de vriend (de wolf) van Fran
ciscus zijn plaats innam, bestond in
de desolatie en de wanhoop zonder
hoop."
Ik meen, dat deze wel zeer merk
waardige aanduiding van paradijse
lijke schoonheid voor wolven de
gangbare voorstelling van mensen- en
ook van dierengeluk schokt. Dit is
een absurditeit, die men nimmer zal
aantreffen in oude vertellingen over
het paradijs. Hier steekt geen argelo
ze eenvoud, maar een spitse verbeel
dingsdrift achter. Hier spitst de sim
pele vertelling zich toe tot een po
ging om met hulp der fantasie de
idee uit te beelden: hoe de honger
naar een nooit-vervulde droom, tot
het uiterste opgevoerd en gerekt,
uiteindelijk de voldoening uit zich
zelf put. De aard der wolven is hon
geren. Wil men broeder Wolf dus
een paradijs bezorgen, waar hij een
geluk vindt dat zo volmaakt moge
lijk met zijn aard overeenstemt, dan
mag men zijn honger niet wegnemen,
want dan tast men de wolfse aard
aan, maar moet men hem juist door
voeren tot volkomen versterving; zo
dat het de vreugde van het wolven-
paradijs wordt: zich te voeden met
de honger.
Ik geloof niet, dat men de tekst
aldus lezend „hineininterpretiert".
Dit zo charmante romannetje van de
Haas is met al zijn charme een uit
gesproken cerebraal werk, waarbij
de spontaan-onderwijzende hoedanig
heden van dierverhaal en legende
op een modern plan zijn gebracht:
op een plan, waar introspectie, on
derzoek naar binnen, naar het we
zen van de eigen aard, de creatieve
kracht vormt.
Welk een afstand Francis Jammes'
Roman van de Haas scheidt van
ander dichtwerk, waarin de die
renwereld is vermenselijkt, laat zich il
lustreren aan de vertelling van de ro
mantische Franse dichter Alfred de
Musset (1310—1857): De geschiedenis
van een witte merel, die toevallig
ongeveer gelijktijdig met de roman
van de haas in het Nedérlands is uit
gegeven**). Deze geschiedenis is een
fabel in de letterlijke zin van het
woord. Men vindt er de menselijke
ijdelheid getransponeerd in een gees
tige, vermakelijk eigenwijze vogel
historie. Men vindt luchthartige spot
met de menselijke bedrijvigheden, ook
zelfspot, romaneske speelsheid en een
tikkeltje levenspessimisme in deze mé
moires van een merel, die aanvanke
lijk een minderwaardigheidscomplex
heeft vanwege het feit, dat hij kaler
en bleker is dan zijn soortgenoten,
maar die zich door een verkeerd ver
staan woord inbeeldt, dat hij een „wit
te raaf" onder de merels is: een genie!
Dit mereldrama is, zoals de verta
ler André Vlaanderen in het voorbe
richt met De Musset's woorden op
merkt: een droom van een dag, die in
een ogenblik werd verteld.
Aan de Roman van de Haas van
Francis Jammes daarentegen ligt een
weloverwogen zorgvuldig geconcipi
eerde idee ten grondslag, een beschou
welijke vraag: hoe verwerkelijkt men
zo volmaakt mogelijk zijn eigen aard?
In het einde van Haasje, die het
aanvankelijk in het paradijs voor
hazen niet naar zijn aard had en
daarom naar de aarde terug mocht,
waar hij meteen door de jager, die
hij aan het begin van zijn levens
historie zag en duchtte, wordt dood
geschoten in dit einde wordt ons
een antwoord gesuggereerd:
Haasjes leven druppelde weg, ver
telt Francis Jammes. En nu even te
rug naar de mysterieuze zinsnede
van daarstraks: „Hij wist, dat in zijn
leger slechts geluk is, als alles er
precies gelijkt op wat er daareven
was. Daaruit kwam zijn liefde voort
voor de stand der dingen die zijn
roerloosheid bestendigde (zie bo
ven). Dat was toen Haasje nog ar
geloos door de hei joeg, zich van
zijn herkomst niet bewust en toch
op voet van vertrouwelijkheid er
mee. „Zijn wijsheid bestond in volg
zaamheid tegenover het harmoni
euze". Nu is Haasje eindelijk dood:
en hoe:
hij werd als de stoppels des
zomers, waartussen hij legerde,
vroeger....; als de natte kleigrond
waar nu zijn arme voeten op lagen;
als de vacht waarmee in September
de heuvel betrekt, wiens vorm hij
in tientallen gevallen voor haar ge
nezing, zuiverheid, gezondheid en
verbetering^todi^^ieeft^s^^^jjl.
(Adv.)
mmm.
54. Verslagen lagen de beide zwaardvechters van de Groene Magiër! Triom
fantelijk wendden Eric en Tai zich naar het altaar.
„Welnu, Ts'au Ts'au!" riep Eric honend. „Zijn dit al uw troevenV*
„Ha, gij die u pralend de Groene Magiër laat noemen! Ge hebt nu gezien hoe
uw onwaardige handlangers onder onze wapenen vallen!" voegde Tai er indruk
wekkend aan toe. „Ge ziet, dat wij iedere hinderpaaldie ge ons in de weg hebt
gelegd, hebben weten te overwinnen!!"
De Groene Magiër stond roerloos rechtop in de komvorm der gevouwen handen
van zijn reusachtig porceleinen evenbeeld. Slechts een diepe rimpel groefde zich
in zijn voorhoofd. Hij verloor niets van zijn zelfbewuste houding, geen spoor van
twijfel scheen hem aan te vreten. Zou de man nog andere verdedigingsmiddelen
ter beschikking hebben? Verdedigingsmiddelen van welker fatale uitwerking hij
overtuigd kon zijn?
„Ik beveel u onmiddellijk de prinses aan ons uit te leveren," riep Eric weer toen
Ts'au Ts'au maar bleef zwijgen. Met zijn getrokken zwaard deed hij dreigend enige
schreden in de richting van het altaar. De Groene Magiër liet een schel geschater
horen, dat hen in een duizendvoudige, afschuwelijke echo, die van alle kanten uit
onzichtbare gangen en duistere gewelven scheen te komen, besprong. De Noorman
en de kleine filosoof konden een lichte huivering nauwelijks onderdrukken.
„Ach, ge blijft dus volharden in uw voornemen?" vroeg Ts'au Ts'au met zijn
lage, sissende stem. „Uw onnadenkend brein geeft u wel zeer heilloze plannen in."
Plotseling besprong hem een onbeheerste woede. Boosaardiger dan tevoren begon
nen zijn ogen te flonkeren. Driftig strekt hij zijn hand met de afschrikwekkend
lange nagels uit en wees naar de donkerste schaduwen onder in de rotswand.
„Indien ge de prinses wilt hebben, moet ge haar zelf maar halen!" snauwde hij de
Noorman toe. „Ga die gang in en als ge er kans toe ziet moogtge de prinses
gaan bevrijden! De prinses! Hahaha! De barbaar wil de prinses bevri.idcrti
Eric vroeg zich ongerust af welke woeste dreiging achter deze woorden schuil
ging. De man voerde iets in zijn schild, anders kon hij niet zo zelfverzekerd blijven...
Een hand werd op zijn arm gelegd. Eric schrok en keek om. Het was Tai, die hem
vragend aankeek.
„Wij gaan de gang in," zei de Noorman kort en zonder de Groene Magiër nog
een blik waardig te keuren, zette hij zijn schreden in de richting van het aangeduide
schaduw gewelf. Schoorvoetend volgde Tai hem.
Doch wellicht was Eric minder overmoedig geweest, indien hij geweten hac. da.
op dat ogenblik een troep zwaar bewapende ruiters in woeste galop de grotten van
de Groene Magiër naderde. En vooraan, zijn paard tot het uiterste aanzettend,
de mysterieuze zwarte figuur, die reeds zovele pogingen in het werk had gesteld
om Eric buiten gevecht te stellen
Het wonder is niet gebeurd. Toen
Churchill gisteravond de partijconferen
tie besloot met een lange rede, kwam
ook hij niet voor de dag met concrete
voorstellen voor de bestrijding van En
gelands economische moeilijkheden. Zijn
rede, welke bijna anderhalf uur duurde,
was niet meer dan een uitmuntende ver-
kiezingsspeech en gaf een voorproef van
de meedogenloze politieke strijd welke
de regering door het uitstellen van de
mt had; als de pij van Franciscus
Zo leek hij op het leven. Zo leek
hij op de dood. Zo leek hij op zich
zelf. Zo leek hij op zij n P ar a-
d ij s."
NICO VERHOEVEN
Francis Jammes: De Roman van
de Haas, uitg. G. A. van Oorschot,
A'dam '49. Vertaling Jean Duprès.
Alfred de Musset: De geschiede
nis van een witte merel; vert. en
geïll door André Vlaanderen. Premie-
uitgave van de Wereldbibliotheek,
A'dam '49.
verkiezingen onvermijdelijk gemaakt
heeft.
Tienduizend geestdriftige volgelingen
vulden de Empress Hall, een circusachtig
gebouw met een arena, die de afgunst
gewekt zou hebben van Nero, indien er
althans een paar leeuwen onder de brave
christenen waren geweest. Reeds lang
voor Churchill's rede zat zijn publiek te
sudderen van verwachting onder een
rose belichting bij orgelmuziek en hel
discrete gerammel van collectebusjes.
Toen Churchill verscheen gaf men hem
het soort van ovatie, waarvan de toe
hoorder de huiveringen over de rug
lopen Churchill straalde. In de enorme
arena leek hij niet meer dan een goed
moedig oud mannetje, dat een beetje
afwezig kwam genieten van een huldi
gingsbijeenkomst. Doch deze indruk ver
dween, toen de oude tovenaar van het
Britse imperium zijn rede begon.
Het voornaamste van de redevoering
kwam neer op een felle aanval op de
huidige regering die hij er o.m. van
beschuldigde in vier jaren tijds zes
tien miljard pond sterling te hebben
verkwist, bijna evenveel als de geza
menlijke staatsuitgaven gedurende de
twintig jaren tussen de beide wereld
oorlogen. Churchill noemde de twee
wetten welke zijn gered door het uit-
Misschien voorboden van een griep. Doe
er iets tegen: neem een 'AKKERTJEt-
In korte tijd voelt U zich weer fit/
helpen direct.'
stellen van de verkiezingen, namelijk
de wet op de bevoegdheden van het
Hogerhuis en de wet op de nationali
satie van staal en ijzer, daden van
partij-jaloezie en economische sabo
tage. Hij stond uitvoerig stil bij de po.
gingen van de Labourpartij de conser
vatieven te beschuldigen van een
moedwillig plan werkloosheid te
scheppen.
Toen 't lang verbeide ogenblik kwam
waarop de leider van Groot-Brittanmë s
conservatieven aan het eind van de con
ferentie de vraag stelde wat dan wel de
conservatieven zouden doen, als zij aan
de macht kwamen, gaf hij het volgende
antwoord; „Het enige, wat ik het Britse
electoraat wil beloven in Uw naam en
de enige garantie, die ik wil geven na
mens de conservatieve partij is dat wij
ons best zullen doen voor allen, zonder
vrees of voorkeur, zonder klasse- of
partijvooroordeel, zonder wrok of af
gunst, doch met duidelijke en trouwe
eenvoud, zoals wij gedaan hebben in de
dagen van Duinkerken." Het was een
fraaie Engelse zin, gesproken met na
druk en ontvangen met geestdrift, docb
zelfs Churchill's meest oprechte vrien
den zullen hieruit niet een partijprogram
kunnen distilleren, laat staan een con
creet voorstel ter bestrijding van de En
gelse crisis.
De katten van Rome heb
ben ontegenzeglijk zin voor
archeologie, men ziet ze
bij voorkeur tussen de
ruïnes van de oude stad. Zij
speuren als kenners tussen
de fragmenten van het Fo
rum Romanum en het Fo
rum Traianum, zij dwalen
langs de pyramide van Ces-
tius en sluipen om de ko
lommen van het Pantheon.
De Romeinse katten hebben
deze gewoonte gehad van
mensenheugenis af. En 't zijn
niet alleen de zigeuners en
zwervers uit de kattenwe-
reld. maar. naar hun wel
gedane lijfjes te oordelen,
ook de brave leden van de
poesenbourgeoisie, die van
tijd tot tijd behoefte hebben
aan vagebonderen.
Merkwaardig is, dat de
katten niet vrij zijn van
snobisme. In de laatste tijd
hebben zij de Via Vittorio
Veneto, de straat, waar al
wat elegant, artistiek en
mondain is bij elkaar komt,
tot hun domein gekozen. Als
's avonds de laatste bezoe
kers van de café's zijn ver
dwenen en de straat alleen
doorkruist wordt door snel
voortschietende luxe auto's,
komen de katten er sociëteit
houden. In de donkere
avond ziet men alleen hun
recht opgeheven staarten en
het fosforiseren van hun
groene ogen. In de winter,
als er over de perken jute-
lappen gespreid worden om
de planten tegen de nacht
vorst te beschermen, verra
den de poesen hun aanwe
zigheid door de golvende
beweging van deze tenten
en door de onaesthetische ge
luiden, waarin zij gewoon
zijn hun gevoelens van lief
de of haat te vertolken.
Het meest bekend en
waarschijnlijk ook 't best be
deeld zijn de katten van het
Pantheon. Aan de achter
zijde van deze tempel, waar
diepe boogvormige nissen
nog herinneren aan de ther
men van Agrippa. hebben de
katten hun stamkroeg, hun
raadskelder, hun conversa-
sluipt er een tot bij een lan
taarnpaal en kijkt in de
richting van een donker,
smal straatjeOpeens
wordt er iets gaande in de
stille, wachtende gedaanten.
Zij lopen snel en doelbe
wust door de steeg naar een
gestalteeen vrouw van
niet te schatten leeftijd met
tiezaal. Er liggen er altijd
'n paar te slapen, dat wil
zeggen: zij doen alsof, want
in werkelijkheid wachten
ze. Zij wachten geduldig
vertrouwend, rustig en pas
sieloos. Als eindelijk de
schemering over de stad
gaat vallen en er hier en
daar een lantaarn ontstoken
wordt, komt er wat leven
in de kattenfamilie. Er staat
er een langzaam op en rekt
zich uit, er gaapt er een. er
grijs ongekamd haar en 'n
sombere wantrouwende blik
in haar ogen. Als een vorm
loze massa gore, gerafelde
kleren zet zij zich neer op
een uitgesleten steen en be
gint haar goede gaven uit te
delen. Uit tassen en zakken
komen in kranten gewikkel
de viskoppen en afgekloven
beentjes, uit een oude wijn
fles wordt melk geschonken
op een van de schoteltjes,
die mét het krantenpapier
het servies van dit wande
lende restaurant uitmaken.
Met zorg en overleg worden
de resten van de meest uit
eenlopende maaltijden ver
deeld. Misschien zijn er on
der de katten maaglijders,
misschien nier- of leverpa
tiënten, die op diëet leven!
Waarschijnlijk zijn er ook
zwakken of herstellenden bij,
want iedere poes krijgt het
voor haar bes'emde lapje.
Als wij laat op de avond
het donkere lugubere hoek
je passeren zit daar de kat-
tenmoeder met een van haar
lievelingen op schoot er. de
andere, welgedaan, om haar
heen. Zij zit daar als
een zwijgende tragedie, als
een sphinx, die ondoorgron
delijke geheimen bergt Ja
renlang zit zij al hier, iede
re avc.nd, uren en uren
lang, half slapend, missenier.
ook half dronken: bij goed
weer op de uitgesleten steen,
bij regen in de smalle por
tiek van een huis aan de
overkant. Hoeveel katten
geslachten hebben haar ge
kend? Hoevele zullen haar
nog zien komen als een licht
punt, een dagelijkse verras
sing in hun eentonig kat-
tenbestaan? Eens zal er ech
ter een dag zijn, dat zij ver
geefs hun magere halzen
rekken en wachten.... De
katten uit de omgeving zul
len haastig komen aanlopen,
want men zegt, dat deze op
dagen, dat in hun huis de
kost wat schraal was, gaan
eten in het Pantheon. Ook
zij zullen wachten en geeu
wen en weer wachten, ver
geefs, want eens zal ook dit
beeld uit het wonderlijke
Italiaanse leven voor altijd
verdwijnen.
C. P. D.
de
'«geld,
Ov'.
Sedis,
conferentie kunnen f worden ge-
zijn.
'.Ver het schuldenvraagstuk is niet
!cussieerd.
„Drijven?", vroeg ik.
„Op de truck laden", zei hij. „Ik heb
eens rondgeneusd in de vallei. D'r is
een plek, waar we er misschien een
drie- of vierhonderd kwijt kunnen
Kostbaar, dat spreekt, maar minder
kostbaar dan dood laten gaan. Een ranch
een eind verderop langs de rivier heeft
er pas een stuk of zevenhonderd naar
Californië gereden. Wilde het maar re
genen!"
„Groeit er hier wel eens iets?", vroeg
ik.
„Man" zei hij, „we hebben hier meer
dan dertig verschillende soorten gras;
als het maar op wilde komen!"
„Van het weer schijnt in dit vak alles
af te hangen", zei ik.
„In deze woestijn wel. Geef ons ge
noeg regen en we worden schatrijk.
Laat er een droogte komen en we gaan
bankroet.
Hij zweeg eensklaps en keek mij aan.
„Zeg, Strawn", zei hij „hoever gaat
jouw gezag eigenlijk?"
„Over alles wat hier gebeurt, zou ik
zeggen", antwoordde ik.
„Ach, wat doet het er ook toe?", zei
hij. „Iedereen wil tegenwoordig geld
verdienen, en liefst vlug. Twee jaar,
of een maand, of een week is te lang.
Ze willen het vandaag nog in hun zak
horen rammelen".
„Wat wil je daarmee zeggen?", vroeg
ik.
„Ik zou wel eens willen werken voor
een ranch waar geld in gestoken werd.
Ik zou wel eens een eigen stuk grond
willen hebben om er een ranch van te
maken. Het ene jaar tien dollar meer
uitgeven, om het volgend jaar honderd
dollar extra te verdienen, bij wijze van
spreken. De zaak zo inrichten, dat je
door kon blijven draaien al regende het
nooit meer. Maak er een veeteelt-fabriek
van in plaats van een luizig, armzalig
gokje. Ik heb genoeg van gokken. Iedere
keer dat je een kalf koopt en het hier
neerzet, waag je een gokje. Een gokje
op het weer. Je zet je geld tegen die
ene kans op de duizend dat er regen
komt. Je kunt beter met je duiten naar
de paardenrennen gaan".
„Maar hoe", vroeg ik, „kun je dat ri
sico omzeilen? Je kunt de regen toch
niet dwingen".
„Strawn", zei hij, „luister hier. Neem
iemand die tractors of vulpennen of
voor mijn part lippenstiften wil gaan
fabriceren. Wat doet zo iemand aller
eerst?"
„Wat hij eerst doet?" herhaalde ik.
„Hij bouwt een fabriek", zei Straight.
„Hij gaat niet ergens in een weiland
zitten, in de hoop, dat de tractors uit
de grond komen groeien. Hij zet ge
bouwen neer en hij installeert de nodige
machines".
„Nogal logisch", zei ik.
„Maar een veefokker doet het anders",
zei hij. „Die koopt een paar duizend
hectaren grond. Dan schaft hij een be
zending koeien aan en koopt te hooi en
te gras een stel stieren. De rest laat hij
aan het toeval over. Over iets dat op
een fabriek lijkt, prakkizeert hij niet".
„Maar kalveren worden ook niet ge
fabriceerd", wierp ik tegen. „Die wor
den geboren; dat is een natuurlijk pro
ces".
„Je zou verbaasd staan, als je wist hoe
je natuur kunt fatsoeneren", zei hij iro
nisch. „Op de eerste plaats zal een ge
zonde. goed-doorvoede koe eerder kal
ven dan een uitgehongerd, rammelend
geraamte. Op de tweede plaats volstaan
de meeste lokkers ermee een paar ste
vige stieren te kopen, ze op de rancn
los te laten en zich verder geen steek
van ze aan te trekken. Als jij een stier
was, zou je toch zeker liever een huis
houden opzetten met een koe uit je
buurt, dan met eentje, die je mijlen ver
moest gaan opsnorren? Ligt nogal voor
de hand".
„Wat zou jij dan doen?"
„Ik zou behoorlijke afrasteringen
spannen," zei hij, „en ik zou m'n stie
ren daar brengen, waar ze het beste te
pas kwamen. „Teeltkeus'' noemen ze
dat op ce universiteit. Dat kost geld
natuurlijk."
„Wat nog meer?" vroeg ik.
„Altijd er voor zorgen dat er eten
is, bij droogte zowel als bij hoog water"
„Verklaar je nader," zei ik.
„In de grond zit hier water zat," zei
hij. „Op deze vlakte behoef je maai een
meter of veertien te graven. Maar om
regelmatige toevoer te krijgen moet je
misschien een meter of honderd' boren.
Neem deze vlakte. Boor er een put, zet
er een pomp in en je kunt gras laten
groeien zoveel als je wilt. Neem dat
stuk aan de overkant van de rivier. Een
put of twee en regen er.' droogte kun
nen je niet meer deren".
„Waarom doen de mensen c!at dan
niet?"
„Omdat putten geld kosten," zei hij.
„Voor niks zijn ze niet te koop. De bo
dem klaar maken is niet goedkoop; dat
vraagt heel wat werk er.' moeite. De
grond moet vlak liggen en licht hellen,
zodat je het water daarheen kunt lei
den waar je het nodig hebt. Maa- een
tractorfabriek kost net zo goed geid
En de zaak begint pas winst te geven
als je machines aangeschaft hebt en ze
draaien. De meeste veefokkers kunnen
zich geen bijzondere uitgave permitte
ren. Geldgebrek. En daar komt bij, dat
ze niet beter weten of zo als hun groot
vader de zaken dreef, zo hoort het."
„Zijn putten duur?" vroeg ik.
„Nou, kijk eens, met de pomp mee en
alles, zal elke pomp je op een dollar of
twaalf-, veertienduizend komen. Neem
d'eze ranch. Zeg, dat je drie putter.' no
dig hebt, da's' 'n veertigduizend dollar.
Stel, dat het klaarmaken van de grond
twintigduizend! kost. Dat is meer geld
dan de meeste ranchers ooit bij elkaar
gezien hebben. Maar van droogte hoef
je je dan geen sikkepit meer aan te
trekken, en je zou zelf je vee kunnen
klaarmaken.tennaastebij althans."
„Klaarmaken?" vroeg ik. „Wat- is
dat'"
„Klaarmaken voor consumptie," zei
Straight. „Een beest dat zó van de ranch
komt is niet te eten, zo taai. En veel te
mager. Gewicht, vet dat maakt in
ons vak je winst uit. Daarom verkopen
de meeste ranchers hun runderen aan
iemand, die ze mest. Voor zoveel geld
per pond. En die kerel geeft ze goed te
eten tot ze zwaar genoeg zijn Hij levert,
om zo te zeggen, per beest een paar
honderd pond bij en maakt ze eetbaar.
Dat noemen we klaarmaken. Zo'n man
maakt zijn winst door de beesten op
gewicht te brengen. Als hij daar meer
voor weet te bedingen dan dat het hem
kost, dan wrijft hij in zijn handen. Lukt
dat niet, dan heeft-ie een strop."
„Nogal ingewikkeld," zei ik.
„Valt wel mee. Maar als we zover
kwamen, abt we putter.' lieten boren en
genoeg voer konden aten groeien, dan
konden we ons vee zelf Waarmaken en
de winst van die ander in onze zak
steken."
„Met andere woorden, je zou willen,
dat ik een bonk geld' in deze ranch
steek."
„Je hebt het natuurlijk niet," zei hij.
„Misschien kunnen we het ergens op
de kop tikken," antwoordde ik.
(Wordt vervolgd)
„Nop een bakkie koffie, meneer?"
Willem, de motordrijver van de
„Tijdgeest IV", scharrelt boven een
oliestel en goochelt met een enorme
koffiekan en een drietal mokken.
Het is behaaglijk knus in het kleine
roefje van dit beurtschip, dat elke
nacht tussen Amsterdam en Rotter
dam heen en weer vaart. Achter ons
pofpoft de Kromhout, boven weten
wij Piet de schipper aan het roer.
Het mist op de Kaag en het is ge
meen koud. Piet, die al veertig jaar
op Rotterdam vaart, en de weg bij
wijze van spreken slapend kan stu
ren, ziet het einde van de binnen-
beurtvaart naderen
„De konkurrensie is moordend,
meneer, alleen grote partijen en
klussies, waar geen haast bij is, wor
den nog per schipper vervoerd. En
ziet u tegenwoordig nog grote par
tijen tabak en koffie? Kent u nog
iemand, die geen haast heeft?"
Willem morrelt met zijn eeuwige dot
poetskatoen in de machinekamer en
komt dan weer bij ons zitten Buiten
schuift een tegenligger door de don
kere mist. De schippers vragen elkaar
hoe het verderop is en schieten een
straal tabakssap over boord.
„Sjonge, Van der Meer is ook laat
vanavond," constateert Willem, die elke
schuit aan het kloppen van de motor
herkent. Hij loopt het dektrapje een
paar treden op en schreeuwt naar de
passerende boot:
„Gerrut, pane we Zondag weer op
de brasem?"
„Olrijt, om vier uur bij de pont."
En Willem wordt spraakzaam als
het over vissen gaal.
„Een jaar of vijftien geleden gooi
den we wel eens een lijntje met een
flink stuk spek aan de haak achter
deze schuit. Daar bleef wel eens een
snoekie van een paar pond aan han
gen. een keer zelfs een karper van
acht pond. Maar op een avond was
het toch kasjeweel. Piet stond aan
het roer en ik draaide een sjekkie.
Opeens een leven achter ons. een
herrie aan het haakie
„Zo," zei Piet, „das geen witvissie
Wullum." Om kort te gaan, meneer,
het was om de dooie dood geen wit
vissie, het was een knaap van een
meerval, u weet wel, net zo'n halve
zeehond met een Gerbrandy-snor. Een
en twintig pond woog dat monster.
Had u mijn vrouw motten horen, toen
ik met dat apparaat thuis kwam. Ik
heb 'm naar Artis moeten brengen.
Tja, die vrouwen, meneer."
Willem wordt wijsgerig.
„Weet u, waar je het huwelijk mee
vergelijken kan, meneer? Met een be
legerd kasteel: wie dur in is, wil dur
uit en wie dur uit is, wil dur met
alle geweld in."
Woensdag heeft Z.H. de Paus in spe
ciale audiëntie ontvangen mr. J. Derks,
hoofdredacteur van „De Tijd", en wel
in diens hoedanigheid van voorzitter
van het Werkcomité voor „Radio Anno
Santo". De audiëntie had plaats in een
der vertrekken van het Pauselijk pa
leis te Gastel Gandolfo. De H. Vader heeft
gedurende dit onderhoud Zijn grote be
wondering geuit voor de edelmoedige
vrijgevigheid van de Nederlandse Ka
tholieken. alsmede Zijn diepgevoelde
dankbaarheid voor allen, die tot het
verheven en voor onze tijd uiterst nut
tige doel hun bijdragen geschonken heb
ben.
Gedurende zijn verblijf te Rome heeft
mr. Derks besprekingen gevoerd met
Mgr. Montini, substituut van het Pause
lijke Staatssecretariaat, met graaf Ga-
leazzi, algemeen directeur van de tech
nische dienst van Vaticaanstad, en met
pater Soccorsi S.J., directeur van Radio
Vaticana. Gedurende dit overleg is de
wenselijkheid gebleken ten spoedigste
tot de bouw van de zender, die de Ne
derlandse katholieken als geschenk aan
de Paus hebben aangeboden, over te
gaan, daar nu voor enige moeilijkheden,
die de uitvoering van dit plan in de
weg stonden, een geschikte oplossing
gevonden is.
Het Hongaarse hof van cassatie heeft
gisteren het tegen Laszlo Rajk uitge
sproken doodvonnis bevestigd
Rajk, de vroegere Hongaarse minister
van Buitenlandse Zaken, werd 24 Sep
tember veroordeeld wegens hoogver
raad en pogingen om de regering om
ver te werpen. Ook de vonnissen tegen
de vijf medebeklaagden van Rajk wer
den bevestigd. Zo behouden dr Tibor
Szonyi en Andras Szalai eveneens de
doodstraf. Lazar Brankov en Paul Jus
tus behouden levenslang en Milan Og-
nyenovics krijgt negen jaar.
Tot opvolger van de zeereerw. broeder
Josephus, die om gezondheidyedenen
is afgetreden, is de zeereerw. broeder
Johan te Heemstede benoemd tot Pro
vinciaal Overste van de Broeders d
Christelijke Scholen.