De eenvoud van Francis Jammes ERIC IN HET RIJK VAN HET MIDDEN V KOORTS DE KATTEN VAN ROME.... Zó is mijn zoon Scheppend leven Een diepzinnige Haas Hal! legende, half fabel Ook Engelands oude tovenaar vindt geen oplossing Mensen op reis Wij sullen ons best doen als in de dagen van Duinkerken Ovatie voor Churchill AKKERTJES^" LITERAIRE KRONIEK H. VADER ONTVANGT Mr. J. DERKS Doodvonnissen van Rajk c.s. bevestigd ZATERDAG 15 OCTOBER 1949 PAGINA 3 20 Oct. rapport financiële commissie Al wat Uw liuid m moehuiverig door CLARENCE BUDINCTON KELLAND Vertaling van H. DE CRAAFF Nederlandse edelmoedige vrijgevigheid bewonderd Benoeming Eigenlijk is het tot vervelens toe in alle toonaarden herhaald, dat het mensdom zijn levenswijze volko men veranderen moet als wij te elf der ure nog de ondergang van onze cultuur en beschaving willen voorko men. Even weinig valt er aan te twij felen, dat deze noodzakelijke verande ring alleen en uitsluitend te verwezen lijken is op voorwaarde, dat wij in staat zijn een geheel nieuw mensen type te vormen. Sinds „Rerum Nova rum" hebben de elkaar opvolgende Pau sen niet opgehouden de maatschappelij ke kwalen en hun oorzaken zeer duide lijk uiteen te zetten. En zo weten *'ij nu, dat de opeenhoping van de rijk dom in handen van een kleine groep en het gebrek bij de grote massa de tortels zijn van de ontwrichting onzer samenleving. Het zedenbederf groeit met de dag in samenhang met boven genoemde verarming. Een op de spits gedreven individualisme maakt de harmonische ontwikkeling van het so ciale leven totaal onmogelijk. Het men selijk streven is uitsluitend op het aard se gericht, de leer der liefde wordt ver worpen en het geloof afgewezen. Solidariteit kent men niet, individuele er, collectieve zelfzucht overschrijdt alle perken, de drang naar winst en ge not legt het geweten het zwijgen op, zodat alle geestelijke beginselen en hormen, die alléén een gezonde waar dering van het persoonlijke en open bare leven mogelijk maken, als lastige spelbrekers radicaal ter zijde worden geschoven. Men probeert te leven zonder God. Maar het gevolg daarvan is, dat de mas sa haar leven geheel afstemt op koele berekening en onverschilligheid voor alles, wat uitgaat boven het directe foordeel. En hoe kan een dergelijke le venshouding doorgevoerd worden zon der dat onderlinge minachting en wan trouwen, afkeer en zelfs haat daarvan een wezenlijk deel uitmaken? Geloofsafval op grote schaal is het onvermijdelijke resultaat de onlangs hierover gepubliceerde cijfers zijn een voudig ontstellend en het mensdom glijdt af naar de slavernij van het oude heidendom. Of kan er nog sprake zijn van ook maar de schaduw van menselijke vrijheid onder een regime, dat God volkomen uitsluit? Daarover staan ons toch tal van voldoende ge gevens ter beschikking en wel van de allerlaatste tijd, om ons in dit opzich*" geen illusies meer te maken. De feitelijke toestand van het tegen woordige leven bewijst de juistheid van ds pauselijke diagnose. Niet minder duidelijk is echter eveneens het e n i- g e geneesmiddel aangewezen, dat alle kwalen grondig kan genezen: terug Haar Christus en Zijn reddende leer! De wereld wacht bewust of on bewust op een levend christen dom. Maar het christendom kan pas Werkelijk gaan leven en de verwachte redding brengen, als w ij ertoe kunnen besluiten eerst een volledige hernieu wing te verwerkelijken in eigen kring. Zeer terecht is er op gewezen, dat het tij dgeesttype van de christen robot" vervangen dient te wórden door de echte „Christus-drager", als het enig bruikbare bouwmateriaal voor de nieuwe tijd. Het doel van deze hernieuwing is het stichten van een christelijke gemeenschap öoor de drie maat schappijen, waaruit onze samenleving bestaat: huisgezin, burgerlijke maat- nappij en Kerk t<; doordringen met ae ware geest van Christus. Voor alles is hiervoor nodig een diep verantwoordelijkheidsbesef voor de. dubbele taak, die Christus Zijn volgelingen heeft opgelegd: de eigen, persoonlijke heiliging én het apostolaat ter bekering van de wereld. Maatschappelijke rechtvaardigheid en de christelijke liefde zijn de fundamen ten van Christus' Kerk. Maar zonder volledige, innerlijke overgave van heel ons leven aan de wil van God zal ons steeds de kracht ontbreken om onvoor waardelijk, principieel en consequent °Rs hele leven op de eerste plaats een door en door christelijk karakter te geven. Het is Gods wil, dat de mens a 1 Zijn vermogens volledig ontwik kelt en ontplooit, zowel in de natuur lijke als in de bovennatuurlijke orde. Een gezonde geest in een gezond li chaam is van oudsher de wijze, op de leer van Christus steunende grond regel. Tn volkomen onderwerping aan de leiding van de Schepper kan alléén de geest het richtinggevende element zijn. Elkander wederzijds steunend en aanvullend vormen dan de natuurlijke en bovennatuurlijke krachten samen de ideale mens, die op zijn beurt d e schepper wordt van zijn eigen rijk Uitbloeiende persoonlijkheid. Dit is Gods wil en onze gewetens plicht: scheppend te leven! Wij moeten ons hele leven zien als een te voltooien werkstuk, en Voor het welslagen hiervan dragen wij alléén de verantwoordelijkheid. Een „christen-robot" wordt ge leefd. méér dan hij zelf „leeft". Onze activiteit beperkt zich bijna uitslui tend tot de dingen buiten ons zelf. Aan de opvoeding van de eigen per soonlijkheid. aan de verzorging van ons diepste „ik" wordt nauwelijks aan dacht besteed. Toch is dit Gods eerste opdracht! Hier behoren wij zelf scheppers te zijn. Eiddend en werkend aan zijn geeste lijke en lichamelijke vervolmaking Verwerft de aldus „scheppende mens" de vereiste geschiktheid een vrucht baar lid van de gemeenschap te wor den, die eerst dan haar juiste houding vindt, wanneer ze evenals de afzon derlijke individuen zich. als geheel, Volledig onderwerpt aan de wil van God. Geen enkel terrein van het leven, betzij stoffelijk of geestelijk, kan daar van uitgezonderd worden. De begrip- Pen volledig mens en volledig christen horen onafscheidelijk bij elkaar. De vergadering van de financieel- Cconomische commissie der R.T.C. van Vrijdagmorgen heeft besloten, dat alle Juh-commissies dezer commissie op 20 Dct. a.s. rapport zullen uitbrengen, waarin een samenvatting zal worden Segeven van de punten, waaromtrent overeenstemming bestaat en van de Punten van verschil. Op 21 Oct. a.s. zal de z.g. commissie Van negen (bestaande uit de voorzit- *fs. vice-voorzitters en een lid van *'«e sectie der commissie) bijeenkomen ®hi op grond van deze gegevens een raPPort over te legen aan de centrale c°mmissie. Men zal trachten, de punten van ge- "il zo gering mogelijk te doen zijn. He commissie was, naar de sjiaciale correspondent van het A.N.P. ver- *jeemt, eenparig van mening, dat de cgeling van bepaalde detailpunten hóu no°bzakelijk tijdens de conferentie ehoefde te geschieden Bij het over- ,eS in de komende dagen zal daarom wWiu de delegaties worden nagegaan, c'ke naar het oordeel der verschillen- ha ,delRgaties deze detailpunten, die rancis Jammes is een katholiek Frans dichter, wiens werk bijzonder bekoort ri door eenvoud des harten. Het is een evangelische eenvoud met een Franciscaanse blijheid om al de dingen van deze aard, om alles wat ademhaalt, mensen, dieren, planten, steen. Zo gestemd heeft Jammes een novelle geschreven, in het Nederlands vertaald en getiteld: „De Roman van de Haas" De Roman van de Haas is half legende, half dierfabel. Hoewel het een moderne verbeelding is, geraffineerd opgezet en bewuster uit gewerkt dan de al of niet anonieme dichters van legenden en dierfabels ooit hebben gedaan, sluit zij op het eerste gezicht wonderwel aan bij de traditie van vrome, primitieve vertelkunst. Bij nader toezien blijkt de verbeelding ech ter wezenlijk anders te zijn en geeft zij aan de eenvoud een merkwaardig moderne zin. Francis Jammes vertelt, hoe Haasje dartelend door de zomerse heide geniet' van iedere nieuwe dag. Hoe hij 's mid dags zijn siësta doet in een stoppelveld en 's avonds tussen de wilde zuring of in een moestuintje zijn liefje ontmoet; hoe de nacht verstrijkt met minnen en eten, totdat lichtplekken in de verte en een beving in alle dingen de morgen voorspellen. Haasje is nu weer alleen en gaat in een met braambessenstruiken overwelfde mergelspleet legeren en mijmeren; mijmeren zonder dat hij het zich bewust is, maar toch met een in geboren wijsheid en beleid en voort durend op zijn qui vive voor gevaar: „Hij wist, dat in zijn leger slechts geluk is, als alles er precies gelijkt op wat er daareven was. Daaruit kwam zijn liefde voort voor de stand der dingen, die zijn roerloosheid bestendigde. (Mys terieuze zinnen, die straks iets duide lijker zullen worden). Niets kon hem naar buiten krijgen, als het de tijd nog niet was, dat hij vanzelf naar buiten ging. Zijn wijsheid bestond in volg zaamheid tegenover het harmonieuze. Het leven was hem een muziekuitvoe ring, waarbij elke wanklank hem ried op zijn hoede te zijn". Hier begint Francis Jammes mee te mijmeren. Hij vraagt zich af, hoe Haas je aan dat beleid en die wijsheid komt: daar bestaat geen verklaring voor: „De herkomst verloor zich in de nacht der tijden, waar de verhalen dooreen lopen. Was hij uit de Arke Noachs ge stapt op de berg Ararat, toen de duif, die in haar koeren nog het geluid der grote wateren heeft, met een olijftak het dalen van de vloed kwam melden? Was hij zó geschapen als hij nu was: kort-staartje, stro-haartje, splijt-snuitje, lang-oortje, slijt-pootje? Had de Eeuwige hem kant en klaar onder de laurieren van het Eden geworpen? Of was hij eerst niets dan een witgloeiende damp? Leefde hij al in het hart van het porfier gesteente? Was hij, onbrandbaar, ont stegen aan die hazepeperige lava om af wisselend granietcel en wiercel te be wonen, tot op het ogenblik dat hij zijn neus zou mogen laten zien?.... Nu hij in zijn mergelspleet rustte, kon zijn af komst hem maar weinig schelen". Dit poëtische fragment geeft enig idee van de stijl, waarin deze vertel ling is geschreven (en vertaald) en van de bedoeling die Francis Jammes er mee had. Liet hij zo maar in een fijn, kinderlijk, soms bijna kinder achtig verdichtsel ziin fantasie gaan? Of moet men achter de bloemrijke taal van deze vraagzinnen een dich terlijke overtuigdheid zoeken, een vormgeving aan bet gevoel van ze kerheid omtrent de innige samenhang in de ontwikkeling van alles wat leeft? Ik geloof, dat men de eenvoud van Francis Jammes niet zo maar als een argeloze eenvoud moet verstaan. Bovenstaand fragment is met nadruk kelijker bedoeling geschreven dan het schijnt. Dit wordt duidelijker, naar mate de vertelling vordert. Jammes verhaalt, hoe Haasje, te allen tijde bedacht op gevaar, op een ochtend in de wei zit en een man naar zich toe ziet komen, die hem niet doet schrikken: het vlucht- instinkt zwijgt. De man is Sint Fran- ciscus, uit het paradijs even terug gekomen naar de aarde. Verscheide ne dieren lopen voor hem uit: de be minnelijke wolf uit de Gulden Le gende, jachthonden, een moeder schaap met lammetje, sperwers en duiven. Haasje sluit zich zonder be denken bij hen aan. Ze pelgrimeren nu gezamenlijk door de wereld, die voor Haasje's gevoel als het ware één dimensie ruimer is geworden. Met de winter komen dé moeilijk heden. Honger en kou bedreigen de dieren; slechts Franciscus is als pa radijselijke gids bij de gratie Gods gevrijwaard tegen lijfelijke nood. Na een samenspraak, waarin alle dieren hun aanhankelijkheid betuigen, wordt besloten elkaar niet te verlaten, maar samen te sterven in de winters ge teisterde streek. Zodra alle dieren, behalve Haasje, dood zijn, vraagt Franciscus. of Haasje de dode vrien den naar het paradijs voor dieren wil brengen: „Mijn dode vrienden, zyn jullie wel dood? Ik ben toch maar de enige, die van je dood afweet. Hoe zouden jullie wel de slaap kunnen bewijzen, dat je niet ingeslapen bent? Is de clema- tisvrufcht aan 't sluimeren of dood. wanneer de wind niet meer haar lichte wimpers roert? Kan het zijn, dat er eenvoudig niet voldoende adem meer van boven komt....?" Haasje is meteen hoog van zijn molshoop opgeveerd, en vreemd, hij valt niet terug. Hij beweegt zich met grote sprongen door „de angelieke ruimte". De andere dieren volgen hem. Ieder dier wordt door Haasje in een uitgebreid hemels veld, dat bij zijn natuur past. ondergebracht. En nu komt iets heel typerends: Wat zou men, gesteld dat er voor iedere diersoort een afzonderlijke paradijsstaat was, de wolven bijvoor beeld voor een paradijs geven? Een domein, waar hun huilende honger eeuwigdurend wordt gestild? Jammes geeft hun een paradijs, niet te beschrijven zo kaal. En daar voe den de wolven zich met hun honger. Daar is het hun een wrange vreugde zich berooid te voelen. Ze zijn de pa ria's van de nooit vervulde droom. „De schoonheid van dit paradijs, waar de vriend (de wolf) van Fran ciscus zijn plaats innam, bestond in de desolatie en de wanhoop zonder hoop." Ik meen, dat deze wel zeer merk waardige aanduiding van paradijse lijke schoonheid voor wolven de gangbare voorstelling van mensen- en ook van dierengeluk schokt. Dit is een absurditeit, die men nimmer zal aantreffen in oude vertellingen over het paradijs. Hier steekt geen argelo ze eenvoud, maar een spitse verbeel dingsdrift achter. Hier spitst de sim pele vertelling zich toe tot een po ging om met hulp der fantasie de idee uit te beelden: hoe de honger naar een nooit-vervulde droom, tot het uiterste opgevoerd en gerekt, uiteindelijk de voldoening uit zich zelf put. De aard der wolven is hon geren. Wil men broeder Wolf dus een paradijs bezorgen, waar hij een geluk vindt dat zo volmaakt moge lijk met zijn aard overeenstemt, dan mag men zijn honger niet wegnemen, want dan tast men de wolfse aard aan, maar moet men hem juist door voeren tot volkomen versterving; zo dat het de vreugde van het wolven- paradijs wordt: zich te voeden met de honger. Ik geloof niet, dat men de tekst aldus lezend „hineininterpretiert". Dit zo charmante romannetje van de Haas is met al zijn charme een uit gesproken cerebraal werk, waarbij de spontaan-onderwijzende hoedanig heden van dierverhaal en legende op een modern plan zijn gebracht: op een plan, waar introspectie, on derzoek naar binnen, naar het we zen van de eigen aard, de creatieve kracht vormt. Welk een afstand Francis Jammes' Roman van de Haas scheidt van ander dichtwerk, waarin de die renwereld is vermenselijkt, laat zich il lustreren aan de vertelling van de ro mantische Franse dichter Alfred de Musset (1310—1857): De geschiedenis van een witte merel, die toevallig ongeveer gelijktijdig met de roman van de haas in het Nedérlands is uit gegeven**). Deze geschiedenis is een fabel in de letterlijke zin van het woord. Men vindt er de menselijke ijdelheid getransponeerd in een gees tige, vermakelijk eigenwijze vogel historie. Men vindt luchthartige spot met de menselijke bedrijvigheden, ook zelfspot, romaneske speelsheid en een tikkeltje levenspessimisme in deze mé moires van een merel, die aanvanke lijk een minderwaardigheidscomplex heeft vanwege het feit, dat hij kaler en bleker is dan zijn soortgenoten, maar die zich door een verkeerd ver staan woord inbeeldt, dat hij een „wit te raaf" onder de merels is: een genie! Dit mereldrama is, zoals de verta ler André Vlaanderen in het voorbe richt met De Musset's woorden op merkt: een droom van een dag, die in een ogenblik werd verteld. Aan de Roman van de Haas van Francis Jammes daarentegen ligt een weloverwogen zorgvuldig geconcipi eerde idee ten grondslag, een beschou welijke vraag: hoe verwerkelijkt men zo volmaakt mogelijk zijn eigen aard? In het einde van Haasje, die het aanvankelijk in het paradijs voor hazen niet naar zijn aard had en daarom naar de aarde terug mocht, waar hij meteen door de jager, die hij aan het begin van zijn levens historie zag en duchtte, wordt dood geschoten in dit einde wordt ons een antwoord gesuggereerd: Haasjes leven druppelde weg, ver telt Francis Jammes. En nu even te rug naar de mysterieuze zinsnede van daarstraks: „Hij wist, dat in zijn leger slechts geluk is, als alles er precies gelijkt op wat er daareven was. Daaruit kwam zijn liefde voort voor de stand der dingen die zijn roerloosheid bestendigde (zie bo ven). Dat was toen Haasje nog ar geloos door de hei joeg, zich van zijn herkomst niet bewust en toch op voet van vertrouwelijkheid er mee. „Zijn wijsheid bestond in volg zaamheid tegenover het harmoni euze". Nu is Haasje eindelijk dood: en hoe: hij werd als de stoppels des zomers, waartussen hij legerde, vroeger....; als de natte kleigrond waar nu zijn arme voeten op lagen; als de vacht waarmee in September de heuvel betrekt, wiens vorm hij in tientallen gevallen voor haar ge nezing, zuiverheid, gezondheid en verbetering^todi^^ieeft^s^^^jjl. (Adv.) mmm. 54. Verslagen lagen de beide zwaardvechters van de Groene Magiër! Triom fantelijk wendden Eric en Tai zich naar het altaar. „Welnu, Ts'au Ts'au!" riep Eric honend. „Zijn dit al uw troevenV* „Ha, gij die u pralend de Groene Magiër laat noemen! Ge hebt nu gezien hoe uw onwaardige handlangers onder onze wapenen vallen!" voegde Tai er indruk wekkend aan toe. „Ge ziet, dat wij iedere hinderpaaldie ge ons in de weg hebt gelegd, hebben weten te overwinnen!!" De Groene Magiër stond roerloos rechtop in de komvorm der gevouwen handen van zijn reusachtig porceleinen evenbeeld. Slechts een diepe rimpel groefde zich in zijn voorhoofd. Hij verloor niets van zijn zelfbewuste houding, geen spoor van twijfel scheen hem aan te vreten. Zou de man nog andere verdedigingsmiddelen ter beschikking hebben? Verdedigingsmiddelen van welker fatale uitwerking hij overtuigd kon zijn? „Ik beveel u onmiddellijk de prinses aan ons uit te leveren," riep Eric weer toen Ts'au Ts'au maar bleef zwijgen. Met zijn getrokken zwaard deed hij dreigend enige schreden in de richting van het altaar. De Groene Magiër liet een schel geschater horen, dat hen in een duizendvoudige, afschuwelijke echo, die van alle kanten uit onzichtbare gangen en duistere gewelven scheen te komen, besprong. De Noorman en de kleine filosoof konden een lichte huivering nauwelijks onderdrukken. „Ach, ge blijft dus volharden in uw voornemen?" vroeg Ts'au Ts'au met zijn lage, sissende stem. „Uw onnadenkend brein geeft u wel zeer heilloze plannen in." Plotseling besprong hem een onbeheerste woede. Boosaardiger dan tevoren begon nen zijn ogen te flonkeren. Driftig strekt hij zijn hand met de afschrikwekkend lange nagels uit en wees naar de donkerste schaduwen onder in de rotswand. „Indien ge de prinses wilt hebben, moet ge haar zelf maar halen!" snauwde hij de Noorman toe. „Ga die gang in en als ge er kans toe ziet moogtge de prinses gaan bevrijden! De prinses! Hahaha! De barbaar wil de prinses bevri.idcrti Eric vroeg zich ongerust af welke woeste dreiging achter deze woorden schuil ging. De man voerde iets in zijn schild, anders kon hij niet zo zelfverzekerd blijven... Een hand werd op zijn arm gelegd. Eric schrok en keek om. Het was Tai, die hem vragend aankeek. „Wij gaan de gang in," zei de Noorman kort en zonder de Groene Magiër nog een blik waardig te keuren, zette hij zijn schreden in de richting van het aangeduide schaduw gewelf. Schoorvoetend volgde Tai hem. Doch wellicht was Eric minder overmoedig geweest, indien hij geweten hac. da. op dat ogenblik een troep zwaar bewapende ruiters in woeste galop de grotten van de Groene Magiër naderde. En vooraan, zijn paard tot het uiterste aanzettend, de mysterieuze zwarte figuur, die reeds zovele pogingen in het werk had gesteld om Eric buiten gevecht te stellen Het wonder is niet gebeurd. Toen Churchill gisteravond de partijconferen tie besloot met een lange rede, kwam ook hij niet voor de dag met concrete voorstellen voor de bestrijding van En gelands economische moeilijkheden. Zijn rede, welke bijna anderhalf uur duurde, was niet meer dan een uitmuntende ver- kiezingsspeech en gaf een voorproef van de meedogenloze politieke strijd welke de regering door het uitstellen van de mt had; als de pij van Franciscus Zo leek hij op het leven. Zo leek hij op de dood. Zo leek hij op zich zelf. Zo leek hij op zij n P ar a- d ij s." NICO VERHOEVEN Francis Jammes: De Roman van de Haas, uitg. G. A. van Oorschot, A'dam '49. Vertaling Jean Duprès. Alfred de Musset: De geschiede nis van een witte merel; vert. en geïll door André Vlaanderen. Premie- uitgave van de Wereldbibliotheek, A'dam '49. verkiezingen onvermijdelijk gemaakt heeft. Tienduizend geestdriftige volgelingen vulden de Empress Hall, een circusachtig gebouw met een arena, die de afgunst gewekt zou hebben van Nero, indien er althans een paar leeuwen onder de brave christenen waren geweest. Reeds lang voor Churchill's rede zat zijn publiek te sudderen van verwachting onder een rose belichting bij orgelmuziek en hel discrete gerammel van collectebusjes. Toen Churchill verscheen gaf men hem het soort van ovatie, waarvan de toe hoorder de huiveringen over de rug lopen Churchill straalde. In de enorme arena leek hij niet meer dan een goed moedig oud mannetje, dat een beetje afwezig kwam genieten van een huldi gingsbijeenkomst. Doch deze indruk ver dween, toen de oude tovenaar van het Britse imperium zijn rede begon. Het voornaamste van de redevoering kwam neer op een felle aanval op de huidige regering die hij er o.m. van beschuldigde in vier jaren tijds zes tien miljard pond sterling te hebben verkwist, bijna evenveel als de geza menlijke staatsuitgaven gedurende de twintig jaren tussen de beide wereld oorlogen. Churchill noemde de twee wetten welke zijn gered door het uit- Misschien voorboden van een griep. Doe er iets tegen: neem een 'AKKERTJEt- In korte tijd voelt U zich weer fit/ helpen direct.' stellen van de verkiezingen, namelijk de wet op de bevoegdheden van het Hogerhuis en de wet op de nationali satie van staal en ijzer, daden van partij-jaloezie en economische sabo tage. Hij stond uitvoerig stil bij de po. gingen van de Labourpartij de conser vatieven te beschuldigen van een moedwillig plan werkloosheid te scheppen. Toen 't lang verbeide ogenblik kwam waarop de leider van Groot-Brittanmë s conservatieven aan het eind van de con ferentie de vraag stelde wat dan wel de conservatieven zouden doen, als zij aan de macht kwamen, gaf hij het volgende antwoord; „Het enige, wat ik het Britse electoraat wil beloven in Uw naam en de enige garantie, die ik wil geven na mens de conservatieve partij is dat wij ons best zullen doen voor allen, zonder vrees of voorkeur, zonder klasse- of partijvooroordeel, zonder wrok of af gunst, doch met duidelijke en trouwe eenvoud, zoals wij gedaan hebben in de dagen van Duinkerken." Het was een fraaie Engelse zin, gesproken met na druk en ontvangen met geestdrift, docb zelfs Churchill's meest oprechte vrien den zullen hieruit niet een partijprogram kunnen distilleren, laat staan een con creet voorstel ter bestrijding van de En gelse crisis. De katten van Rome heb ben ontegenzeglijk zin voor archeologie, men ziet ze bij voorkeur tussen de ruïnes van de oude stad. Zij speuren als kenners tussen de fragmenten van het Fo rum Romanum en het Fo rum Traianum, zij dwalen langs de pyramide van Ces- tius en sluipen om de ko lommen van het Pantheon. De Romeinse katten hebben deze gewoonte gehad van mensenheugenis af. En 't zijn niet alleen de zigeuners en zwervers uit de kattenwe- reld. maar. naar hun wel gedane lijfjes te oordelen, ook de brave leden van de poesenbourgeoisie, die van tijd tot tijd behoefte hebben aan vagebonderen. Merkwaardig is, dat de katten niet vrij zijn van snobisme. In de laatste tijd hebben zij de Via Vittorio Veneto, de straat, waar al wat elegant, artistiek en mondain is bij elkaar komt, tot hun domein gekozen. Als 's avonds de laatste bezoe kers van de café's zijn ver dwenen en de straat alleen doorkruist wordt door snel voortschietende luxe auto's, komen de katten er sociëteit houden. In de donkere avond ziet men alleen hun recht opgeheven staarten en het fosforiseren van hun groene ogen. In de winter, als er over de perken jute- lappen gespreid worden om de planten tegen de nacht vorst te beschermen, verra den de poesen hun aanwe zigheid door de golvende beweging van deze tenten en door de onaesthetische ge luiden, waarin zij gewoon zijn hun gevoelens van lief de of haat te vertolken. Het meest bekend en waarschijnlijk ook 't best be deeld zijn de katten van het Pantheon. Aan de achter zijde van deze tempel, waar diepe boogvormige nissen nog herinneren aan de ther men van Agrippa. hebben de katten hun stamkroeg, hun raadskelder, hun conversa- sluipt er een tot bij een lan taarnpaal en kijkt in de richting van een donker, smal straatjeOpeens wordt er iets gaande in de stille, wachtende gedaanten. Zij lopen snel en doelbe wust door de steeg naar een gestalteeen vrouw van niet te schatten leeftijd met tiezaal. Er liggen er altijd 'n paar te slapen, dat wil zeggen: zij doen alsof, want in werkelijkheid wachten ze. Zij wachten geduldig vertrouwend, rustig en pas sieloos. Als eindelijk de schemering over de stad gaat vallen en er hier en daar een lantaarn ontstoken wordt, komt er wat leven in de kattenfamilie. Er staat er een langzaam op en rekt zich uit, er gaapt er een. er grijs ongekamd haar en 'n sombere wantrouwende blik in haar ogen. Als een vorm loze massa gore, gerafelde kleren zet zij zich neer op een uitgesleten steen en be gint haar goede gaven uit te delen. Uit tassen en zakken komen in kranten gewikkel de viskoppen en afgekloven beentjes, uit een oude wijn fles wordt melk geschonken op een van de schoteltjes, die mét het krantenpapier het servies van dit wande lende restaurant uitmaken. Met zorg en overleg worden de resten van de meest uit eenlopende maaltijden ver deeld. Misschien zijn er on der de katten maaglijders, misschien nier- of leverpa tiënten, die op diëet leven! Waarschijnlijk zijn er ook zwakken of herstellenden bij, want iedere poes krijgt het voor haar bes'emde lapje. Als wij laat op de avond het donkere lugubere hoek je passeren zit daar de kat- tenmoeder met een van haar lievelingen op schoot er. de andere, welgedaan, om haar heen. Zij zit daar als een zwijgende tragedie, als een sphinx, die ondoorgron delijke geheimen bergt Ja renlang zit zij al hier, iede re avc.nd, uren en uren lang, half slapend, missenier. ook half dronken: bij goed weer op de uitgesleten steen, bij regen in de smalle por tiek van een huis aan de overkant. Hoeveel katten geslachten hebben haar ge kend? Hoevele zullen haar nog zien komen als een licht punt, een dagelijkse verras sing in hun eentonig kat- tenbestaan? Eens zal er ech ter een dag zijn, dat zij ver geefs hun magere halzen rekken en wachten.... De katten uit de omgeving zul len haastig komen aanlopen, want men zegt, dat deze op dagen, dat in hun huis de kost wat schraal was, gaan eten in het Pantheon. Ook zij zullen wachten en geeu wen en weer wachten, ver geefs, want eens zal ook dit beeld uit het wonderlijke Italiaanse leven voor altijd verdwijnen. C. P. D. de '«geld, Ov'. Sedis, conferentie kunnen f worden ge- zijn. '.Ver het schuldenvraagstuk is niet !cussieerd. „Drijven?", vroeg ik. „Op de truck laden", zei hij. „Ik heb eens rondgeneusd in de vallei. D'r is een plek, waar we er misschien een drie- of vierhonderd kwijt kunnen Kostbaar, dat spreekt, maar minder kostbaar dan dood laten gaan. Een ranch een eind verderop langs de rivier heeft er pas een stuk of zevenhonderd naar Californië gereden. Wilde het maar re genen!" „Groeit er hier wel eens iets?", vroeg ik. „Man" zei hij, „we hebben hier meer dan dertig verschillende soorten gras; als het maar op wilde komen!" „Van het weer schijnt in dit vak alles af te hangen", zei ik. „In deze woestijn wel. Geef ons ge noeg regen en we worden schatrijk. Laat er een droogte komen en we gaan bankroet. Hij zweeg eensklaps en keek mij aan. „Zeg, Strawn", zei hij „hoever gaat jouw gezag eigenlijk?" „Over alles wat hier gebeurt, zou ik zeggen", antwoordde ik. „Ach, wat doet het er ook toe?", zei hij. „Iedereen wil tegenwoordig geld verdienen, en liefst vlug. Twee jaar, of een maand, of een week is te lang. Ze willen het vandaag nog in hun zak horen rammelen". „Wat wil je daarmee zeggen?", vroeg ik. „Ik zou wel eens willen werken voor een ranch waar geld in gestoken werd. Ik zou wel eens een eigen stuk grond willen hebben om er een ranch van te maken. Het ene jaar tien dollar meer uitgeven, om het volgend jaar honderd dollar extra te verdienen, bij wijze van spreken. De zaak zo inrichten, dat je door kon blijven draaien al regende het nooit meer. Maak er een veeteelt-fabriek van in plaats van een luizig, armzalig gokje. Ik heb genoeg van gokken. Iedere keer dat je een kalf koopt en het hier neerzet, waag je een gokje. Een gokje op het weer. Je zet je geld tegen die ene kans op de duizend dat er regen komt. Je kunt beter met je duiten naar de paardenrennen gaan". „Maar hoe", vroeg ik, „kun je dat ri sico omzeilen? Je kunt de regen toch niet dwingen". „Strawn", zei hij, „luister hier. Neem iemand die tractors of vulpennen of voor mijn part lippenstiften wil gaan fabriceren. Wat doet zo iemand aller eerst?" „Wat hij eerst doet?" herhaalde ik. „Hij bouwt een fabriek", zei Straight. „Hij gaat niet ergens in een weiland zitten, in de hoop, dat de tractors uit de grond komen groeien. Hij zet ge bouwen neer en hij installeert de nodige machines". „Nogal logisch", zei ik. „Maar een veefokker doet het anders", zei hij. „Die koopt een paar duizend hectaren grond. Dan schaft hij een be zending koeien aan en koopt te hooi en te gras een stel stieren. De rest laat hij aan het toeval over. Over iets dat op een fabriek lijkt, prakkizeert hij niet". „Maar kalveren worden ook niet ge fabriceerd", wierp ik tegen. „Die wor den geboren; dat is een natuurlijk pro ces". „Je zou verbaasd staan, als je wist hoe je natuur kunt fatsoeneren", zei hij iro nisch. „Op de eerste plaats zal een ge zonde. goed-doorvoede koe eerder kal ven dan een uitgehongerd, rammelend geraamte. Op de tweede plaats volstaan de meeste lokkers ermee een paar ste vige stieren te kopen, ze op de rancn los te laten en zich verder geen steek van ze aan te trekken. Als jij een stier was, zou je toch zeker liever een huis houden opzetten met een koe uit je buurt, dan met eentje, die je mijlen ver moest gaan opsnorren? Ligt nogal voor de hand". „Wat zou jij dan doen?" „Ik zou behoorlijke afrasteringen spannen," zei hij, „en ik zou m'n stie ren daar brengen, waar ze het beste te pas kwamen. „Teeltkeus'' noemen ze dat op ce universiteit. Dat kost geld natuurlijk." „Wat nog meer?" vroeg ik. „Altijd er voor zorgen dat er eten is, bij droogte zowel als bij hoog water" „Verklaar je nader," zei ik. „In de grond zit hier water zat," zei hij. „Op deze vlakte behoef je maai een meter of veertien te graven. Maar om regelmatige toevoer te krijgen moet je misschien een meter of honderd' boren. Neem deze vlakte. Boor er een put, zet er een pomp in en je kunt gras laten groeien zoveel als je wilt. Neem dat stuk aan de overkant van de rivier. Een put of twee en regen er.' droogte kun nen je niet meer deren". „Waarom doen de mensen c!at dan niet?" „Omdat putten geld kosten," zei hij. „Voor niks zijn ze niet te koop. De bo dem klaar maken is niet goedkoop; dat vraagt heel wat werk er.' moeite. De grond moet vlak liggen en licht hellen, zodat je het water daarheen kunt lei den waar je het nodig hebt. Maa- een tractorfabriek kost net zo goed geid En de zaak begint pas winst te geven als je machines aangeschaft hebt en ze draaien. De meeste veefokkers kunnen zich geen bijzondere uitgave permitte ren. Geldgebrek. En daar komt bij, dat ze niet beter weten of zo als hun groot vader de zaken dreef, zo hoort het." „Zijn putten duur?" vroeg ik. „Nou, kijk eens, met de pomp mee en alles, zal elke pomp je op een dollar of twaalf-, veertienduizend komen. Neem d'eze ranch. Zeg, dat je drie putter.' no dig hebt, da's' 'n veertigduizend dollar. Stel, dat het klaarmaken van de grond twintigduizend! kost. Dat is meer geld dan de meeste ranchers ooit bij elkaar gezien hebben. Maar van droogte hoef je je dan geen sikkepit meer aan te trekken, en je zou zelf je vee kunnen klaarmaken.tennaastebij althans." „Klaarmaken?" vroeg ik. „Wat- is dat'" „Klaarmaken voor consumptie," zei Straight. „Een beest dat zó van de ranch komt is niet te eten, zo taai. En veel te mager. Gewicht, vet dat maakt in ons vak je winst uit. Daarom verkopen de meeste ranchers hun runderen aan iemand, die ze mest. Voor zoveel geld per pond. En die kerel geeft ze goed te eten tot ze zwaar genoeg zijn Hij levert, om zo te zeggen, per beest een paar honderd pond bij en maakt ze eetbaar. Dat noemen we klaarmaken. Zo'n man maakt zijn winst door de beesten op gewicht te brengen. Als hij daar meer voor weet te bedingen dan dat het hem kost, dan wrijft hij in zijn handen. Lukt dat niet, dan heeft-ie een strop." „Nogal ingewikkeld," zei ik. „Valt wel mee. Maar als we zover kwamen, abt we putter.' lieten boren en genoeg voer konden aten groeien, dan konden we ons vee zelf Waarmaken en de winst van die ander in onze zak steken." „Met andere woorden, je zou willen, dat ik een bonk geld' in deze ranch steek." „Je hebt het natuurlijk niet," zei hij. „Misschien kunnen we het ergens op de kop tikken," antwoordde ik. (Wordt vervolgd) „Nop een bakkie koffie, meneer?" Willem, de motordrijver van de „Tijdgeest IV", scharrelt boven een oliestel en goochelt met een enorme koffiekan en een drietal mokken. Het is behaaglijk knus in het kleine roefje van dit beurtschip, dat elke nacht tussen Amsterdam en Rotter dam heen en weer vaart. Achter ons pofpoft de Kromhout, boven weten wij Piet de schipper aan het roer. Het mist op de Kaag en het is ge meen koud. Piet, die al veertig jaar op Rotterdam vaart, en de weg bij wijze van spreken slapend kan stu ren, ziet het einde van de binnen- beurtvaart naderen „De konkurrensie is moordend, meneer, alleen grote partijen en klussies, waar geen haast bij is, wor den nog per schipper vervoerd. En ziet u tegenwoordig nog grote par tijen tabak en koffie? Kent u nog iemand, die geen haast heeft?" Willem morrelt met zijn eeuwige dot poetskatoen in de machinekamer en komt dan weer bij ons zitten Buiten schuift een tegenligger door de don kere mist. De schippers vragen elkaar hoe het verderop is en schieten een straal tabakssap over boord. „Sjonge, Van der Meer is ook laat vanavond," constateert Willem, die elke schuit aan het kloppen van de motor herkent. Hij loopt het dektrapje een paar treden op en schreeuwt naar de passerende boot: „Gerrut, pane we Zondag weer op de brasem?" „Olrijt, om vier uur bij de pont." En Willem wordt spraakzaam als het over vissen gaal. „Een jaar of vijftien geleden gooi den we wel eens een lijntje met een flink stuk spek aan de haak achter deze schuit. Daar bleef wel eens een snoekie van een paar pond aan han gen. een keer zelfs een karper van acht pond. Maar op een avond was het toch kasjeweel. Piet stond aan het roer en ik draaide een sjekkie. Opeens een leven achter ons. een herrie aan het haakie „Zo," zei Piet, „das geen witvissie Wullum." Om kort te gaan, meneer, het was om de dooie dood geen wit vissie, het was een knaap van een meerval, u weet wel, net zo'n halve zeehond met een Gerbrandy-snor. Een en twintig pond woog dat monster. Had u mijn vrouw motten horen, toen ik met dat apparaat thuis kwam. Ik heb 'm naar Artis moeten brengen. Tja, die vrouwen, meneer." Willem wordt wijsgerig. „Weet u, waar je het huwelijk mee vergelijken kan, meneer? Met een be legerd kasteel: wie dur in is, wil dur uit en wie dur uit is, wil dur met alle geweld in." Woensdag heeft Z.H. de Paus in spe ciale audiëntie ontvangen mr. J. Derks, hoofdredacteur van „De Tijd", en wel in diens hoedanigheid van voorzitter van het Werkcomité voor „Radio Anno Santo". De audiëntie had plaats in een der vertrekken van het Pauselijk pa leis te Gastel Gandolfo. De H. Vader heeft gedurende dit onderhoud Zijn grote be wondering geuit voor de edelmoedige vrijgevigheid van de Nederlandse Ka tholieken. alsmede Zijn diepgevoelde dankbaarheid voor allen, die tot het verheven en voor onze tijd uiterst nut tige doel hun bijdragen geschonken heb ben. Gedurende zijn verblijf te Rome heeft mr. Derks besprekingen gevoerd met Mgr. Montini, substituut van het Pause lijke Staatssecretariaat, met graaf Ga- leazzi, algemeen directeur van de tech nische dienst van Vaticaanstad, en met pater Soccorsi S.J., directeur van Radio Vaticana. Gedurende dit overleg is de wenselijkheid gebleken ten spoedigste tot de bouw van de zender, die de Ne derlandse katholieken als geschenk aan de Paus hebben aangeboden, over te gaan, daar nu voor enige moeilijkheden, die de uitvoering van dit plan in de weg stonden, een geschikte oplossing gevonden is. Het Hongaarse hof van cassatie heeft gisteren het tegen Laszlo Rajk uitge sproken doodvonnis bevestigd Rajk, de vroegere Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken, werd 24 Sep tember veroordeeld wegens hoogver raad en pogingen om de regering om ver te werpen. Ook de vonnissen tegen de vijf medebeklaagden van Rajk wer den bevestigd. Zo behouden dr Tibor Szonyi en Andras Szalai eveneens de doodstraf. Lazar Brankov en Paul Jus tus behouden levenslang en Milan Og- nyenovics krijgt negen jaar. Tot opvolger van de zeereerw. broeder Josephus, die om gezondheidyedenen is afgetreden, is de zeereerw. broeder Johan te Heemstede benoemd tot Pro vinciaal Overste van de Broeders d Christelijke Scholen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1949 | | pagina 3