Het einde Verenigde Staten grijpen in Wereldtoneel EPIC DE noorman: HEIMWEE EN VLUCHT UIT DE TIJD mmggmmw AKKERTJE Mensen op reis Zó is mijn zoon DEZE WEEK: 79 depots van het Rode Kruis Voor één gulden Uw huis opnieuw gemeubileerd, LITERAIRE KRONIEK HOEST ZATERDAG 19 NOVEMBER 1949 PAGINA 3 Hulpverlening bij rampen Trekking 30 December a.s. Onze jonge dichters (III) Mattheus Verdaasdonk Michael Déak neem een LEGERZIELZORG WORDT VOORTGEZET Liturgische weekkalender door CLARENCE BUDINCTON KELLAND Vertaling van H. DE GRAAFF Morgen is het de laatste Zondag van het Kerkelijk Jaar. In alle kerken van de hele wereld tvordt dan een plechtig „Te Deum" ge- 2°ngen om de Oever van alle goed dank te zeggen voor de onophoudelijke, god delijke zegeningen, waaronder de hele schepping in het afgelopen jaar in de letterlijke zin van 't woord „bedolven" is. Het is een algemeen-menselijk ge bruik aan het einde van een bepaalde levensperiode even terug te denken en de balans op te maker, van goede en kwade ervaringen En wie dit ernstig en eerlijk doet, kan niet anders dan er ■Wel bij varen, daar de grote waarde van het verleden juist ligt in de les, die het ons geeft met betrekking tot wat wij in de toekomst zeker te vermijden hebben. Wanneer de Kerk van Christus ech ter aan het einde van een jaar de afge lopen tijd overdenkt, dan kan haar eer ste en laatste gedachte geen andere ziin dan een diepe erkentelijkheid voor de zonder onderbreking voortdurende schepping van God. Het is immers haar vaste overtuiging, dat wij ons voortbe staan uitsluitend danken aan een onon derbroken, behoudende inmenging van God, weike inwerking op al het be staande zó onbeperkt, zó universeel, zó alles omvattend is, dat ieder wezen, in zijn geheel zowel als in de kleinste on derdelen, absoluut in zijn bestaan van Hem afhankelijk is. Deze afhankelijk heid moeten wij in zo'n strikte zin ver staan, dat. zonder deze alles doordrin gende, blijvende scheppingskracht van God, het „zijn" van welk wezen dan ook eenvoudig onmogelijk is. Naast deze onvoorwaardelijke, schep pende invloed van God staat bovendien nog de onuitsprekelijke rijkdom van Zijn tweede Schepping, de bovenna tuurlijke orde van de genade, welke Hij door tussenkomst van Zijn Kerk ieder, die er om vraagt, zonder be perking ter beschikking stelt. Zo gezien is er inderdaad alle reden tot innige dankbaarheid. Er, zo moeten wij het leven beschouwen, omdat wij alleen op die manier volledig rekening houden met Gods Voorzienigheid' en Zijn vrijgevigheid ten opzichte van het mensdom, die in beginsel onbegrensd is. Tot onze diepe beschaming moeten Wij ook erkennen, dat de algemene on verschilligheid van de mensen voor Gods liefdevolle bedoelingen boven staande beperkende toevoeging: „in beginsel" noodzakelijk maakt. Gods heilsplan is immers universeel. Zijn on uitputtelijke genade is voor iedereen bedoeld. Ze ligt voor iedereen klaar. Wij behoeven maar toe te tasten. Als dus niet ieder mensenkind Gods gena de in volle rijkdom ontvangt, dan is het alléén zijn eigen schuld, wanneer voor hem Gods goedheid alleen maar „in beginsel" onbegrensd is. Daarom is, helaas, de vraag gewet tigd die wij allen tot ons geestelijk nut eens ernstig moeten overdenken hoeveel individuele Christenen het plechtig dankgebed van de Kerk op het einde van het jaar, uit overtuiging tot het hunne maken. Zonder dar nog te spreken van de rest der mensen. Hoe veel Christenen kunnen naar waarheid God oprecht danken, omdat zij bewust, uit diep gevoelde noodzakelijkheid van Gods steun, gretig en met volle handen geput hebben uit deze onrhisbare gena derijkdom? Een eerlijk en waarheids getrouw terugblikken op het afgelopen jaar levert jammer genoeg voor de meesten onder ons niets anders op dan een barre geestelijke leegte. Gods lief de en bezorgdheid voor de_ in zich hul peloze mer.s gaat echter zó ver, dat de openhartige erkenning van dit tekort zelfs nog 'n grote genadehulp betekent. Want het inzien en erkennen van eigen falen is immers de eerste voorwaarde Voor een wending ten goede. Wanneer de Kerk, die in wezen het Mystieke Lichaam van Christus is, ja, de onder ons voortlevende Christus- Zelf, zich aan het einde van het litur gische jaar tot tolk maakt van de hele mensheid, dan mogen wij, de ledematen van dat heilige lichaam, ons zeker wel in alle ernst en bewust van onze ver antwoordelijkheid, afvragen, of wij in derdaad nog werkelijk levende lede maten zijn, innig verbonden met het Hoofd, vanwaar alle noodzakelijke ge nadehulp ons toestroomt. Als morgers het „Te Deum" gezongen wordt, dan „gebeurt" er iets, waarvoor niemand onverschillig mag blijven. Eerst dan be antwoordt het aan zijn doel, als er uit iedere kerk één juichkreet van eerlijke dankbaarheid opstijgt, die de volmon dige en overtuigde erkenning vertolkt Van Gods onvoorwaardelijke opperheer schappij over al het geschapene. Het hele jaar door heeft de Kerk ons Christus' leven op aarde door haar prediking, haar liturgie en de uitdeling van de haar toevertrouwde genademiddelen als het grote en enige Voorbeeld voor onze eigen levenshou- houding voorgehouden. Morgen, op de laatste Zondag van het Kerkelijk Jaar, Vraagt zij onze aandacht voor -de slot- acte, de ondergang van de geschapen Wereld, met de bekroning van Jesus' Verlossingswerk: het laatste oordeel. En dat is alleen maar logisch. Zoals het voorbijgaan van het jaar de Vergankelijkheid van het leven symbo liseert, zo is de ondergang der wereld het einde van de stoffelijke schepping. En dit einde zal onvermiidelijk komen °P de dag, die God als Heer en Mees ter van al het geschapene van eeu wigheid heeft vastgesteld als de defini tieve overgang van de vergankelijke, stoffelijke wereld naar het eeuwige, Seestelijke leven. Nadat in de loop van de liturgische jaarkring de H- Kerk ons alles heeft Voorgehouden, wat zij ons, in opdracht Van haar Stichter, te leren had, blijft tenslotte alleen nog maar de voleinding, <lie haar hoogtepunt bereikt in de waar dering van elk mensenleven door de Goddelijke Rechter, gevolgd door een dnherroepelijk oordeel, dat eens en voor altijd het èeuwig-voortbestaande men senleven ten goede of ten kwade on veranderlijk vastlegt. De zaligmakende aanschouwing van G°d, die immers het einddoel is, waar- Voor ieder mens geschapen werd, moet v°lgens Gods voorschrift erdiend wor den. Maar bovendien is het laatste oordeel ®on eis van strikte rechtvaardigheid. hristus, de Verlosser, de Koning der ?ohepping, MOET ook haar rechter zijn. yfem alleen komt het toe te beoordelen, dpe iedere individuele mens de rijke •^gelijkheden heeft uitgebuit van de Verlossjng waarvan Zijn lijden en dood e oneindig waardevolle prijs waren. Het laatste oordeel zal de uiteindelij- ?e triomf zijn van Christus over de Sa- de triomf van het goede over het ^Wade, de voortaan nooit meer veran derende, altijd voortdurende bevestiging n. bestendiging van het goddelijk °'lsplan. Ten overstaan van de hele j'Joepping zal ieder mens, die ooit ge- ^e*d heeft, door Gods almacht ten le- j en opgewekt, rekenschap hebben af te j^Sgerï van zijn houding tegenover zijn 1-aker. ^.De goeden zullen de voldoening ge iten hun trouw aan Christus beloond j? 2ien en de kwaden zullen moeten er- ennen, dat hun verwerping het recht- jAardige en noodzakelijke gevolg is van vrn afwijzen van Hem, Die Zichzelf Öe°n 'G^er kenbaar heeft gemaakt als eg, de Waarheid en het Leven. Toen de machtige Keizer Karei de Grote in 814 voorgoed de ogen sloot en het Heilige Roomse Rijk, dat zich uitstrekte van de Noordzee tot de Middellandse Zee, aan zijn zonen naliet, ontspon zich een strijd om de nalatenschap, die verstrekkende gevol gen zou hebben. Wat een oorlog was om Lotharingen groeide uit tot een vijandschap tussen de vofkpren van Frankrijk en Duitsland, waarvan wij in de jongste geschiedenis nog twee uit barstingen kennen. Zoals elke actie een reactie teweeg brengt, zo volgt ook op een oorlog tussen de twee genoemde lan den steeds een poging, nader tot elkaar te komen en een herhaling vap wat niets dan droefheid en ellende brengt, te voorkomen. Wanneer het niet zo'n buitengewoon ernstige zaak betrof, zouden we het een spel kunnen noemen, dat door beide spelers weliswaar met handigheid, maar ook met grootmoedigheid moet worden gespeeld, wil Europa, dat van een mis lukking hiervan altijd de wrange vruch ten plukt, er werkelijk baat bij hebben. Sedert de staking der vijandelijkhe den in 1945 zijn er yier en een half jaar verstreken. Deze periode heeft op haar balans een reeks van mislukkin gen staan met betrekking tot de oplos sing van de vraag: „Wat moet er met Duitsland gebeuren." Ten gevolge van het feit, dat een gedeelte van Duitsland door de Russische troepen was bezet, bleek het onmogelijk met de Russen een afspraak te maken over een vre desverdrag, daar de Westerse geallieer den erop stonden een naar werkelijk democratische begrippen vrij gekozen regering aan de macht te brengen. Duitsland heeft daarom nu twee re geringen en wordt in het Oosten zuiver dictatoriaal, in het Westen democratisch geregeerd. Niet alleen in Europa, maar vooral ook in Amerika ziet men een goede verstandhouding tussen Frankrijk en Duitsland als een dwingende noodzaak. Daarom had men in de Ver Staten behalve de aankondiging, dat Frank rijk veel interesse heeft voor het Saar- gebied, van dit land ook nog iets an ders verwacht. De Fransen echter blij ven de Duitsers als levensgevaarlijk beschouwen, hetgeen zij van hun standpunt bekeken niet ten onrechte doen na de ervaringen van 1870, 1914 en 1939. Maar het ziet er dreigend uit in het Oosten. Een krachteloos Duitsland zou bi.i een eventuele Russische aanval natuurlijk een open deur voor het Wes ten betekenen. Wat dan te doen? De RUssen imiteren en dienstplicht invoe ren voor Duitse politie, deze zwaar be wapenen, geducht trainen en feitelijk tot een perfect leger opleiden? De de montage, waartegen zo gesputterd wordt in Duitsland, verminderen of stopzetten? Men wist het niet. Engeland heeft zich weer teruggetrokken in zijn splendid isolation, de Benelux heeft niets te vertellen. Frankrijk zal hier het woord moeten voeren. Maar dit ISnd, eens geregeerd door een machtige Ka- rel de Grote, wordt innerlijk ver scheurd door verdeeldheid en door on stabiliteit van regeringen. Dit werd Amerika big-business-man van na ture toch te machtig. De minister van Buitenlandse Zaken, Dean Acheson, vloog naar Parijs, ontmoette er zijn collega's van Groot-Brittannië en Frank rijk. Amerika's geduld is op. Het steunt de demontage niet meer, het wil Duitsland weer een rol laten spelen. Zo Frankrijk niet bij machte is de lei ding te hebben op het West-Europese vasteland, moet Duitsland de toon maar weer aangeven. De Duitsers juichten: logisch! Dr. Conrad Adenauer, kanse lier, minister-president van de West- Duitse Republiek, diende zijn voorstel len in, die hierop neerkwamen dat hij vroeg of Duitsland niet zijn herstelbe talingen mocht doen met door fabrie ken geproduceerde artikelen, inplaats van men machines uit die fabrieken. Dat Duitsland dan economisch weer een macht zou kunnen vormen, geeft Ade nauer toe, maar de beweringen van iiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Dr. Konrad Adenauer, de minister-pre sident van de West-Duitse Federale Republiek Het Nederlandsche Roode Kruis - is thans bezig een sedert 1942 be staand plan, om uitgebreide voor zorgen te nemen ter verpleging en verzorging van getroffen burgers bij rampen, nit te voeren. Deze voorzorgen zullen bjj elkaar 2'A millioen gulden kosten. Hiervan is, dank ztf het feit, dat de collecten door het publiek goed bedacht zijn, thans reeds zeven ton beschikbaar. Het totale plan omvat de inrichting van 79 depóts. Deze depóts zullen zó gelegen zijn, dat men van daaruit aan bewoners van een dichtbevolkt gebied, die bij een ramp gewond raken, hulp zal kunnen bieden Bovendien liggen zij steeds in de nabij heid van een groot ziekenhuis; een goe de Roode Kruis-colonne is mede aan- wezig. Nog deze maand zullen het centrale magazijn te Den Haag en de depots te Bergen op Zoom, Vlissingen, Gouda, Utrecht, Amersfoort, Harderwijk en Haarlem gereed komen. Eind Januari 1950 zullen de eerste 46 depots klaar zijn Dan is het beschikbare geld op en zal het wachten zijn op nieuwe bijdra gen, om de organisatie verder uit n? bouwen. De West-Duitse premier Adenauer heeft bekend gemaakt, dat de ministers van Bui tenlandse Zaken van Amerika, Frankrijk en Engeland op hun conferentie te Parijs hebben besloten, dat de ontmanteling in West-Duitsland voorlopig zaj worden stop gezet; Duitsland zal grotere schepen mo gen bouwen, lid mogen worden van inter nationale organisaties, in sommige landen consulaten mogen oprichten, terwijl de staat van oorlog gedeeltelijk zal worden opgehe ven. Tito heeft het vriendschapsverdrag met Albanië opgezegd, daarmee nu zelf in het opzeggen van verdragen eens het initiatief nemend. De Westerse mogendheden hebben de Sovjet-Unie, Joegoslavië, Bulgarije, Honga rije, Tsjechoslowakije en de Oekraïne doen weten, dat zij de door genoemde landen ge formeerde Donau-commissie niet zullen er kennen. In de Indiase provincie Madras heerst hongersnood, tengevolge waarvan acht mil lioen mensen gebrek lijden. Meer dan dui zend mensen vonden er de dood bij een orkaan, die grote schade heeft aangericht. Elpidio Quirino is herkozen tot pre sident van de Filippijnen. De nationalisatie in de Britse ijzer- en staalindustrie is uitgesteld tot na de alge mene verkiezingen, die eind Februari, be gin Maart zullen worden gehouden. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiniiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Dean Acheson, sedert 7 Januari van dit jaar minister van Buitenlandse Za- Ken van de Verenigde Staten. Frankrijk, dat het die macht weer in politieke en militaire bedreigingen zal transformeren, bestrijdt hij. „Wij moe ten tegelijkertijd goed Duitser en goe de Europeaan zijn" zo verklaarde Ade nauer aan een verslaggever van „Die Zeit." Daarom ook streef ik met alle kracht naar een FransDuitse vriend schapsovereenkomst. De vriendschap met Frankrijk wordt een hoekpijler van onze politiek, juist omdat die vriend schap er het gevoelige punt van is." En hij bezweert daarna, dat Duitsland nooit gevaarlijk zal worden, als het maar de kans krijgt, te laten zien, dat het niets anders wil dan vrede en veilig heid. Daarom vraagt hij voor West- Duitsland een plaats in het Ruhr-insti- tuut met gelijke rechten als de andere leden. Dan zal men de goede wil vdn Duitsland pas leren kennen. Daarna kan het ook zitting nemen in de te vormen geallieerde contröleraad voor de zware industrie, die er waarschijnlijk op last van Acheson wel zal komen. Het feit, dat Frankrijk op de conferentie der Westerse Grote Drie heeft toegestemd in stopzetting der ontmanteling, bewijst wel, dat Amerika een niemandsland midden in Europa niet langer meer duldt en de lakens weer eens heeft uitgedeeld. Inmiddels is de meest wenselijke op lossing van de kwestie Duitsland na tuurlijk, dat het land vrede zal kunnen sluiten met zijn vroegere vijanden, met wie het nog steeds officieel in staat van oorlog is. Dit is een probleem, dat feitelijk de oorzaak is van het uitblij ven van een hechte Europese gemeen schap, waarin Duitsland een even ge lijkwaardige positie moet bekleden als alle andere staten. De scheiding Oost- West stelt Europa en ook Amerika hier echter voor onoverkomelijke proble men, daar bij intergeallieerde verdra gen is vastgelegd, dat Rusland en de andere bondgenoten uit de jongste oor log gezamenlijk een vredesverdrag zul len sluiten en dat nooit afzonderlijk zullen doen. Wanneer deze overeen komst niet nagekomen zou worden, zou de West-Duitse regering overigens in het moeilijke parket komen, dat zij door de communistische landen toch niet zou worden erkend. Bovendien zou men West-Berlijn dan voorgoed aan de Russen prijsgeven, daar opneming in de West-Duitse staat onmogelijk zou zijn. En dat willen de West-Duitsers nu juist tegen elke prijs voorkomen. is niet mogelijk Christus' voor Stig !?s van het einde der wereld ern bef ln ,ons °P te nemen zonder zijn so- Mef dircctheid ontstellend te ervaren. Mn deze allerdringendste waarschu- "6, een supreme aansporing tot be zinning op onze levenshouding, tot eer: eerlijk gewetensonderzoek, besluit de Kerk haar liturgische onderrichtingen. Van haar kant heeft zij haar plicht vervuld. Aan ons is nu de keuze. L. indien U de hoofdprijs wint in de loterij ten bate van de ABDIJ VAN EGMOND. Hoofdprijs: meubelen enz. naar keuze ter waarde van ƒ5000. Andere prijzen naar keuze voor f 2500. 1000.500.enz. tot een totale waarde van 12.000. (Min. v. Just. 1857, 14-8-'48, 2322, 28-8-'49) 80.000 loten. St. - Adelbertus-Priorij, Egmond-Binnen. Giro 264314. Prijs per lot één gulden. Ziet de etalages bij Woltering, Nieuwen- dijk en Damrak 95, Amsterdam. (Adv.) Sfaem ovetGuna 13. De wilde spanningwelke zich van Eric had meester gemaakt toen hij zich realiseerde dat zijn gemaskerde tegenstander en Li Po dezelfde persoon waren, werd slechts geprikkeld door de weigering van de paleiswachter om hem door te laten. Hoe? Deze man' wilde hem tegenhouden nu de oplossing van het mysterie vlak voor hem lag? Hij mat hem met een snelle blik. „Verdwijn!" snauwde de wachter. Zijn breed gezicht vertrok zich in een dreigende uitdrukking, terwijl zijn speer zich op de borst van de Noorman richtte. Doch reeds had deze het wapen met een snelle wending van zijn lenig lichaam ontweken. Een korte beweging. Een gesmoord gerochel. Zonder veel geluid te geven zakte de schildwacht in elkaar. Een ogenblik keek Eric op hem neer terwijl hij scherp toeluisterde of iemand ook door het zachte gerucht van het korte gevecht op hem opmerkzacfm was geworden. Doch alles bleef roerloos. Met snellevoorzichtige passen verdween hij dan in het paleis. 'OoJc in de gangen stonden op regelmatige afstand van elkander wachtposten, opgesteld. Doch op uiterst behoedzame wijze wist Eric hen een voor een onopge merkt voorbij te komen. Tot hij eindelijk stilhield voor het zijden voorhang, dat de privé-vertrekken van de keizerin afsloot. Vanachter de dunne stof dringt een gedempte mannenstem tot hem door, zo nu en dan onderbroken door de zachte vraag van een vrouw. En met een schok herkende Eric deze mannenstem! Geen twijfel was mogelijk! Het was de stem van de gemaskerde gestalte, die hem vroeger, in de grotten van Ts'au Ts'au had bevochten Een ogenblik stond Eric roerloos. Dan schoof hij voorzichtig het zijden gordijn enigszins uit elkaar en keek naar binnen. Na u in twee kronieken de voorgeschiedenis der jongste katholieke gene ratie van dichters te hebben verhaald, is thans het ogenblik gekomen de voornaamste vertegenwoordigers dier generatie afzonderlijk te beschou wen. Wij hopen dit in drie kronieken te doen. Het zal een belangstellende inspectie worden. Ik sloeg de boetpsalm van haar lichaam open, en zie, een juublend dubbelrijm ontsprong. Doch het einde is wederom de defi nitieve dood. „Alle vlees in liederen is ten dode opgeschreven". Haast alle verzen van Verdaasdonk krommen zich in hun laatste regels naar een doods motief. De dood brepgt hem in aanra king met de wijsheid, dat al ons doen en laten ijdelheid der ijdelheden is. De ze wijsheid past hij vervolgens ontmoe digd op zijn eigen dichterschap toe. De dichter, die doordrongen is van de ijdelheid der dingen, wordt onwillekeu rig in zijn spontane uitingen geremd. Misschien ligt hier de reden, waarom Verdaasdonk, na zijn wel niet krachtige, maar opvallend serieuze jeugdwerk, zo weinig meer heeft geschreven. De in trospectieve aard, de gerichtheid naar binnen, brengt deze dichter er toe, al De oudste van de jongsten is Mat theus Verdaasdonk, advocaat in Amster dam, auteur van de in 1946 verschenen verzenbundel „Cantuale ad usum fra- trum minorum" Aan het debat om een eigen tijdschrift heeft hij niet mee gedaan. Toch zag men zijn naam einde 1948 onverwachts vermeld als redacteur van „Amfoor". Als oudste en meest be zadigde zou Verdaasdonk wellicht een geschikt redacteur zijn geweest. Of zijn dichterschap krachtig genoeg is om door te zetten betwijfel ik echter. Na zijn „Cantuale" heeft hij slechts zeer weinig geschreven en niets gepu bliceerd. Deze ene bundel met verzen, die thans zowat vijf jaar geleden ont stonden, kan men moeilijk representatief achten voor zijn huidige persoonlijk heid als dichter. Wie jong is, ontgroeit zijn werk snel. De melodie van dit Cantuale voor minderbroeders, in hoofdzaak uit son netten bestaande, wordt gedragen door jeugdig heimwee. Heimwee naar een on gerepte aarde, of naar een aarde bezield door Franciscaans vuur. Het is hetzelf de heimwee, dat Aafjes in zijn Voetreis naar Rome heeft geformuleerd in zijn gesprek met de abt van het klooster in de Dolomieten: „Ik wilde als kind monnik worden", Ving ik, tussen twee teugen, aan, „In een dier middeleeuwse orden, Liefst barrevoets en Franciscaan. Want mijn ziel rukte aan haar banden. En mijn hart gloeide in zijn as. Ik, ik wilde een vuur doen branden Op de wereld kind als ik was...." Zo dichtte ook Mattheus Verdaasdonk: Ik zou het liefst een bedelorde stichten en leven van wat water en wat brood; mijn kruin geschoren en mijn voeten bloot ontkwam ik aan de rijzweep van mijn plichten. Mijn volgelingen zou ik onderrichten hoe God gewild heeft dat de vogel floot en dat wij pas gaan leven na de dood, die slechts het lichaam kan ten gronde richten. Het heimwee blijkt hier toch enigs zins anders gevormd te zijn. Het is ten eerste een vlucht uit de werkelijkheid, een ontkomen „aan de rijzweep van mijn plichten": een typisch jeugdige en ro mantische opstandigheid tegen de orde der geestdodende, dagelijkse dingen. Ten tweede wordt in dit heimwee tri omf gevierd over de nederlaag, die wij lijden in het uur van de dood. De ge dachte aan de dood doorkruist het heim wee van Mattheus yerdaasdonk her haaldelijk: Zelfs de triomf van het Paas feest, het levend symbool van de her rijzenis uit de dood, is te kortstondig om ons er lang over te verheugen: „Gij kunt de dood reeds morgen in het glazen huis van uw zonden zelfs vandaag! ontmoeten, werpt dus geen stenen door Gods spiegelruit maar danst de kruisweg met bebloede voeten. Zelfs Pasen duurt maar tot Beloken Pasen: de dood herrijst en blaast de paaskaars uit." Is het een hemels heimwee, het is te gelijkertijd ook een zeer aards heimwee, hetwelk de bundel van Verdaasdonk kenmerkt. Het is een droefheid om het vergaan van alle mooie dingen; soms toegespitst tot een droefgeestigheid, die merkwaardige beeldspraken uitlokt, zo als: zijn gevoelens te wegen op waarde en onwaarde, vooraleer hij het de moeite waard acht er een vers over te schrij ven. Een veelschrijver zal hij nooit wor den. Doch in zijn omstandigheden is dit een soort waarborg voor de verwach ting, dat wat hij eventueel nog zal schrij ven, verantwoord zal zijn. Verantwoord aan een innerlijke zekerheid, dat leven en dood in elkaar zijn opgenomen, tot een nieuw leven. Deze verantwoording is de bijdrage van Mattheus Verdaas donk aan de jongste katholieke dicht kunst. In leeftijd volgt nu de dichter Michaél Déak, geboren te Alkmaar in 1920. Hij gaf twee verzenbundeltjes uit, „Rederijk" 2) en „De Vrouwenval" 3), allebei ver schenen in 1946; dus ook al enige jaren geleden. Het gevolg is, evenals bij Ver daasdonk, dat men er moeilijk een beeld uit kan ontwerpen, dat aan Déak's hui dige staat van ontwikkeling recht doet wedervaren. Hij heeft echter een nieuwe bundel in voorbereiding getiteld „Trio letten". De triolet is 'n verouderde dicht vorm die vroeger door de Rederijkers graag werd gebruikt en die, door Mi chael Déak in ere hersteld, uitstekend geschikt blijkt om er een intieme, bro ze sfeer van weemoed en geluk mee te suggereren. Eén voorbeeld: Alleen maar hand ln hand als 't laat Leger van schemer 't licht herovert Dat in uw gouden haren lovert Alleen maar hand in hand als 't Iaat Licht op uw nagels incarnaat Kleine zonsondergangen tovert Alleen maar hand in hand als 't laat Leger van scheemring ons verovert. Dit is zeer speelse poëzie, verfijnde rijmelarij eigenlijk, waarin het meer op charme dan op ernst aankomt. Poëzie met een maximum aan vorm en een minimum aan inhoud. Poëzie, die b e- o e f e n d is uit pure liefhebberij in be toveren, uit sympathie voor het am bacht, om de weemoedige klank van het woord. De voorliefde voor fijne woordspelingen constateert men bij Michaël Déak reeds in de ondertitels van zijn eerste bundel: Rederijk, Zede- blijk en Lijkrede. De poëzie in dit de buut is echter nog zeer zwak. Déak be heerste toen de techniek van het vak nog niet en zijn werk drijft juist op een geciseleerde techniek. Slechts één klein vers is in zijn precieuze eenvoud gaaf: SED TANDUM Heer, voor dit blinde bloed geen grendels en geen poorten, maar één verlossend woord en Heer, het is al weer goed. Heer, het is al weer goed met één verlossend woord en geen grendels en geen poorten weerhouden 't Kostbaar Bloed. Iets wat men bii Verdaasdonk vaag opmerkt, springt bij Déak naar voren: hij schrijft gedichten over het dichten, over het dichterschap en over de dich ter. Het volgende sonnet uit Rederijk geeft hiervan blijk, alsmede van zijn merkwaardige werkwijze als moderne Rederijker: HET GEDICHT Dan is het stil of er een klok zal slaan: de woorden voor een vers vallen als vlokken en plotseling wordt het papier betrokken door verzen die vanzelve zijn ontstaan. Dan mag de dichter aan zijn dagwerk gaan, zijn woorden kiezend als het kind zijn blokken om er voorzichtig lied'ren uit te lokken met rijmen, als gouden oorbellen, aan. De Muze der geschenken strooit als vlokken sleutelwoorden op uw meridiaan, dichter, ontsluit wat er ligt toegedaan: gedichten die welluidend zijn als klokken en ruisend als de priesters onder 't gaan en vlekkeloos als sneeuw onder de maan. Wil dit sonnet nu vergelijken met het volgende sonnet van Mattheus Ver daasdonk, dat ook over het dichten handelt; alleen meer gecamoufleerd: ONSTERFELIJK HART Ik vouw de vensters van mijn verzen open en talm aan 't blinkend boograam van 't sonnet, want daarin wordt, in strenge lijst gezet, het daglicht gouder dan een mens mag hopen. Ik hoor wat onhoorbaar werd uitgezegd: God ligt tussen de wolken achterover, Zijn mondholte staat als een bergpas open waardoor de reigervlucht der woorden trekt. Doch als ik zingende de tuin in kom wendt God zich zwijgend op Zijn zijde om en houdt de dood een vinger opgestoken. De wind steekt op en waait onafgebroken, maar 't hart breekt uit, een vogel vogelvrij, en slaat zijn jubel door het jaargetij. Wat bij Déak spelend kiezen is, is bij Verdaasdonk luisterend weergeven: „ik hoor wat onhoorbaar werd uitgezegd". Bovendien verneemt men hier weer, boe de dood zijn vinger opsteekt, zodra de dichter zijn stem verheft. Déak vraagt gedichten „die welluidend zijn als klok. ken", met rijmen „als gouden oorbellen Verdaasdonk spreekt geen vraag uit, maar raakt een stukje tragiek van het dichterschap aan, waar hij aanduidt, hoe hij de woorden als van God gekomen in zich hoort (zie het tweede kwatrijn) en hoe die woorden dan, zodra hij er vorm aan wil geven (in 't blinkend boograam van "t sonnet) ineens onvatbaar blijken: „Al ik zingende de tuin in kom, wendt God zich zwijgend op Zijn zijde om". (Tussen haakjes: dit soort aanschouwe lijke voorstellingen van God's aanwezig, heid in ons leven, als „God wendt zich op Zijn zijde om" en „werpt dus geen stenen door Gods spiegelruit", zijn ver schrikkelijk banaal; zij zijn te verbur gerlijkt om poëtische of religieuze waarde te hebben). Het hierboven bedoelde gedichten- schrijven óver het gedichten-schrijven lijkt mij overigens een vrij steriele be zigheid. Ik meen niettemin, door er op te hebben gewezen, een nieuwe trek te hebben toegevoegd aan het portret van deze twee dichters. Hun dichterschap doet mij soms den ken aan dat der laatmiddeleeuwse stu- dentenpoëten, die hun studie vaarwel zegden om door de wereld te gaan zwerven; doch die via een onzichtbare lijn toch altijd aan hun mislukte roe ping verknocht bleven. NICO VERHOEVEN. (Wordt vervolgd). 1) Mattheus Verdaasdonk: Cantuale ad usum fratrum minorum. Uitg. G. A. van Oorschot, Amsterdam 1946. 2) Michaël Déak: Rederijk, De Vrije Bla den, Uitg. A. A. M. S.tols, 's Graven- hage 1946. 3) Michaël Déak: De Vrouwehval. Poëzie reeks De Ceder. Uitg. J. M. Meulenhoff, Amsterdam 1946. „Tja, ik begrijp nog niet, wat wij toen elke dag gegeten hebben". Bele venissen uit de oorlog, vooral de sterke verhalen uit de hongerwinter, zijn nog altijd in trek. Tegenover ons laat een diepzinnig kijkende heer zijn snor naast zijn handen op de parapluie-krul zakken. In gedachten ziet hij zich zelf waarschijnlijk weer in zijn toenmalige roofridderroL „Ik ben boekhouder op een grote zaak. Maar toen had mijn baas geen boekhouder nodig voor zijn transacties en had ik alle tijd. Toen heb ik deze buurt leren kennen", wijst hij naar het voorbijglijdende landschap, ergens tussen Schagen en Anna Paulowna. In grote halve cirkels zeilt een groep spreeuwen vlak boven het land. ,Jieeft u wel eens spreeuwen ge geten?" vraagt de boekhouder ons. „Niet dat ik mij bewust was", ant woordden wij naar waarheid. „Ze zijn stukken smakelijker dan zeemeeuwen" vindt onze metgezel. Dan worden wij tot in de finesses bekend gemaakt met de spreeuwenvangst. Een stuk weiland waar je een paar tamme eenden tussen wat rotte appelen zet. Een groot slagnet en een bosje of paar struiken, waar je achter weg kunt schuilen. Het spel, dat tevens dodelijke ernst is, kan beginnen. „Geplukt, gevuld met een uitje, van wege de sterke smaak, en gebakken in een beetje motorolie, meneer, het had werkelijk iets weg van blinde vink". Wij krijgen niet bepaald honger van dit smakelijk voorgedragen verhaal. De boekhouder gaat echter een bo terhammetje met gestampte muisjes eten. Zuchtend. „Blinde-spreeuw was toch wel pit tiger dan deze gestampte muizen". Rode Hoestpoeders van Mijnhardt Doos 45 er. Naar aanleiding van persberichten, als zou de zielzorg voor onze Neder landse militairen overzee worden opge heven, deelt hoofdlegeraalmoezenier Mgr. H. J. J. M. van Straelen aan Katholiek Thuisfront mee, dat voor de godsdienstige verzorging van onze troe pen in Indonesië geen enkele reden tot bezorgdheid bestaat. De aalmoezeniers zullen op hun post blijven tot de laatste man uit Indonesië vertrekt. De hoofd legeraalmoezenier was van mening, dat juist nü de godsdienstige verzorging van de troep van onschatbare waarde is en dat daarom dan ook met zo mogelijk nog grotere intensiteit door de aalmoe zeniers gewerkt zal moeten worden. ZONDAG 20 NOVEMBER: 24ste Zon dag na Pinksteren; Mis v. d. dag; 2. H. Felix; Credo; Pref. v. d. H. Drie vuldigheid; groen. MAANDAG: O. L. Vrouw Presenta tie; Mis Salve; Credo; Prefatie van O. L. Vrouw; wit. DINSDAG: H. Cecilia, maagd, marte lares: eigen Mis; gewone Prefatie; rood. WOENSDAG: H. Clemens I. paus, martelaar; eigen Mis; 2. H. Felicitas; Prefatie v. d. Apostelen; rood. DONDERDAG: H. Joannes van het Kruis, belijder, kerkleraar; Mis In Me dio; 2. H. Chrysogonus; Credo; gewone Prefatie; wit. VRIJDAG: H. Catharina, maagd, mar telares; Mis Loquebar (Utrecht: Credo);' gewone Prefatie; rood. ZATERDAG: H. Silvester, abt; Mis Os justi; 2. H. Petrus; (Utrecht: 2. H. Catharina; 3. H. Petrus; Credo); ge wone prefatie; wit. ZONDAG 27 NOVEMBER: 1ste Zon dag van de Advent; Mis van de dag; Credo; Prefatie van de H. Drievuldig heid; paars. Utrecht; 2. H. Willehadus; 3. H. Catharina. Haarlem: 2. H. Albri- cus; 3. tot H. Maagd. Den Bosch: 2. H. Oda. Breda: 2. H. Acharius. Roermond: 2. H. Amelberga. 37 De plek waar ons het meeste gevaar dreigde was de weg en we naderden die met de uiterste omzichtigheid. But- terick kon hoogstens een man of zes tot zijn beschikking hebben, die met hun allen tien a twaalf mijl rijweg hadden te bewaken, zodat hij hen wel moest concentreren op dat gedeelte waar wij naar alle waarschijnlijkheid zouden oversteken. Ik meende de. man wel in zoverre te kennen dat ik ge loofde, dat hij ook bij onverwachte ge beurtenissen zo nodig helder kon den ken en practisch handelen. „Ik geloof," zei ik, „dat we verkeerd doen door ons angstig te maken over die weg." „Hoezo?" „Die weg is te lang en de kans om ons af te snijden is te. gering." Jenner keek mij aan. „Wat had je dan gedacht?" „Ze weten waar we heen gaan," zei ik. „Hoe dichter we bij de ranch ko men, des te minder omwegen kunnen we maken. Als ik Butterick was, zou ik mijn hinderlaag zo dicht mogelijk bij de ranch leggen." Een paar honderd meter van de. weg vandaan hielden wij stil. „Ik ga eerst een kijkje nemen", zei Jenner. Hij steeg van zijn paard en was weldra verdwe nen. „Wat voor iemand is die Jenner?" vroeg Mollis. „Federale recherche", antwoordde ik. Even later keerde Jenner terug. „Al les schijnt veilig te zijn", zei hij. „Kom maar mee". We daalden af in een diepe greppel en stegen van onze paarden, voordat we omhoog klommen naar de weg. Lo pende naast onze paarden zouden we minder opvallen. Eén voor één staken we de weg over, zonder ongelukken. Zodra we weer dekking gevonden had den, zei Jenner: „Hier neem ik afscheid van jullie. Zoek verder je eigen weg maar". „Gaat u niet mee naar de ranch?" vroeg ik. Ik had hem er liever bij; zijn aanwezigheid stelde mij gerust. „Ik heb mijn werk", zei hij. „Totnog toe hebben ze mij niet opgemerkt. Zo moet ik het zien te houden. In mijn vak kunnen we niet te kieskeurig zijn. Eerst moet het werk gedaan zijn. Ik moet er voor zorgen dat ze me niet herkennen. Veel geluk. Ik hoop dat jullie veilig thuis komen. Adieu!" Hij had natuurlijk gelijk. „We zijn u erg dankbaar", verklaarde ik ernstig. „We zien u natuurlijk nog wel eens". „Natuurlijk", antwoordde hij droog jes. „Ik hoop dat je dan in een mede deelzamer stemming bent dan tijdens mijn vorige bezoek". „Neem me niet kwalijk", vroeg ik, „maar waarom peuterde u die baal hooi los?" Hij lachte. „De federale recherche is erg nieuwsgierig", zei hij. We gingen niet regelrecht op de ranch af, doch maakten een omtrekkende be weging in de richting .van de rivier. „Als ik een koe was", zei Mollie Ta- cker, „zou ik weigeren in deze woestijn melk te geven". „Melken doen we hier niet al te vaak", merkte Straight droogjes op. We waren nu'het huis tot op minder dan een mijl genaderd. De nacht was doodstil. Alleen het geluid van de paar- dehoeven was hoorbaar. „Die maat van Bunny heeft een flinke hond meegebracht", zei Straight. „Dat speelde mij ook juist door de gedachten", antwoordde ïk. We kwam® op een heuveltop en kon den over de vlakte heen de zwarte schimmen van de ranch-gebouwen on derscheiden. Er brandden geen lichten. De mannen van de boorploeg en van de terreinploeg sliepen. Nu ging het heuvelafwaarts. We waren bijna thuis. Voor het eerst merkte ik hoe doodmoe ik was. Ik geloof dat het de reactie was op alle spanning, die we doorleefd had den. We staken niet rechtstreeks de open vlakte over, maar gingen langs de rivier, totdat we aan het pad kwa men, dat tussen twee afrasteringen naar de omheinde ruimte voor de paarden leidde. Nog een kwart mijl scheidde mij van mijn vurig begeerde nacht rust. Toen, plotseling, werd de stilte verscheurd door een akelig, jammerend gehuil, dat rees en daalde als het ge weeklaag van een verdoemde. Mollie Tacker uitte een onderdrukte kreet. „Een jakhals", zei ik, om haar ge rust te stellen. „Dat was geen jakhals", zei Straight. „Wat dan?" vroeg ik. „Zo'n geluid heb ik nog nooit ge hoord. Waar kwam het vandaan? „Het scheen overal vandaan te ko men", antwoordde ik. We hielden stil en luisterden. Alles bleef stil. „Zien jullie spoken?" vroeg Mollie TdcKcr. „Nog niet", zei Straight. Een grijs-wit gevlekte schim, die niets menselijks over zich had, sloop langs de struiken. Ik ben van nature niet bijge lovig, maar ik moet bekennen dat mijn haren te bergen rezen. Dit leek wer kelijk op een spook. Toen klonk op nieuw dat jammerende geluid, dat de nachtelijke stilte in tweeën reet. Nu was het vlakbij. Het geluid eindigde in een korte kef. „Shag!" riep Straight Weer het geluid, maar nu zacht kla gend, vragend bijna. „Shag!" riep Straight nog eens. Er klonk een gedempte stem uit het duister. „Bent u daar, mijnheer Strawn?" „Jij, Cherrie?" vroeg ik. „Met de hond. Kan-ie niet mooi zin gen? Blaffen doet hij niet". Cherry dook op en liep naast ons mee. „Een hond die blaft, verraadt de zaak. Als je een hond hoort blaffen, ben je op je qui vive. Het heeft me heel wat tijd gekost eer ik Shag had afgeleerd te blaffen. Maar ik begrijp altijd precies wat-ie bedoelt Eerst waarschuwde hij dat er iemand rond sloop. Toen gaf hij met die korte kef te kennen dat hij de persoon in kwestie gevonden had. Dat laatste, vragende geluid betekende dat hij geloofde dat alles oké was, maar dat ik nog voor zichtig moest blijven. Ja, het is een handig beest". „Alles kalm?" vroeg Straight. „Zo kalm als een vijver", zei Cherry. Toen trok hij zijn gezicht in de plooi. „Hoe maakt u het, dame? Heerlijk weer voor een ritje". „Kun je net denken", antwoordde ze. „Zulke ritjes kunnen me gestolen wor- den. m „Dus is het gelukt", zei Cherry. „War den jullie nog achterna gezeten?" „Ze zwerven op goed geluk rond", zei ik. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1949 | | pagina 3