KI mm Het grote verkeersspel TEKENCURSUS LUIE LOEKI gelooft niet aan Sinterklaas Drie kinderen in de kuip Vaderlijke mijmering bij een verlanglijstje 1! 1949 Daar wordt aan de deur geklopt ZATERDAG 3 DECEMBER 1949 PAGINA 5 SÊ JOHNY VAN ROOY VAN DEN HEUVEL Liturgische weekkalender Eén van de Kerk vaders Van Sinterklaas en zijn zwarte pieten Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan, Hij brent ons Sint Nicolaas, ik zie hem al staan. Zo zongen de kinderen. En daar zagen ze de grote witte boot, waarmee Sinterklaas helemaal uit Spanje was komen varen, de haven binnen glijden. Toen de touwen waren uitgeworpen en het anker was neerge laten, zetten ze: „Wees welkom vandaag in ons midden" in. Een van de zwarte knechten voerde de witte schim mel aan de teugel over de loopplank, Sinterklaas besteeg zijn paard, dan begon de tocht door de stad. En alle kinderen, die hem onderweg toezongen, en de grote mensen, die naar hem zwaaiden, ach, ze zagen de don kerrood fluwelen mantel van de Sint, zijn trotse gouden staf, zijn hoge mijter en zijn lange, golvende baard. Maar was er één onder hen, die zag dat Sinterklaas ook zorgen had? Héél grote zorgen? Nu is het natuurlijk moeilijk om bp het oude, oude gezicht van de Sint nog een rimpel meer te ontdekken dan andere jaren. En zo kwam het dan ook, dat alleen de zwarte pieten, in hun rode, gele of groene broeken, zoals alleen zwarte pieten ze nog dragen, wisten wat Sinterklaas nog ouder maakte dan anders. Het waren niet de gewone zorgen: of alle boeken met de namen van de kinderen en grote mensen wel waren meegekomen, en of zijn helpers in de haven wel voor zichtig zouden zijn met het uitladen van de kisten cadeaux, die hij had meegebracht. Neen, dit was heel iets anders, en als ik het niet toe vallig gehoord had, zou ik je het volgende verhaal niet kunnen vertellen. Luister maar eens. Toen Sinterklaas die avond moe was aangekomen in het huis, waar hij logeerde, neen ik zeg je niet waar dat is, want de plaats van dat huis en het grote pakhuis van cadeaux daarachter, is streng geheim riep hij alle zwarte pieten bij elkaar. En daar kwamen ze aan. Carlos en Manios en Juan en Pedro, want je moet niet denken, dat alle zwarte knechten van Sinter klaas „zwarte piet" heten, zoals wij ze noemen. Ze hebben natuurlijk een eigen Spaanse naam Sinterklaas had zijn mijter afgezet en zijn staf stond in een hoek van de ka mer. Hijzelf zat in een gemakkelijke leunstoel en maakte aantekeningen in een dik boek toen de zwarte pieten binnenkwamen. Die zagen er nu ook heel anders uit dan wij ze altijd zien. Ze hadden hun baretten met veren en pluimen afgezet, die hingen nu aan de zwarte-pieten-kapstok in de gang en nu zag je pas goed hun zwarte gezichten, hun krulhaar en hun witte tanden. Die zwarte pieten zagen er nu best goedig uit maar oei oei wat kunnen ze soms lelijk kijken. Dat weet je maar al te goed als je iets op je kerfstok hebt. „U heeft ons laten roepen, Sint Ni colaas", vroeg Carlos, die de oudste en de aanvoerder van de pietermanknech ten was. „Ja Carlos, en jij en je vrienden be grijpen wel waarom". De zwarte knech ten knikten van ja en keken mistroostig voor zich heen. Weten jullie wat er ge beurd was? Op de boot was een van de zwarte pieten ziek geworden. O niet erg hoor, een beetje griep had hij gekregen. Maar het was toch zo dat de scheeps dokter gezegd had dat hij niet van boord mocht. Hij moest maar iekker warm in bed blijven. Want stel je voor, zeg, zo'n zwarte piet uit het warme Spanje, heeft het toch al erg koud in dat mistige nat te land van ons. De meesten van hen gaan dan ook weer verkouden naar huis. Maar je begrijpt dat een zwarte piet met griep hier wel eens erg ziek kon worden, en daarom was er geen sprake van, dat hij dit jaar hier kon helpen. Misschien zou hij de kindertjes nog wel aansteken ook. Is het je nu duidelijk waarom Sint Nicolaas al maar peinzend door zijn witte baard strijkt en zijn zwarte knechten helemaal niet vrolijk zijn? Die zwarte pieten moeten allemaal over de daken van de stad gaan, in de schoorstenen klimmen om ver rassingen in de schoenen te leggen, aan de schoorstenen luisteren of de kinderen ook Sinterklaasliedjes zin gen of hun verlanglijstjes voorlezen. Verder moeten ze van te voren uit het grote boek van Sinterklaas van buiten leren welke kinderen zoet zijn geweest en welke stout. Om niet in de war te komen hebben ze ieder een eigen wijk van een stad of dorp, zo leren ze de kinderen en grote men sen beter kennen en kunnen ze zien bij wie ze een roe in de schoen moe ten leggen en bij wie een suikeren beest. Het is werkelijk een ramp dat een van de zwarte pieten nu ziek is. Maar de anderen willen die arme oude Sint Nicolaas toch zo graag helpen. „Als wij nu een beetje harder wer ken?" roept Juan, zouden wij dan de wijk van Alphonso er niet bij kunnen nemen?" De nachten zijn hier zo lang. Om negen uur 's morgens is het pas licht en 's avonds vóór zes uur al weer donker". Sint Nicolaas zucht eens. Hij Weet dat zijn knechten, die lange nach ten hard genoeg nodig hebben voor hun eigen werkwijk. Ieder jaar zijn er weer kinderen bijgekomen, terwijl er nu door de inwoning al zo veel meer mensen in de huizen wonen. Neen, deze zwarte pieten hebben heus al genoeg te doen. Eén ogenblik denkt hij aan de moge lijkheid om voor deze éne keer voor dit éne jaar, Alphonso's wijk maar eens over te slaan. Maar als hij dan aan al die kinderen denkt die goed hun best hebben gedaan en aan de vaders en moeders die gewoon niet zullen begrij pen waar Sinterklaas blijft, neen, dan breekt zijn hart. „Sint Nicolaas, ik heb misschien een idee", zegt Manios. En ornaat hij altijd nog al verlegen is, moedigen de ande ren hem aan. „Zeg het eens Manios". „Ja," aarzelde Manios, „ja, Jk weet niet of het wel kan, maar, maar.... zouden wij niet een Hollandse jongen kunnen vragen om ons zolang te hel pen?" Ja, en nu begonnen de anderen toch zo hard te lachen, dat de tranen hen bijna over de wangen rolden. Een Hollandse jongen, ha, ha, ha, die is toch Piet zwart! En is hij soms bij de zwarte Pieten-opleiding in Madrid geweest om door schoorstenen te leren glijden en te leren lopen over daken en in dak goten zonder zelfs in het pikkedonker over waslijnen en antennes te strui kelen? Ha, ha, ha, die Manios. Hij is ®en goede zwarte piet, maar dat idee Jan hem, neen, dat is toch al te gek. Jo lachen de zwarte pieten. Maar Sin terklaas zelf zit nog steeds nadenkend door zijn baard te strijken. Met een gebaar van zijn hand maant hij zijn knechten tot kalmte. En Manios, die juist dacht, dat hij wel door de grond Wilde zakken, om zo'n dom voorstel, vat weer moed. „Wel, Manios," zegt de heilige man, „hoe had jij je dat dan gedacht? Je weet wel, dat ik altijd zwarte knechten gehad heb. Ieder kind zou je het kun nen vertellen, en je weet ook waarom dat zo is. Jullie zwarte gezichten ziet niemand in het donkér, maar zo'n blank gezicht, daar zou een kind, dat het door een raam zag kijken, van schrikken." „Maar daar is wel iets aan te doen," zei Manios. „De jongen, die wij daar voor uitkiezen, moet zwart gemaakt worden." „Zwart gemaakt worden?" riep Sint Nicolaas ongerust uit. „Ja," riepen de knechten, „met schoen poets of houtskool." „Maar kan dat zonder schade voor de gezondheid?" vroeg Sinterklaas nog. „O ja, als hij zich daarna maar goed wast met groene zeep," riepen de knechten uit. „En houdt hij er niets van over?" „Dat is misschien dan wel de enige oplossing," zei Sinterklaas peinzend. „Pedro breng mij de boeken eens." En daar begon Sinterklaas te bladeren en te bladeren in de boeken, waarin alle kinderen van het land stonden opgeschreven. Het moest natuurlijk een brave jongen zijn, die voor dit ene jaar juist als een echte zwarte piet mocht helpen. En ook moest hij een beetje kunnen klimmen en geen hoogtevrees hebben. Opeens bleef de vinger van Sint Nicolaas steken. „Peter Nikkels," las hij, „vijftien jaar, loodgietersleerling, zeer ijverig, niet leugenachtig, lief voor vader en moeder, broers en zusjes. Dat is de jongen, die we moeten hebben," zei hij. „Ik zelf ga nu dadelijk met zijn ouders spreken. Manios gaat met mij mee. Zadel mijn paard vast, Manios. En de anderen beginnen hun tocht over de daken. Het is nu donker genoeg." Sinterklaas zette zijn mijter weer op, nam zijn staf en verliet de kamer. Zo kwam het dat Peter Nikkels de volgende morgen al vroeg aan de deur van Sint Nicolaas stond te bellen. Carlos, Zwarte pieten luisteren aan de schoor stenen op de daken. de aanvoerder van de zwarte knechten, deed open. „Sint Nicolaas slaapt nog, hij heeft het erg druk gehad vannacht, Peter," zei hij. „Kom, dan gaan we naar het pakhuis," en hij rammelde met een grote bos sleu tels. Ze liepen de tuin achter het huis door, Carlos stak de sleutel in het slot en, knersend ging de zware deur open. Ze stonden nu in een lange gang met vele deuren links en rechts. En op die deuren waren borden aangebracht: Braaf, zag Peter op een er van staan. Stout op een andere, Gedichten op een derde. Daar deed Carlos de deur met Stout er op al open. Peter zag een sombere kamer. Aan de muren hingen zakken in allerlei maten. Die waren om de kleine en grote stoute kinderen in mee te nemen. Er waren ook rekken vol met roeden en zakjes zout. „Gelukig hoeven we ni,et zo erg veel kinderen in de zak te stoppen, of een roe en een zakje zout in de schoen te leggen," zei Carlos. „Maar ja, we weten nooit van te voren hoeveel we er nodig hebbenKom, laten we hier maar gauw weggaan. Ik kom hier niet graag. Aan de overkant van de gang deed hij de deur Braaf open. Toen zag Peter iets, wat hij zelfs in zijn droom nog nooit had gezien. Deze kamer was veel en veel groter dan de vorige. Chocolade en bo terletters waren opgestapeld tot aan de zoldering, tafels en tafels zo ver zijn oog reikte, vol met marsepein, borstplaat en suikerbeesten. Op plankgn langs de wanden zaten honderden poppen, en in een hoek zag hij speelgoed: auto's en treinen, daar waren bouwdozen, pakhui zen, theeserviesjes en rekken, rekken vol met boeken. O, hier was het een feest, hier had Peter, al was hij al vijftien jaar, wel zijn hele leven wilen blijven. „Hier zoeken we uit wat we nodig hebben voor de verlanglijsten" zei Car los. „En nu moet ik je nog de zaal van dj dichters laten zien. Je weet wel, dat Sinterklaas dikwijls, een versje of rijmpje bij het pakje .doet, vopral bij de cadeautjes voor grote mensen. Je begrijpt, dat hij die niet allemaal zelf kan maken. Daarom heeft hij ook dich ters in zijn gevolg." En hij deed de deur met het opschrift Gedichten open. Nu zag Peter toch zo iets vreemds. Aan schrijftafels zaten allerlei mijn heren. Je kon zo zien, dat hier gedicht werd. Want sommigen ke ken peinzend de lucht in, terwijl an deren zenuwachtig aan het schrijven waren, bang dat ze vergeten zouden wat ze zo juist bedacht hadden. „We hebben hier dichters bij van aller lei leeftijd," vertelde Carlos aan Peter. „Zie je die oude heer daar in de hoek? Kijk, die is bijna even oud als Sint Ni colaas zelf, hij schrijft nog met een gan- zeveer. Maar die daar bij het raam, is pas aangenomen; hij tikt al zijn gedich ten op de schrijfmachine. Gelukkig dat de ouderen al een beetje doof zijn, an ders zouden ze vast wel gestoord wor den. En nu heb je de voornaamste kamers gezien en zullen we eens kijken of Sint Nicolaas al op is," zei Carlos. Sinterklaas zat juist aan het ontbijt. „Zo Peter", zei hij, „heeft Carlos je het pakhuis al laten zien? En nu moeten wij nog een costuum voor je uitzoeken." Sint Nicolaas maakte een kast open, waarin allerlei prachtige zwarte-pieten- pakken hingen; op een plank bovenin lagen de baretten met pluimen. Ik hoef je niet te vertellen, hoe heer lijk Peter het vond zo'n mooi pak aan te krijgen, met wijde pofmouwen en schoenen met zilveren gespen. Eigenlijk was er nog maar één ding, waardoor je kon zien, dat hij nog geen echte zwar te piet uit Spanje was. En dat, jullie raden het al, was zijn blanke gezicht. Peter wilde Sinterklaas natuurlijk zo goed mogelijk helpen en daarom liet hij geduldig zijn hele gezicht met zwarte schoenpoets insmeren, al was het een erg naar gevoel. Toen was Peter een heel echte zwarte piet geworden en klaar om zijn taak te beginnen. Voor die eerste middag ging hij met Sint Nicolaas mee naar een winkel in de stad, waar Sinterklaas een heleboel moeders met kinderen moest ontvangen. Peter was een héé^ goede pieterman knecht. Alle dagen, dat Sint Nicolaas in ons land bleef, reed hij 's nacht met de oude heilige man over de daken van Alphonso's wijk, want zelfstandig wer ken kon hij natuurlijk nog niet, bezocht met hem ziekenhuizen, winkels en scho len. Ja, en in één van die scholen was toch bijna een ongeluk gebeurd. Het was een school met allemaal zoete kin deren, en Peter mocht dan ook al gauw gaan strooien. Pepernoten, suikerballe tjes, drop en caramels. En de kinderen kropen over de vloer, grabbelden en grabbelden en dansten in het rond. De zwarte pieten hadden hun baretten met veren en pluimen afgezet en aan de zwarte-pieten-kapstok opgehangen. Toen gebeurde het. Een jongetje tui melde tegen zwarte piet op en raakte even, o maar heel even, zijn gezicht Daar werd een vleugje schoenpoets af geveegd. Gelukkig had niemand het ge zien, maar Peter was toch wel erg ge schrokken. En nu merken jullie ook meteen, dat het toch wel een échte piet is van Sint Nicolaas, óók al lijkt het wel eens of hij niet helemaal zwart is. Sinterklaas heeft dan doodgewoon een invaller moeten nemen, zoals bijvoor beeld in dit verhaal, omdat Alphonso is ziek geworden. Je begrijpt dat Peter dit jaar. nu hij Sinterklaas geholpen had. al héél goed bedacht werd door de heilige man. Stel je voor. hij kreeg een grote m-ecano- doos, zoals hij al jaren had willen heb ben. ZONDAG 4 December: 2de Zondag van de Advent; Mis v. d. dag; 2 H. Pe trus; 3 H. Barbara; Credo; pref. v. cL H. Drievuldigheid; paars, Breda: H. Bar bara; Mis Loquebar; 2 gebed v. d. Zon dag; (in stille Missen: 3 H. Petrus); Credo; pref. v. d. H. Drievuldigheid; laatste evangelie v. d. Zondag; rood. MAANDAG: Mis van de vorige Zon dag; 2 H. Sabbas; 3 voor alle overlede nen; 4 tot de H. Maagd; gewone pref.; paars; Breda: onder het octaaf van H. Barbara; Mis Loquebar; 2 gebed van de Zondag; 3 H. Sabbas; Credo; gewone pref.; rood. DINSDAG: H. Nicolaas, bisschop, be lijder; eigen Mis; 2 gebed van de Zon dag; (Breda: H. Barbara; 3 gebed van de Zondag; Credo); gewone pref.; wit. WOENSDAG: H. Ambrosius, bisschop, belijder, kerkleraar; eigen Mis; 2 gebed van de Zondag; 3 vigilie van Onb. Ontv.; Credo; gewone prefatie; laatste evange lie v. d. vigilie; wit; Breda: 2 H. Bar bara; 3 gebed v. d. Zondag; 4 vigilie. DONDERDAG: Onbevlekte Ontvange nis; eigen Mis; 2 gebed van de Zondag; Credo; pref v. O. L. Vrouw; wit. VRIJDAG: onder octaaf van Onb. Ont vangenis; Mis van het feest; 2 gebed van de Zondag; 3 tot de H. Geest; Cre do; pref. van O. L. Vrouw; wit; Breda: 2 H Barbara; 3 gebed van de Zondag. ZATERDAG: als Vrijdag, behalve: 3 H Melchiades; Breda; 4 H. Melchiades. ZONDAG 11 December: 3de Zondag van de Advent (Gaudete); Mis van ds dag; 2 H. Damasus; 2 Onb. Ontvangenis; Credo; pref. van de H. Drievuldigheid; paars; Breda: 2 H. Barbara; 3 H. Da masus; 4 Onb. Ontvangenis. ■itiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ■■iiiiiiiiimniimiiiiiiiiMiimiMiimiii snnrniinmnnmniniiiiiiiiiiuuiiiHS aiiimmmuiininiimiiMuiiiiiinniijl in Nou ja, wat kon hem dat sche len. Hij zou toch van de een of ander wel iets krijgen. Dat moest waar zijn, bedacht hij in eens, dat zwarte Piet je mee naar Spanje nam. Ha, ha, dat zou ie best willen. Fijn in zo'n grote boot. over de zee. Dan naar een ver en vreemd land. Daar zou vast heel wat te zien zijn. Maar dan moest hij zijn ogen wijder open doen dan nu. Hè, die akelige ooglidjes vielen telkens dicht. In Spanje waren ook bergen. Het paleis van de Sint zou wel erg prachtig zijn. Wat zouden daar een boel fij ne dingen zijnmaar dan moest ie goed kijken! Ogen open houden, ogen open hou den Loeki kon het haast niet meer.Ze vielen telkens dicht.... Ineens, wat was dat? Zag hij het wel goed? Ja, ja, natuurlijk! Ha, ha, hij was al in Spanje! Zo maar! Was dat even boffen? Maar wat was dat? Zijn handen zaten aan elkaar vastgebonden. Hu, wie liep er nu ineensaart hem? He meltje lief, dat was zwarte Piet zelf. En wat keek die man vals. Die Piet liep hem gewoon uit te lachen. „Ziezo, nou ben je in Spanje, domme luie Loe ki. Dat wou je toch zo graag hè?" Maar je zult er van lus ten jochie. Ik heb allang op je niets op zijn gemak. Het viel hem toch niet erg mee in Spanje. Maar het zou nog er ger worden. Ineens was hij in een klaslokaal terecht geko men. En meteen stond er zo'n zwarte meneer voor hem met een heel groot stuk papier in zijn hand. „Asjeblieft luie Loeki", zei die, „ga jij dat papier maar eens vol maken. Voorlopig duizend sommen." Loeki dorst niet weigeren. Hij begon meteen. Maar wat was dat een boel, duizend sommen. Hij schreef en hij schreef, dat zijn vingers er pijn van deden. En steeds stond die zwarte meneer met zijn vurige ogen vlak voor hem. Het leek wel, of Loeki urenlang zat te rekenen. En nog waren die akelige sommen niet af. Loeki begon echt bang te worden. Hij schreef hoe lan ger hoe vlugger, maar hij zag nog lang het einde van de sommenrij niet. Ineens, daar had je het Sint Nicolaas kwam binnen. „Is die luie jongen nu nog niet klaar met die paar som men?" hoorde vragen. O, o, wat kreeg Loeki het be nauwd. Hij begon heel hard te huilen. Daar kwam die lelijke zwarte knecht al aan. „Moeder, moeder!" schreeuw de Loeki heel hard. Hij deed het zo hard, dat hij er zelf van schrok. Ineens bemerkte hij, dat hij wakker was. De Sint en de knecht waren er niet. Loeki begreep, dat hij ge droomd had. Natuurlijk, hoe kon het ook anders. Maar erg prettig was het niet. En het ergste was wel, dat het van daag echt Sinterklaasfeest was. Wat hoorde hij? Waren zijn broertjes en zusjes al aan het zingen? O ja, die hadden na tuurlijk het een en ander bij hun schoen gevonden. Die had den nu schik. Neen, hij hoef de niet gauw naar de huiska mer te gaan. Voor hem was er natuurlijk toch niets. En straks op school zou het precies het zelfde wezen: niks voor Loe- te meneer Veerdijk. „En die altijd goede Sint schijnt daar wel een beetje op gerekend te hebben. Hij heeft tenminste nog iets voor je achtergelaten. „Dank u wel, meneer!" zei Loeki met stralende ogen en hij holde naar huis. Meneer Veerdijk begreep, dat Loeki vandaag nog de ge lukkigste van al zijn jongens was. Daar wordt aan de deur geklopt, Zacht geklopt, hard geklopt. Daar wordt aan de deur geklopt, Wie zou dat zijn? Wees maar gerust, mijn kind, Ik ben een goede vrind, Want al ben ik zwart als roet, 'k Meen het toch goed. Want ik kom van Sinterklaas, Sinterklaas, Sinterklaas. 'k Heb voor jou, m'n kleine baas, Moois in mijn zak. Ben je goed zoet geweest, Wees dan maar niet bevreesd, Want dan zendt Sint Nicolaas Fijn speculaas. De fantasie heeft in de loop der eeuwen aan dit verhaal verschillende lezingen geschon ken, maar de afbeelding van de Heilige met drie kinderen in een kuip naast zich heeft in de eeuwen door zo'n be kendheid verworven, dat deze legende ook wel de meest be kende mag worden geacht. Drie kindertjes waren ver dwaald. Vermoeid en uitge hongerd als zij waren klopten zij bij een vreemde man aan, wien zij om onderdak vroe gen. De man Ziet hen binnen, maar in plaats van him eten te geven en een zacht bedje om te slapen, slachtte hij de onschuldige wichten en deed hun overblijfselen in een kuip. Juist had hij dit gedaan, of er werd weer op de deur geklopt. Een oud man stond voor de deur en vroeg even eens om onderdak. De man liet de grijsaard binnen en hij toonde zich van zijn beste zijde door de vreemdeling de lekkerste hapjes voor te zet ten, welke hij in huis had. Deze raakte het eten echter niet aan. De verbazing van de man was groot, maar werd nog groter toen de vreemdeling het vlees van de pas vermoor de kinderen wenste opgediend te zien. De man begon zijn vreeselijke daad in te zien en trachtte zich door een over haaste vlucht aan een beken tenis te onttrekken. De grijs aard, die niemand minder dan de H. Nicolaas was, hield hem i-- a c- t echter tegen en toen was de Loeki ae bint man wel genoodzaakt de kuip te voorschijn te halen. St. Ni colaas boog zich over de kuip heen en ziet, de drie kinder tjes kwamen levend en wel er uit te voorschijn. De wrede man bekende zijn misdaad en de heilige Bisschop spoorde hem tot het doen van boet vaardigheid aan. geloerd. Alles zal je zien, maar ki. Weet je wat, dacht de jon krijgen, ho maar." gen opeens, ik1 ga lekker niet naar school. Ik zeg dat ik ziek Met de neuzen tegen de rand van de kachelplaat staan drie kinderschoen tjes gelaten de komst van Sint Nicolaas af te wachten. In volgorde der grootte zijn deze bedelnapjes naast elkaar ge zet. Het schoentje van de oudste is meer bezadigd en gedistingeerd dan de kleinere collega's. Het heeft al geschui feld in de banken van de „grote school" en maakte in trein en bus kennis met schoenen van gewichtige maten. Tussen de bij elkaar geknoopte veters prijkt een klein document. Ter voorkoming van diefstal is het duidelijk geadres seerd aan „Lieve Sinterklaas." Heeft een vader het recht de vertrouwelijke cor respondentie tussen Sinterklaas en zijn dochter te lezen? Ik vermoed van niet, maar ik kan toch mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen Met instructieve krabbeltjes geïllus treerd, zijn haar stoutste dromen in een tiental hartewensen opgetekend. Een „massepeine farreke" opent de hu ^Nicolaas heeft ook eigen dichters. Er was een heel oude dichter, die nog met ganzeneer schreef, en een heel jongedie achter een schrijfmachine zat. stoet. Afdalend in kostbaarheid wordt het gevolgd door „suikere beessies" en „sjokolaade muizen". Die illusie ken ik niet meer. Mijn holle kiezen zouden zo'n „Artis van zoetheid" niet kunnen verwerken. Ook mijn dochter is Anglo- Amerikaans getint. Dit bewijst nummer vier: „Kougumi." Het enthousiasme van het begin maakt een „eetwie met kleur pollode" onontbeerlijk. Haar wagenpark moet hoognodig uitgebreid worden met een „driewielerviets" en een „ootoopet". Een serfiesjeen „sgoenen met gepse" kenmerken haar huishoudelijke aanleg. Omdat ze weet dat pyama een heel vreemd woord is, heeft ze haar fantasie door het alphabet laten spelen. Na veel gepieker en gepeuter vond ze „pieija- ma" wel erg geleerd staan. Uit de „plestik keep" maak ik op, dat ze evenals haar moeder met de tijd mee gaat. De oudgediende poppen, zonder hoofd en zonder benen, zullen zeker ja loers worden, wanneer een „pop met slaapoogies" in hun midden verschijnt. Een „sjieneeze pop met flechte" brengt het gezelschap in internationale sfeer. Ze heeft 't „van horen fluisteren", en vindt, dat ook Sinterklaas daarin ge kend moet worden. Alle goeds moet tenslotte van de heilige man komen en daarom vraagt ze tot besluit voor moe der een „kleine beebie met echt haar." Is het een jongeJ dan zal zij als tegen prestatie aan vader vragen of hij Klaas mag heten. Dat zal hij wel goed vinden. Niet vermoedend, dat haar vader nu al weet, wat de Sint nog te weten moet komen, droomt ze van dit sprookjes lijstje. Het verlanglijstje van mij is niet min der sprookjesachtig. Het is alleen jammer te weten, dat een grote tuin, een reis naar de Rivièra, de Packard 1949 en warme voeten voor mij altijd 'n sprookje zullen blijven. Zou het komen omdat ik niet meer bang ben van Zwarte Piet....? Kom, ik krijg 't koudIk klop mijn pijp uit, wind de klok op en kijk. of de achterdeur goed gesloten is. Ik ga toch maar liever naar bed 't ritselt zo in de schoorsteen. T DOETERN1ETOE. Loeki voelde zich niet erg op zijn gemak bij zoveel spotten de woorden. Hij hield zich dan ook maar doodstil. Ineens ston den ze voor een groot gebouw. En meteen waren ze er binnen ook. „Zie je al die mooie din gen?" lachte Piet. Of Loekie ze zag. Zijn ogen sperde hij wijd open. Daar begon Piet alweer: „Prachtige bouwdozen he? Wat zeg je van die auto ped op luchtbanden? En van die electrische spoortrein? En kijk daar eens wat een prach tige voetballen? Om die sta pel boeken geef je natuurlijk niks he, want je bent te lui om te lezen. Je krijgt trouwens toch niks van al die dingen. Jij spot met Sinterklaas. jij zegt, dat hij niet bestaat! Kom mee, ik zal je nog meer laten zien en ruiken ook? Ruik je ben. Maar daar geloofde moe der natuurlijk niets van 'en Loeki mocht lekker naar school. O, o, wat zat hij die morgen stil in zijn bankje. En wat zag hij op tegen het ogenblik, dat de Sint zijn klas zou binnenstappen. Loeki voelde zich niets op zijn ge mak. Of het nu kwam door de droom, dat wist ie zelf niet goed. Maar hij was bang echt bang. Waarvoor? Dat wist hij ook niet, want hij begreep wel, dat z.e hem nooit mee naar Spanje zouden nemen Daar ging plots de deur open. Het hoge bezoek was er. De ogen van alle kinderen glinsterden. Alleen Loeki keek bang voor zich. Hij hoorde maar heel weinig van wat de Sint alle maal zei en wat de brave kin deren, die op de erelijsten r sSiji Stut Nicolaas en Zwarte Piet staan voor een moeilijk probleem! Enige weken geleden hebben alle welpen en kabouters van Amsterdam deelgenomen aan een groot verkeersspel. Zoals velen weten, houdt de politie in de grote steden verschillen de verkeersacties, om zodoende het aantal verkeersongelukken te beperken en zo had de po litie van Amsterdam ook een middag een groot verkeersspel georganiseerd voor ons. Met Akeela hadden we al enige om de ver- we een opstel gemaakt. Mis schien worden ze naar de ver keerspolitie gestuurd, of zoekt Akeela ze is al weer beter de beste uit en worden deze op hordemiddag voorgelezen. Het is een leuke middag ge weest, maar moe dat we waren! Dat kun je nagaan, want we hebben de hele middag aan één stuk gelopen. Een stevige poot van jullie KAREL. Jullie hebben misschien wel eens van de vier grote Kerk vaders van het Westen ge hoord? Die vier zijn: de H. Augustinus, de H Ambrosius, de H. Hieronymus en de H. Gregorius de Grote. En omdat we nu, de dag na de H. Nico laas, die ook een groot geleer de geweest is, het feest vieren van de H. Ambrosius. komt nu dit kleine stukje in jullie krant. 7 December dus, het feest van de H. Ambrosius, bisschop van Milaan. Deze heilige stond be kend als een geweldig predi ker. Net als de H. Nicolaas, was ook hij een bestrijder van Arius, die beweerde, dat Christus geen God was. Onder de duizenden die naar hem kwamen luiste ren, bevond zich ook een ze kere Augustinus, die door de woorden van bisschop Ambro sius tot nadenken werd ge bracht, zich bekeerde, en later teen heilige en beroemd kerk leraar werd. Ambrosius trok zich er niets van aan tot wie hij sprak. Koningen en mach tigen dorst hij evengoed en even duidelijk de waarheid te zeggen als anderen Hij stierf in het" jaar 397 te Milaan. &icii en lunzen uur; „uir ju - - malen geoefend - het al? Dat is banket. Fijn hè? e®e,n' stonden er keersregels onder de knie te En daar, hele stapels chocola- krijgen en op die. bewuste Za deletters. Maar de L van Luie Loeki is er niet bij. Ja, kijk maar goed naar al die mooie en lekkere dingen. Want die gaan allemaal je neus voor bij." Luie Loeki voelde zich hier Piet z'n hagelwitte tanden lachen in zijn zwarte snuit Zó, is hij geen boze boeman Maar een leuke, snaakse guit ki niet. Zouden ze hem hele maal vergeten? De jongen hoopte het. Maar hij vergiste zich. Ineens schrok hij: daar stond, net als in zijn droom, zo'n zwarte man naast hem. En hij hoorde zijn stem: „O, dat is het jongetje, dat zo graag praatjes vertelt over Sint Nicolaas, dat is domme luie Loeki hè? En jii wou ook zo graag mee naar Spanje hè? Nou jongen, dat kan. Op de ondeugende-jongensschool is nog plaats!" Voor Loeki goed wist wat er gebeurde, voelde hij zich beetgrijpen, omhoog heffen en omgekeerd omlaag glijden. Toen werd alles donker. Maar heel duidelijk hoorde hij het gejoel van de andere jongens in de klas: „Loeki moet in de zak! Loeki moet mee naar Spanje." Och, och, wat gingen die jongens te keer. Loeki hoorde het nog, toen hij op de rug van Zwarte Piet de gang doorgedragen werd. Zijn eigen geschreeuw werd er niet door verstaan. Toen een half uurtje later Loeki heel beschaamd zijn klas weer binnenstapte, wilden al le jongens weer opnieuw aan het brullen slaan. Maar me neer Veerdijk wenkte, dat het niet mocht. „Het is zo mooi geweest, jongens. Loeki heeft een goe de les gehad. Of het helpen zal moeten we afwachten." „Ik zal heus beter mijn best gaan doen, meneer!" zei Loeki tamelijk duidelijk. „Zo mag ik het horen!" lach- terdag stapten 'we met onze twee horden welgemoed naar de plaats van bestemming. Daar wemelde het al van brui ne blousjes en groene truitjes. Precies vier uur vertrokken wij. (Akeela was tegen de pok ken ingeënt en lag ziek te bed. Ze kon dus onmogelijk aan het spel meedoen). Iedere laatste welp van iede re horde droeg op zijn rug een groot cijfer. Dat was voor de controle onderweg. De bedoeling was nu, dat we alle bezienswaardigheden, die we onderweg tegenkwamen, aan Raksha vertelden, die alles opschreef. Nou, en dat was heel wat, want Amsterdam heeft veel bijzondere gebouwen, zoals je wel weet. Bovendien moes ten we alle verkeersborden, die we tegenkwamen, noteren. En ook dat was een heel karwei. Als nette welpen moesten we volgens de verkeersregels over steken, maar daar maakten we een fout mee. „Goed vasthou den", zei Bagheera, „en dan twee aan twee de straat over." Maar dat was niet juist. Er kwam ean agent op ons af, die vertelde, dat we het anders moesten doen: telkens met een hele rij de straat over en de twee uiterste jongens moesten hun hand opsteken. Nadat we dat geleerd hadden, gingen we weer verder. Bij het einddoel aangekomen, kregen we nog een verkeersfilm te zien. Hier wa ren verschillende verkeersfou- ten in verwerkt en deze moes ten we als pientere welpen noteren. Van de film hebben week teken je s\oorstellïng. zeker Deze een Sint Nicolaas- Ieder moet voor zich maar eens iets aardigs bedenken, zo als bijvoorbeeld de Sint en Zwarte. Piet, die te paard over de daken rijden, terwijl de maan vriendelijk toekijkt. Na tuurlijk hoef je dit voorbeeld niet precies zo na te tekenen, je kunt er naar eigen inzicht iets leuks van maken. Als je dit voorbeeld tekent, kun je gebruik maken van een vier kantverdeling, zoals aangege ven. Wij zullen hier niet te veel technische uiteenzettingen geven. Let wel op de horizon tale lijn 33 en 44, daartus sen zit de romp van het paard. Op de horizontale lijn 22 rust de kin van de Sint. Bij de vertikale lijnen valt direct op: 55 en 66, daartussen zit de Sint en Zwarte Piet gedrukt! Dit zijn wel de allervoornaam ste punten, waar een goede te kening op berust. De rest volgt dan vanzelf, want als je steeds naar de hokjes kijkt zie je, bij voorbeeld, waar de kop en oe poten van het paard getekend moeten worden. Probeer echter zelf een leu ke tekening te maken en laat je fantasie gaan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1949 | | pagina 5