HET LAMPJE door P.W.FRANSE
Ontwikkeling, bloei, teruggang
en nieuw perspectief
ZATERDAG 24 DECEMBER 1949 PAGINA 3
S
Kerstgroep van Matthieu Wiegman.
gen tot St. Jans in de 15e eeuw pogin
gen in het werk stelde) de wonderlijke
mystiek van de Goddelijke geboorte te
illustreren met middelen, die voorheen
nog buiten bereik lagen. Maar het schil
derkunstige middel wordt steeds meer
doel. Uit deze tijd zijn vele zeer fraaie
werken bekend, die echter meer bewon
derd worden om kunstcritische motieven
en sensuele vormschoonheid dan om de
vote diepgang.
Wordt in de barok het profane nog
ih de geestelijke sfeer betrokken, in het
rococotijdperk wordt het geestelijke ge
profaneerd, aldus een scherpe zegging
van Dr. Knipping. In die tijd komt het
herdersspel als een amoureus geval los
van het kerstvieren en worden Pastorale
en Sicilienne profane dansen en muziek
vormen.
De 19e eeuw is enerzijds een on
vruchtbaar teruggrijpen op de glorie van
voorbije perioden, een „her"-beleving
van de middeleeuwen, anderzijds wordt
zij beïnvloed door de eigentijdse roman
tische inslag en de ontkerstening van het
volk, bij hetwelk nog een latent religieus
heimwee sluimert, dat even opflikkert
in de kerstsproke en in de even steriele
degradatie van Kerstmis tot e>en eet-
feest met rood-omfloerste lampen en
geschitter van zilverpapier in denne-
groen. Kerstmis verloopt daar in de
uiterlijke bijkomstigheden.
In de kunst is het uiteraard! niet
anders. De kracht die de kunst moet
maken ontbreekt, en daarmee gaan we
onze twintigste eeuw in.
Heel stil, als het geluk van de kerst
nacht in de nabijheid van het rumoerig
lallende Bethlehem, krijgt in onze eeuw
een sterke drang naar eerlijke vernieu
wing meer kracht. De traditie, die we
in de gehele geschiedenis van het kerst-
tafereel hebben gevolgd, leeft ook nu
nog door. Philosoferend poogt men vorm
te geven aan een voor het wazige oog
nog niet voldoende gekristalliseerde
geestelijke inhoud. Men zoekt naar ver
antwoorde, persoonlijke zelfstandigheid
in de uitbeelding, die zeker gevonden
zal worden, maar deze is afhankelijk van
milieu en omstandigheden, zoals dit alle
eeuwen door geweest is. Het daghet m
het Oosten!
LEVINUS TOLLENAAR.
Onze Verlosser, welbeminden, is
vandaag geboren: laten wij bly
zijn. Want er mag geen plaats
zijn voor enige droefheid daar
waar het de geboortedag is van het
leven. Niemand is van deze blijdschap
uitgesloten. Allen hebben eenzelfde re
den tot vreugde: want zoals onze Heer
niemand schuldeloos heeft bevonden, zo
is Hij ook gekomen om allen zonder
uitzondering te verlossen. Dat dan de
heilige opspringe omdat zijn palmtak
nabij is, dat de zondaar zich verheuge
omdat hij uitgenodigd wordt tot de ver
giffenis, dat de heiden moed vatte wijl
hij geroepen wordt tot het leven.
(Toespraak van Leo de Grote.
Kerstmetten
Het Kerstgebeuren in de beeldende kunst
Middeleeuwse houtsnede.
Wij zouden ook dat jaar Kerstmis vieren zonder echte
stal. „Geen geld" zei vader, toen mijn zusje en ik
;r naar vroegen. „Geen geld'' zei ook moeder, „we
kunnen het echt niet doen, jongens." En daarom ging zij
aan de vooravond van Kerstmis naar boven en haalde uit
een kast op de zolder het papieren stalletje met de papieren
beelden, dat we ieder jaar zetten. Wanneer je er aan trok,
kwam er een kindje naar voren, in een kribje van papieren
stro, Maria en Jozef, os, ezel, alles van papier. Aan de ach
terzijde van het stalletje zat een raam. Er was rood door
schijnend papier over geplakt en daarachter zetten we
altijd een klein petroleumlampje. Als dat lampje, brandde
kwam er over het stalletje een zachte warme glans, alsof
er werkelijk een wonder was gebeurd: het wonder van de
heilige Kerstnacht. Ieder jaar konden we er met ogen vol
bewondering naar kijken. Moeder spreidde dan ook wat
gedroogd gras uit, dat je in iedere winkel kan kopen en
in dat gras zette ze twee stenen schaapjes. Die vormden
de enige luxe, die we ons hadden kunnen veroorloven. We
waren er bijzonder trots op. Wanneer het avond was en
het lampje brandde schaarden we ons om ons papieren
stalletje. Mijn zusje kroop bij vader en ik zat op de leu
ning van moeders stoel. We zongen Kerstliedjes. Ik ken
ze nu nog woordelijk en dat komt alleen, omdat wij ze
vïoeger zo vaak gezongen hebben. Het was heerlijk het te
doen. Na een tijdje werd er gebeld en dan kwam grootmoe
der. Grootmoeder woonde in een huis beneden ons en of
schoon ze al heel oud was en altijd zei, dat ze erg hard
horend werd hoorde ze, geloof ik, alles. Ook die Kerst
liedjes. Ze kwam altijd zo gauw boven.... Ze ging dan in
een leunstoel bij ons zitten en neuriede mee. Heel veel
avonden tot en met Driekoningen lieten vader en moeder
het lampje branden. Als er visite kwam moest het wel
eens uit. Dan ging het electrisch licht aan en wilden de
grote mensen praten. Maar anders.... Wij waren ieder jaar
weer blij, wanneer moeder zei: „Kom jongens, nu gaan we
het stalletje halen." We hadden het voor geen geld van de
wereld willen missen.
Tot dat jaar. Het is in mijn herinnering dat jaar, omdat
toen voor het eerst het verlangen naar een nog
mooiere, een kostbare stal ons had aangegrepen. Er
gebeurt heel veel in een jaar. De mensen kunnen er in
veranderen. Ook de kleine mensen, die kinderen zijn.
Het is heel moeilijk om je met je verbeelding een voor
stelling te vormen van hoe-het-ook-weer-was, wanneer de
glans van de herinnering is verbleekt, omdat een hevig
verlangen naar een werkelijkheid, uitgaande boven iedere
vergelijking, je gegrepen heeft. Mijn zusje en ik passeer
den op weg naar school iedere dag de winkel van de ge
zusters Van Dam. Het was een winkel waarvoor je altijd
even stil moest staan. Je keek naar de beelden, naar de
boeken, naar de veelkleurige schilderijen achter het eta
lageglas. De gezusters Van Dam legden veel smaak aan
de dag bij het inrichten van haar etalage. Wanneer je haar
winkel binnenkwam snoof je een geur, die het midden
hield tussen vers gezette koffie en oude perkamenten, een
geur, die je nergens kon thuisbrengen en toch voor je ge
voel alleen maar daar hoorde. Het was een viendelijke
prikkeling als een aangenaam gefluister aan je oor. „Kijk
hier eens naar en kijk daar eens naar. Zou je dat niet
willen hebben? Vind je dat niet mooi. En wat brandt de
kachel weer lekker en wat is het buiten koud! Nee me
vrouw, die schriften heb ik nog niet aangekregen. En wil
jij nu eens een mooi plaatje van me hebben? Ja, dat is
een heel mooi Crucifix nietwaar?" Je stond daar in de
winkel en keek je ogen uit. Je snoof de geur en luisterde.
Het was heerlijk! Eenmaal kocht ik bij de gezusters Van
Dam een beeldje voor dertien cent. Ik wilde het zo graag
nan mijn moeder geven. Het kostte vijf en twintig. Moeder
heeft de resterende centen er zelf bij moeten betalen, maar
de gezusters Van Dam vertrouwden daar graag op. Ze ga
ven me het beeldje zonder contante betaling mee
Bij deze gezusters nu dromde voor Kerstmis altijd een
hele schaar kinderen voor de ramen. Geen wonder, want de
etalage was zo stemmig ingericht, zo passend op het schone
feest, dat je wel moest kijken, klein en groot. Altijd was
er bij de Kerstgroepen van de gezusters wel een, die alles
wat je ooit op dit gebied had gezien, in glorie en luister
overtrof. De beelden leken voor ons kinderen te leven. We
gingen ervan dromen en droegen ze in onze geest met ons
mee. Thuis vertelden we erover. Enthousiaste verhalen,
waarnaar vader en moeder glimlachend luisterden. Ja, we
wilden ook wel graag zon kerstgroep, maar we zagen de
onmogelijkheid daarvan spoedig in. We praatten er niet
eens over. Tot dat jaar. Reeds uit de verte zagen wij de
kinderen voor de etalage staan. Ze verdrongen elkaar en
vochten bijna om een plaatsje. „Laten we hard lopen!" zei
mijn zusje en we zetten het op een lopen en drongen ons
tussen de rijen om ook maar wat te kunnen zien. En toen
aanschouwden wij de mooiste kerstgroep, die de gezusters
Van Dam in jaren hadden uitgesteld. De drie koningen
schenen regelrecht uit het Oosten gekomen, de engelen
zongen in koren het Gloria en Maria en Jozef leken zo wel
uit de kerk. Het kindje, nee, zo'n kindje hadden we nog
nooit gezien, zo echt. We stonden zonder woorden.
Mijn zusje en ik keken elkaar even aan. Toen wisten we
het. Zo'n kerstgroep wilden wij ook hebben Maar dat was
onmogelijk! Onmogelijk? vroegen wij. Dit was de stal,
waarnaar we altijd verlangd hadden. Jaren lang hadden
we in een betovering geleefd, die van ons papie.ren stalle
tje niet uitging. Hoefde ze daarvan ook niet uit te gaan?
We beseften niet dat ons hart het stalletje is waarin wij
kerstmis vieren. We konden ons niet realiseren, dat het
daarop aankomt en de rest bijzaak is. We waren nog te
jong om dat te begrijpen, We waren nog kinderen. We had
den iets moois gezien en nu wilden we het hebben. Waarom
anderen wel en waarom wij niet? Ontevredenheid sloop in
ons hart. Een vage beschuldiging formuleerde zich tegen
onze ouders, die ons al die jaren met het papieren stalletje
voor de gek gehouden hadden. Zij wisten wel, dat het
eigenlijk niet mooi was. Waarom hadden ze dat nooit ge
zegd? Toen kregen we het vermoeden van de werkelijke
feiten, We begonnen te begrijpen, dat onze maatschappe
lijke welstand er schuldig aan was. De. beschuldiging van
bedrog raakte op de achtergrond. Bedroefdheid, een klein
^beetje bedroefdheid kwam er voor in de plaats „Geen
geld," zei vader, toen we schuchter onze verlangens uitten.
„Geen geld," zei moeder en ze wachtte even voor ze dat
zei. Alleen grootmoeder vond het niet erg. „Wees maar
blij, dat je nog een papieren stalletje hebt," zei ze. „Dat
had ik vroeger niet eens, zo arm was ik...." Maar het kon
ons toch nie.t over onze teleurstelling heen zetten,
Tezelfdertijd had de Sint Vincentiusvereniging in onze
parochie een Kerstloterij georganiseerd ten bate van
de Stille Armen. Er was slechts één prijs: de Kerst
groep van de gezusters Van Dam. Toen moeder daags voor
Kerstmis een lot kocht, kon ze niet voorzien hoeveel ple.-
zier ze ons daarmee bereidde. Want wij wonnen die Kerst
groep! Ik herinner mij nog best hoeveel opschudding dat
bericht teweeg bracht. Het was de avond voor Kerstmis.
Op de schoorsteen stond het papieren stalletje met het gras
en de schaapjes. Om ons tegemoet te komen had moeder
er zelfs een derde schaapje bij gekocht Toen vader thuis
kwam bracht hij een ster mee, die hij van het plafond liet
neerdalen tot boven de kribbe. Onze ouders deden werkelijk
alles om he.t ons zoveel mogelijk naar de zin te maken.
Maar wij bleven teleurgesteld Mijn zusje en ik konden nu
niet direct zeggen, dat we die ster en dat schaapje niet
mooi vonden. Dat zou oneerlijk zijn geweest. Alleen! het
bevredigde ons niet. Die kerstgroep van de gezusters Van
Dam waarde maar steeds rond in onze geest. Toen werd
er gebeld. „Wat zal dat nu zijn?" vroeg moeder. Ze deed
zelf open en daar kwam een jongeman naar boven met een
groot pak onder de arm, gevolgd door nog twee jongeman
nen met een nog groter pak. Op moeders vraag wat zij
kwamen doen, antwoordden ze: „Maar mevrouw, u hebt
de prijs gewonnen." „Welke prijs?" vroeg moeder. „De
Kerstgroep van de Vincentiusvereniging," antwoordden ze.
Moeder wist een ogenblik niet wat ze zeggen moest en
vader, die van dei loterij helemaal niet op de hoogte was,
keek haar met ogen vol verbazing aan Hoeveel verbaasder
keek hij, toen de Kerstgroep uit de pakken te voorschijn
kwam! „Nee maar, nee maar," rie.p hij en hij liep opge
wonden door de kamer heen en weer en pakte overal pa
pieren op om ze daarna weer overal te laten liggen. Mod
der leek wel een jong meisje. Ze straalde! En mijn zusje,
en ik waren door het dolle heen. De stal werd op een tafeltje
gezet. De beelden kwamen er rond om heen. In de stal
was ne.t als in het papieren stalletje een raampje uitgesne
den en ook daar was van dat rode doorschijnende papier
overheen geplakt. Hier kon nu mooi ons lampje, achter staan.
Dat zetten we meteen neer. Het papieren stalletje ver
dween. Moeder schoof het weer in elkaar en vertrouwde
het aan mij toe, maar ik wilde het niet langer in de
kamer zien Ik rende ermee naar boven en borg het in de
kast. „Zo," zei ik, „zo." Toen ik beneden kwam waren
vader en moeder druk bezig met het opstellen der beelden.
Om te zorgen, dat er niets brak, mochten mijn zusje en ik
niet dichtbij komen. Eindelijk waren ze klaar. Vader deed
het electrjsch licht uit, moeder stak het lampje aan en we
schaarden ons om de stal. Dit keer zat ik bij vader en moe
der had mijn zusje bij zich genomen. Zonder iets te zeggen,
alleen maar kijkend met grote ogen en heel gelukkig zaten
we daar. Dat duurde een hele tijd. Vader zette de radio
aan. Zacht stroomde de muziek door de kamer. Toen ging
de bel.
„Nu is het grootmoeder," zei moeder. Ze had gelijk.
Ik deed grootmoeder open.
„Ja," riep grootmoeder.
„O, grootmoeder," antwoordde ik, „u moét gauw boven
komen. Zoiets moois als er nu in de kamer staat heeft u
nog nooit gezien!"
„Is het werkelijk?" vroeg grootmoeder.
,.Ja," riep ik, „we hebben een echte stal. Hij is vanavond
gekomen. Gewonnen in de loterij O, grootmoeder, hij is
zo mooi.
„Je maakt me nieuwsgierig, jongen," zei grootmoeder.
Ze beklom hijgend de treden en boven bleef ze even
staan om op adem te komen. Ik gunde haar haast geen tijd
Steunend op mijn arm kwam grootmoeder de kamer bin
nen. Voorzichtig stapte ze over de drempel. Maar toen ze
de stal in het oog kreeg bleef ze staan.
„Lieve hemel!" hijgde ze.
„Ja," lachte moeder, „wat zegt u daar wel van?"
Grootmoeder antwoordde niet. Ze deed een paar passen
naar voren en scheen nog beter te willen kijken. Ze liet haar
ogen gaan over het dak van de stal, de schaapjes, de her
ders, Maria en Jozef, de os en de ezel, het Kindje- in ds
kribbe.... Het was zo stil, dat je het lampje kon horen
zoeven. We keken haar vol verwachting aan, maar grootmoe
der zei niets. Ze kwam alleen nog wat meer naar voren.
„Nou, grootmoeder?" vond ik, want ik kon het niet uit
houden.
„Stil," zei moeder, „grootmoedér zal nog even willen
kijken."
Grootmoeder knikte Ze boog zich over de stal. Even keek
ze wat er achter stond. Toen ze haar hoofd terugtrok lag er
een tevreden uitdrukking op haar gelaat. Het was net of ze
zich ergens ongerust over had gemaakt en die ongerustheid
nu van haar was weggenomen. Ze lachte. En toen ik haar
aankeek, zag ik een glans van mildheid en, blijdschap in haar
ogen. Grootmoeder was blij om iets wat ik toen niet kon
begrijpen.
„Ja," zei ze, „die stal is erg mooi, erg mooi. En jullie heb
ben er heizelfde lampje achter gezet, zie ik.
Ze ging zitten. Weer, in de stilte, kon je het lampje horen
zoeven.
Bisschoppelijk Museum, Haarlem.
De middeleeuwen (niet meer: tijd van opkomst en los
making van het heidendom, maar tijd van bloei, van
een unaniem-beleefd christendom) zien de geboorte
niet speciaal als een dogmatische verstandelijkheid, doch
eerder als een dogmatische vanzelfsprekendheid, waarvan
het prettig vertellen is. Men ontdekt het poëtisch element.
Naast de uitbeelding van 't Evangelie, welke men tradi
tioneel aanhoudt, gaat de legende een rol spelen; de. uit
beelding in de beeldende kunst inspireert zich daarenboven
op de uitbeelding, zoals deze gege.ven wordt in het liturgi
sche toneelspel.
Het is duidelijk, dat,
wanneer men de figu
ren uit het kerstver
haal laat spelen door
mensen van vlees en
bloed, de Goddelijke
Geboorte in een men
selijker sfeer betrokken
wordt De spelers moe
ten uiteraard houdin
gen aannemen en deze
zijn ontleend aan het
dagelijkse leven, aan
de reële praktijk; zij
moeten ook acteren,
-iets uitvoeren om het
spel levendig te hou
den.
He.t Kind, dat niet
langer in windselen is,
ligt naakt, bijvoorbeeld op de sluipr of op een
slip van de mantel van Maria en deze ligt
niet meer maar knielt aanbiddend voor Haar
Kindje neer. Tot dusver misten we dit innige,
menselijke en zo begrijpelijke contact.
Ook Jozef wordt minder afzijdig, kijkt eens
vriendelijk naar het Kind, welks goddelijk
heid wordt aangegeven door een stralen
krans, hij houdt zich onledig met luiers was
sen of pap koken, maakt zich nuttig met een
lantaarn om bij te lichten (het was een don
kere nacht). Ook hij krijgt dus in het tafereel
een taak, die van zorgzaamheid getuigt, en
bidt zo af en toe ijverig mee.
De zin voor realisme, plaatst op het litur
gisch toneel als decor het stro-dak op vier
palen, dat de stal moet aangeven.
(Ook wel, in plaats van de stal, veronder
stelt men dat de geboorte geschiedde in een
openbare schuilplaats, een overdekte, door
gang tussen twee huizen). Onder invloed van
Sint Franciscus en St. Bernardus wordt de
armoede ingevoerd en dit komt dé dramati
sche kracht ten goede; het is koud (25
December), de schuilplaats een onbe
haaglijke ruïne, de herders gul met
hun gaven in de warm-menselijke mee
warigheid van de' middeleeuwer die
Kerstmis meebeleeft als een actuele ge
beurtenis en de spelers laat doen wat
hij zelf gedaan zou hebben, ware hij één
van de herders geweest
Os en ezel verwarmen het verkleumde
kind. Het middeleeuwse tafereel is van
een stille devotie, een kinderlijke poëzie.
In de volgens de profetie nu tot
Koningen getransformeerde Wijzen liet
de mogelijkheid het Goddelijke in het
Kind te accentueren. Het contrast tus
sen de rijke heersers die zich een lange
tocht door een wonderlijke ster laten
leiden en de schrale armoede van een
hulpeloos kind van een timmermans
vrouw, voor wie in de herberg geen
plaats was. Niettemin komen die rijk
aards dit kind in deze puinige ruïne dan
toch maar aanbidden!
Hun gaven, goud, wierook en myrrhe,
symboliseren achtereenvolgens: het God
delijk Koningschap. Christus' priester
schap en wezenlijk offer-zijn tevens, zijn
menselijkheid, sterfelijkheid en begra
fenis. Gedrieën zijn de geschenken een
beeld van: Christus, de God-mens.
De symboliek speelt trouwens een gro
te rol in de middeleeuwen Het stro
waarop het kind ligt is de maagdelijke
weide: de schoof korenstro ié het he
melse brood; os en ezel zijn zinnebeelden
van rein en onrein, van Jodendom en
heidendom; de drie Koningen stellen
de drie werelddelen voor, (vandaar dat
in deze tijd één der Koningen als kleur
ling uitgebeeld wordt) en tezamen met
het Kind vormen zij de vier generaties,
aangevend de al-omvattendheid en de
wereldzending van Zijn boodschap.
Na 1500 blijkt het wezen van de
voorstelling nog steeds traditio
neel, maar de uiterlijkheden ver
anderen; het landschap wordt klassiek,
de hoeveelheid personen in de voor
gaande periode reeds aanmerkelijk ver
groot, groeit thans uit tot een menigte
van figuranten in stoeten tegelijk; pracht
en praal worden geëxposeerd, de aanvan
kelijke spelonk wordt een marmeren
zaal. Om kprt te gaan: de renaissance-
geest doortrekt ook de kerstvoorstel
ling met als gevolgen: een hoger peil
van schilderkunstige techniek, maar te
vens »en vermindering van pieuze inti
miteit en een steeds snellere devaluatie
van het religieuze sentiment. Het Kind
Jezus gaat baby worden. Maar toch po
seert de renaissance Maria, haar Kind
tonend aan de herders, nog als Moeder
middelares.
In de barokke periode zet het deva-
luatieproces zich voort, maar toch
is de volmaakte schildersvaardigheid
in staat met de begeerlijke effecten van
licht en donker (waartoe reeds Geert-
Cravure naar Rubens (17e eeuw)
De godsdienst, die bezit pleegt te nemen van de gehele mens, is uiteraard
ook een rijke bron van inspiratie voor de diverse uitingen van kunst.
Tot diep in de middeleeuwen werd de kunst uitsluitend bevrucht door
de godsdienst, vonden de kunsten dus haar uitsluitend doel en bestaansrecht
in God, hadden zij in Zijn dienst een dienende functie ter verbreiding van de
kennis van de leer naast het woord van de priester.
Vóórdat het gedrukte boek een ruime verspreiding van opgetekende gedach
ten en feiten mógelijk maakte, waren het: het luisteren naar de priester, het
aanschouwen van uitbeeldingen en later het bijwonen van opvoeringen van
een „spel" dat gecomponeerd was op Evangelie-fragmenten of geloofswaar
heden, die de kennis van de leer aan de gelovigen moesten bijbrengen. Zelfs het
weerleggen van ketterijen en van de echte leer en daarnaast het ondersteunen
van dogma's, dus: het zuiver houden van de leer, geschiedde mede door middel
van de kunsten.
Deze waren dus van practische waarde door hun onderwijzende taak, een
persoonlijke getuigenis en op de laatste plaats en onbewust: kunst. Men had
niet de bedoeling kunstwerken te scheppen, men getuigde te openbaren
nutte van het geloof en de rechtzinnige leer en de bezielde overtuiging
waarmee dit geschiedde vormde het element dat wij kunst plegen te noemen.
De Geboorte van de God-mens uit de
Maagd is een belangrijk onderwerp ge
weest, en de weergave er van in de
beeldende kunst heeft haar eigen ge
schiedenis.
De vroegste voorstellingen hadden
het Evangelie tot uitgangspunt: in. ver
band met het voorgaande is dit zeer
logisch. Zonder de vrijheden der fan
tasie illustreerde men zuiver de feiten
in de heilige boeken, waaronder de z.g.
„apocriefen", de niet authentiek ver
klaarde geschriften. Op die vroegste
voorstellingen van Christus' geboorte
komen voor: het Kind, gehuld in wind
selen; Maria, in liggende houding op een
soort mat om het echt-menselijke van
de baring uit te beelden; Jozef, niet als
vader, maar de voedstervader: beschei
den afzijdig, in de overdrijving zelfs
apathisch en nors, denkt diep na over
de onbegrijpelijkheid van het gebeurde,,
was afwezig bij de geboorte om licht,
of stro, dan wel een vroedvrouw te
halen.
Deze vroedvrouwen komen tot in de
middeleeuwen op de kerstvoorstellingen
voor. Zij heetten Zelomi en Salome, de
nicht van Maria; zij vonden bij hun
komst het Kind reeds geboren en ter
wijl Zelomi constateerde dat de Moeder
Maagd gebleven was, twijfelde hieraan
Salome, maar bij het aanschouwen van
Maria verdorde haar hand, die weer ge
nas bij het biddend aanraken van het
Kind.
Dit fragment uit het apocriefe. Evan
gelie van Mattheus illustreerde het niet
direct te illustreren feit van de Maag
delijkheid, en hun aanwezigheid was
daartoe reeds voldoende.
In het tafereel houden ze zich veelal
bezig met het baden van het Kind.
Os en ezel herinneren aan voorspel
lingen, gedaan door de profeten Isaïas
en Habacuc. Zonder omhaal werd een
spelonk aangeduid als plaats van han
deling.
De aanbidding der w ij z e n (niet: ko
ningen), welk feest ouder is dan de
daarvan later gescheiden Geboortevie
ring, vindt op de oudste voorstellingen
plaats en al spoedig groepeerde men
herders in het vlak als eerste getuigen.
Van sfeer, onderlinge gebondenheid
en concentratie op het Kind is in de
voorstellingen van de eerste tien eeuwen
christendom nog geen sprake. De weer
gave is niet reëel, zakelijk, nuchter ver
standelijk, haar bedoeling is dan ook
dogmatisch vertellend.
De hierbij afgedrukte ikoon hoe
wel deze van later tijd is geeft die
Evangelie-uitbeelding zeer duidelijk
weer.
I
Ikone uit de Byzantijnse school van Kreta (daterend uit de 16e eeuw, maar geheel
aansluitend bij de traditie der oudste afbeeldingen van het Kerstgebeuren uit het
Oosten). Op een gouden fond verheft zich een rotslandschap. In het midden de
grot met de H. Maagd en het Kindje, de os en de ezel. Heel klein en nafief
geschilderd naderen de schaapjes. Onder links zit St. Jozef, door een van de
herders bezocht. Rechts wordt het Kindje door twee vrouwen gewassen. In het
midden naderen de Drie Koningen, door rode vlammetjes in hun voorhoofd
verlicht. Boven zingen de engelen. De boompjes, die op de berg groeien, zijn als
Chinese schermpjes.
Boheemse schildering uit de 13e eeuw.