HET LAMPJE door P.W.FRANSE Ontwikkeling, bloei, teruggang en nieuw perspectief ZATERDAG 24 DECEMBER 1949 PAGINA 3 S Kerstgroep van Matthieu Wiegman. gen tot St. Jans in de 15e eeuw pogin gen in het werk stelde) de wonderlijke mystiek van de Goddelijke geboorte te illustreren met middelen, die voorheen nog buiten bereik lagen. Maar het schil derkunstige middel wordt steeds meer doel. Uit deze tijd zijn vele zeer fraaie werken bekend, die echter meer bewon derd worden om kunstcritische motieven en sensuele vormschoonheid dan om de vote diepgang. Wordt in de barok het profane nog ih de geestelijke sfeer betrokken, in het rococotijdperk wordt het geestelijke ge profaneerd, aldus een scherpe zegging van Dr. Knipping. In die tijd komt het herdersspel als een amoureus geval los van het kerstvieren en worden Pastorale en Sicilienne profane dansen en muziek vormen. De 19e eeuw is enerzijds een on vruchtbaar teruggrijpen op de glorie van voorbije perioden, een „her"-beleving van de middeleeuwen, anderzijds wordt zij beïnvloed door de eigentijdse roman tische inslag en de ontkerstening van het volk, bij hetwelk nog een latent religieus heimwee sluimert, dat even opflikkert in de kerstsproke en in de even steriele degradatie van Kerstmis tot e>en eet- feest met rood-omfloerste lampen en geschitter van zilverpapier in denne- groen. Kerstmis verloopt daar in de uiterlijke bijkomstigheden. In de kunst is het uiteraard! niet anders. De kracht die de kunst moet maken ontbreekt, en daarmee gaan we onze twintigste eeuw in. Heel stil, als het geluk van de kerst nacht in de nabijheid van het rumoerig lallende Bethlehem, krijgt in onze eeuw een sterke drang naar eerlijke vernieu wing meer kracht. De traditie, die we in de gehele geschiedenis van het kerst- tafereel hebben gevolgd, leeft ook nu nog door. Philosoferend poogt men vorm te geven aan een voor het wazige oog nog niet voldoende gekristalliseerde geestelijke inhoud. Men zoekt naar ver antwoorde, persoonlijke zelfstandigheid in de uitbeelding, die zeker gevonden zal worden, maar deze is afhankelijk van milieu en omstandigheden, zoals dit alle eeuwen door geweest is. Het daghet m het Oosten! LEVINUS TOLLENAAR. Onze Verlosser, welbeminden, is vandaag geboren: laten wij bly zijn. Want er mag geen plaats zijn voor enige droefheid daar waar het de geboortedag is van het leven. Niemand is van deze blijdschap uitgesloten. Allen hebben eenzelfde re den tot vreugde: want zoals onze Heer niemand schuldeloos heeft bevonden, zo is Hij ook gekomen om allen zonder uitzondering te verlossen. Dat dan de heilige opspringe omdat zijn palmtak nabij is, dat de zondaar zich verheuge omdat hij uitgenodigd wordt tot de ver giffenis, dat de heiden moed vatte wijl hij geroepen wordt tot het leven. (Toespraak van Leo de Grote. Kerstmetten Het Kerstgebeuren in de beeldende kunst Middeleeuwse houtsnede. Wij zouden ook dat jaar Kerstmis vieren zonder echte stal. „Geen geld" zei vader, toen mijn zusje en ik ;r naar vroegen. „Geen geld'' zei ook moeder, „we kunnen het echt niet doen, jongens." En daarom ging zij aan de vooravond van Kerstmis naar boven en haalde uit een kast op de zolder het papieren stalletje met de papieren beelden, dat we ieder jaar zetten. Wanneer je er aan trok, kwam er een kindje naar voren, in een kribje van papieren stro, Maria en Jozef, os, ezel, alles van papier. Aan de ach terzijde van het stalletje zat een raam. Er was rood door schijnend papier over geplakt en daarachter zetten we altijd een klein petroleumlampje. Als dat lampje, brandde kwam er over het stalletje een zachte warme glans, alsof er werkelijk een wonder was gebeurd: het wonder van de heilige Kerstnacht. Ieder jaar konden we er met ogen vol bewondering naar kijken. Moeder spreidde dan ook wat gedroogd gras uit, dat je in iedere winkel kan kopen en in dat gras zette ze twee stenen schaapjes. Die vormden de enige luxe, die we ons hadden kunnen veroorloven. We waren er bijzonder trots op. Wanneer het avond was en het lampje brandde schaarden we ons om ons papieren stalletje. Mijn zusje kroop bij vader en ik zat op de leu ning van moeders stoel. We zongen Kerstliedjes. Ik ken ze nu nog woordelijk en dat komt alleen, omdat wij ze vïoeger zo vaak gezongen hebben. Het was heerlijk het te doen. Na een tijdje werd er gebeld en dan kwam grootmoe der. Grootmoeder woonde in een huis beneden ons en of schoon ze al heel oud was en altijd zei, dat ze erg hard horend werd hoorde ze, geloof ik, alles. Ook die Kerst liedjes. Ze kwam altijd zo gauw boven.... Ze ging dan in een leunstoel bij ons zitten en neuriede mee. Heel veel avonden tot en met Driekoningen lieten vader en moeder het lampje branden. Als er visite kwam moest het wel eens uit. Dan ging het electrisch licht aan en wilden de grote mensen praten. Maar anders.... Wij waren ieder jaar weer blij, wanneer moeder zei: „Kom jongens, nu gaan we het stalletje halen." We hadden het voor geen geld van de wereld willen missen. Tot dat jaar. Het is in mijn herinnering dat jaar, omdat toen voor het eerst het verlangen naar een nog mooiere, een kostbare stal ons had aangegrepen. Er gebeurt heel veel in een jaar. De mensen kunnen er in veranderen. Ook de kleine mensen, die kinderen zijn. Het is heel moeilijk om je met je verbeelding een voor stelling te vormen van hoe-het-ook-weer-was, wanneer de glans van de herinnering is verbleekt, omdat een hevig verlangen naar een werkelijkheid, uitgaande boven iedere vergelijking, je gegrepen heeft. Mijn zusje en ik passeer den op weg naar school iedere dag de winkel van de ge zusters Van Dam. Het was een winkel waarvoor je altijd even stil moest staan. Je keek naar de beelden, naar de boeken, naar de veelkleurige schilderijen achter het eta lageglas. De gezusters Van Dam legden veel smaak aan de dag bij het inrichten van haar etalage. Wanneer je haar winkel binnenkwam snoof je een geur, die het midden hield tussen vers gezette koffie en oude perkamenten, een geur, die je nergens kon thuisbrengen en toch voor je ge voel alleen maar daar hoorde. Het was een viendelijke prikkeling als een aangenaam gefluister aan je oor. „Kijk hier eens naar en kijk daar eens naar. Zou je dat niet willen hebben? Vind je dat niet mooi. En wat brandt de kachel weer lekker en wat is het buiten koud! Nee me vrouw, die schriften heb ik nog niet aangekregen. En wil jij nu eens een mooi plaatje van me hebben? Ja, dat is een heel mooi Crucifix nietwaar?" Je stond daar in de winkel en keek je ogen uit. Je snoof de geur en luisterde. Het was heerlijk! Eenmaal kocht ik bij de gezusters Van Dam een beeldje voor dertien cent. Ik wilde het zo graag nan mijn moeder geven. Het kostte vijf en twintig. Moeder heeft de resterende centen er zelf bij moeten betalen, maar de gezusters Van Dam vertrouwden daar graag op. Ze ga ven me het beeldje zonder contante betaling mee Bij deze gezusters nu dromde voor Kerstmis altijd een hele schaar kinderen voor de ramen. Geen wonder, want de etalage was zo stemmig ingericht, zo passend op het schone feest, dat je wel moest kijken, klein en groot. Altijd was er bij de Kerstgroepen van de gezusters wel een, die alles wat je ooit op dit gebied had gezien, in glorie en luister overtrof. De beelden leken voor ons kinderen te leven. We gingen ervan dromen en droegen ze in onze geest met ons mee. Thuis vertelden we erover. Enthousiaste verhalen, waarnaar vader en moeder glimlachend luisterden. Ja, we wilden ook wel graag zon kerstgroep, maar we zagen de onmogelijkheid daarvan spoedig in. We praatten er niet eens over. Tot dat jaar. Reeds uit de verte zagen wij de kinderen voor de etalage staan. Ze verdrongen elkaar en vochten bijna om een plaatsje. „Laten we hard lopen!" zei mijn zusje en we zetten het op een lopen en drongen ons tussen de rijen om ook maar wat te kunnen zien. En toen aanschouwden wij de mooiste kerstgroep, die de gezusters Van Dam in jaren hadden uitgesteld. De drie koningen schenen regelrecht uit het Oosten gekomen, de engelen zongen in koren het Gloria en Maria en Jozef leken zo wel uit de kerk. Het kindje, nee, zo'n kindje hadden we nog nooit gezien, zo echt. We stonden zonder woorden. Mijn zusje en ik keken elkaar even aan. Toen wisten we het. Zo'n kerstgroep wilden wij ook hebben Maar dat was onmogelijk! Onmogelijk? vroegen wij. Dit was de stal, waarnaar we altijd verlangd hadden. Jaren lang hadden we in een betovering geleefd, die van ons papie.ren stalle tje niet uitging. Hoefde ze daarvan ook niet uit te gaan? We beseften niet dat ons hart het stalletje is waarin wij kerstmis vieren. We konden ons niet realiseren, dat het daarop aankomt en de rest bijzaak is. We waren nog te jong om dat te begrijpen, We waren nog kinderen. We had den iets moois gezien en nu wilden we het hebben. Waarom anderen wel en waarom wij niet? Ontevredenheid sloop in ons hart. Een vage beschuldiging formuleerde zich tegen onze ouders, die ons al die jaren met het papieren stalletje voor de gek gehouden hadden. Zij wisten wel, dat het eigenlijk niet mooi was. Waarom hadden ze dat nooit ge zegd? Toen kregen we het vermoeden van de werkelijke feiten, We begonnen te begrijpen, dat onze maatschappe lijke welstand er schuldig aan was. De. beschuldiging van bedrog raakte op de achtergrond. Bedroefdheid, een klein ^beetje bedroefdheid kwam er voor in de plaats „Geen geld," zei vader, toen we schuchter onze verlangens uitten. „Geen geld," zei moeder en ze wachtte even voor ze dat zei. Alleen grootmoeder vond het niet erg. „Wees maar blij, dat je nog een papieren stalletje hebt," zei ze. „Dat had ik vroeger niet eens, zo arm was ik...." Maar het kon ons toch nie.t over onze teleurstelling heen zetten, Tezelfdertijd had de Sint Vincentiusvereniging in onze parochie een Kerstloterij georganiseerd ten bate van de Stille Armen. Er was slechts één prijs: de Kerst groep van de gezusters Van Dam. Toen moeder daags voor Kerstmis een lot kocht, kon ze niet voorzien hoeveel ple.- zier ze ons daarmee bereidde. Want wij wonnen die Kerst groep! Ik herinner mij nog best hoeveel opschudding dat bericht teweeg bracht. Het was de avond voor Kerstmis. Op de schoorsteen stond het papieren stalletje met het gras en de schaapjes. Om ons tegemoet te komen had moeder er zelfs een derde schaapje bij gekocht Toen vader thuis kwam bracht hij een ster mee, die hij van het plafond liet neerdalen tot boven de kribbe. Onze ouders deden werkelijk alles om he.t ons zoveel mogelijk naar de zin te maken. Maar wij bleven teleurgesteld Mijn zusje en ik konden nu niet direct zeggen, dat we die ster en dat schaapje niet mooi vonden. Dat zou oneerlijk zijn geweest. Alleen! het bevredigde ons niet. Die kerstgroep van de gezusters Van Dam waarde maar steeds rond in onze geest. Toen werd er gebeld. „Wat zal dat nu zijn?" vroeg moeder. Ze deed zelf open en daar kwam een jongeman naar boven met een groot pak onder de arm, gevolgd door nog twee jongeman nen met een nog groter pak. Op moeders vraag wat zij kwamen doen, antwoordden ze: „Maar mevrouw, u hebt de prijs gewonnen." „Welke prijs?" vroeg moeder. „De Kerstgroep van de Vincentiusvereniging," antwoordden ze. Moeder wist een ogenblik niet wat ze zeggen moest en vader, die van dei loterij helemaal niet op de hoogte was, keek haar met ogen vol verbazing aan Hoeveel verbaasder keek hij, toen de Kerstgroep uit de pakken te voorschijn kwam! „Nee maar, nee maar," rie.p hij en hij liep opge wonden door de kamer heen en weer en pakte overal pa pieren op om ze daarna weer overal te laten liggen. Mod der leek wel een jong meisje. Ze straalde! En mijn zusje, en ik waren door het dolle heen. De stal werd op een tafeltje gezet. De beelden kwamen er rond om heen. In de stal was ne.t als in het papieren stalletje een raampje uitgesne den en ook daar was van dat rode doorschijnende papier overheen geplakt. Hier kon nu mooi ons lampje, achter staan. Dat zetten we meteen neer. Het papieren stalletje ver dween. Moeder schoof het weer in elkaar en vertrouwde het aan mij toe, maar ik wilde het niet langer in de kamer zien Ik rende ermee naar boven en borg het in de kast. „Zo," zei ik, „zo." Toen ik beneden kwam waren vader en moeder druk bezig met het opstellen der beelden. Om te zorgen, dat er niets brak, mochten mijn zusje en ik niet dichtbij komen. Eindelijk waren ze klaar. Vader deed het electrjsch licht uit, moeder stak het lampje aan en we schaarden ons om de stal. Dit keer zat ik bij vader en moe der had mijn zusje bij zich genomen. Zonder iets te zeggen, alleen maar kijkend met grote ogen en heel gelukkig zaten we daar. Dat duurde een hele tijd. Vader zette de radio aan. Zacht stroomde de muziek door de kamer. Toen ging de bel. „Nu is het grootmoeder," zei moeder. Ze had gelijk. Ik deed grootmoeder open. „Ja," riep grootmoeder. „O, grootmoeder," antwoordde ik, „u moét gauw boven komen. Zoiets moois als er nu in de kamer staat heeft u nog nooit gezien!" „Is het werkelijk?" vroeg grootmoeder. ,.Ja," riep ik, „we hebben een echte stal. Hij is vanavond gekomen. Gewonnen in de loterij O, grootmoeder, hij is zo mooi. „Je maakt me nieuwsgierig, jongen," zei grootmoeder. Ze beklom hijgend de treden en boven bleef ze even staan om op adem te komen. Ik gunde haar haast geen tijd Steunend op mijn arm kwam grootmoeder de kamer bin nen. Voorzichtig stapte ze over de drempel. Maar toen ze de stal in het oog kreeg bleef ze staan. „Lieve hemel!" hijgde ze. „Ja," lachte moeder, „wat zegt u daar wel van?" Grootmoeder antwoordde niet. Ze deed een paar passen naar voren en scheen nog beter te willen kijken. Ze liet haar ogen gaan over het dak van de stal, de schaapjes, de her ders, Maria en Jozef, de os en de ezel, het Kindje- in ds kribbe.... Het was zo stil, dat je het lampje kon horen zoeven. We keken haar vol verwachting aan, maar grootmoe der zei niets. Ze kwam alleen nog wat meer naar voren. „Nou, grootmoeder?" vond ik, want ik kon het niet uit houden. „Stil," zei moeder, „grootmoedér zal nog even willen kijken." Grootmoeder knikte Ze boog zich over de stal. Even keek ze wat er achter stond. Toen ze haar hoofd terugtrok lag er een tevreden uitdrukking op haar gelaat. Het was net of ze zich ergens ongerust over had gemaakt en die ongerustheid nu van haar was weggenomen. Ze lachte. En toen ik haar aankeek, zag ik een glans van mildheid en, blijdschap in haar ogen. Grootmoeder was blij om iets wat ik toen niet kon begrijpen. „Ja," zei ze, „die stal is erg mooi, erg mooi. En jullie heb ben er heizelfde lampje achter gezet, zie ik. Ze ging zitten. Weer, in de stilte, kon je het lampje horen zoeven. Bisschoppelijk Museum, Haarlem. De middeleeuwen (niet meer: tijd van opkomst en los making van het heidendom, maar tijd van bloei, van een unaniem-beleefd christendom) zien de geboorte niet speciaal als een dogmatische verstandelijkheid, doch eerder als een dogmatische vanzelfsprekendheid, waarvan het prettig vertellen is. Men ontdekt het poëtisch element. Naast de uitbeelding van 't Evangelie, welke men tradi tioneel aanhoudt, gaat de legende een rol spelen; de. uit beelding in de beeldende kunst inspireert zich daarenboven op de uitbeelding, zoals deze gege.ven wordt in het liturgi sche toneelspel. Het is duidelijk, dat, wanneer men de figu ren uit het kerstver haal laat spelen door mensen van vlees en bloed, de Goddelijke Geboorte in een men selijker sfeer betrokken wordt De spelers moe ten uiteraard houdin gen aannemen en deze zijn ontleend aan het dagelijkse leven, aan de reële praktijk; zij moeten ook acteren, -iets uitvoeren om het spel levendig te hou den. He.t Kind, dat niet langer in windselen is, ligt naakt, bijvoorbeeld op de sluipr of op een slip van de mantel van Maria en deze ligt niet meer maar knielt aanbiddend voor Haar Kindje neer. Tot dusver misten we dit innige, menselijke en zo begrijpelijke contact. Ook Jozef wordt minder afzijdig, kijkt eens vriendelijk naar het Kind, welks goddelijk heid wordt aangegeven door een stralen krans, hij houdt zich onledig met luiers was sen of pap koken, maakt zich nuttig met een lantaarn om bij te lichten (het was een don kere nacht). Ook hij krijgt dus in het tafereel een taak, die van zorgzaamheid getuigt, en bidt zo af en toe ijverig mee. De zin voor realisme, plaatst op het litur gisch toneel als decor het stro-dak op vier palen, dat de stal moet aangeven. (Ook wel, in plaats van de stal, veronder stelt men dat de geboorte geschiedde in een openbare schuilplaats, een overdekte, door gang tussen twee huizen). Onder invloed van Sint Franciscus en St. Bernardus wordt de armoede ingevoerd en dit komt dé dramati sche kracht ten goede; het is koud (25 December), de schuilplaats een onbe haaglijke ruïne, de herders gul met hun gaven in de warm-menselijke mee warigheid van de' middeleeuwer die Kerstmis meebeleeft als een actuele ge beurtenis en de spelers laat doen wat hij zelf gedaan zou hebben, ware hij één van de herders geweest Os en ezel verwarmen het verkleumde kind. Het middeleeuwse tafereel is van een stille devotie, een kinderlijke poëzie. In de volgens de profetie nu tot Koningen getransformeerde Wijzen liet de mogelijkheid het Goddelijke in het Kind te accentueren. Het contrast tus sen de rijke heersers die zich een lange tocht door een wonderlijke ster laten leiden en de schrale armoede van een hulpeloos kind van een timmermans vrouw, voor wie in de herberg geen plaats was. Niettemin komen die rijk aards dit kind in deze puinige ruïne dan toch maar aanbidden! Hun gaven, goud, wierook en myrrhe, symboliseren achtereenvolgens: het God delijk Koningschap. Christus' priester schap en wezenlijk offer-zijn tevens, zijn menselijkheid, sterfelijkheid en begra fenis. Gedrieën zijn de geschenken een beeld van: Christus, de God-mens. De symboliek speelt trouwens een gro te rol in de middeleeuwen Het stro waarop het kind ligt is de maagdelijke weide: de schoof korenstro ié het he melse brood; os en ezel zijn zinnebeelden van rein en onrein, van Jodendom en heidendom; de drie Koningen stellen de drie werelddelen voor, (vandaar dat in deze tijd één der Koningen als kleur ling uitgebeeld wordt) en tezamen met het Kind vormen zij de vier generaties, aangevend de al-omvattendheid en de wereldzending van Zijn boodschap. Na 1500 blijkt het wezen van de voorstelling nog steeds traditio neel, maar de uiterlijkheden ver anderen; het landschap wordt klassiek, de hoeveelheid personen in de voor gaande periode reeds aanmerkelijk ver groot, groeit thans uit tot een menigte van figuranten in stoeten tegelijk; pracht en praal worden geëxposeerd, de aanvan kelijke spelonk wordt een marmeren zaal. Om kprt te gaan: de renaissance- geest doortrekt ook de kerstvoorstel ling met als gevolgen: een hoger peil van schilderkunstige techniek, maar te vens »en vermindering van pieuze inti miteit en een steeds snellere devaluatie van het religieuze sentiment. Het Kind Jezus gaat baby worden. Maar toch po seert de renaissance Maria, haar Kind tonend aan de herders, nog als Moeder middelares. In de barokke periode zet het deva- luatieproces zich voort, maar toch is de volmaakte schildersvaardigheid in staat met de begeerlijke effecten van licht en donker (waartoe reeds Geert- Cravure naar Rubens (17e eeuw) De godsdienst, die bezit pleegt te nemen van de gehele mens, is uiteraard ook een rijke bron van inspiratie voor de diverse uitingen van kunst. Tot diep in de middeleeuwen werd de kunst uitsluitend bevrucht door de godsdienst, vonden de kunsten dus haar uitsluitend doel en bestaansrecht in God, hadden zij in Zijn dienst een dienende functie ter verbreiding van de kennis van de leer naast het woord van de priester. Vóórdat het gedrukte boek een ruime verspreiding van opgetekende gedach ten en feiten mógelijk maakte, waren het: het luisteren naar de priester, het aanschouwen van uitbeeldingen en later het bijwonen van opvoeringen van een „spel" dat gecomponeerd was op Evangelie-fragmenten of geloofswaar heden, die de kennis van de leer aan de gelovigen moesten bijbrengen. Zelfs het weerleggen van ketterijen en van de echte leer en daarnaast het ondersteunen van dogma's, dus: het zuiver houden van de leer, geschiedde mede door middel van de kunsten. Deze waren dus van practische waarde door hun onderwijzende taak, een persoonlijke getuigenis en op de laatste plaats en onbewust: kunst. Men had niet de bedoeling kunstwerken te scheppen, men getuigde te openbaren nutte van het geloof en de rechtzinnige leer en de bezielde overtuiging waarmee dit geschiedde vormde het element dat wij kunst plegen te noemen. De Geboorte van de God-mens uit de Maagd is een belangrijk onderwerp ge weest, en de weergave er van in de beeldende kunst heeft haar eigen ge schiedenis. De vroegste voorstellingen hadden het Evangelie tot uitgangspunt: in. ver band met het voorgaande is dit zeer logisch. Zonder de vrijheden der fan tasie illustreerde men zuiver de feiten in de heilige boeken, waaronder de z.g. „apocriefen", de niet authentiek ver klaarde geschriften. Op die vroegste voorstellingen van Christus' geboorte komen voor: het Kind, gehuld in wind selen; Maria, in liggende houding op een soort mat om het echt-menselijke van de baring uit te beelden; Jozef, niet als vader, maar de voedstervader: beschei den afzijdig, in de overdrijving zelfs apathisch en nors, denkt diep na over de onbegrijpelijkheid van het gebeurde,, was afwezig bij de geboorte om licht, of stro, dan wel een vroedvrouw te halen. Deze vroedvrouwen komen tot in de middeleeuwen op de kerstvoorstellingen voor. Zij heetten Zelomi en Salome, de nicht van Maria; zij vonden bij hun komst het Kind reeds geboren en ter wijl Zelomi constateerde dat de Moeder Maagd gebleven was, twijfelde hieraan Salome, maar bij het aanschouwen van Maria verdorde haar hand, die weer ge nas bij het biddend aanraken van het Kind. Dit fragment uit het apocriefe. Evan gelie van Mattheus illustreerde het niet direct te illustreren feit van de Maag delijkheid, en hun aanwezigheid was daartoe reeds voldoende. In het tafereel houden ze zich veelal bezig met het baden van het Kind. Os en ezel herinneren aan voorspel lingen, gedaan door de profeten Isaïas en Habacuc. Zonder omhaal werd een spelonk aangeduid als plaats van han deling. De aanbidding der w ij z e n (niet: ko ningen), welk feest ouder is dan de daarvan later gescheiden Geboortevie ring, vindt op de oudste voorstellingen plaats en al spoedig groepeerde men herders in het vlak als eerste getuigen. Van sfeer, onderlinge gebondenheid en concentratie op het Kind is in de voorstellingen van de eerste tien eeuwen christendom nog geen sprake. De weer gave is niet reëel, zakelijk, nuchter ver standelijk, haar bedoeling is dan ook dogmatisch vertellend. De hierbij afgedrukte ikoon hoe wel deze van later tijd is geeft die Evangelie-uitbeelding zeer duidelijk weer. I Ikone uit de Byzantijnse school van Kreta (daterend uit de 16e eeuw, maar geheel aansluitend bij de traditie der oudste afbeeldingen van het Kerstgebeuren uit het Oosten). Op een gouden fond verheft zich een rotslandschap. In het midden de grot met de H. Maagd en het Kindje, de os en de ezel. Heel klein en nafief geschilderd naderen de schaapjes. Onder links zit St. Jozef, door een van de herders bezocht. Rechts wordt het Kindje door twee vrouwen gewassen. In het midden naderen de Drie Koningen, door rode vlammetjes in hun voorhoofd verlicht. Boven zingen de engelen. De boompjes, die op de berg groeien, zijn als Chinese schermpjes. Boheemse schildering uit de 13e eeuw.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1949 | | pagina 3