Liturgisch leven E EttlCDE noorman: s i Het dichterschap in den beginne en daarna Adamde eerste dichter De verloren helderheid Mensen op reis i iDimr Mogelijkheid tot voorkeurstemmen sterk uitgebreid Chefarine 4 Het rode potlood wordt zwart m Griepbestrijding met 4 middelen tegelijk. Blijkens toelichting op ontwerp nieuwe kieswet Kindje verkouden? 1 LITERAIRE KRONIEK J.J.A.BOILER ZATERDAG 7 JANUARI 1950 PAGINA 3 Kiezersregister Yoor de bestrijding van griep Is Chefarine „4" een zeer doeltreffend middel. Elk tablet bevat 4 genees middelen, die in de gehele wereld beroemd zijn geworden en millioenen mensen al baat brachten. Het be standdeel Chefarox zorgt dat - al is de werking zeer krachtig - uw maag toch niet van streek raakt, m (53^—— ^j?7 Orde van de H. Gregoriu» voor Paul Brand Jo Juda leraar Kon. Conservatorium gedwarsboomde JJlLllJ/Jj In alle verhandelingen, waarin de manier wordt besproken, waarop de Katholieke leken hun heiligheid in deze wereld moeten trachten te ver wezenlijken, wórdt de nadruk gelegd °P de grote en essentiële waarde van de liturgie voor het geestelijk leven. Het is niet onze bedoeling hier de theo retische grondslag van deze opvatting in bijzonderheden uiteen te zetten. Wij hebben er overigens bij herhaling op deze plaats telkens en telkens weer op EeWezen. Van groter nut lijkt het ons oeze waarheid practisch duidelijk te •haken door de rijke liturgische inhoud van een bepaalde dag met onze lezers le behandelen. De Zondag onder het octaaf van Drie koningen biedt daarvoor gelegenheid te oyer. Deze Zondag valt in de liturgische Viering van de Kerk samen met het feest van de Heilige Familie. Als wij deze beide Misformulieren nu eens met elkaar vergelijken, dan ontdekken wy spoedig, dat er hier een zeer beteke nisvolle parallel te trekken is. die ons een diepgaande lering verschaft. Het feest van de H. Familie stelt ons het leven van het H. Huisgezin te Na zareth voor in zijn volkomen oriëntatie op God en zo wordt het leven van Jesus, Maria en Joseph het grote voorbeeld Voor ieder katholiek gezin. Op de Zondag onder het octaaf van driekoningen houdt de Kerk ons het antwoord voor, dat de twaalfjarige Jesus bij Zijn wedervinding in de tem pel aan Zijn Moeder gaf. en daaruit trekt zij voor het grote gezin van alle Christenen de conclusie, dat de vreugde om de gekomen Verlosser, wil zij haar doel bereiken, zich noodzakelijk uiten moet in een onvoorwaardelijk vol brengen van Gods H. Wil. Dit is het grote thema, dat de liturgie, het hele kerkelijk jaar door, telkens weer in het middelpunt van onze aan dacht plaatst. In allerlei variaties. De grote openbaring van Christus immers komt in wezen hierop neer, dat zij ons eien totaal nieuwe, maar nu ook definitieve, m.a.w. de enig juiste ken nis geschonken heeft met betrekking tot de juiste situatie van de mens op aarde. Wij zijn voor de eeuwigheid ge schapen. Daarorp kan er ook geen andere le vensopvatting aanspraak maken op de absolute waarheid dan die, *'elke het aardse leven in zijn geheel zowel als In al zijn onderdelen in dit licht be schouwt. Tijd en eeuwigheid concen treren zich noodzakelijk om het hoogste Soed. Hemel, en aarde, het hele planten en dierenrijk verkondigen onophoude lijk Gods lof. Alleen de mens maakt "'erop een uitzondering. Hem is het B.eSev)en zelf zijn leven in de juiste cbting te sturen. Met zijn verstand en vrije wil moet hij zelf zijn houding legenover God in volle vrije keuze be palen. Het onfeilbaar zeker eenmaal komende oordeel kan immers alleen dan ®en beloning of een straf met zich brengen, indien het beoordeelde gedrag ?an de mens werkelijk steunt op eeri mderdaad vrije wil. Nu is 't een feit, dat wij onze eeuwige gelukzaligheid moeten verdienen in een Vfereld. die ons beslist vijandig is ge- 2'nd, die op ontelbare wijzen tracht ons ben kwade te beïnvloeden. Trouw zijn aan God eist een onophoudelijke strijd in allerongunstigste omstandigheden. Waarom dat zo door God is bepaald, blijft een mysterie tot op de jongste dag. Maar God „heeft ons niet als wezen achtergelaten". Als tegenwicht tegen de Verderfelijke invloed van de wereld heeft Christus Zijn Kerk gesticht met de opdracht door haar leiding, leer en genade-middelen de voortdurend in geestelijk gevaar verkerende Christenen te beschermen en in het rechte spoor te houden. Zodoende staan ons altijd en overal goddelijke hulp en steun ten dienste, waardoor wij onfeilbaar zeker m staat zijn iedere aanval van het kwaad met succes het hoofd te bieden. Heiligheid, geleerdheid en kunst zinnigheid hebben geleidelijk in de liturgie van de H. Kerk rond om het H. Misoffer een monument op gericht van diepzinnige lering en on vergankelijke schoonheid. De liturgie is in haar geheel gebaseerd op de geschie denis van onze Verlossing, op het leven en de leer van Jesus Christus. Zij bevat een onuitputtelijke schat van wijze les sen, aansporingen, Godsverering en ge beden om bijstand, die, zo zij bewust en eerlijk doorleefd worden, in iedere Christen het heilig bewustzijn levendig houden van zijn heilige en verheven roeping. Herhaaldelijk en met nadruk heeft bet kerkelijk gezag er dan ook op aan gedrongen, dat de gelovigen deze rijke bron van genaden niet onbenut zouden laten en zich met alle aandacht zouden Verdiepen in de geestelijke leiding, die de liturgie zodoende aan ieder tracht te geven. En dit dus te meer, daar het H. Misoffer immers met de priester door alle aanwezigen mede-opgedragen wordt. Het is geen overdreven voorstelling van zaken te beweren, dat het geeste lijk leven van elke Katholiek een onge kende bloei zou bereiken, als men ertoe kon komen geheel en al. diep-overtuigd, mee te leven met de liturgische jaar kring. Deze Zondag bewijst dit weer eens onweersprekelijk. De voortschrijdende verlossingsgeschiedenis volgend heeft de Kerk vandaag het optreden van de jeugdige Jesus in de tempel als hoofd gedachte gekozen. Natuurlijk wordt er nog gejuicht over de pas geboren Chris tus De Kerstvreugde is te diep in aller harten doorgedrongen, dan dat wij spoe dig deze geestelijke weelde zouden ver geten Maar het Kerstfeest is niet alleen vreugde het betekent ook een totale verandering in ons leven De Verlosser is ons immers een opdracht komen brengen, een levenstaak, die heel ons verblijf hier op aarde vult. Daarom leert ons reeds de twaalfjarige Jesus. „Ik moet mij bezighouden met de din gen van Mijn Vader". Dat tekent onze taak: ons zelf als een offer opdragen aan God in trouwe plichtsvervulling en nederige gehoor zaamheid. Christus is immers in alles ons voorbeeld. Sint Paulus waarschuwt ons dringend tegen alle zelfoverschatting. Daar is niet de minste reden voor. Wat wij ook bezitten hebben wij om niet van God ontvangen. En zonder de hulp van Zijn genade zijn wil inderdaad tot niets goeds in staat. Zelfoverschatting is daar om niet alleen een leugen een bedrie gen van ons zelf, maar zelfs in hoge mate belachelijk. De Mis van de H. Familie is niet minder duidelijk in deze Alleen al het feit dat dit feest door de H. Kerk wordt gevierd. wijst op^de voortdurende zorg van de Khten{je geestelijke tegenweer de ontwrichtx en ontkerstenende invloed van "e reld tegen te gaan. Door ons het leve van het H. Gezin van Nazareth voor ogen te stellen als ons voorbeeld, wil ae Kerk ons leren, dat alle toegeven aan de geeSt van de wereld in onze gezinnen uit den boze is. Er kan geen geluk en vrede heersen in een gezin waar God niet de voornaamste plaats inneemt. En juist omdat het gezin de grondslag is van het al of niet gezonde leven van de maatschappij, is het van essentieel be lang dat de juiste gerichtheid van het mensenleven op fiijn doel een vaste basis vindt in het gezin. Wat een rijkdom aan edele gedachten bevat de H. Mis van de H. Familie. Is het te veel gevraagd, alvorens naar de kerk te gaan, vijf minuten te besteden aan een rustige vergelijking en over weging van deze liturgische lering en gebeden? Het gaat toch om onze hoog- ^Een^korte'voorbereiding op wat wij gaan doen in de kerk zet ons hart en onze geest wijd open voor de inwerking Het Nederlandse stelsel van evenre dige vertegenwoordiging heeft thans een practische toepassing van ongeveer der tig jaar achter zich. Hoewel het gedu rende die jaren herhaaldelijk wettelijke wijzigingen heeft ondergaan, zijn de grondtrekken nochtans onveranderd ge bleven. In de nieuwe kieswet zoals deze namens het Centraal Stembureau aan de minister van Binnenlandse Zaken is aangeboden en waarvan wij de voor naamste punten reeds hebben vermeld, blijven deze grondtrekken ongewijzigd. Het stelsel van de enkelvoudige voor keur, zoals dit thans voor alle verkie zingen geldt, wordt echter vervangen door dat van de facultatieve meervou dige voorketir, dat wil zeggen, dat de kiezer óf kan stemmen op de lijst in haar geheel, waardoor hij mede de volgorde daarvan aanvaardt, óf wel die volgorde door nummering van de can- didaten der lijst geheel naar eigen wens kan wijzigen. In de toelichting wordt o.m. opge merkt, dat het om verschillende rede nen niet geheel juist is de partijinvloed tot de uitsluitend beslissende te maken. Met andere woorden: het stelsel van de gebonden lijst worde niet aanvaard. Aan de kiezers moet ook invloed ten aanzien van de aanwijzing der gekoze nen worden toegekend. Waarom? Het is nu eenmaal een feit, dat de grote massa der kiezers geen deel uitmaakt van enige politieke partij-organisatie. Het argument, dat een ieder toch lid van een politieke organisatie worden kan, indien hij dat wenst, heeft slechts theoretische betekenis. Men moet nu eenmaal van de werkelijkheid uitgaan en deze houdt in, dat ten onzent geen enkele politieke partij meer dan de helft van haar aanhang onder de kiezers tot haar leden telt en dat bij de meeste partijen het ledental slechts een klein deel van het aantal aanhangers be draagt. Reeds om psychologische redenen is daarom het 6telsel van de gebonden lijst onaanvaardbaar. Ons stelsel is ook practisch weinig bevredigend. De gesignaleerde onvol maaktheid leidt er deels bewust, deels onbewust toe, dat de kiezer in arren moede maar op nummer één stemt. Hij kan toch niet zijn werkelijke voorkeur uitdrukken. Het aantal zogenaamde „voorkeurstemmen" blijft mede daardoor (afgezien van raadsverkiezingen, vooral in kleinere gemeenten) betrekkelijk ge ring. Een en ander heeft dus er toe geleid invoering van het facultatieve nummer stelsel voor te stellen voor de verkie zingen voor de Tweede Kamer, voor die der Provinciale Staten en voor die der grote en middensoort gemeenteraden. In de kleine gemeenten, met een gemeen teraad van zeven of elf leden (dit zijn de gemeenten met niet meer dan 6000 inwoners) dient nog een stap verder te worden gegaan. Bij verkiezingen van deze kleine ge meenteraden verkrijgt de kiezer nog groter vrijheid, daar hij de bevoegd heid krijgt de nummering niet tot de candidaten van één lijst te beperken, maar zijn candidaten vrij te kiezen uit alle gestelde, op welke lijst zij ook voor komen. De verkiezing voor de Eerste Kamer, waarbij het facultatieve nummerstelsel reeds bestaat, wordt door dit wetsont werp niet geraakt. Deze blijft voor 99 pet. ongewijzigd. Ook op ander gebied voldoet deze wet niet meer ten volle aan de eisen welke thans aan haar gesteld moeten worden. Dit geldt, om de drie belangrijkste on derdelen met name te noemen: de in richting van de kiezerslijst, het stemmen in een andere gemeente en het stemmen bij volmacht. Voorgesteld is een kiezersregister in te stellen, dat na zijn vaststelling verder zal blijven bestaan en dat zal worden bijgehouden op dezelfde yujze, als thans ten. aanzien van het bevolkingsregister geschiedt Uiteraard zal het ook bij dit stelsel nimmer mogelijk zijn het kiezersregister bij te houden tot op de dag, waarop de stemming geschiedt. Om deze reden is voorgesteld het kies recht toe te kennen aan al degenen, die op de dag der candidaatstelling, het be gin van iedere verkiezing, aan de reeds bestaande eisen voldoen. Ook in de regeling van het elders stemmen kan nog verbetering worden aangebracht. Thans wordt voorgesteld aan de kiezers op hun verzoek toe te staan hetzij in de gemeente in welker kiezersregister zij op de dag der can didaatstelling zijn opgenomen, hetzij in een door hen bij het indienen van dat verzoek aan te wijzen gemeente aan de stemming deel te nemen. Hiertoe is nodig, dat de kiezer van beide gemeen ten een oproep om te stemmen ont vangt. Hij kan dan op de dag der stem ming zelf bepalen, waar hij zijn stem recht zal uitoefenen. Tenslotte is ook het stelsel van het stemmen bij volmacht aan een herzie ning onderworpen. Tegen de bestaande regeling wordt reeds geruime tijd als bezwaar naar voren gebracht, dat deze te omslachtig is. Deze procedure kan aanzienlijk vereenvoudigd worden. In het ontwerp wordt voorgesteld de mogelijkheid te openen het verzoek schrift om bij volmacht te mogen stem men tot op veertien dagen voor de dag der stemming in te dienen. Er blijft dan nog voldoende tijd over de terzake no dige handelingen te verrichten. Het Centraal Stembureau is allengs naast zijn taak als Centraal Stembureau een daarvan volkomen losstaande taak gaan verrichten, welke noch in de wet, noch ook in zijn naam tot uitdrukking komt, namelijk die van voorlichting en advies bij de ^uitvoering—-an de kieswet. In het ontwerp wordt voorgesteld, dat 'n permanent adviescollege aan de minis ter van Binnenlandse Zaken ten dienste staat, terwijl het verder door het aan duiden van dit lichaam met de naam „kiesraad" deze werkzaamheid nader accentueert. Voorgesteld wordt tenslotte het uit brengen van de stem niet meer met rood, doch met zwart potlood te doen geschie den. Advertentie Dan rug, keel en borstje inwrijven met A Advertentie BEROEMDE CENEESMIDDtiEM IN ÉÉN TABLET TEGEN PUNEN EN GRIEP. 20 TABLETTEN 4 75 a van de genade. Op die manier komen wij in de kerk in een innerlijke ge steltenis, die ons bereid heeft gemaakt de leiding van de H» Kerk gewillig en gaarne te volgen. Wij zullen Gods na bijheid sterk ervaren en het leven met totaal andere ogen bekijken, als wij voor Gods aanschijn ernstig hebben na gedacht over de inhoud van ons eigen bestaan. Waarschijnlijk wordt aldus de H. Mis van morgen een ware open baring voor ons. Kardinaal Spellman organiseerde in New York een groot feest voor vonde lingetjes. Hij paf hun persoonlijk ieder een geschenkje. Hier overhandigt hij aan een negerinnetje een pakket. Stemt om China 54 Wat bedoelt ge?" vroeg Ming, terwijl Eric hem meevoerde in de richting vanhun eigen kamp. „Wat hebben wij volgens u dan wel vergeten?" De keizer! De keizer bevindt zich in de Japanse legerplaats." Ene maakte een driftig gebaar Gesteld dat wij aanvallen. Gesteld zelfs dat wij hem kunnen naderen om hein te beschermen tot Lotus van Jade de grensregimenten gewaarschuwd heeft. Ik ken Baldon en de keizerin. Zij zullen de keizer liever vermoorden dan hem levend in onze handen achter te laten. Neen Ming. Op het ogenblik dat wij openlijk tot de aanval overgaan is het leven van de man die wij willen redden m gevaar. En bv iedere stao die wij naderen wordt dat gevaar groter. Maar wat wilt ge dan?" riep Ming opgewonden uit. „Hier werkeloos blijven toezien hoé de keizerin haar plan ten uitvoer brengt en het rijk aan de Japanners UitErif Antwoordde 'niet De hevige tweestrijd waarin hij verkeerde tekende zich op zifn oeTcht Af Ming wierp hem van terzijde een bezorgde blik toe „Laat m,j even denken mompelde de Noorman. „Er moet een andere oplossing zvjn. Maar hoe Zwijgend, in diep nadenken verzonkenkeerden zij naar hun kamp terug, waar de mannen zorgvuldig hun wapens beproefden. De kleine filosoof Tai was de eerste die hen opjnerkte, en gewichtig kwam hij hen tegemoet. „Alles gaat uitstekend onder mijn wijze leidingnep hy reeds van verre. „De mannen zijn zéér volgzaam. Ah, bijna zou ik er aan denken de vijf zakken wijn, welke wij op dezelfde wijze buitmaakten als het paard voor Lotus van Jade onaer hen te verdelen. Hoewel," voegde hij er na enig nadenken aan toe, „een zak waarschijnlijk ook wel voldoende zou zijn. Tenslotte moet er iets voor de wijsheid mA,WijnVen?" Plotseling verhelderde Eric's gezicht. „O mijn vriend."' riep hij lachend uit. „Uw geest is groter dan ge zei] vermoedt. Zijt ge nog steeds zo verzot °P hoe noemt ge het ook weer De Zeven Vreugden van het Hemelse Rvk? Goed! Ge zult meer wijn drinken dan ge kunt bevatten." ui.?» „Ja maar" stotterde Tai argwanend, „wat-watdit ts toch met ge-gevaarlvk. „Zeer gevaarlijk!" beloofde Eric grinnikend. „Maar ge zult u er later op kunnen beroemen de enige filosoof te zijn die een keizerrijk redde met een wijnzak. zich tot Ming wendend, vervolgde hij: „Ik geloof dat ik het gevonden heb. ny gaan de keizer bevrijden zonder een druppel bloed te vergieten T T et is een onverdeeld genoegen het nieuwe jaar te beginnen met een kro- r~f niek gewijd aan de jongste poëziebundel van Bertus Aafjes „In den i beginne", reeds enige maanden geleden verschenen, maar hier nog met uitvoerig ter sprake gebracht. Elders in de pers is over deze bundel bevattende één ongeveer 800-regelig gedicht over de luister en de ontluistering van het eerste mensenpaar, intussen het een en ander geschreven, waaruit duidelijk blijkt, dat Aafjes een dichter is, die met slechts instemming maar ook felle bezwaren uitlokt. Dit komt, omdat Aafjes niet zo 1,1 aar het paradijsverhaal heeft herdicht, maar het bijbelse gegeven heeft geïnter preteerd als persoonlijk drama en daarenboven als kenschetsing van de situatie, waarin speciaal de hedendaag se dichter zich bevindt. Na de zondeval, weten wij, verloren fidam en Eva onmiddellijk hun inge schapen helderheid van geest en hun geneigdheid tot het goede. Voor Aaf jes, de dichter, betekent dit verlies van helderheid het begin van het „duistere dichterschap; duister er.' tragisch bo vendien, omdat van nu af aan het dich ten in wezen niets anders beduidt dan het in taal en teken stamelen over het gemis van die -helderheid; niets anders dan de gedwongen maar vergeefse po ging met duistere woorden de herinne ring aan het verloren licht op te roe pen- c Niet alleen door zijn naam (Aafjes zoon van Eva) voelt Aafjes zich per soonlijk betrokken bij de val der eer ste mensen; hij voelt er primair als dichter de gevolgen van. Want de „ver duistering van het verstand" betekent voor iedere dichter, dat zijn verbeelding eeuwig tekort schiet in het vinden van woorden, die onomwonden uitdrukken wat er in zijn binnenste omgaat. Wat vroeger, vóór de sluiting van het para dijs, eerl helder licht was, is nu een vage, ingeboren herinnering, een treu rige schemering, een onontkoombare tweeslachtigheid. Wij zijn ons de ver loren helderheid van geest bewust als hunkering, als onrust, a}s gemis, als relativiteitsbesef, alsnoem maar op. Alle aanvullende woorden, die nog ter verantwoording kunnen worden geroe pen, doen! niets anders dan ons onver mogen aan de kaak stellen. Wij erva ren de dingen in en om ons heen niet meer in hun oorspronklijke staat, en wat wij ervaren, kunnen wij niet meer formuleren in ondubbelzinnige taal. Dit feit iÉBde bron van alle menselijke mis verstanden. Voor Aafjes is het boven dien de bron van alle dichterlijke mis verstanden. Hij ervaart de zondeval van Adam en Eva, met de ontluistering van de geest, die er als deel der erf- schuld uit volgde, als het levenslang te kort schieten van de dichterlijke schep pingskracht en als de vergeefse zucht naar volkomen helderheid van verbeel ding. Aafjes' gedicht gaat over de tra giek van het dichterschap en niet over het paradijsverhaal als zodanig. Aafjes gaf ons geen herdichting van de eerste hoofdstukken van Genesis; hij dichtte slechts over zijn onvermo gen en liet dit onvermogen zeer te recht zijn oorsprong vinden in de zondeval. Ik meen dan ook, dat de criticus in De Linie van 2 December 1949 die „In den beginne" in strijd achtte met de waarheid, het „gedicht totaal heeft misverstaan. „In den be ginne" is geen vrije bewerking van een onderwerp, dat geen vrijheden veroorlooft. Het tast de exegetische Bertus Aafjes wortels van de Boom van Kennis niet aan; evenmin als de eer en goede naam van ons aller vader en moeder, waarvoor de criticus in De Linie zich gedwongen voelt op te komen. Aafjes paraphraseert de waarheid om trent Adam niet. Zijn Adam is niet meer en niet minder dan de uitdrukking, van Aafjes' hunkering naar helderheid. Een intens katholieke, metaphysische hunkering is dit; en wie dit bij Aafjes voorbijziet, ziet voorbij aan de kern van Aafjes' dich terschap. Het lijkt oppervlakkig gezien misschien een lichtvoetig en vrijzinnig dichterschap, maar in zijn aardse natuur openbaart het voorbeeldig de menselijke tweespalt tussen natuur ep bovennatuur. Deze tweespalt bepaalt ons leven. Om zich er rekenschap van te gevcp bezon Aafjes zich in zijn gedicht „In den beginne'' op zijn verloren gegane helderheid, waarin aie tweespalt niet bestond. In zijn herinnering speurde hij terug naar de tijd, toen «IWS nog helder was en toen kwam h.j vanzeit bij het paradijs. Jaren geleden dichtte Aafjes al over zichzelf als mens en als poëet: „Ter dood ben ik veroordeeld al weet ik niet wanneer, maar dat het was en waar het was herinner ik mij zeer". Dat was inderdaad in het paradijs. En zó, gis dichterlijke tragedie, als eerste acte van het duistere, verduisterde, uit de duis ternis van de dood naar het licht van het leven roepende dichterschap, zó moet men dit gedicht verstaan. Adam, dat is de eerste dichter. Zojuist geschapen en nog ongerept schrijdt hij door het paradijs en geeft aan alle dingen om zich heen namen. Zijn noemen-zonder-meer is dichten, want door Adams woorden rij zen de dingen uit hun naamloosheid op tot onverwisselbare^ gestalten. Door Adams woord zijn zij "zoals zij zijn. Geen enkele vergelijking is nodig ter verdui delijking. Ondubbelzinnig en oorspron kelijk staan de dingen om Adam heen. De dichter heeft ze in één woord ge tekend. Maar iets blijft ongetekend, naamloos: dat is God. „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God", Adam, de eerste dichter, zoekt dit Woord en hij vindt het niet. Het Oor spronkelijke Woord blijft onkenbaar; het blijft bij God; het blijft God. Adam vraagt om kennis. En uit zijn zucht naar antwoord groeit (vlees van zijn vlees en ziel van zijn ziel): Eva; samen zijn zij de menselijke tweespraak, de klank en de weerklank, de vraag en het antwoord. Maar het ene Woord, dat in den beginne was, blijft onkenbaar. Het nameloze blijft naamloos. En Adams vraag wordt al dringenden En dan komt het moment, dat in de Boom van Kennis een stem gaat schui felen. Een kleine stem gaat schuifelen door Eva's verste herinneringen. Haar verlangen, ontsprongen aan Adams ver langen, rijpt in haar tot de zekerheid, dat zij beiden het Nameloze zullen kennen, indien zij eten van de vrucht. „En juichende riep Eva; God ik ken u. Maar op hetzelfde moment, dat lij eten, vervagen en vervloeien alle hel dere lijnen van hun verbeelding. Alles wat zij zien, zien zij troebel, dubbelzin nig. Ieder woord, dat zij zeggen, schiet te kort. Iedere naam die zij noemen, vraagt om een naam ter vergelijking. De beeldspraak is geboren. Het woord „als" plaatst zich tussen ons en de dingen om ons heen. Wij kunnen niet meer zuiver noemen. Wij kunnen slechts vergelijken en zeggen: dit is ongeveer zo a 1 s dat. Het een vertroebelt het ander. De dichters kunnen van nu af aan de woorden slechts bij hun schaduw noe men. En Adam klaagt tot Eva: „Mijn woorden voeren oorlog in ziehzelve En vallen uit naar buiten, zwaargewapend. En vechten met de legers van uw woorden En raken zwaargehavend, worden muiters Los van hun heer en meester, rebelleren, Zat aan mijn drift gevreten, lachend om Mijn geest, losbandig, zinbèroofd en hot." Dit is de tragedie van het na-paradij selijke dichterschap. Het woord van de dichter heeft zijn oorspronkelijke kracht verloren. Het is in wezen onver staanbaar geworden. De dichter moet van zichzelf zeggen: „Ik beeld tot in het onverstaanbare." Nooit is deze tragedie zo hevig gevoeld als door de moderne dichters. Hun zo genaamde „duistere" poëzie is een ge volg van hun eenzaam zoeken naar het naamloze, tot in het onverstaanbare. Ook al beseffen de meesten zelf niet, wat de oorzaak is van de hulpbehoevendheid die uit al hun verrassende beeldspraken spreekt, zij staan niettemin zeer bewust in de gevolgen. De artistieke vertwij feling, die men hier en daar in de moderne literatuur opmerkt, kenmerkt dit bewustzijn pregnant. Ook het nieuwe gedicht van Aafjes is uit dit bewustzijn gegroeid. Het is een stuk moderne lite ratuur; een ontroerend en belangrijk ge dicht, omdat het de tragedie van het dichterschap, zoals dit thans wordt ge voeld, verbeeldt met begrip voor die artistieke vertwijfeling, doch daarenbo ven in het besef van onze menselijke situatie tussen natuur en boven-natuur. Om dit besef gaat het in alle grote kunstwerken. Wie dit besef in het werk van Aafjes elimineert, miskent de reli gieuze kern van diens dichterschap. NICO VERHOEVEN. Advertentie ►8c CO N V. ROIIUCCM ICON. MEUBELFABRIEK KLEIWEG 244 TEL 84784 Meubelen en betimmeringen voor: Directiekamers Vergaderzalen Hotels Woningen Schepen Adviezen voor binnenhuisarchitect-je' 1) „In den beginne", gedicht van Bertus Aafjes, geschreven in de winter van 1948/49 te Cairo en Luxor. Uitg. Em. Querido, Am sterdam '49. Advertentie ASSURANTIE KANTOOR KONINGINNEGR.33 OEN HAAG TEL. 1V12-3Ó - II-45-71 lOO.VKAMtRS Utrechts Bioneahuis Museomlaan 7 JJtrecht TeL 17285 Natuurlijk is het weer druk als de trein het Haagse station binnenloopt. Schaterlachend storten een stucadoor en zijn maat zich op twee lege plaat sen. „Had je dat gezicht van die juf frouw moeten zien. Ik dacht, dat ik er wat van kreeg." Tussen de binnendringende massa ontdekt de stucadoor een witte schil- derskiel. „Ah, Kees, zat jij ook in onze bus?" „Nee, ik ben komen lopen. Wat dan?" Kees gaat op de leuning zitten en een sjekkie draaien. „Wij stapten op het plein in de bus en achter ons kwam een reuze bijde- hande juffrouw. Vraagt me dat mens aan de chauffeur: Waar ga je naar toe? Weet je wat die linkmiegel ant woordt? „Naar het eindpunt, dame." De stucadoor brult weer, Kees glimlacht en het maatje staat op voor een knap jong meisje met een koffer. „Toe Kees, wees een heer en help die dame uit haar mantel." Kees vangt de jas van het meisje haar schouders en hangt dele op. Prompt sneuvelt het lusje. De stucadoor grinnikt, „Maar, Kees, heb ik je dat nou zo geleerd?" „Dat lussie was al half doorgesle ten," maakt Kees het nog erger. In Lelden loopt de trein leeg. Nu zitten twee priesters naast ons en hangen drie studenten tussen de ba gagenetten in het gangpad. „Ik vond het vanmiddag maar ge zwam." „En een kale boel." De meningen van de heren stu denten zijn koel en gedecideerd. Over het gezicht van een der ka pelaans waait een glimlach. Hij buigt zich voorover naar zijn collega. „Over kaal gesproken. Jij kent mijn pastoor, hè? Een hoofd zo kaal als jullie preekstoelkap. En hijzelf maakt er de meeste lolletjes over Weet je, hoe hij tegenwoordig zijn kale sche del noemt? Een landingsterrein." In zijn woning aan de Minervalaan te Amsterdam heeft de heer P. Brand, voor zitter van de R.K. Boekhandelaren- en Uit geversvereniging „Sint Jan" Vrijdagavond uit handen van prof. Van der Gaag van het Groot-Seminarie te Warmond de ridderorde van de H. Gregorius de Groote ontvangen voor zijn vele verdiensten voor het ka tholieke culturele leven. In de vacature van wijlen Herman van der Vegt is benoemd tot leraar in het vi oolspel aan het Kon. Conservatorium voor muziek te 's-Gravenhage de heer Jo Juda te Amsterdam. door PATRICK PURCEIX Vertaling JOHANNA PERENBOOM 18. Hij maakte 'n keer de opmerking, dat ik sinds de oude tijd erg rustig was geworden. „Je bent erg rustig aan het worden, Joe. Je wordt oud, geloof ik. Je zult'er wel spoedig aan gaan denken om een eigen huishouden op te zetten. Als je hem nu zo ziet, Esther, zou je dan niet denken, dat hij geen tien kan tellen? Nu ik herinner meen daar begon hij weer. Alle donders, wou die wedstrijd dan nooit beginnen? Er was nog geen speler van Tullaroan in het veld!! Steels keek ik van tijd tot tijd naar Esther, die me werkelijk met veel zwier negeerde. Zij was volkomen zeker van zichzelf vol belangstelling, voor iets dat wel aan het andere eind van het veld of aan het andere eind van de eeuwigheid kon plaats hebben. Sinds ik haar het laatst had gezien, had de tijd haar veranderd en, al zou ik dat toen niet voor mogelijk gehou den hebben, in haar voordeel veran derd. Ze was groter geworden, zeker van zichzelf, in staat om zich uit deze I en iedere andere dergelijke situatie te redden. Toen ik haar verliet, was zij eqn meisje, roet al de manieren en bekoorlijkheden van een meisje, met al de grillen en invallen van een meisje, zo fris als de dageraad en even onge compliceerd. Een lieftallig meisje was zij toen ik haar in de steek had gelaten. Nu was ze geen meisje meer maar een vol wassen vrouw, en ze was lieftalliger dan ooit. Haar donkere ogen spiegelden niet meer een meisjesziel, maar al de diepten van een wijze vrouw. Haar schoonheid was niet meer de blinkende heldere belofte van de rozige dageraad, naar de zachte stralengloed van de op-gegane zon. Toch golfde het donkere haar nog als altijd in krullen langs de zachte welving van haar wang en haar donkere zachte stem was nog nooit 20 liefelijk geweest en...... „Neen, Father Christy, ik heb sinds dien nooit meer hurling gespeeld." Zij droeg een mantelpak van bruine wollen stof, een blauwe jumper van angorawol hoog gesloten aan haar hals. Father Christy was maar aan het praten gebleven; zijn stem was enkel een luide en onrustige achtergrond voor mijn gedachten. Nu was zijn toon ver anderd; hij keek mij strak aan en sloeg mij op mijn schouder. Ging hij afscheid nemen? Goddank! Toen bereikten mij zijn woorden. „Een ogenblik, Joe. Daarginds zie ik Father Synott. Ik heb een boodschap voor hem. Loop niet weg. Ik ben in een ogenblik terug", - En zo bleven wij daar met ons bei den alleen en wenste ik bij alle heiligen in de hemel dat ik in een andermans schoenen stond, het kon me niet schelen van wie, als het maar niet was in die van Joe Doyle van Carrigmichael. Ik wenste ook dat ik juffrouw Esther Hanrahan nooit gehoord, gezien of op gemerkt had. Ik had een gevoel alsof de bodem van mijn maag verdwenen was en er in die streek alleen maar een weeë leegte was overgebleven. Zij deed geen moeite en toonde ook niet de minste lust om een gesprek te beginnen. Ik flapte er dus maar wat uit. „Is het niet gek, dat ik, zo lang en zo goed als we elkaar nu al kennen, me maar niet kan voorstellen dat Chris ty priester is? Hoe lang is hij nu al ge wijd?" ,0, vijf of zes jaar, geloof ik. Het moet toch al een hele tijd geleden zijn, sinds u en Father Christy elkaar ont moet hebben." De manier, waarop zij me met „u aansprak, en dat „Father Christy", met een zekere nadruk uitgesproken, deed me inwendig vloeken. „Het zal precies acht jaar geleden zijn. Hij had zelfs nog geen priester boord om, toen ik hem de laatste keer zag." Zij keek mij met een uiterst vorme lijke en afgepaste glimlach aan. maar haar ogen stonden koud en vreemd af- wézig. „Hemelse goedheid, mijnheer Doyle! En hoe vaak praat u dan wel met uw vijanden? Eenmaal in de honderd jaar?" Nu bracht zij toch de oorlog wel wat al te kras op mijn gebied! De onbillijk heid van deze manier van doen kwetste me. Waarom zou er mij een verwijt van gemaakt kunnen worden, dat Chris ty Hanrahan en ik verschillende wegen waren gegaan? We waren trouwe vrien den, voor en na. Onze vriendschap was van dat soort, waarvoor acht jaar even weinig uitmaken als acht dagen; het was enkel een tussenpoos, waarna we onze omgang konden voortzetten, op de zelfde voet als wanneer we gisteren af scheid hadden genomen. Esther's ge dachtegang, die het geval van Father Christy vereenzelvigde met haar eigen geval, was zo volkomen onjuist, dat ik er haar ondanks alles op wou wijzen. „Maar Esther, luister nu eens...." Haar wangen bloosden. Zij lachte eventjes, een koud lachje. „Och, laat het maar, Joe," zei ze nog zonder op haar eigen wens acht te ge ven, „die verklaringen zijn zo verve lend, vooral wanneer ze onnodig zijn, wanneer de feiten zelf duidelijk spre ken". Ik verviel weer in een somber stil zwijgen. Een paar meter van ons af stonden Father Christy en zijn vriend, de grijze Father Synott nog heel ernstig te praten over zaken die ongetwijfeld van groot belang waren voor de Kerk. Esther keek nu naar de ingang, waar de contróle was; eindelijk kwamen daar nu, onder gejuich van hun supporters, de spelers van Tullaroan het veld op. Bepaald indrukwekkend zagen ze er niet.uit, meest schrale, pezige mannen, mag#rder en misschien wel geharder dan de Mooncoiners, maar in bouw en spieren toch pover contrasterend met de Suirkanters. Hun truien waren zeker wel het oud ste en meest versleten stel, dat ooit door een ploeg op het hurlingveld gedragen was. Tot op de draad versleten, het wit vergeeld van ouderdom en de groene sjerpen vervaald tot een soort beschim melde olijfkleur. Maar toen zij naderbij kwamen, begreep ik, dat het niet op de truien aankwam, maar op de mannen die er in staken, en sommigen van deze hurlers hadden naam en faam overal waar de bal vloog en de stick gehan teerd werd. Darcy, de dikke keeper, met zijn eigenaardige manier van staan, zijn bo venmenselijk vermogen om zich in evenwicht te houden, zijn lange onder handse ingooien; Jim Joe Moynihan. de aanvoerder met zijn haviksneus, wiens roem n» tien jaar ijverige dienst voor Club en graafschap nog onverminderd straalde; Micky MacManus, dat tengere, fijngebouwde mannetje, dat er zo on beduidend uitzag, maar wiens tovenaars kunsten in de voorhoede een nooit ein digende bron van inspiratie voor de liedjeszangers waren. En ik had mijn oog vooral gevestigd op hun full-back, Kieran Doheny. de man, waar ik mee te maken zou krijgen. (Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1950 | | pagina 3