Liturgisch leven
E
EttlCDE noorman:
s
i
Het dichterschap in den beginne en daarna
Adamde eerste dichter
De verloren helderheid
Mensen op reis
i iDimr
Mogelijkheid tot voorkeurstemmen
sterk uitgebreid
Chefarine 4
Het rode potlood wordt
zwart
m
Griepbestrijding met
4 middelen tegelijk.
Blijkens toelichting op ontwerp nieuwe kieswet
Kindje verkouden?
1
LITERAIRE KRONIEK
J.J.A.BOILER
ZATERDAG 7 JANUARI 1950
PAGINA 3
Kiezersregister
Yoor de bestrijding van griep Is
Chefarine „4" een zeer doeltreffend
middel. Elk tablet bevat 4 genees
middelen, die in de gehele wereld
beroemd zijn geworden en millioenen
mensen al baat brachten. Het be
standdeel Chefarox zorgt dat - al is
de werking zeer krachtig - uw maag
toch niet van streek raakt, m
(53^——
^j?7
Orde van de H. Gregoriu»
voor Paul Brand
Jo Juda leraar Kon.
Conservatorium
gedwarsboomde
JJlLllJ/Jj
In alle verhandelingen, waarin de
manier wordt besproken, waarop
de Katholieke leken hun heiligheid
in deze wereld moeten trachten te ver
wezenlijken, wórdt de nadruk gelegd
°P de grote en essentiële waarde van
de liturgie voor het geestelijk leven.
Het is niet onze bedoeling hier de theo
retische grondslag van deze opvatting
in bijzonderheden uiteen te zetten. Wij
hebben er overigens bij herhaling op
deze plaats telkens en telkens weer op
EeWezen. Van groter nut lijkt het ons
oeze waarheid practisch duidelijk te
•haken door de rijke liturgische inhoud
van een bepaalde dag met onze lezers
le behandelen.
De Zondag onder het octaaf van Drie
koningen biedt daarvoor gelegenheid te
oyer. Deze Zondag valt in de liturgische
Viering van de Kerk samen met het
feest van de Heilige Familie. Als wij
deze beide Misformulieren nu eens met
elkaar vergelijken, dan ontdekken wy
spoedig, dat er hier een zeer beteke
nisvolle parallel te trekken is. die ons
een diepgaande lering verschaft.
Het feest van de H. Familie stelt ons
het leven van het H. Huisgezin te Na
zareth voor in zijn volkomen oriëntatie
op God en zo wordt het leven van Jesus,
Maria en Joseph het grote voorbeeld
Voor ieder katholiek gezin.
Op de Zondag onder het octaaf van
driekoningen houdt de Kerk ons het
antwoord voor, dat de twaalfjarige
Jesus bij Zijn wedervinding in de tem
pel aan Zijn Moeder gaf. en daaruit
trekt zij voor het grote gezin van alle
Christenen de conclusie, dat de vreugde
om de gekomen Verlosser, wil zij haar
doel bereiken, zich noodzakelijk uiten
moet in een onvoorwaardelijk vol
brengen van Gods H. Wil.
Dit is het grote thema, dat de liturgie,
het hele kerkelijk jaar door, telkens
weer in het middelpunt van onze aan
dacht plaatst. In allerlei variaties.
De grote openbaring van Christus
immers komt in wezen hierop neer, dat
zij ons eien totaal nieuwe, maar nu ook
definitieve, m.a.w. de enig juiste ken
nis geschonken heeft met betrekking
tot de juiste situatie van de mens op
aarde. Wij zijn voor de eeuwigheid ge
schapen.
Daarorp kan er ook geen andere le
vensopvatting aanspraak maken op de
absolute waarheid dan die, *'elke het
aardse leven in zijn geheel zowel als
In al zijn onderdelen in dit licht be
schouwt. Tijd en eeuwigheid concen
treren zich noodzakelijk om het hoogste
Soed. Hemel, en aarde, het hele planten
en dierenrijk verkondigen onophoude
lijk Gods lof. Alleen de mens maakt
"'erop een uitzondering. Hem is het
B.eSev)en zelf zijn leven in de juiste
cbting te sturen. Met zijn verstand en
vrije wil moet hij zelf zijn houding
legenover God in volle vrije keuze be
palen. Het onfeilbaar zeker eenmaal
komende oordeel kan immers alleen dan
®en beloning of een straf met zich
brengen, indien het beoordeelde gedrag
?an de mens werkelijk steunt op eeri
mderdaad vrije wil.
Nu is 't een feit, dat wij onze eeuwige
gelukzaligheid moeten verdienen in een
Vfereld. die ons beslist vijandig is ge-
2'nd, die op ontelbare wijzen tracht ons
ben kwade te beïnvloeden. Trouw zijn
aan God eist een onophoudelijke strijd
in allerongunstigste omstandigheden.
Waarom dat zo door God is bepaald,
blijft een mysterie tot op de jongste dag.
Maar God „heeft ons niet als wezen
achtergelaten". Als tegenwicht tegen de
Verderfelijke invloed van de wereld
heeft Christus Zijn Kerk gesticht met
de opdracht door haar leiding, leer en
genade-middelen de voortdurend in
geestelijk gevaar verkerende Christenen
te beschermen en in het rechte spoor
te houden. Zodoende staan ons altijd en
overal goddelijke hulp en steun ten
dienste, waardoor wij onfeilbaar zeker
m staat zijn iedere aanval van het
kwaad met succes het hoofd te bieden.
Heiligheid, geleerdheid en kunst
zinnigheid hebben geleidelijk in
de liturgie van de H. Kerk rond
om het H. Misoffer een monument op
gericht van diepzinnige lering en on
vergankelijke schoonheid. De liturgie is
in haar geheel gebaseerd op de geschie
denis van onze Verlossing, op het leven
en de leer van Jesus Christus. Zij bevat
een onuitputtelijke schat van wijze les
sen, aansporingen, Godsverering en ge
beden om bijstand, die, zo zij bewust en
eerlijk doorleefd worden, in iedere
Christen het heilig bewustzijn levendig
houden van zijn heilige en verheven
roeping.
Herhaaldelijk en met nadruk heeft
bet kerkelijk gezag er dan ook op aan
gedrongen, dat de gelovigen deze rijke
bron van genaden niet onbenut zouden
laten en zich met alle aandacht zouden
Verdiepen in de geestelijke leiding, die
de liturgie zodoende aan ieder tracht te
geven. En dit dus te meer, daar het H.
Misoffer immers met de priester door
alle aanwezigen mede-opgedragen wordt.
Het is geen overdreven voorstelling
van zaken te beweren, dat het geeste
lijk leven van elke Katholiek een onge
kende bloei zou bereiken, als men ertoe
kon komen geheel en al. diep-overtuigd,
mee te leven met de liturgische jaar
kring.
Deze Zondag bewijst dit weer eens
onweersprekelijk. De voortschrijdende
verlossingsgeschiedenis volgend heeft de
Kerk vandaag het optreden van de
jeugdige Jesus in de tempel als hoofd
gedachte gekozen. Natuurlijk wordt er
nog gejuicht over de pas geboren Chris
tus De Kerstvreugde is te diep in aller
harten doorgedrongen, dan dat wij spoe
dig deze geestelijke weelde zouden ver
geten Maar het Kerstfeest is niet alleen
vreugde het betekent ook een totale
verandering in ons leven De Verlosser
is ons immers een opdracht komen
brengen, een levenstaak, die heel ons
verblijf hier op aarde vult. Daarom
leert ons reeds de twaalfjarige Jesus.
„Ik moet mij bezighouden met de din
gen van Mijn Vader".
Dat tekent onze taak: ons zelf als
een offer opdragen aan God in trouwe
plichtsvervulling en nederige gehoor
zaamheid. Christus is immers in alles
ons voorbeeld.
Sint Paulus waarschuwt ons dringend
tegen alle zelfoverschatting. Daar is
niet de minste reden voor. Wat wij ook
bezitten hebben wij om niet van God
ontvangen. En zonder de hulp van Zijn
genade zijn wil inderdaad tot niets
goeds in staat. Zelfoverschatting is daar
om niet alleen een leugen een bedrie
gen van ons zelf, maar zelfs in hoge
mate belachelijk.
De Mis van de H. Familie is niet
minder duidelijk in deze
Alleen al het feit dat dit feest door de
H. Kerk wordt gevierd. wijst op^de
voortdurende zorg van de Khten{je
geestelijke tegenweer de ontwrichtx
en ontkerstenende invloed van "e
reld tegen te gaan. Door ons het leve
van het H. Gezin van Nazareth voor
ogen te stellen als ons voorbeeld, wil ae
Kerk ons leren, dat alle toegeven aan de
geeSt van de wereld in onze gezinnen
uit den boze is. Er kan geen geluk en
vrede heersen in een gezin waar God
niet de voornaamste plaats inneemt. En
juist omdat het gezin de grondslag is
van het al of niet gezonde leven van de
maatschappij, is het van essentieel be
lang dat de juiste gerichtheid van het
mensenleven op fiijn doel een vaste
basis vindt in het gezin.
Wat een rijkdom aan edele gedachten
bevat de H. Mis van de H. Familie. Is
het te veel gevraagd, alvorens naar de
kerk te gaan, vijf minuten te besteden
aan een rustige vergelijking en over
weging van deze liturgische lering en
gebeden? Het gaat toch om onze hoog-
^Een^korte'voorbereiding op wat wij
gaan doen in de kerk zet ons hart en
onze geest wijd open voor de inwerking
Het Nederlandse stelsel van evenre
dige vertegenwoordiging heeft thans een
practische toepassing van ongeveer der
tig jaar achter zich. Hoewel het gedu
rende die jaren herhaaldelijk wettelijke
wijzigingen heeft ondergaan, zijn de
grondtrekken nochtans onveranderd ge
bleven. In de nieuwe kieswet zoals deze
namens het Centraal Stembureau aan de
minister van Binnenlandse Zaken is
aangeboden en waarvan wij de voor
naamste punten reeds hebben vermeld,
blijven deze grondtrekken ongewijzigd.
Het stelsel van de enkelvoudige voor
keur, zoals dit thans voor alle verkie
zingen geldt, wordt echter vervangen
door dat van de facultatieve meervou
dige voorketir, dat wil zeggen, dat de
kiezer óf kan stemmen op de lijst in
haar geheel, waardoor hij mede de
volgorde daarvan aanvaardt, óf wel die
volgorde door nummering van de can-
didaten der lijst geheel naar eigen wens
kan wijzigen.
In de toelichting wordt o.m. opge
merkt, dat het om verschillende rede
nen niet geheel juist is de partijinvloed
tot de uitsluitend beslissende te maken.
Met andere woorden: het stelsel van de
gebonden lijst worde niet aanvaard.
Aan de kiezers moet ook invloed ten
aanzien van de aanwijzing der gekoze
nen worden toegekend. Waarom? Het
is nu eenmaal een feit, dat de grote
massa der kiezers geen deel uitmaakt
van enige politieke partij-organisatie.
Het argument, dat een ieder toch lid
van een politieke organisatie worden
kan, indien hij dat wenst, heeft slechts
theoretische betekenis. Men moet nu
eenmaal van de werkelijkheid uitgaan
en deze houdt in, dat ten onzent geen
enkele politieke partij meer dan de helft
van haar aanhang onder de kiezers tot
haar leden telt en dat bij de meeste
partijen het ledental slechts een klein
deel van het aantal aanhangers be
draagt.
Reeds om psychologische redenen is
daarom het 6telsel van de gebonden
lijst onaanvaardbaar.
Ons stelsel is ook practisch weinig
bevredigend. De gesignaleerde onvol
maaktheid leidt er deels bewust, deels
onbewust toe, dat de kiezer in arren
moede maar op nummer één stemt. Hij
kan toch niet zijn werkelijke voorkeur
uitdrukken. Het aantal zogenaamde
„voorkeurstemmen" blijft mede daardoor
(afgezien van raadsverkiezingen, vooral
in kleinere gemeenten) betrekkelijk ge
ring.
Een en ander heeft dus er toe geleid
invoering van het facultatieve nummer
stelsel voor te stellen voor de verkie
zingen voor de Tweede Kamer, voor die
der Provinciale Staten en voor die der
grote en middensoort gemeenteraden. In
de kleine gemeenten, met een gemeen
teraad van zeven of elf leden (dit zijn
de gemeenten met niet meer dan 6000
inwoners) dient nog een stap verder te
worden gegaan.
Bij verkiezingen van deze kleine ge
meenteraden verkrijgt de kiezer nog
groter vrijheid, daar hij de bevoegd
heid krijgt de nummering niet tot de
candidaten van één lijst te beperken,
maar zijn candidaten vrij te kiezen uit
alle gestelde, op welke lijst zij ook voor
komen.
De verkiezing voor de Eerste Kamer,
waarbij het facultatieve nummerstelsel
reeds bestaat, wordt door dit wetsont
werp niet geraakt. Deze blijft voor 99
pet. ongewijzigd.
Ook op ander gebied voldoet deze wet
niet meer ten volle aan de eisen welke
thans aan haar gesteld moeten worden.
Dit geldt, om de drie belangrijkste on
derdelen met name te noemen: de in
richting van de kiezerslijst, het stemmen
in een andere gemeente en het stemmen
bij volmacht.
Voorgesteld is een kiezersregister in
te stellen, dat na zijn vaststelling verder
zal blijven bestaan en dat zal worden
bijgehouden op dezelfde yujze, als thans
ten. aanzien van het bevolkingsregister
geschiedt
Uiteraard zal het ook bij dit stelsel
nimmer mogelijk zijn het kiezersregister
bij te houden tot op de dag, waarop de
stemming geschiedt.
Om deze reden is voorgesteld het kies
recht toe te kennen aan al degenen, die
op de dag der candidaatstelling, het be
gin van iedere verkiezing, aan de reeds
bestaande eisen voldoen.
Ook in de regeling van het elders
stemmen kan nog verbetering worden
aangebracht. Thans wordt voorgesteld
aan de kiezers op hun verzoek toe te
staan hetzij in de gemeente in welker
kiezersregister zij op de dag der can
didaatstelling zijn opgenomen, hetzij in
een door hen bij het indienen van dat
verzoek aan te wijzen gemeente aan
de stemming deel te nemen. Hiertoe is
nodig, dat de kiezer van beide gemeen
ten een oproep om te stemmen ont
vangt. Hij kan dan op de dag der stem
ming zelf bepalen, waar hij zijn stem
recht zal uitoefenen.
Tenslotte is ook het stelsel van het
stemmen bij volmacht aan een herzie
ning onderworpen. Tegen de bestaande
regeling wordt reeds geruime tijd als
bezwaar naar voren gebracht, dat deze
te omslachtig is. Deze procedure kan
aanzienlijk vereenvoudigd worden.
In het ontwerp wordt voorgesteld de
mogelijkheid te openen het verzoek
schrift om bij volmacht te mogen stem
men tot op veertien dagen voor de dag
der stemming in te dienen. Er blijft dan
nog voldoende tijd over de terzake no
dige handelingen te verrichten.
Het Centraal Stembureau is allengs
naast zijn taak als Centraal Stembureau
een daarvan volkomen losstaande taak
gaan verrichten, welke noch in de wet,
noch ook in zijn naam tot uitdrukking
komt, namelijk die van voorlichting en
advies bij de ^uitvoering—-an de kieswet.
In het ontwerp wordt voorgesteld, dat 'n
permanent adviescollege aan de minis
ter van Binnenlandse Zaken ten dienste
staat, terwijl het verder door het aan
duiden van dit lichaam met de naam
„kiesraad" deze werkzaamheid nader
accentueert.
Voorgesteld wordt tenslotte het uit
brengen van de stem niet meer met rood,
doch met zwart potlood te doen geschie
den.
Advertentie
Dan rug, keel en borstje
inwrijven met
A
Advertentie
BEROEMDE CENEESMIDDtiEM
IN ÉÉN TABLET
TEGEN PUNEN EN GRIEP. 20 TABLETTEN 4 75 a
van de genade. Op die manier komen
wij in de kerk in een innerlijke ge
steltenis, die ons bereid heeft gemaakt
de leiding van de H» Kerk gewillig en
gaarne te volgen. Wij zullen Gods na
bijheid sterk ervaren en het leven met
totaal andere ogen bekijken, als wij
voor Gods aanschijn ernstig hebben na
gedacht over de inhoud van ons eigen
bestaan. Waarschijnlijk wordt aldus de
H. Mis van morgen een ware open
baring voor ons.
Kardinaal Spellman organiseerde in
New York een groot feest voor vonde
lingetjes. Hij paf hun persoonlijk ieder
een geschenkje. Hier overhandigt hij
aan een negerinnetje een pakket.
Stemt om China
54 Wat bedoelt ge?" vroeg Ming, terwijl Eric hem meevoerde in de richting
vanhun eigen kamp. „Wat hebben wij volgens u dan wel vergeten?"
De keizer! De keizer bevindt zich in de Japanse legerplaats." Ene maakte een
driftig gebaar Gesteld dat wij aanvallen. Gesteld zelfs dat wij hem kunnen naderen
om hein te beschermen tot Lotus van Jade de grensregimenten gewaarschuwd heeft.
Ik ken Baldon en de keizerin. Zij zullen de keizer liever vermoorden dan hem levend
in onze handen achter te laten. Neen Ming. Op het ogenblik dat wij openlijk tot de
aanval overgaan is het leven van de man die wij willen redden m gevaar. En bv
iedere stao die wij naderen wordt dat gevaar groter.
Maar wat wilt ge dan?" riep Ming opgewonden uit. „Hier werkeloos blijven
toezien hoé de keizerin haar plan ten uitvoer brengt en het rijk aan de Japanners
UitErif Antwoordde 'niet De hevige tweestrijd waarin hij verkeerde tekende zich op
zifn oeTcht Af Ming wierp hem van terzijde een bezorgde blik toe „Laat m,j
even denken mompelde de Noorman. „Er moet een andere oplossing zvjn.
Maar hoe
Zwijgend, in diep nadenken verzonkenkeerden zij naar hun kamp terug, waar
de mannen zorgvuldig hun wapens beproefden. De kleine filosoof Tai was de
eerste die hen opjnerkte, en gewichtig kwam hij hen tegemoet.
„Alles gaat uitstekend onder mijn wijze leidingnep hy reeds van verre. „De
mannen zijn zéér volgzaam. Ah, bijna zou ik er aan denken de vijf zakken wijn,
welke wij op dezelfde wijze buitmaakten als het paard voor Lotus van Jade onaer
hen te verdelen. Hoewel," voegde hij er na enig nadenken aan toe, „een zak
waarschijnlijk ook wel voldoende zou zijn. Tenslotte moet er iets voor de wijsheid
mA,WijnVen?" Plotseling verhelderde Eric's gezicht. „O mijn vriend."' riep hij lachend
uit. „Uw geest is groter dan ge zei] vermoedt. Zijt ge nog steeds zo verzot °P
hoe noemt ge het ook weer De Zeven Vreugden van het Hemelse Rvk? Goed!
Ge zult meer wijn drinken dan ge kunt bevatten." ui.?»
„Ja maar" stotterde Tai argwanend, „wat-watdit ts toch met ge-gevaarlvk.
„Zeer gevaarlijk!" beloofde Eric grinnikend. „Maar ge zult u er later op kunnen
beroemen de enige filosoof te zijn die een keizerrijk redde met een wijnzak.
zich tot Ming wendend, vervolgde hij: „Ik geloof dat ik het gevonden heb. ny
gaan de keizer bevrijden zonder een druppel bloed te vergieten
T T et is een onverdeeld genoegen het nieuwe jaar te beginnen met een kro-
r~f niek gewijd aan de jongste poëziebundel van Bertus Aafjes „In den
i beginne", reeds enige maanden geleden verschenen, maar hier nog met
uitvoerig ter sprake gebracht. Elders in de pers is over deze bundel bevattende
één ongeveer 800-regelig gedicht over de luister en de ontluistering van het
eerste mensenpaar, intussen het een en ander geschreven, waaruit duidelijk
blijkt, dat Aafjes een dichter is, die met slechts instemming maar ook felle
bezwaren uitlokt.
Dit komt, omdat Aafjes niet zo 1,1 aar
het paradijsverhaal heeft herdicht,
maar het bijbelse gegeven heeft geïnter
preteerd als persoonlijk drama en
daarenboven als kenschetsing van de
situatie, waarin speciaal de hedendaag
se dichter zich bevindt.
Na de zondeval, weten wij, verloren
fidam en Eva onmiddellijk hun inge
schapen helderheid van geest en hun
geneigdheid tot het goede. Voor Aaf
jes, de dichter, betekent dit verlies van
helderheid het begin van het „duistere
dichterschap; duister er.' tragisch bo
vendien, omdat van nu af aan het dich
ten in wezen niets anders beduidt dan
het in taal en teken stamelen over het
gemis van die -helderheid; niets anders
dan de gedwongen maar vergeefse po
ging met duistere woorden de herinne
ring aan het verloren licht op te roe
pen- c
Niet alleen door zijn naam (Aafjes
zoon van Eva) voelt Aafjes zich per
soonlijk betrokken bij de val der eer
ste mensen; hij voelt er primair als
dichter de gevolgen van. Want de „ver
duistering van het verstand" betekent
voor iedere dichter, dat zijn verbeelding
eeuwig tekort schiet in het vinden van
woorden, die onomwonden uitdrukken
wat er in zijn binnenste omgaat. Wat
vroeger, vóór de sluiting van het para
dijs, eerl helder licht was, is nu een
vage, ingeboren herinnering, een treu
rige schemering, een onontkoombare
tweeslachtigheid. Wij zijn ons de ver
loren helderheid van geest bewust als
hunkering, als onrust, a}s gemis, als
relativiteitsbesef, alsnoem maar op.
Alle aanvullende woorden, die nog ter
verantwoording kunnen worden geroe
pen, doen! niets anders dan ons onver
mogen aan de kaak stellen. Wij erva
ren de dingen in en om ons heen niet
meer in hun oorspronklijke staat, en
wat wij ervaren, kunnen wij niet meer
formuleren in ondubbelzinnige taal. Dit
feit iÉBde bron van alle menselijke mis
verstanden. Voor Aafjes is het boven
dien de bron van alle dichterlijke mis
verstanden. Hij ervaart de zondeval
van Adam en Eva, met de ontluistering
van de geest, die er als deel der erf-
schuld uit volgde, als het levenslang te
kort schieten van de dichterlijke schep
pingskracht en als de vergeefse zucht
naar volkomen helderheid van verbeel
ding.
Aafjes' gedicht gaat over de tra
giek van het dichterschap en niet
over het paradijsverhaal als zodanig.
Aafjes gaf ons geen herdichting van
de eerste hoofdstukken van Genesis;
hij dichtte slechts over zijn onvermo
gen en liet dit onvermogen zeer te
recht zijn oorsprong vinden in de
zondeval. Ik meen dan ook, dat de
criticus in De Linie van 2 December
1949 die „In den beginne" in strijd
achtte met de waarheid, het „gedicht
totaal heeft misverstaan. „In den be
ginne" is geen vrije bewerking van
een onderwerp, dat geen vrijheden
veroorlooft. Het tast de exegetische
Bertus Aafjes
wortels van de Boom van Kennis
niet aan; evenmin als de eer en goede
naam van ons aller vader en moeder,
waarvoor de criticus in De Linie zich
gedwongen voelt op te komen.
Aafjes paraphraseert de waarheid om
trent Adam niet. Zijn Adam is niet meer
en niet minder dan de uitdrukking, van
Aafjes' hunkering naar helderheid. Een
intens katholieke, metaphysische hunkering
is dit; en wie dit bij Aafjes voorbijziet,
ziet voorbij aan de kern van Aafjes' dich
terschap. Het lijkt oppervlakkig gezien
misschien een lichtvoetig en vrijzinnig
dichterschap, maar in zijn aardse natuur
openbaart het voorbeeldig de menselijke
tweespalt tussen natuur ep bovennatuur.
Deze tweespalt bepaalt ons leven. Om zich
er rekenschap van te gevcp bezon Aafjes
zich in zijn gedicht „In den beginne'' op
zijn verloren gegane helderheid, waarin aie
tweespalt niet bestond. In zijn herinnering
speurde hij terug naar de tijd, toen «IWS
nog helder was en toen kwam h.j vanzeit
bij het paradijs. Jaren geleden dichtte
Aafjes al over zichzelf als mens en als
poëet:
„Ter dood ben ik veroordeeld
al weet ik niet wanneer,
maar dat het was en waar het was
herinner ik mij zeer".
Dat was inderdaad in het paradijs. En
zó, gis dichterlijke tragedie, als eerste acte
van het duistere, verduisterde, uit de duis
ternis van de dood naar het licht van het
leven roepende dichterschap, zó moet men
dit gedicht verstaan. Adam, dat is de eerste
dichter.
Zojuist geschapen en nog ongerept
schrijdt hij door het paradijs en
geeft aan alle dingen om zich heen
namen. Zijn noemen-zonder-meer is
dichten, want door Adams woorden rij
zen de dingen uit hun naamloosheid op
tot onverwisselbare^ gestalten. Door
Adams woord zijn zij "zoals zij zijn. Geen
enkele vergelijking is nodig ter verdui
delijking. Ondubbelzinnig en oorspron
kelijk staan de dingen om Adam heen.
De dichter heeft ze in één woord ge
tekend. Maar iets blijft ongetekend,
naamloos: dat is God.
„In den beginne was het Woord en
het Woord was bij God en het Woord
was God",
Adam, de eerste dichter, zoekt dit
Woord en hij vindt het niet. Het Oor
spronkelijke Woord blijft onkenbaar;
het blijft bij God; het blijft God. Adam
vraagt om kennis. En uit zijn zucht naar
antwoord groeit (vlees van zijn vlees en
ziel van zijn ziel): Eva; samen zijn zij
de menselijke tweespraak, de klank en
de weerklank, de vraag en het antwoord.
Maar het ene Woord, dat in den beginne
was, blijft onkenbaar. Het nameloze
blijft naamloos. En Adams vraag wordt
al dringenden
En dan komt het moment, dat in de
Boom van Kennis een stem gaat schui
felen. Een kleine stem gaat schuifelen
door Eva's verste herinneringen. Haar
verlangen, ontsprongen aan Adams ver
langen, rijpt in haar tot de zekerheid,
dat zij beiden het Nameloze zullen
kennen, indien zij eten van de vrucht.
„En juichende riep Eva; God ik ken u.
Maar op hetzelfde moment, dat lij
eten, vervagen en vervloeien alle hel
dere lijnen van hun verbeelding. Alles
wat zij zien, zien zij troebel, dubbelzin
nig. Ieder woord, dat zij zeggen, schiet
te kort. Iedere naam die zij noemen,
vraagt om een naam ter vergelijking. De
beeldspraak is geboren. Het woord „als"
plaatst zich tussen ons en de dingen om
ons heen. Wij kunnen niet meer zuiver
noemen. Wij kunnen slechts vergelijken
en zeggen: dit is ongeveer zo a 1 s dat.
Het een vertroebelt het ander.
De dichters kunnen van nu af aan de
woorden slechts bij hun schaduw noe
men. En Adam klaagt tot Eva:
„Mijn woorden voeren oorlog in ziehzelve
En vallen uit naar buiten, zwaargewapend.
En vechten met de legers van uw woorden
En raken zwaargehavend, worden muiters
Los van hun heer en meester, rebelleren,
Zat aan mijn drift gevreten, lachend om
Mijn geest, losbandig, zinbèroofd en hot."
Dit is de tragedie van het na-paradij
selijke dichterschap. Het woord van
de dichter heeft zijn oorspronkelijke
kracht verloren. Het is in wezen onver
staanbaar geworden. De dichter moet
van zichzelf zeggen:
„Ik beeld tot in het onverstaanbare."
Nooit is deze tragedie zo hevig gevoeld
als door de moderne dichters. Hun zo
genaamde „duistere" poëzie is een ge
volg van hun eenzaam zoeken naar het
naamloze, tot in het onverstaanbare. Ook
al beseffen de meesten zelf niet, wat de
oorzaak is van de hulpbehoevendheid
die uit al hun verrassende beeldspraken
spreekt, zij staan niettemin zeer bewust
in de gevolgen. De artistieke vertwij
feling, die men hier en daar in de
moderne literatuur opmerkt, kenmerkt
dit bewustzijn pregnant. Ook het nieuwe
gedicht van Aafjes is uit dit bewustzijn
gegroeid. Het is een stuk moderne lite
ratuur; een ontroerend en belangrijk ge
dicht, omdat het de tragedie van het
dichterschap, zoals dit thans wordt ge
voeld, verbeeldt met begrip voor die
artistieke vertwijfeling, doch daarenbo
ven in het besef van onze menselijke
situatie tussen natuur en boven-natuur.
Om dit besef gaat het in alle grote
kunstwerken. Wie dit besef in het werk
van Aafjes elimineert, miskent de reli
gieuze kern van diens dichterschap.
NICO VERHOEVEN.
Advertentie
►8c CO
N V.
ROIIUCCM
ICON. MEUBELFABRIEK
KLEIWEG 244 TEL 84784
Meubelen en
betimmeringen voor:
Directiekamers
Vergaderzalen
Hotels
Woningen
Schepen
Adviezen voor
binnenhuisarchitect-je'
1) „In den beginne", gedicht van Bertus
Aafjes, geschreven in de winter van 1948/49
te Cairo en Luxor. Uitg. Em. Querido, Am
sterdam '49.
Advertentie
ASSURANTIE KANTOOR
KONINGINNEGR.33 OEN HAAG
TEL. 1V12-3Ó - II-45-71
lOO.VKAMtRS
Utrechts Bioneahuis
Museomlaan 7 JJtrecht
TeL 17285
Natuurlijk is het weer druk als de
trein het Haagse station binnenloopt.
Schaterlachend storten een stucadoor
en zijn maat zich op twee lege plaat
sen.
„Had je dat gezicht van die juf
frouw moeten zien. Ik dacht, dat ik er
wat van kreeg."
Tussen de binnendringende massa
ontdekt de stucadoor een witte schil-
derskiel.
„Ah, Kees, zat jij ook in onze bus?"
„Nee, ik ben komen lopen. Wat
dan?"
Kees gaat op de leuning zitten en
een sjekkie draaien.
„Wij stapten op het plein in de bus
en achter ons kwam een reuze bijde-
hande juffrouw. Vraagt me dat mens
aan de chauffeur: Waar ga je naar
toe? Weet je wat die linkmiegel ant
woordt? „Naar het eindpunt, dame."
De stucadoor brult weer, Kees
glimlacht en het maatje staat op voor
een knap jong meisje met een koffer.
„Toe Kees, wees een heer en help
die dame uit haar mantel."
Kees vangt de jas van het meisje
haar schouders en hangt dele op.
Prompt sneuvelt het lusje.
De stucadoor grinnikt,
„Maar, Kees, heb ik je dat nou zo
geleerd?"
„Dat lussie was al half doorgesle
ten," maakt Kees het nog erger.
In Lelden loopt de trein leeg. Nu
zitten twee priesters naast ons en
hangen drie studenten tussen de ba
gagenetten in het gangpad.
„Ik vond het vanmiddag maar ge
zwam."
„En een kale boel."
De meningen van de heren stu
denten zijn koel en gedecideerd.
Over het gezicht van een der ka
pelaans waait een glimlach. Hij buigt
zich voorover naar zijn collega.
„Over kaal gesproken. Jij kent mijn
pastoor, hè? Een hoofd zo kaal als
jullie preekstoelkap. En hijzelf maakt
er de meeste lolletjes over Weet je,
hoe hij tegenwoordig zijn kale sche
del noemt? Een landingsterrein."
In zijn woning aan de Minervalaan te
Amsterdam heeft de heer P. Brand, voor
zitter van de R.K. Boekhandelaren- en Uit
geversvereniging „Sint Jan" Vrijdagavond
uit handen van prof. Van der Gaag van het
Groot-Seminarie te Warmond de ridderorde
van de H. Gregorius de Groote ontvangen
voor zijn vele verdiensten voor het ka
tholieke culturele leven.
In de vacature van wijlen Herman van
der Vegt is benoemd tot leraar in het vi
oolspel aan het Kon. Conservatorium voor
muziek te 's-Gravenhage de heer Jo Juda
te Amsterdam.
door
PATRICK PURCEIX
Vertaling
JOHANNA PERENBOOM
18.
Hij maakte 'n keer de opmerking, dat
ik sinds de oude tijd erg rustig was
geworden. „Je bent erg rustig aan het
worden, Joe. Je wordt oud, geloof ik.
Je zult'er wel spoedig aan gaan denken
om een eigen huishouden op te zetten.
Als je hem nu zo ziet, Esther, zou je
dan niet denken, dat hij geen tien kan
tellen? Nu ik herinner meen daar
begon hij weer.
Alle donders, wou die wedstrijd dan
nooit beginnen? Er was nog geen speler
van Tullaroan in het veld!!
Steels keek ik van tijd tot tijd naar
Esther, die me werkelijk met veel zwier
negeerde. Zij was volkomen zeker van
zichzelf vol belangstelling, voor iets
dat wel aan het andere eind van het
veld of aan het andere eind van de
eeuwigheid kon plaats hebben.
Sinds ik haar het laatst had gezien,
had de tijd haar veranderd en, al zou
ik dat toen niet voor mogelijk gehou
den hebben, in haar voordeel veran
derd. Ze was groter geworden, zeker
van zichzelf, in staat om zich uit deze
I
en iedere andere dergelijke situatie te
redden. Toen ik haar verliet, was zij
eqn meisje, roet al de manieren en
bekoorlijkheden van een meisje, met al
de grillen en invallen van een meisje,
zo fris als de dageraad en even onge
compliceerd.
Een lieftallig meisje was zij toen ik
haar in de steek had gelaten. Nu was
ze geen meisje meer maar een vol
wassen vrouw, en ze was lieftalliger
dan ooit. Haar donkere ogen spiegelden
niet meer een meisjesziel, maar al de
diepten van een wijze vrouw. Haar
schoonheid was niet meer de blinkende
heldere belofte van de rozige dageraad,
naar de zachte stralengloed van de
op-gegane zon. Toch golfde het donkere
haar nog als altijd in krullen langs de
zachte welving van haar wang en haar
donkere zachte stem was nog nooit 20
liefelijk geweest en......
„Neen, Father Christy, ik heb sinds
dien nooit meer hurling gespeeld."
Zij droeg een mantelpak van bruine
wollen stof, een blauwe jumper van
angorawol hoog gesloten aan haar hals.
Father Christy was maar aan het
praten gebleven; zijn stem was enkel
een luide en onrustige achtergrond voor
mijn gedachten. Nu was zijn toon ver
anderd; hij keek mij strak aan en sloeg
mij op mijn schouder. Ging hij afscheid
nemen? Goddank!
Toen bereikten mij zijn woorden.
„Een ogenblik, Joe. Daarginds zie ik
Father Synott. Ik heb een boodschap
voor hem. Loop niet weg. Ik ben in een
ogenblik terug", -
En zo bleven wij daar met ons bei
den alleen en wenste ik bij alle heiligen
in de hemel dat ik in een andermans
schoenen stond, het kon me niet schelen
van wie, als het maar niet was in die
van Joe Doyle van Carrigmichael. Ik
wenste ook dat ik juffrouw Esther
Hanrahan nooit gehoord, gezien of op
gemerkt had.
Ik had een gevoel alsof de bodem
van mijn maag verdwenen was en er in
die streek alleen maar een weeë leegte
was overgebleven. Zij deed geen moeite
en toonde ook niet de minste lust om
een gesprek te beginnen. Ik flapte er
dus maar wat uit.
„Is het niet gek, dat ik, zo lang en
zo goed als we elkaar nu al kennen,
me maar niet kan voorstellen dat Chris
ty priester is? Hoe lang is hij nu al ge
wijd?"
,0, vijf of zes jaar, geloof ik. Het
moet toch al een hele tijd geleden zijn,
sinds u en Father Christy elkaar ont
moet hebben."
De manier, waarop zij me met „u
aansprak, en dat „Father Christy", met
een zekere nadruk uitgesproken, deed
me inwendig vloeken.
„Het zal precies acht jaar geleden
zijn. Hij had zelfs nog geen priester
boord om, toen ik hem de laatste keer
zag."
Zij keek mij met een uiterst vorme
lijke en afgepaste glimlach aan. maar
haar ogen stonden koud en vreemd af-
wézig.
„Hemelse goedheid, mijnheer Doyle!
En hoe vaak praat u dan wel met uw
vijanden? Eenmaal in de honderd jaar?"
Nu bracht zij toch de oorlog wel wat
al te kras op mijn gebied! De onbillijk
heid van deze manier van doen kwetste
me. Waarom zou er mij een verwijt
van gemaakt kunnen worden, dat Chris
ty Hanrahan en ik verschillende wegen
waren gegaan? We waren trouwe vrien
den, voor en na. Onze vriendschap was
van dat soort, waarvoor acht jaar even
weinig uitmaken als acht dagen; het
was enkel een tussenpoos, waarna we
onze omgang konden voortzetten, op de
zelfde voet als wanneer we gisteren af
scheid hadden genomen. Esther's ge
dachtegang, die het geval van Father
Christy vereenzelvigde met haar eigen
geval, was zo volkomen onjuist, dat ik
er haar ondanks alles op wou wijzen.
„Maar Esther, luister nu eens...."
Haar wangen bloosden.
Zij lachte eventjes, een koud lachje.
„Och, laat het maar, Joe," zei ze nog
zonder op haar eigen wens acht te ge
ven, „die verklaringen zijn zo verve
lend, vooral wanneer ze onnodig zijn,
wanneer de feiten zelf duidelijk spre
ken".
Ik verviel weer in een somber stil
zwijgen. Een paar meter van ons af
stonden Father Christy en zijn vriend,
de grijze Father Synott nog heel ernstig
te praten over zaken die ongetwijfeld
van groot belang waren voor de Kerk.
Esther keek nu naar de ingang, waar
de contróle was; eindelijk kwamen daar
nu, onder gejuich van hun supporters,
de spelers van Tullaroan het veld op.
Bepaald indrukwekkend zagen ze er
niet.uit, meest schrale, pezige mannen,
mag#rder en misschien wel geharder
dan de Mooncoiners, maar in bouw en
spieren toch pover contrasterend met de
Suirkanters.
Hun truien waren zeker wel het oud
ste en meest versleten stel, dat ooit door
een ploeg op het hurlingveld gedragen
was. Tot op de draad versleten, het wit
vergeeld van ouderdom en de groene
sjerpen vervaald tot een soort beschim
melde olijfkleur. Maar toen zij naderbij
kwamen, begreep ik, dat het niet op de
truien aankwam, maar op de mannen
die er in staken, en sommigen van deze
hurlers hadden naam en faam overal
waar de bal vloog en de stick gehan
teerd werd.
Darcy, de dikke keeper, met zijn
eigenaardige manier van staan, zijn bo
venmenselijk vermogen om zich in
evenwicht te houden, zijn lange onder
handse ingooien; Jim Joe Moynihan. de
aanvoerder met zijn haviksneus, wiens
roem n» tien jaar ijverige dienst voor
Club en graafschap nog onverminderd
straalde; Micky MacManus, dat tengere,
fijngebouwde mannetje, dat er zo on
beduidend uitzag, maar wiens tovenaars
kunsten in de voorhoede een nooit ein
digende bron van inspiratie voor de
liedjeszangers waren.
En ik had mijn oog vooral gevestigd
op hun full-back, Kieran Doheny. de
man, waar ik mee te maken zou krijgen.
(Wordt vervolgd