TWEEDE KAMER BESPREEKT
DEVIEZENNOTA
Oud-illegaal bekent onvoorwaardelijk
NUANCEN IN EEN HEILIGENLEVEN
Sint Franciscus van Assrn
biografie door p. Cuthbert
Ideaal en Wereld
SCHEEPJESWOL
r irrrvF
V
Minister Van Maarseveen uit
Indonesië terug
Veertien jaar geëist
tegen v. d. Vaart Smit
Allo wol is geen
UIJÜll/li
Dekking van het dollartekort is het
alles overheersende probleem
Verdachte had zich aan het juridisch verweer
van zijn verdediger vastgeklampt'
LITERAIRE KRONIEK
„Actie-Westerling schadelijk en voor niemand
van enig nut"
VRIJDAG 17 FEBRUARI 1950
PAGINA 3
INTERN. CONGRES VAN
KATHOLIEKE PERS TE ROME
Mr. M. Blom officieel benoemd
Geheime zenders in
de aether
„U was een mug vergeleken
bij Hitier"
Het geld kwam hem
niet toe
Ongeëvenaard in kwaliieil
laag in prijs!!
N.V. v/H WED. D. S. VAN SCHUPPEN Zn. - VEÉNENDAAL
GEDWARSBOOMDE
53-
Dames! Hamea-Gelei
Acht jaar voor Nol de
Brabander
Bij het begin van de gisterenmiddag
gehouden vergadering der Tweede Ka
mer heeft de voorzitter, mr. Korten-
horst, het overleden oud-lid der Kamer,
dr. S. Bierema, herdacht. Namens de
regering sloot minister Van Schaik zich
daarbij aan. De Kamer heeft daarop
eerst een aantal wetsontwerpen van een
voudige aard zonder beraadslaging of
stemming goedgekeurd. Daarna zijn de
besprekingen over de nota inzake de
deviezenpositie voortgezet. Hierbij heb
ben nog het woord gevoerd de heren
Welter (K.N.P.), Hoogcarspel (C.P.N.),
Schouten (A.R.) en Ritmeester (V.V.D.).
In zijn antwoord merkte de minister
van financiën, prof. dr. Lieftinck, Op,
dat vele der materiële opmerkingen het
beleid van de ministers van Economische
Zaken, van Landbouw, Visserij en Voed.
selvoorziening en van Buitenlandse Za
ken raken, zodat hij daarop niet zou
ingaan. Hij gaf toe, dat vele der in de
nota verstrekte gegevens niet actueel
meer zijn.
In de vijfde deviezennota, die vóór
1 Mei a.s. zal kunnen verschijnen, zullen
meer volledige gegevens over 1949 wor
den opgenomen, verklaarde de minister,
die voorts te kennen gaf, dat maande
lijkse of zelfs wekelijkse publicaties,
waarop was aangedrongen, niet mogelijk
zijn. Hij zegde toe, dat in de nieuwe
deviezennota in voor de leek begrijpe
lijke bewoordingen zal worden medege
deeld, wat zich voor mededeling leent.
Vóór de devaluatie was de verbetering
van onze handelsbalans aanmerkelijk.
Het tekort op de lopende rekening over
de eerste drie kwartalen van 1949 be
droeg 300 millioen. De cijfers van het
vierde kwartaal zijn nog niet beschik
baar. Het saldo op de lopende rekening
jegens de Europese en Zuid-Amerikaanse
landen was in lichte mate gunstiger;
deze tendenz was er al voor de deva
luatie. Op het gebied van het Sluitend
maken van de betalingsbalans is er wat
de lopende rekening betreft in 1949 een
belangrijke vooruitgang gemaakt, welke
de prognose van het Nationaal Plan
bureau vermoedelijk nog zal overtref
fen. Voor de hulp van de zijde van
Amerika verklaarde spr. in hoge mate
dankbaar te zijn.
Hij betoogde voorts, dat de dek
king van het grote dollartekort in
het betalingsbalansvraagstuk het
allesoverheersende probleem blijft.
Dat geldt niet alleen voor Neder
land, maar voor geheel West-Europa.
De minister gaf verder te kennen,
dat de regering streeft naar een
vrijer maken van het betalingsver
keer en van het handelsverkeer. O.a.
Het derde internationale congres van
de katholieke pers is Donderdagochtend
in het Capitool te Rome geopend. Graaf
Sforza, de Italiaanse mihister van Bui
tenlandse Zaken, en Andreo Hi, onder
secretaris b(J het bureau van de minister
president als vertegenwoordiger van De
Gasperi, woonden de openingsvergade
ring bij, die gepresideerd werd door
Graaf Delia Torre, de voorzitter van de
Internationale Katholieke Persbond.
Nadat de congressisten, die uit 116
landen zijn gekomen, verwelkomd waren,
herdacht in een toespraak Graaf Delia
Torre alle journalisten, die in concen
tratiekampen of gevangenissen zijn om
gekomen en bracht hulde aan degenen,
die om hun geloof vervolging lijden.
Graaf Delia Torre critiseerde in zijn
rede het toegeven aan de zucht naar sen-
s?k:e. Hij verklaarde, dat de politieke
vrijheid nooit mag gescheiden worden
van de morele gaafheid en dat de pers
haar vrijheid slechts kan verdienen en
de heersende crisis in pers en gemeen
schap te boven komen door af te zien
van alle winstbejag en zich te wijden
aan bespreking van de grote politieke,
geestelijke en wetenschappelijke vraag
stukken. Hij las verder twee boodschap
pen voor, te zenden aan de Paus en pre
sident Einaudi.
Bij K. B. van 14 Februari is mr. M. S.
Blom benoemd tot Staatssecretaris van
Buitenlandse Zaken. Hij zal speciaal be
last worden met Indonesische Zaken.
Mr. Blom is reeds door H. M. de Ko
ningin ten paleize Soestdijk ter beëdi
ging ontvangen.
Een hoge autoriteit van de ECA deel
de gisteren mede, dat Paul Hoffman bij
zonder ingenomen was met het besluit
van de Nederlandse regering, om aan
het ministerie van Buitenlandse Zaken
een staatssecretaris toe te voegen, waar
door minister Stikker van vele beslom
meringen zal worden ontheven.
Door de benoeming 'van de staats
secretaris krijgt mr. Stikker meer de
vrije hand om zijn energie te wij
den aan de OEEC. Onlangs verklaarde
Paul Hoffman op een persconferentie
dat de nieuwe functie van politiek be
middelaar van de OEEC gemiddeld per
week zestig uren arbeid zou vergen.
deelde hij nog mede, dat in Frank
fort is bepaald, dat de Nederlandse
Rijnvloot op bescheiden wijze zal
worden ingeschakeld bij het binnen
lands verkeer in Duitsland.
Na nader te zijn ingegaan op het
streven tot verruiming van het goederen
en kapitaalverkeer in Europees verband,
verklaarde minister Lieftinck, dat de
regering in ernstige mate rekening zal
houden met de door de heer Schouten
gemaakte opmerking, dat de Kamer prijs
stelt op een gedachtenwisseling over de
algemene gezichtspunten met betrekking
tot de besteding van de tegenwaarde
der Marshall-hulp.
De deviezennota werd tenslotte voor
kennisgeving aangenomen; het wetsont
werp tot wijziging van de middelenwet
1948 werd z.h.s. goedgekeurd. De Kamer
verenigde zich vervolgens met een vjets-
ontwerp, waardoor de minister van Fi
nanciën machtiging verkrijgt tot het
sluiten van binnenlandse leningen tot
een gezamenlijk beloop van anderhalf
milliard gulden.
De voorzitter deelde tenslotte mede,
dat het in de bedoeling ligt Dinsdag 28
Februari de beide Kamers in Verenigde
Vergadering bijeen te roepen in verband
met de wetsontwerpen inzake regent
schap en voogdij over de minderjarige
Koning, waaromtrent nu het advies van
Suriname is ingekomen.
Ondanks de straffen, die enige tijd
geleden zijn opgelegd in verband met
geheime radio-uitzendingen, zijn er
weer geheime zenders in Twente in de
aether. De technische dienst van de
P.T.T. heeft een speurtocht op touw
gezet, doch zonder succes. Wèi is vast
gesteld, dat zich tussen Markelo en
Holt een geheime zender bevindt
De Officier van Justitie bij de Bijzondere
Strafkamer van de Haagse Arrondissements
rechtbank, heeft gisteren tegen dr. Van
der Vaart Smit, die o.m. van Juni 1940 tot
1942 hoofd is geweest van het Haagse A.N.P.-
kantoor, een gevangenisstraf van veertien
jaar met aftrek geëist, alsmede ontzetting
uit de belde kiesrechten en uit het recht om
ambten te bekleden.
Na het verhoor van een aantal getuigen
werden o.a. de artikelen besproken, die
verd. aan de Joden en de Jodenvervolging
heeft gewijd. „Beulsknechten bij de wor
ging van het economische leven in Duis-
land, leiders van het bolsjewisme", aldus
betitelde hij de Joden.
Verd. betoogde nu, dat hij destijds had
gemeend dat de Duitsers én de Joden met
elkaar in oorlog waren. Het had steeds in
zijn bedoeling gelegen de „krijgsgevangen"
Joden zo goed mogelijk te laten behande
len.
„JVIet uw wensen werd geen rekening ge
houden, u was een mug vergeleken bij
Hitier", zei de president.
Een vroegere secretaresse van verd., mej.
Herweyer, verklaarde, dat Van der V. S.
ook in „zwart" heeft gedaan, omdat zijn
Christelijk persbureau slecht liep.
Mr. baron Van Voorst tot Voorst, de Of
ficier van Justitie, plaatste boven zijn re
quisitoir het motto: van Duits minister in
godsdienstzaken in spe tot zwarthandelaar.
De man, die zich in zijn verweerschrift „een
van de moedigste Oranje-klanten" heeft
genoemd, omdat hij portretten van de Ko
ningin in zijn kantoren liet hangen, be
stond het, aldus de Officier, zich op schaam
teloze wijze in een artikél te keren tegen de
Koningin en de Londense regering. Zeer
afkeurend oordeelde mr. baron van Voorst
verder over de radioredevoeringen en an
dere toespraken van verd.
„In domme hoovaardij Weigert deze
verdachte zijn landverraad te bekennen.
Hij wil nu nog de grote figuur zijn. Maar
hij is slechts een klein mannetje, dat
hier als landverrader te kijk staat".
Spr. eiste tenslotte bovengenoemde
straf.
De raadsman, mr. Reuser, vroeg onmid
dellijke invrijheidstelling resp. vernietiging
van de dagvaarding op enkele punten.
Het laatste woord van verd. was: „Mijn
weg is niet zonder fouten geweest, maar
ik heb altijd eerlijk willen zijn".
(Van onze Rotterdamse redactie)
Dé grote verrassing, die gistermiddag bij de voortzetting van de strafzaak
tegen de oud-illegaal J. F. Sijpesteijn ex-hoofd van de illegale groep L.O.—
F 2 en leider van het Centraal Voorzienings Bureau kwam van de zijde van
de officier van justitie, mr. Van Oosten, was een mededelingenblad met daarin
het verslag van de constituerende vergadering van de Stichting L.O.—L.K.P.
Tijdens die vergadering, op 4 Oct. 1945, werd n.l. met algemene stemmen be-
sloten, dat de financiële bron van de Stichting zou gevormd worden door de
L.O.-gelden, die na de bezetting nog waren overgebleven. Het geld zou hoofd
zakelijk worden aangewend ter ondersteuning van de slachtoffers van het ver
zet. Zowel Sijpesteijn als Elzinga waren op deze vergadering tegenwoordig en
gaven hieraan dus ook hun stem. Een groepsfoto van de aanwezigen, waarop
de heide Rotterdamse illegalen zich op de voorgrond bevonden, toonde dit wel
erg zonneklaar aan. Daarmee was naar het oordeel van mr. Van Oosten bewe
zen, dat de L.O.L.K.P. de rechtsopvolger van de L.O. was. Aan de Stichting
kwam dus inderdaad het door S. achtergehouden geld toe.
Daarmede was de belangrijkste strijd
vraag in deze ingewikkelde zaak met
een beantwoord. De verdediger, mr.
Polak, had hier dan ook weinig tegen
in te brengen. Maar ook al was dit L.O.-
geld z.g. niemandsgeld geweest de
uitdrukking is van mr. Polak dan
nog had het afgedragen moeten worden
aan het Nederlands Beheersinstituut.
Zo heeft de zaak echter kennelijk niet
gelegen. Sijpesteijn en Elzinga beslisten
mede over de bestemming van de L.O.-
gelden, maar hielden de gelden, die zij
zelf onder zich hadden, achter....
Alvorens mr. Polak aan zijn pleidooi,
begon, dat bijna twee uur in beslag nam,
kreeg de verdachte zelf het woord. Hij
zeide zich ten volle bewust te zijn van
iet feit, dat hij in de vorige zitting te
rug gekomen was op zijn eens gegeven
verklaringen en hij vond deze handel
wijze fout. Hij wenste thans het hem ten
laste gelegde onvoorwaardelijk te be-
?nnen. Deze bekentenis lichtte mr. Po
nk nader toe. Hij verklaarde, dat ver
dachte nog diezelfde avond na de terecht
zitting spijt had van zijn veranderde
houding. „De schuld lag echter bij mijn
juridisch gedoe," aldus pleiter. „De ver
dachte achtte mijn juridisch verweer
zeer sterk en heeft zich daaraan vastge
klampt. Hij snakte naar vrijspraak."
Daarna ging de verdediger nog eeng
uitvoerig de vergrijpen na.
Mr. Polak bestreed de bewering als
zou de verdachte van het geld een
prettig leventje geleid hebben. Hij
hielp daarentegen zijn vrienden en
bleef niet als een vrek op het geld
zitten; hij had een sterk ontwikkeld
sociaal gevoel. Hij noemde het een ge
rechtelijke dwaling om deze verdach
te te berechten naar de normale
rechtsprincipes. Hij zou berecht moe
ten worden met inachtneming van zijn
illegale verdiensten. „Deze correcte con
sulaire ambtenaar, aldus mr. Polak,
kon niet zonder gevolgen een gang
sterkoning van het verzet bij de gra
tie van het Nederlandse volk worden.
Alleen de zon kan zonder vuil te wor
den in de modder schijnen. Het is dan
ook niet te verwonderen, dat elke
proportie bij hem zoek raakte. Hij
vereenzelvigde zichzelf met het geld.
En daar zit hij nu, onze grote Bram!"
Mr. Polak nam het de Officier van
Justitie hoogst kwalijk, dat hij deze
zaak in het openbaar behandelde. Hij
vond dit sociologisch niet verantwoord.
„Voor U staat een groot vaderlander,
aan wie het Nederlandse volk veel dank
verschuldigd is. In naam van onze grijze
Koningin Wilhelmina vraag ik om cle
mentie," aldus pleiter. Voor de Officier
van Justitie is de stem van onze grijze
Koningin die van een roepende in de
woestijn geweest Dit verwijt van de
raadsman vond de President zeer ten
onrechte. Dat het geld niet te bestem
der plaatse terecht is gekomen vond hij
zeer betreurenswaardig. „Deze zaak
schaadt inderdaad de illegaliteit. Ik ben
echter blij, dat juist deze zaak voör het
forum der openbaarheid is gekomen, zo
dat geruchten, gissingen en elke vaag
heid uitgesloten wórden", aldus mr.
Vollenhoven. Hij bepaalde de uitspraak
op Donderdag 2 Maart, des morgens
kwart voor tien.
De 2oon van &ic
6. Nadat de stuurman verdwenen is, verzinkt Baldon in somber nadenken. Nerveus
bijt hij op z'n lippen, terwijl z'n vingers krampachtig de tralies van zijn cel om-
klemmen. Wat moet hij doen? Binnen korte tijd landt Eric in Noorwegen en zal
hij zijn gerechte straf ondergaan. En het optreden van de stuurman geeft hem de
zekerheid, dat ook anderen op het goud loeren, dat reeds zolang zijn hebzucht
opwekt. Het is karakteristiek voor deze man, dat hij er niet aan denkt Eric te
waarschuwen dat hem vanuit deze hoek gevaar dreigt. Neen, Baldon zoekt wanhopig
naar een plan om zowel de rechtvaardige vergelding van zijn koning te ontgaan
als de voornemens van de stuurman te doorkruisen.
Op dat ogenblik hoort hij sloffende voetstappen naderen. Als gewoonlijk brengt
een lid der bemanning hem zijn portie voedsel. Behoedzaam opent de man een klein
luikje en schuift de kom dampende soep daardoor naar binnen. En op dat ogenblik
begint Baldon heel vaag een mogelijkheid te zien om zich te redden.
„Dank je, vriend!" zegt hij, met goed-gehuichelde dankbaarheid, terwijl hij de
kom aanneemt. Jij voelt tenminste wat een arme gevangene toekomt, die vals
beschuldigd en van iedere hulp of rechtvaardigheid verstoken, ellendig in dit hol
moet ondergaan." Hij ziet dat er een trek van verbazing, gemengd met gestreelde
ijdelheid over het gelaat van de man vliegt, bij het horen van deze vleiende
woorden.
„Jij bent de enige die nog genoeg menselijk gevoel heeft om mij althans niet van
honger te laten omkomen!" gaat hij moeilijk verder, als overmand door ontroering.
„Weet je, soms heb ik het gevoel dat jij de enige bent aan boord van dit schip, die
nog warmte en vriendelijkheid bezit!" Bijna wordt de man ingepalmd door Baldon's
vleiende stem, doch op het laatste ogenblik herinnert hij zich zijn strenge opdracht.
„Het is mij niet vergund met u te spreken!" zegt hij haastig en wil het luik
sluiten. Doch Baldon heft waarschuwend een vinger op.
„Ga niet weg, vriend," mompelt hij geheimzinnig„Luister. Ik zal je uit dank
baarheid voor al je zorgen een geheim openbaren
Men kan een bibliotheek vullen met levensbeschrijvingen gewijd aan Sint
Franciscus. Geen andere heilige staat zo in de belangstelling van biogra
fen. En dat is niet onbegrijpelijk. Want er is geen heilige, bij wie leer en
levenspractijk zo innig zijn versmolten als Franciscus, zodat iedere schrijver, die
zich bezig wil houden met de geest, het werk of de betekenis van Franciscus,
ait slechts kan doen in weer een nieuwe levensbeschrijving. Wat de grote lijn
betreft vertonen al deze beschrijvingen hetzelfde beeld, opgediept uit de paar
bronnen, die ons ober Franciscus van Assisi ter beschikking staan.
In nuancen en nuancen geven juist
de intimiteit van een leven weer
lopen ze echter nogal uiteen, omdat
daar de persoonlijke visie van de
schrijver vrij spel heeft. Voordat in
1882 de viering van het zesde eeuw
feest van Franciscus' geboorte de stoot
had gegeven aan diepgaande bronnen
studies, was 'de persoonlijke visie der
schrijvers allesbepalend in de Fran-
ciscusliteratuur. Van protestantse zijde
zag men Franciscus bijvoorbeeld graag
als voórloper der Hervorming, als een
man die met klem zijn ideaal verde
digde tegenover Paus en Kerk; en het
centrale punt van dat ideaal was dan:
de persoonlijke vrijheid om zo zuiver
mogelijk het Evangelie te interpreteren
en te beleven. Daarom eiste Franciscus,
dat de regels der Minderbroeders
Franciscanen niet werden vergeleken
met of aangevuld door de regels van
de H. Benedictus, de H. Augustinus of
de H. Bernardus. Hij wilde kluizenaar
noch kloosterling zijn. Het was zijn
ideaal arm en dwaas op deze wereld te
zijn en dit ideaal verdroeg de gebon
denheid aan vast»; kerkelijke regle
menten niet.
Zagen de protestanten hem liefst zo,
de rationalistische schrijvers der vo
rige eeuw (de schrijvers, die alle le
vensuitingen louter verstandelijk be
oordeelden en die meenden, dat de
menselijke Rede uiteindelijk alle le
vensgeheimen zal kunnen doorgronden)
beschouwden deze roeping van arm en
dwaas op deze wereld te zijn als iets
ziekelijks en zij maakten wat cru
gezegd van Franciscus een geniale
krankzinnige.
Na de wetenschappelijke bestudering
en publicatie der oudste bronnen, die
ons over het leven van Sint Franciscus
inlichten, was het niet langer mogelijk
dit heiligenleven zó naar eigen belie
ven uit te leggen, dat uit de nevel der
late middeleeuwen een totaal andere
heilige naar vor.en trad, dan het oor
deel van zijn tijdgenoten en allereerste
biografen ons doet kennen.
Spoedig daarna werd de -erste mo
derne, baanbrekende, wetenschappelijk
gefundeerde Franciscusbiografie onder
nomen door de Franse geleerde Paul
Sabatier. Zijn in 1893 verschenen boek
„Vie de S. Frangois d'Assise" is tot op
heden de grondslag gebleven, waarop
Advertentie
^«11 A\pr«
latere biografen hebben voortgebouwd.
Ook de twee nieuwe biografieën, die
thans onze aandacht vragen, zijn zon
der het grote werk van Sabatier niet
denkbaar.
De eerste biografie, „Leven van
Sint Franciscus van Assisi" 1), ge
schreven door de Engelse pater capu-
cijn Cuthbert van Brighton, is een
omvangrijk en diepgaand werk, waar
in alle beweringen in aantekeningen
en bronvermeldingen worden ver
antwoord. Sabatier zelf beschouwde
deze Franciscusbiografie als de beste.
„Beste" betekent hier dan vooral „de
meest gedegene". P. Cuthbert is er
in geslaagd zakelijk-wetenschappelijk
te blijven en tegelijkertijd onmid
dellijk uit de feiten een bezield beeld
te geven van het leven van Francis
cus. Men kan moeilijk zeggen, dat
Franciscus hier voornamelijk wordt
gezien als mens of als heilige. Dit
onderscheid is in iedere hagiografie
meestal uit den boze, omdat de le
venseenheid er door gebroken wordt.
P. Cuthbert stelt ons gelukkig niet
voor dit gekunstelde onderscheid. Wel
gaat zijn voorkeur kennelijk uit naar
Franciscus als stichter der orde en
als verpersoonlijking van de geest in
de eerste jaren van het bestaan der
orde.
En dit is begrijpelijk van P. Cuthbert.
die zelf capucijn, volgeling van Sint
Franciscus is. Hij houdt van het idea
lisme dier eerste, verrukkelijke jaren.
Hij verdoezelt de moeilijkheden echter
niet. die de Franciscaner orde door
maakte, nadat de kleine kern van Fran
ciscus' volgelingen tot een machtige
beweging met duizenden aanhangers
/was uitgegroeid.
Omstreeks 1206 heeft Franciscus zijn orde
gesticht. Reeds tien jaar later, in 1217. doen
zich op het eerste kapittel de moeilijkhe
den voor. Juist het feit, dat de orde in
verbazend snel tempo tot een machtige be
weging was uitgegreeid, verdriette Fran
ciscus. Want die duizenden konden onmoge
lijk allen het pure, Evangelische ideaal van
totale armoede en eenvoud beleven, zoals
Franciscus dit bedoelde. De macht van het
getal betekende het groeiend gevaar, dat cfe
intense, innerlijke overgave aan de Fran
ciscaanse roeping zou verminderen. Sterkte
naar buiten toe betekende zwakte naar bin
nen toe. Sterkte naar buiten toe betekende
bovendien de noodzaak van organisatie, van
reglementering van nieuwe kloosterstichtin
gen, waarin de broeders konden worden ge
huisvest, omdat anders het land zou worden
overstroomd met zwervende bedelbroeders
en boetedoeners. De practijk van het Evan
gelische ideaal had door de steeds maar
voortdurende toeloop van nieuwe volgelin
gen al tot excessen geleid. Daarom was or
ganisatie inderdaad noodzakelijk; dat zag
Franciscus zelf ook in, maar van de andere
kant begreep hij beter dan iemand anders,
hoe die organisatie zou leiden tot een com
promis tussen ideaal en wereld. Te meer,
daar ook de meeste kerkelijke autoriteiten
het ideaal van Franciscus niet begrepen,
juist omdat het zo ongehoord eenvoudig
was Zij trachtten, tezamen met broeder
Elias, die tót vicaris der orde was benoemd,
de orde om te bouwen tot een machtig her-
vormingsleger, een grote kerkelijke bewe
ging die de in de Kerk binnengeslopen
misbruiken uit de weg moest ruimen. In
Franciscus en de genoemde broeder Elias
tekënen zich twee fundamentele stromin
gen af binnen de jonge Franciscaner orde.
De wisselwerking dezer stromingen met hun
invloed op de groei der orde en hun in
vloed op de gestemdheid van Franciscus
laatste levensjaren scherp te hebben be
licht, is een grote verdienste van P. cuui-
bert.
door
PATRICK PTJRCRLL
▼ertaltng
JOHANNA PERENBOOM I
„Vlug moeder!" riep ze, nog altija
met lachen in haar stem. „Maak vlug
plaats op tafel voor ik het blad laat
vallen. God vergeve me, dat ik zo lach,
terwijl die arme tante Sarah op haar
doodsbed ligt" het blad kwam vei
lig op zijn plaats terecht „maar
Connory de ketellapper is beneden in
de keuken met. een aardig stuk in z'n
kraag en als je hem hoort zingen en
gek doen en zich aanstelleneen
heiligenbeeld zou er van gaan lachen."
Nog altijd glimlachend stak zij mij
een slanke hand ter begroeting toe.
„Failte romhath op Teampallpadraig,
Joe, zo lang als het ook geduurd heeft
eer je kwam." Zij boog haar hoofd
terzijde om mij aan te zien. „Ik kon je
Vannacht niet goed beoordelen, het
licht was daar zo slecht, maar ik ben
du overtuiigd van wat ik me gisteren
en. vannacht zo gedacht heb. Je bent
aardig wat veranderd sinds de oude tijd
hl Dublin. Niet, moeder, dat hij er nu
J'erkelijk ouder is gaan uitzien, maar
hli heeft iets mannelijkers over zich
Sekregen."
Vleide ik mijzelf met de gedachte,
dat ze bijzonder bleek was, met van
nacht vergeleken, of kwam het van het
ongewone contrast met de zwarte
jurk? Ze had vanavond een zweempje
rouge op haar wang en ook de lippen
stift had ze heel even gebruikt. Was
zij er door de noodzaak toe gedreven,
was het alleen maar een beetje opmaak
om een gast te ontvangen, of was het
om te laten zien, hoe weinig het haar
schelen kon?
Luidop zei ik: „Nu Esther, ik moet
erkennen dat ik je dat compliment niet
kan teruggeven. Jij ziet er geen dag
ouder uit dan toen ik je voor het al
lereerst in de grote hal van het uni
versiteitsgebouw zag lopen."
„Kom, kom", waarschuwde ze, „je
mopt nu niet praten alsof dat twintig
jaar geleden was. Heb je nog nieuws
van het oude stelletje, dat wij daar
samen kenden?"
„Donoghue is getrouwd," vertelde ik,
„ergens in de binnenlanden van Con-
nemara en heeft, naar ik hoor, twee
kinderen. Aine Breiman, met al haar
republikeinse ideeën, is lerares in
Schotland. McConville is bij het leger
gegaan en Tommy Warner is bij de
Jezuïeten ingetreden; waarom, weet
hij zelf het best."
„Er zal wel vreugde in de hemel en
geweeklaag aan de andere kant geweest
zijn op de dag, dat Tommy daartoe be
sloot," zei ze, terwijl ze de tafel begon
te dekken
„In de tijd dat ik hem kende, merk
te je van zijn godsdienstigheid niet bü -
zonder veel."
Ik had gehoopt, dat haar vrolijke bui
een houding was, die haar wil aan
haar lichaam had opgelegd, maar het
had er alle schijn van, dat hier van
komedie geen sprake was. Vrouwen zijn
zonderlinge wezens, dat weet God,
maar deze houding van Esther bracht
me niet alleen van mijn stuk, maar zat
me ook hevig dwars. Tenslotte stond
hier een meisje, wier hart ik brak
voor haar eigen bestwil tenminste
daar had ik mezelf van overtuigd
en toch had ik al mijn levensdagen
geen jonge vrouw gezien, die zo klaar
blijkelijk welgemoed was. Ik had toch
minstens verwacht, dat zij °P de een
of andere manier spijt zou laten blij
ken bij het scheiden van haar vroegere
minnaar, dat zij zich gebelgd zou to
nen door mijn eigenmachtige bemoeiin.
gen, om 'haar aan een man te verkwan
selen, die ze nauwelijks kende. Ik had
tranen en sarcasme verwacht; in plaats
daarvan werd ik begroet met compli
menten en glimlachjes. Ik had ver
wacht een vrouw te vinden, die even
verbitterd was als ik zelf; ik vond een
meisje dat overbruiste van opgeruimd
heid en geluk. Ik vond het even raad
selachtig als onprettig.
Ze onderbrak het tafeldekken om
mij met goedgeluimde ontstemming
aan te kijken.
„Ben je je tong kwijt, Joe? Nooit van
mijn leven heb ik je zo zwijgzaam ge
kend. Verdraaid, je bent wel een heel
andere man geworden dan de Joe Doy
le die ik in Dublin gekend heb. Toen
was het Joe-Doyle-zei-dit en Joe-Doy-
le-zei-dat, tot ik me vaak afvroeg, of
er wel iets op Gods aarde was, waai
de Heer Joseph Doyle zijn opinie niet
over had uitgesproken. Weet je, moe
der," terwijl ze zich over de oudere
vrouw boog, de handen op haar
knieën „op de Universiteit schonken
ze meestal meer aandacht aan wat Joe
Doyle zei, dan aaij de uitspraken van
de Paus of van de Valera."
„Nou ja, Esther," ik had ten lan
gen leste mijn stem weer terug „ik
was toen nog maar een blaag. Nu ben
ik boer, en een boerderij is een oord
waar het op activiteit aankomt. Iemand
die werkt kan het meestal wel zonder
praten af."
„Activiteit is jouw motto, dat moeten
we tenslotte wel opmaken uit alles wat
we over je werk op de boerderij te ho
ren krijgen."
„Kom Esther", in de stem van
haar moeder lag een waarschuwende
klank „je moet nu niet alle leugenc
herhalen, die je van de mensen hoort."
Esther lachte tegen haar.
„Mijn moeder moet ook overal haar
voet tussen steken," zei ze tegen mij.
„Joe neemt het. me niet kwalijk, moe
der. Dat doe je toch zeker niet, hó
Joe?" vroeg ze mij vleiend. „Neen, hij
neemt het me niet kwalijk. Anders had
hij me al lang vermoord."
De tafel was nu zo ongeveer gedekt
Zij had het vlug en handig gedaan. Ik
had haar handen gadegeslagen; zij wa
ren vast, zeker van hun zaak. Een zeld -
zame vrouw om in het huishouden te
hebben, vooral als dat huishouden het
mijne was. Ik had mij nu tennaastebij
hersteld van de eerste schok van haar
overrompelende entree, van de klap.
die haar zorgeloze manier van doen me
gegeven had. Als dit list was, zou het
met list beantwoord worden. Er staat
in mijn strategieboek maar één regel: ik
ging tot de aanval over.
„Het doet me genoegen te zien, dat
je er niet slecht uitziet na het dansen
van gisteravond. Hoe beviel het jou
zelf?"
Haar schrik duurde maar een mo
ment. Ik zou er niet eens iets van ge
merkt hebben, wanneer niet de suiker
pot bijna uit haar handen was gescho-
„ja, het was fijn, niet, Joe? De pret-
tigste dansavond die ik me hier m de
buurt sinds jaren kan herinneren. Om
je de waarheid te zeggen, ik zou de dag
niet kunnen noemen, dat ik zoveel ge
danst heb en er zoveel plezier in had."
Mevrouw Hanrahan bekeek de zaak
niet bepaald onder dezelfde gezichts
hoek. Ik merkte dat aan haar misprij
zend snuifgeluid.
„Ik geef je te raden, hoe laat deze
jonge dame vanochtend thuis is geko
men, hoe laat ze thuis is gekomen!"
Esthers moeder hief een dreigende vin
ger op naar haar dochter, die zich hele
maal niet rouwmoedig toonde. „Het was
half vijf toen ze thuis kwam. Nu vraag
ik je, is dat een gepaste tijd voor een
fatsoenlijk meisje? Ik durf er wel voor
in te staan, dat het dansen niet zo lang
geduurd heeft."
„Tsjk! Tsjk! Tsjk!" Ik liet mijn tong
zachtjes klappen in vriendelijke afkeu
ring.
„Ik moet erkennen, dat ik zelf ook
niet vroeg binnen was, maar half vijf
was toch wel een hele erge tijd om
thuis te komen." (Wordt vervolgd).
oor de hand liggend, maar toch op
merkelijk is ook de wijze, waarop
P. Cuthbert Franciscus' opvatting
van gehoorzaamheid voortdurend bezie
lend vergelijkt met riddertrouw en rid
derdienst. Hij schetst Franciscus als
iemand, die nooit loskwam van de rid-
derromantiek en de hoofse droomwereld,
waarin zijn jeugd zich vermeide. In dit
verband krijgt ook de „bekering" van
Franciscus een andere belichting, dan
men van de meeste biografen gewend
is. Al te velen hebben namelijk terwille
van een pakkende contrastwerking die
bekering voorgesteld als een rouwmoe
dig vaarwel aan het zondige, lichtzinnige
en brassende leven, dat Franciscus in
zijn jongelingsjaren zou hebben geleid.
Bij P. Cuthbert krijgt die bekering veel
meer de betekenis van een groeiend in
zicht, waardoor Franciscus' ridderlijke
idealen religieus werden omgevormd.
Zijn jeugdige „lichtzinnigheid" heeft bij
gevolg minder te maken met grote zon
digheid dan wel met zijn aangeboren
royaliteit, aan aardse rijkdom geen per
soonlijke waarde te hechten. Van jongs
af aan heeft Franciscus Vrouwe Ar
moede liefgehad. Zij betekende voor hem
voorwaarde voor zielevrijheid.
Wanneer op het kapittel in 1223 de
definitieve orderegel tot stand komt,
is in principe het compromis tussen
ideaal en werkelijkheid een voldon
gen feit. Het oorspronkelijke vuur is
gedoofd. Weggelaten uit de regel is
bijv. de tekst: „Wanneer de broeders
door de wereld gaan, zullen zij onder
weg niets meenemen; noch zak, noch
reistas, noch brood, noch geld, noch
staf." Juist aan deze evangelische
woorden, die ook door dolende ridders
in Koning Arthurromans in praktijk
werden gebracht, dankte de Francis
caanse roeping haar vuur. De ontnuch
terende loop der gebeurtenissen heeft
Franciscus onwillekeurig pessimistisch
gestemd. Hij verloor er zijn overrom
pelende zorgeloosheid door. Iets van
het eerste idealisme verstarde in hem.
De buitenwereld verliest haar vat op
hem en nieuwe, naar binnen gerichte
krachten beginnen te ontwaken; zij
voeren hem gedurende de laatste paar
jaar van zijn leven naar de hoogste
vreugde van een heilige hier op aarde:
de stigmatisering. In meditatie ver
zonken op de berg Alverno herkreeg
Advertentie
maakt Uw handen zacht als zij.
hij zijn vertrouwen in de toekomst der
orde weer. Hij ontving er van een Se
rafijn de wondetekenen en weer zag
hij de wereld in het (nu mystieke)
licht van zijn ideaal.
Bustig voortschrijdend van feit naar feit,
verbeeldt P. Cuthbert het leven van Sint
Franciscus. Zijn boek is evenzeer weten
schappelijk als boeiend; een standaardwerk,
dat voor iedere lezer interessant is.
Er wordt niet in gepolemiseerd met andere
auteurs. Slechts een enkele maal wordt de
opmerkzame lezer onaangenaam getroffen
door een passage. Bijv. op pag. 164, waar
P. Cuthbert beschrijft hoe Franciscus in
1215 op het Concilie van Lateranen ver
scheen en daar de H. Dominicus ontmoette.
De H. Dominicus kwam aan de Paus verlof
vragen voor dé stichting van zijn orde van
Predikbroeders. Die eerste ontmoeting van
de twee ordestichters is een gedenkwaardig
ogenblik. Men kan, zegt P. Cuthbert, in
Franciscus en Dominicus vertegenwoordigers
zien van twee richtingen, die in de maat
schappij gewoonlijk lijnrecht tegenover
elkaar staan, n.l. vrijheid en gebondenheid.
Franciscus ijverde voor de vrijheid, gelegen
in de beleving van het Evangelie als schoon
ste, geestelijke avontuur- Dominicus daar
entegen ijverde voor de wet, de geloofs
waarheden en het gezag van de Kerk. In
latere tijden zijn er twisten ontstaan tussen
de volgelingen van Franciscus en die van
Dominicus, ofschoon de grotere geesten on
der hen zich steeds de vriendschap van de
twee stichters herinnerden en er trouw aan
bleven. Daarna schrijft P. Cuthbert: ,,Een
zeker soort geschiedschrijvers heeft heel veel
ophef gemaakt van die openlijke twisten."
Wanneer men als auteur de kwestie van
deze te grote ophef der twisten, die niet
rechtstreeks met het leven van de H. Fran
ciscus te maken hebben, ter sprake wenst
te brengen, en men lanceert dan de opmer
king ,,Een zeker soort geschiedschrijvers..",
dan slaat die opmerking als een soort boe
merang terug.
Deze kleine onaangenaamheid wil en magx
echter de grote waarde van dit mooie boek:'
niet in discrediet brengen. Wij zullen die
waarde komende week nog eens terloops
naar voren moeten halen, bij de bespreking
van de tweede, heel andere, meer popu
laire Sint Franciscusbiografie, geschreven
door P. Quirinus van Alphen, minderbroe
der capucijn. 2).
NICO VERHOEVEN.
1) Pater Cuthbert van Brighton: „Leven
van Sint Franciscus van Assisi". Vert. uit
het Engels door Pater Heribertus O.F.M.
Cap., N.V. Brepols Turnhout, 1948, 2e
uitgave.
2) P. Quirinus van Alphen: ,.St. Francis
cus van Assisi". Uitg. „Helmond", Helmond.
Mr. J. H. van Maarseveen, minis
ter van Unie-aangelegenheden en
Overzeese Rijksdelen, is gistermid
dag in zijn woonplaats Utrecht aan
gekomen. Het laatste deel van zijn
reis van Indonesië naar het vader
land, namelijk van Brussel naar
Utrecht, maakte hij per auto. Kort
na zijn aankomst was de minister
bereid een verslaggever van het
A.N.P. te woord te staan en iets te
vertellen over zijn indrukken en er
varingen tijdens zijn verblijf van en
kele weken in Djakarta.
Wat mij het meest heeft getroffen, zo
vertelde de minister, is de ernst, waar
mede de Indonesische regering tracht
van de jonge staat een ordelijk, wel
varend en modern land te maken. Zij
ondervindt bij het vervullen van deze
aan zichzelf gestelde taak vele moeilijk
heden. Alle begin is echter moeilijk,
maar ik heb het vaste vertrouwen, nu
na mijn verblijf in Djakarta en na de
gesprekken, die ik met velen mocht voe
ren, dat zij in de vervulling van die taak
zal slagen, wanneer in Indonesië het volk
de betekenis van het voor dit land his
torisch tijdsgewricht zal begrijpen en
men zich eendrachtig achter de regering
zal scharen.
Het behoeft geen nader betoog, dat
Nederland als Uniepartner bereid is aan
Indonesië bij de oplossing van de be
staande moeilijkheden alle hulp te ver
lenen, die Nederland redelijkerwijze kan
verschaffen. Het verloop van de gebeur
tenissen sedert 1945 houdt in, dat van
beide zijden in het onderling verkeer
vertrouwen en tact een overwegende rol
spelen. „Ik heb dit," zo vervolgde de mi
nister, „in Djakarta steeds ondervonden
De minister van Uniezaken en Overzeese
rijksdelen, mr. J. H. van Maarseveen, is
na een verblijf van enige weken in
Indonesië weer in ons land terugge
keerd. Te zijnen huize ontving hij,
uitrustend van de vermoeienissen van
de reis, al dadelijk een verslaggever.
en ik geloof, dat op die basis de toe
komst voor een goede onderlinge ver
houding tussen Indonesië en Nederland
grote mogelijkheden in zich sluit."
Over de actie-Westerling zei minister
Van Maarseveen: Deze actie is alleen
maar schadelijk en zal geen enkel nut
voor wie dan ook afwerpen. De gebeur
tenissen in Bandung zijn mij door een
alleszins daartoe bevoegd Nederlands
waarnemer beschreven als een brute en
zinloze moordpartij.
„De voorwaarden voor een gunstige
ontwikkeling van het jonge Indonesië
zijn echter aanwezig. Het is aan ons om
waar het in ons vermogen ligt te bevor
deren, dat deze voorwaarden gunstig
blijven," aldus besloot de minister.
De Bossche rechtbank heeft Arnold F„
alias Nol de Brabander, veroordeeld tot!
acht jaar met aftrek. De eis was zeven
jaar.
De Tilburgse stoffeerder J. V. van K.t
tegen wie zes jaar was geëist, werd ver
oordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf
met aftrek. P. J. A. J., winkelier te Til
burg, werd veroordeeld tot vier jaar met
aftrek: de eis was vijf jaar. De Tilburgse
vertegenwoordiger G. P. H. werd con
form de eis tot acht jaar veroordeeld.