Radicalisme PELGRIMS VAN HET HEILIG JAAR A k Jte ^vSWA t irnvr mui i/u Mensen op reis Godsdienst in de gouden eeuw M/ Pelgrim te paar d naar Heilige Stad LITERAIRE KRONIEK ZATERDAG 11 MAART 1950 PAGINA 3 „PRES. ROOSEVELT-HOUSE" Liturgische weekkalender GEDWARSBOOMDE Vertaling JOHANNA PERENBOOM Hoofdstukken uit de vaderlandse kerkgeschiedenis Rustige ingekeerdheid bat «och MU» KING'S VIRGINIA Er zijn mensen, die dit woord niet kunnen uitstaan. Sommigen van hen weten heel precies wat er mee bedoeld is. Ze bewonderen in de grond van hun hart de zaak zelfs zeer. maar toch geven zij tegenover anderen bij iedere gelegenheid weer opnieuw dui delijk blijk van hun afkeer er van. Ten minste. ze doen hun best die anderen te overtuigen, dat zij er werkelijk afkeer van voelen. Feitelijk doen ze niets anders dan zichzelf verdedigen tegen hun lastig geweten. Ze zien immers wel in, dat zij niet de moed hebben in hun eigen leven in praktijk te brengen, wat zij anderen wèl zien doen en wat zij zelf in stilte zeer bewonderen en voor noodzakelijk houden. Maar liever dan zich nu eens flink moeite te geven het goede voor beeld van die anderen te volgen, oefenen ze felle critiek en doen het voorkomen, alsof de zaak in kwestie eerder afkeu renswaardig dan te prijzen is. Doet dit niet denken aan het oude verhaal van de vos en de druiven? Een andere groep wil van radicalisme niets weten, omdat zij een totaal ver keerd denkbeeld hebben van wat dit woord eigenlijk betekent. Voor hen staat dat gelijk met de opvattingen en het ge drag van die mensen, die als het ware van te voren een hele rij principes op stellen, ze door dik en dun doorvoeren en er het hele leven mee te lijf gaan zonder enig begrip te tonen voor geven en nemen. Op godsdienstig gebied wor den zulke mensen meestal star-onver draagzaam en zij beschuldigen anderen gaarne van een tekort aan rechtzinnig heid in het geloof. Op deze wijze heeft het woord radica lisme wel een zeer onaangename bij smaak gekregen. Dat spreekt van zelf. Wij voelen hoe tengevolge van deze be gripsmisvorming het gevaar helemaal niet denkbeeldig is, dat men uitgespro ken a-sociaal, onmaatschappelijk gaat denken. Dat alles neemt echter niet weg, dat radicalisme, in zijn oorspronkelijke, zui vere zin aangewend: als karakterisering van een eerlijke levenshouding n.l., die op een diepe overtuiging steunt, ieders eerbied moet afdwingen. Het duidt dan aan: beginselvastheid, gebaseerd op een verantwoord inzicht, een geestesgesteld heid van recht-door-zee, een volhardend- in-praktijk-brengen van eigen goed ge fundeerde overtuiging. Het tegendeel dus van een z.g. windwijzermentaliteit, die haar opvattingen verandert naar de wisselende eisen van het eigenbelang. Nu is het wel waar. dat menselijke kortzichtigheid, tezamen met een altijd vaardige neiging tot zelfvoldaanheid en een tekort aan geestelijke soepelheid, het gevaar met zich brenst aan deze. oo zich zeer prijzenswaardige, karaktertrek al te scherpe kanten te slijpen: maar ge. temperd door nederige zelfkennis en op rechte liefde bloeit hij spoedig uit tot de meest veredelende en menswaardig ste levenshouding. De heiligen zijn daar van onze stralende voorbeelden. Dit radicalisme eist Christus van ons. Nadat God het eeuwig lot van de mens belangrijk genoeg vond om Zijn enige Zoon aan lijden en dood bloot te stellen, is geen neutraliteit meer verantwoord. Christus verlangt van ons met, het volste recht een radicaal-partij-kiezen. Ziin heilsplan met de wereld verdraagt geen verdeeld-zijn. Twee heren dienen is een onmogelijkheid. Het op een accoordje trachten te gooien, elke poging tot ach- terdeurtjespolitiek betekent niets minder dan een verzet tegen God. Door Gods tweede schepping wordt dehelemens ver boven zijn eigen krachten opgehe ven in de bovennatuur, niet alleen met het oog pp zijn latere bestemming, maar evenzeer met betrekking tot ieder onder deel van zijn tijdelijk bestaan op aarde. Wanneer wij daarom een algemeen en altijd geldend uitgangspunt trachten vast te stellen voor de bepaling van ons gedrag, dan kan en mag dat geen ander zijn dan de funda mentele verhouding van de mens tot God. Bovendien kunnen wij daarbij, als Christenen, onmogelijk de ingrijpende werkelijkheid voorbij zien van ons H. Doopsel en Vormsel, waardoor wij een onvergankelijk merkteken bezitten, dat ons heeft gewijd tot levende instru menten van de genade van God. tot ge tuigen en strijders voor de zaak van Chrisius en Zijn Kerk. Door het Doop sel zijn wij ingelijfd in het Mystieke Lichaam van Christus en bijgevolg on der alle omstandigheden verplicht tot een nauwgezette naleving van Zijn al leen zaligmakende heilsorde. Daarin is God niet te zien als een verre en zwijgende werkelijkheid, maar als de enige Wetgever van ieder detail van ons concrete, dagelijkse leven. Het essentieel-djdelijk karakter van ons bestaan op aarde, dat alleen zin heeft als voorbereiding op onze eigenlijke, eeuwige bestemming, sluit noodzakelijk halfheid en afzijdigheid in de dienst van God uit. Een geest van routine en sleur is absoluut onverenigbaar met de ontzagwekkende realiteit van de boven natuurlijke genade-orde, waarin Chris tus ons heeft geplaatst met de opdracht „heilig te zijn zoals Zijn Vader in de hemel heilig is." Reeds hier op aarde. Het eigenlijke doel van ons leven is immers op de eerste plaats, als Gods verering. een zo groot mogelijk deel van Gods heiligheid in ons zelf te verwezen lijken en als gevolg daarvan onze eigen gelukzaligheid in de eeuwigheid te be werken. Waarbij de liefde tot God en de evenmens onder alle omstandigheden en altijd het voornaamste blijft. Ónze werkzaamheid beweegt zich zo doende zowel in de natuurlijke als in de bovennatuurlijke orde. Deze sluiten el kander niet uit! Integendeel. De mens heeft niet alleen een bovennatuurlijke bestemming, maar evenzeer een natuur lijke, een tijdelijke, die niet mindei m alle onderdelen aan Gods wetten is on derworpen. De plicht om in alle dingen op het einde te letten, brengt daarom ook niet het minst een vijandige houding van afkeer met zich ten opzichte van de din gen van dit leven. Juist door het goed gebruiken hiervan moeten wij onze heiligheid bereiken. Door ons toedoen moet ook al het profane in dit leWh op zijn wijze Gods lof zingen, omdat wij bet geheiligd hebben door het uitsluitend te gebruiken volgens Gods bestemming. Hier ligt echter de grote moeilijkheid, Zonder eerlijk radicalisme lijden wij hier schipbreuk. Radicaal-Christen—zijn in een anti christelijke wereld eist moed. En boven al een onbegrensde liefde. Christus wist dat. Hij heeft het duide lijk voorzegd. Maar óók Zijn hulp be loofd. Genade en Sacramenten vormen een onoverwinnelijke wapenrusting. Daardoor gesterkt zijn wij allen volledig en volmaakt uitgerust voor de vervulling Van onze goddelijke opdracht: ons zelt te heiligen en de wereld te kerstenen. Gods wapenrusting beschut echter slechts als zij gedragen wordt. Dagelijks en in alle omstandigheden. Doen wij dat? L- Het aantal pelgrims, dat in de eerste maand van het Heilig Jaar in Rome is aangekomen, heeft de verwachting van de Romeinen teleurgesteld. Van 24 De cember tot 13 Januari liep het cijfer op tot 21.871 en dit is 'n kleine 10.000 min der dan men had verwacht. Men zoekt voor dit tekort een verklaring te vin den in de internationale toestand. In vorige Jubeljaren, zegt men, kwamen de meeste bedevaartgangers uit de na burige landen. En nu? Zullen de Hongaren verlof krijgen om hun land te verlaten; zullen de Roe menen, de Bulgaren, de. Tsjechen een pelgrimsreis kunnen organiseren? Men heeft alle recht hieraan te twijfelen. Wel staat daar tegenover Amerika, dat van plan is zó veel pelgrims te expor teren, dat het al een half jaar geleden een „miss" naar Rome heeft gestuurd met de speciale opdracht een lange lijst te maken van de dingen, welke in Ita lië wèl en van die, welke niet te krij gen zijn, om de H. Jaar-reizigers te waarschuwen voor nutteloze bagage en hun te. raden inzake het meenemen van onontbeerlijke dingen. Zo schrijft deze miss onder andere, dat haar landgeno ten er op moeten rekenen, dat er in Ita lië geen papieren zakdoekjes te koop zijn, maar dat zij niet de dwaasheid moeten begaan van met koffie, thee, sui ker, zeep te gaan slepen; dat zij wèl hoeden, maar geen blouses in Italië moe ten kopen en wèl schoenen, maar geen tassen etc„ etc. Met dat al zijn de. Amerikaanse pel grims nog niet in staat de leemte te vul len, want de hotels zijn nog niet half bezet en tot nu toe bestaat er weinig hoop, dat de hotelhouders de enorme onkosten die zij hebben gemaakt ter uitbreiding en verfraaiing van hun be drijf er uit zullen halen. Ook de parti culieren, die bijna allen bereid waren een kamer voor de pelgrims af te staan en de huiseigenaars, die meenden hun huis aan rijke Amerikaanse bedevaartgangers te verhuren, trekken een lang gezicht. Natuurlijk wordt het grootste aantal vreemdelingen in de lente verwacht, maar ook dan zal er werkelijk niemand onder de blote, hemel behoeven te sla pen, of, waar 'n zekere categorie van Italianen op gespeculeerd had, een fa belachtige prijs betalen voor een bed in de badkamer. De Katholieke pers heeft deze onte vredenen al van antwoord gediend. Zij zegt, dat zij, die uit het Heilig Jaar een woekerwinst wilden maken, hun welverdiende straf krijgen en dat, vanuit katholiek oogpunt gezien, het begin van het. Jubeljaar reeds alle verwachtingen heeft overtroffen, want dat de Heilige Kerk meer kijkt naar de kwaliteit dan naar de kwantiteit van de pelgrims. Voor Haar zijn de toeristen, die gebruik maken van de reductie op de spoorwegen, om Italië te zien en Rome in de vlucht mee te nemen, niet van belang. Vanuit gees telijk oogpunt zijn de ware pelgrims zij, die te voet of met. primitieve mid delen de Eeuwige Stad bereiken om er in de geest van vernedering en boete de aflaat te verdienen. Dit soort pelgrims zien we Rome bin nentrekken door de oude poorten: Porta Maggiore, Porta San Paolo, Porta San Giovanni. Soms is he.t een jonge man met een kruis °P de éne en een zware ijzeren ketting over de andere schouder, een andere maal een groep landslieden in een gammel ezelwagentje of een stel boerinnen, die, als zij de koepel van Sint Pieter uit de morgennevel zien oprijzen, zich op de knieën werpen om haar „Ave Roma" te zeggen. Een vijfentwintig-jarige vrouw kwam 15 Maart zal Curagao het kortgeleden gebouwde verblijf voor de Amerikaanse consul-generaal in Willemstad aan _de Verenigde Staten overdragen als blijk ^«•n waardering voor de bijstand, die in tweede wereldoorlog door Ameri kaanse troepen aan Curagao verleend Werd. Het gebouw, dat bekend is onder naam „The president Franklin Dela- Roosevelt-house", zal gewijd zijn aan e nagedachtenis van president Roose Velt. voor de. derde maal het Heilig Jaar in Rome vieren. Zij is al vanaf haar twin tigste jaar op pelgrimsreis en loopt van de ene bedevaartplaats naar de andere: Assisië, Lourdes, Lisieux, Fatima.... In November vertrokken er twee mannen uit Turijn, die in krijgsgevan genschap de belofte van deze voetreis hadden gedaan. Zij liepen 40 kilometer per dag en kwamen juist voor de ope ning van de heilige Deur in Rome aan. Het waren échte pelgrims met een pel grimsstaf en een bedelzak. Een Duitser, een van de hoempa's die een halve eeuw geleden elke Woensdagmorgen mars muziek over de. hoofden van de Neder landse jeugd bliezen, haalde midden op het Sint Pietersplein zijn trompet uit het foedraal en begon te blazen Een Belgische vrouw duwde een kin derwagentje, waarin zij haar proviand en bagage had, vanaf Mons tot aan dë grenslijn van Vaticaanstad. Een paar Nederlanders kwamen gelift, gelopen en getrokken...., in ieder geval niet op de gemakkelijkste manier, naar de Eeuwi ge Stad. Dit zijn de pelgrims, die de middel eeuwse publieke boetelingen het meest nabij komen. In die tijd immers werd de toegang tot de tempel aan de publie ke zondaars ontzegd. Als zij echter in de veertigdaagse vasten de hun opge legde boete hadden volbracht, werden op Witte Donderdag de kerkdeuren weer voor hen geopend. Mogen we mis schien een symbool hiervan zien in de plechtige opening van de Heilige Deur? C. P.—D. De Zoon van £ric deïfoocman r m urn 25. „Er naderen vreemde lichten langs de weg naar mijn woningheer," mompelt de boer, terwijl hij Eric snel meetrekt naar het venster. „Zie! Ik vertrouw dit allerminst Met een snelle beweging schuift Eric het gordijn terzijde en kijkt behoedzaam door hel venster. Inderdaad, door de nacht naderen in de verte zwaaiende lichten, welke hij zonder moeite als flambouwen herkent. En nu hij scherp toeluistert hoort hij ook het gepraat van opgewonden stemmen vermengd met het metalige gerinkel van wapenrustingen Er verschijnt een grimmige trek op het gelaat van de Noorman. Het is goed dat je me geroepen hebt," zegt hij. ,JDaarginds nadert een troep krijgers. Ik vermoed dat het de strijdmakkers zijn van degenen, die wij hier onscha delijk hebben gemaakt. Ze zullen ongerust zijn geworden toen hun kameraden zo lang uitbleven en op onderzoek zijn uitgegaan. We moeten er zo snel mogelijk van door! Wanneer zij ons hier vindenzullen ze ons meedogenloos afmaken. Roep je vrouw, vriend. Snel!" Doch wanneer zij uit de achterdeur van de armelijke hoeve sluipen, zijn de eerste lichten reeds op het erf verschenen en een woest geschreeuw klinkt tot hen door als bewijs dat de lichamen van de verslagen spitsbroeders gevonden zijn. Ene houdt z'n pas in, met een bevelend handgebaar de boer te kennen gevend dat deze moet lopen. „Schiet op! Ik zal de aftocht dekken. Breng je vrouw in veiHghetdWe mnden elkander weer aan de rand van het woud!" Als schimmen verdwijnen de beide anderen in de duisternis. Ene blijft alleen achter. Met zijn zwaard in de ruist geklemd slaat hij vanuit het struikgewas d« bewegingen der krijgers gade, die thans vloekend het erf afzoeken. En al zijn haat en afkeer concentreren zich een ogenblik op de ruwe figuren btj de walmende flambouwen Zij symboliseren voor hem de verraderlijke machten, die hem zijn rijk ontnomen hebben, zijn goud ontroofd, zijn vrouw Winonah bedreigd. „Rrijgslieden van Lauri'" Meer dan ooit is de Noorman bereid tot de strijd. Tijdens zijn afwezig heid. gedurende de lange jaren van zijn zwerftocht, heeft men hem verraderlijk beroofd van alles wat hem lief is. Maar hij zal het terugveroveren. Lauri, en de mannen die hem dienen, zullen leren dat de rechtvaardigheid met weergaloze zekerheid een zwaard kan hanteren...'. Zozeer is de Noorman geconcentreerd op de mannen bij de hoeve, dat hij pas het zachte gekraak in de takken hoort wanneer het vlak bij is. Met een ruk wend. hij zich om... en ziet een reusachtige krijger tegenover hem staan die blijkbaar op eigen gelegenheid een onderzoek in het hakhout instelt. Een c9fnblik staren beide mannen elkaar verward aan. Het maanlicht doet hun zwaarden glinsteren ZONDAG 12 Maart: 3de Zondag v. d. Vasten: Mis v. d. dag; 2 H. Gregorius; 3 voor de Paus; Credo; Vastenprefatie; paars. MAANDAG: Mis v. d. dag; 2 tot alle hei ligen; 3 voor levenden en doden; Vasten prefatie; paars. DINSDAG: als Maandag. WOENSDAG: als Maandag, behalve: Haarlem; H. Sacrament van Mirakel; eigen Mis; 2 gebed v. d. dag; Credo; prefatie v. Kerstmis; laatste evangelie v. d. dag; wit. DONDERDAG: als Maandag. VRIJDAG: H. Gertrudis, maagd; Mis Vul- tum tuum; 2. H. Patricius; 3 gebed v. d. dag; Vastenprefatie; laatste evangelie v. d. dag; wit. ZATERDAG: H. Cyrillus v. Jerusalem, bisschop, belijder, kerkleraar; eigen Mis; 2 gebed v. d. dag; Credo; Vastenprefatie; laatste evangelie v. d dag: wit. ZONDAG 19 Maart: 4de Zondag v. d. Vas ten (Laetare); Mis v. d. dag; 2 tot alle hei ligen; 3 voor levenden en doden; Credo; Vastenprefatie; paars. door PATRICK PURCELL 72 Ik zelf spoelde gezicht en handen onder de pomp af, nam mijn pet van een haak bij de deur en trok hem over mijn hoofd bij wijze van voorbereiding op mijn vertrek naar Corcoran. Ik droeg vanavond geen Zondags pak; alleen mijn werkkleren van verrafelde serge, en de stoffige klei zat zwaar en dik op mijn schoenen. Ik aarzelde een ogenb'ik voor ik heenging. Ik was er helemaal niet zeker van dat Rosie niet naar huis zou lopen op het ogenblik dat ze zou ontdekken, dat ik weg was, of dat anders de sporen van het verdriet op haar ongelukkig gezicht niet door het scherpe oog van mijn moeder gezien zouden worden. Maar tenslotte ging ik mijns weegs. Ik zat te veel in de put om er mij veel om te bekommeren, hoe of wat. Ik stapte de heuvel op in de richting van Malachy's nieuw-oude huis en mijn stap was doelbewust. Ik wist precies, wat ik doen ging. maar ik wist hele maal niet zo precies, waarom ik het Pelgrims trekken in het Heilig Jaar naar Rome. Zo ook gravin Ellen von Hohenau, die de afstand van haar woonplaals Gar- misch naar de Eeuwige Stad af legt.... te paard. „Bella Gisela" is de naam van het ros. Maandag heeft zij het bestegen en is op weg gegaan. Zij bereikte al spoedig de Duits Oostenrijkse grens bij Scharnitz waar deze foto van haar werd genomen. De douane legde haar geen moeilijkheden in de weg. Wanneer haar reis even voorspoedig is als deze uittocht ziet men de gravin von Hohenau weldra wel in Rome ver schijnen. ël?k ging'Meehawl vertellen dat hij een eind moest maken aan deze gekke ge schiedenis die tussen hem en Norah Mc Auliffe aan de gang was. Ik ging meer dan dat doen. Ik ging hem bevelen er mee op te houden. Om er nu, op staan de voet mee op te houden, eer het Esther of trouwens ook Malachy ter ore zou komen. Verdomd, zelfs toegegeven dat de man niet van haar hield moest hij dan haar naam door de modder ha len door met een ander meisje te gaan wandelen, zo, dat iedereen het zien en er mee spotten kon, en dat terwijl hij geen maand meer van zijn trouwdag af was! Als Esther dit hoort, zwoer ik, en er door beledigd is, als ik hoor, dat er tengevolge van deze geschiedenis een smet op haar naam is geworpen, zal O'Connor het gewaar worden. Ik zal het hem laten gewaar worden, al moest ik er voor aan het galgetouw bengelen. Er schenen een hele boel galgetouwen voor mij klaar te hangen.... Maar en nu fluisterde er een kleine lang over het hoofd geziene duivel be korend in mijn oor zou het geen ze gen zijn tenslotte, als hij met Norah er tussenuit ging? Dan zou Esther weer de mijne zijn, als de hele herrie voorbij wasIk wierp de gedachte van mij af, voor ik wist dat ze ijdel was. Esther's weg en de mijne waren van elkaar ge scheiden en voor altijd gescheiden. Ik zuchtte. Ik stond stil bij de poort van Corcoran om over het dal heen te zien, om de zonnestralen gade te slaan die in grote bundels schuin naar bene den vielen tussen Curraghmore en de Heel langzaam rijden wij over het Amsterdamse Rokin, op zoek naar een parkeerplaats voor onze Volks wagen, bijgenaamd de Tor. De man- met-de-pet molenwiekt met zijn ar men boven de autodaken. Hieronoggunplekkie Hij maakt ons verder duidelijk, hoe wij dit plekkie moeten bereiken, di rigeert met hoofd, armen en benen, de Tor tussen twee sleeën, het aan ons overlatend, hoe wij uit de wagen moeten komen. Het plekkie is zo nauw, dat het portier maar veertien centimeter open kan. Uit de slee naast ons golven flarden muziek. De autoradio wordt door een meneer in een kort bontjasje aan zijn vriend gedemonstreerd. „Dit apparaat is veel beter dan die luxe kast-met-pickup bij mij thuis. En die heeft toch duizend gulden gekost." Wij schatten Bontjasjé op een jaar of vijftig, de leeftijd, waarop de meeste mannen onuitstaanbare op scheppers worden, als zij al niet eer der aan die kwaal lijden. „Hoe hard rijd jij nou met deze wagen?" De toon van de vriend deugt niet helemaal. Ietsje té opgelegd. Maar Bontjasje heeft niets in de gaten en antwoordt nonchalant: „Een kilometertje of honderdvijftig zo." Als wij de auto van Bontjasjé eens goed bekijken geloven wij dat ook nog. Het is een Packard 1950. Met afmetingen van een duikboot. Een type, waarvan er in heel Nederland misschien een of twee rijden. En de vriend vraagt maar. „Waarvoor dienen in vredesnaam al die knoppen en knopjes?" „Deze knop doet de portierramen open en dicht, met deze duw je de antenne naar buiten, vreselijk mak kelijk, als ik op dit knopje druk, gaat het dak open, ontzettend handig, deze dient voor. De vriend zakt met zijn geveinsde verbazing achterover in de kussens. „Goeie genade, wat een knoppen. Wat lijkt, me dat vreselijk vermoeiend. Moet je al die knoppen met de hand bedienen??????" Nic.vanMilst, (lichter van de zalige vrees atavia Sacra1) is de naavi van een reeks „hoofdstukken uit de vader- b\ landse kerkgeschiedenisd.w.z. een serie handigemooie boekwerkjes, waarin allerlei episoden, gebeurtenissen, bewegingen en persoonlijkheden uit het katholieke verleden van ons land naar voren worden gebracht. Ieder boekje wordt gevormd door zo'n „hoofdstuk". Iedere schrijver, die aan de reeks meewerkt, houdt zich aan een welomlijnd onderwerp. De reeks is nu een paar jaar aan de gang en omvat reeds ettelijke zeer bijzondere monografieën. Gaande weg groeit zo uit de verscheidenheid der behandelde onderwerpen een panorama van het kerkelijk leven, zoals het het. verleden beleefd beleden, bestreden en bevestigd werd; een panorama, dat ons inzicht in het heden, alsmede ons gevoel voor godsdienstige traditie verdiept, naarmate wij er uit aflezen, hoe het katho licisme van de eerste tijden van onze beschaving af met de groei van die bescha ving innig verbonden is geweest. klopjeszang en strijkmuziek, en natuur lijk ook met die gemoedelijke „vajer", wie je vanaf de galerij zo maar de hand kon reiken als hij op zijn preekstoel stond. Dit alles heeft ongetwijfeld zijn eigen charme." Het is de charme van de rustige ingekeerdheid, die ons als bron van vroomheid treft in de poëzie van de dichters der Reformatie en Contra- Reformatie, en die ons picturaal, als liefde voor de verstilde, huiselijke, hel dere realiteit, ontroert in de interieurs van Pieter de Hooch en Johannes Ver meer van Delft. Soms leidt die rustige De eerste deeltjes van de Batavia Sacra-reeks geven ons in het bijzonder een beeld van het katholieke leven ten tijde van de Republiek, d. w. z. gedu rende de eeuwen na de Hervorming en de 80-jarige oorlog (15681648.)toen het Calvinisme in de Nederlanden de „Zegevierende Kerk" en het katholicis me de „Lijdende Kerk" was. Deze ge waagde, maar treffende kenschets van de godsdienstige situatie is van mag. dr. P. Polman O.F.M., die de Batavia Sacra-reeks inleidde met een populaire studie over „Godsdienst in de Gouden Eeuw". Wat L.'J. Rogier in zijn kort na de oorlog verschenen en terecht als mees terwerk geprezen „Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de XVIe en XVIIe eeuw" uitvoerig en diep gaand behandelde, wordt door pater Polman globaal doch raak geschetst. Zijn boekje geeft niet meer en niet minder dan een karakteristiek van het gods dienstig leven en speciaal van de „ge middelde katholiek" in die tijd. Hoe die karakteristiek van pater Polman is. blijkt afdoend uit het volgend citaat, de laatste alinea van het boekje: „Opgesloten in zijn kleine land, op gesloten in zijn schuilkerk, opgesloten in zijn coterie, kon de goudeneeuwse katholiek moeilijk anders dan middel matig zijn. Hij voelde zich helemaal niet heroïek, ofschoon hij dat tot op zekere hoogte toch was (omdat hij zijn maatschappelijke achteruitzetting om der wille van zijn geloof geduldig droeg), pij leefde in een cocon van degelijkheid, was sober, min of meer preuts en zelfs een tikje puriteins, d. w, z.: Losheid van gebaar was hem even vreemd als soepelheid van denken. Hij geeft geen schandaal, maar zal ook niet bovenmate stichten." Enige bladzijden te voren had pater Polman geschreven: „Waarom hem (die goudeneeuwse katholiek) te beklagen als een gekooide, die hunkerend uitzag naar bevrijding? Zó heeft hij zichzelf zeker nooit voorgedaan. Hij voelde zich knus-behaaglijk in het intieme milieu van zijn klein, maar toch niet zo arme lijk schuilkerkje, met die 's winters zo gezellig spinnende kachel, dat mooie marmer van houten pilaren, die warm- rode vloerkleden en pluche stoelen, met die kanten en gazen misdienaartjes, die Advertentie I aan onweerstaanbare Comeraghs, terwijl daarachter de She venamon, die sprookjesberg, verholen lag in een waas van blauw en geheim zinnigheid, waar Kickham's donkere Kyle-avalla en het eenzame Glenbower door omsluierd werden. Daarginds be neden slingerde zich de grote rivier, een brede band van gespikkeld zilver, die door de vruchtbare vlakte toog van Carrick en Kilsheelan tot Grannagh en Waterford. En ver daar achter pakte, zich een donkerte samen boven het om wolkte Clonmel, een donkerte waarvan oude mensen zweren, dat ze altijd zwaar te broeden hangt boven die stad sinds de Engelsen Father Sheehy daar ophin- gen. Maar niet boven Clonmel alleen hing die wolk zwaar op die heerlijke avond acljter in Juli Ik ging hét hek bij Corcoran binnen, zwaar gedrukt door mijn taak. Er was op het erf geen spoor van Meehawl te bekennen, maar Malachy zetelde in al ziin glorie breeduit in een rieten stoel bij de deur, begerig lezend op de voor pagina van zijn lijfblad. Zijn hoofd stond niet naar de huwe lijksvoorbereidingen. Op het ogenblik had hij andere zorgen. „Hallo Joe! Hallo, verdorie! Hallo! 't Is al een hele poos geleden sinds we je gezien hebben". Hij zweeg en keek weer terug in zijn krant. „Je moet me eens vertellen, jongen, en meer behoef je me niet te vertellen, of er ooit zo'n regering is geweest als we nu hebben? Ze bestelen de mensen en schudden ze uit en laten ze honger lijder en ja. mis schien vermoorden ze ze wel, als de haal een doos bij Uw Drogist waarheid eens aan het licht kwam. God moge ons vanavond allemaal bescher men. Het is niet te zeggen wat het eind van de geschiedenis zal zijn". „Ja maar. als ik jou eens een vraag mag stellen," zei ik. „wanneer heeft eén van je regeringen ooit iets anders ge- daan?" „Vooruit! 't Is weer mis met je, bloed dorstige jonge heethoofd," mopperde hij. „Je vader met zijn Sinn Fein-principes en zijn geloof in het geweld en zijn gekke republiek is nog niet gestorven zo lang jij leeft. Wat is hij er wijzer van gewor den? De beste jaren van z'n leven in het cachot en dan mocht hij nog van geluk spreken, dat hij niet kreeg wat veel van zijn vrienden hebben gekregen, een rood graf op de heuvels." Ik gaf helemaal geen antwoord. Ik heb niet de geringste behoefte om de beginselen of de herinnering van mijn vader te verdedigen. „Ik verbaas me er maar over, prut- telde Malachy, „dat je je niet helemaal als een gek gaat aanstellen en een eigen leger opricht om je domme idealen te verwerkelijken." „Als ik het deed, was jij de eerste die ik het kwam vertellen. Het zou me een advertentie in de krant besparen." Hij keek me aan, met kleine oogjes. „Nou," verstoutte hij zich tenslotte, „je zou een slechte zijn, een hele slech te je zou ons communisten maken, ge loof ik. Maar dan zou Pontius Pilatus zeker niet zo erg kunnen zijn als de bende die wij dan hebben." „Voor degenen die de macht kwijt zijn, is er nooit iemand zo slecht als ingekeerdheid in de practijk van het burgerlijke en godsdienstige leven tot zelfverzekerdheid en kleinmoedigheid. Ook hiervan vinden wij in literatuur en schilderkunst dier dagen de weerspie geling. Het een is meestal nauw met het ander verweven. Dat blijkt wel zeer duidelijk uit de studie, die Anton van Duinkerken in de Batavia Sacra-reeks wijdde aan Nicolaus van Milst, pastoor van het Bredase Begijnhof in de tijd, dat de provincie Noord-Brabant zoge naamd „Generaliteitsland" was en buiten de eigenlijke Republiek der Nederlanden viel. Dientengevolge was de situatie en de ge moedsgesteldheid der katholieken daar enigszins anders dan de karakteristiek van pater Polman, die voornamelijk op de beide Hollanden betrekking heeft, weergeeft. In het Zuiden was onder de druk der omstan digheden de hunkering naar bevrijding gro ter dan in het Noorden. Vormden de ka tholieken in het Noorden een defaitistische minderheid, in het Zuiden konden zij, wanneer de onderdrukking zich soms erg grievend deed gevoelen, moed vinden in de gedachte, dat zij met z'n allen in hetzelfde schuitje zaten. Waar iedereen voor zijn overtuiging lijdt, is het lijden gemakkelij ker te dragen. De macht van het getal is echter een enigszins bedrieglijke macht, omdat ze niets zegt omtrent de gloed der persoonlijke overtuiging en omdat ze een heroïeke levenshouding moeilijker maakt dan ooit. In Staats-Brabant. waar dus prac- tisch iedereen in een sociaal achterlijke po sitie geraakte, was de kans op stroefheid en benepenheid van denken dan ook gro ter dan in de beide Hollanden, waar de katholieken zich tenminste nog deelgenoten voelden in de economische en culturele welvaart der Republiek. Dit komt dan ook tot uiting in het werk van genoemde Ni colaus van Milst (16451706). die zich tij dens zijn Begijnhof-pastoraat ontpopte als bescheiden moralistisch dichter. Het nage slacht heeft van zijn werk nooit nota ge nomen. Zijn literair-historische betekenis wordt in de studie van Anton van Duin kerken voor de eerste maal «ensciëntieus gepeild. De voornaamste dichtbundel van Nicolaus van Milst heet: „Chris- telycke Beweegh-Redenen tot een Salighe Vreese, om af te weiren alle sorgeloosheydt der siele". Het boekje werd in totaal driemaal gedrukt, in 1688, 1689 en 1703, te Breda, en het moet dus een zekere gewestelijke po- degenen die ze van de macht afgeholpen hebben," merkte ik op. De cynische op merking ging langs hem heen. Hij was weer aan het lezen. „Jonge, jonge," mompelde hij, terwijl hij door het hoofdartikel heenploeterde, „wat moeten we eigenlijk nog? Als Cosgrave maar weer terug was, de enige man, die ons land wist te bestu ren." Alsv vind je nooit in een waar ver haal," bracht ik hem verveeld in her innering. „Als we allemaal achter de man stonden, die we hebben, zouden we misschien allemaal beter af zijn." Malachy snoof. „Overigens," ging ik verder, „wanneer ik'me goed herinner, toen je Cosgrave had, hield je maar niet op met schreeu wen voor John Dillon en Tim Healy en Wee Joe. Je had het helemaal niet zo op Cosgrave, hoor ik vertellen, in de tijd dat hij hier kwam en won in de verkiezingen van negentien zeventien. En toen je Dillon en Devlin had, waren jullie weer allemaal voor iemand anders en lieten jullie zelfs wel een traan om Parnell en de goede oude tijd." Mijn oom zette zijn bril heel zorgvul dig recht. Hij bevochtigde een duim en sloeg een bladzijde van zijn krant om. „Je kunt met de jongelui van tegen woordig niet over de politiek praten. Ze weten alles over iedereen, of denken dat ze het weten." Over zijn brillegla- zen keek hij me nijdig aan. „Wat voor de duivel weten lui als jij over poli tiek?" (Wordt vervolgd) pulariteit hebben gehad, die echter spoedig na de dood van de dichter is geëindigd. Beweegredenen tot eén zalige vrees. „De vreze des Heren is het beginsel der wijsheid" „Vreest heel den tijd, dat gij hier (op de wereld) zijt Een mengeling van vreze des Heren en vrees voor de wereld houdt de dichter Nicolaus van Milst voortdurend gevan gen. Het is juist in deze mengeling, dat de rustige ingekeerdheid der Nederlandse katholieken gedurende de eeuwen van onderdrukking zich tweezijdig laat zien: ten eerste als uiterst strenge (pater Polman sprak van puriteinse) vroomheid en ten tweede, burgerlijker, als afkeer van de wereld, waar voor de achter- uitgestelde katholieken toch niets goeds te halen viel' en die dus wel in al haar uitingen van welvaart de symp tomen der onzaligheid moest dragen. Het is begrijpelijk dat de geestelijke herders der van hun godsdienstvrijheid beroofde katholieken zich deden kennen als boodschappers van de vrees: de vreze des Heren en de vrees voor de wereld. Zij betoogden, dat de wereld aan niemand de ware vreugde kan schenken. En aldus betoogden ook de dichters. Haar vreugden is maar een schrin van vreugde: Het blickren van een doome-vlam Die maar een corten tijd verheugde En in verdriet een eynde nam", dichtte Jodocus van Lodensteyn (1620— 1677) in zijn lied van „Het jonge en on- becommert leven". En het devies van Nicolaus van Milst was: „Soeckt uw vreught/In de deught". En dan beslaat het aards verdriet ons uitzicht op de heme\ niet. Bij pater Adriaen Poirters, een (van wege het Poirters-fonds) meer bekende Zuid-Nederlandse dichter uit de tweede helft der zeventiende eeuw (16051674), vindt men die van de wereld afgekeer de ingekeerdheid uitgedrukt in de titel van zijn voornaamste bundel: „Het Mas ker van de Wereldt afgetrocken". Pas toor Nicolaus van Milst, die men wel licht een dichter uit de school van Poirters, maar zeker niet diens epigoon mag noemen, is allerminst een schok kend poëet. Toch heeft hij zijn eigen aardige waarde, welke door Anton van Duinkerken aldus wordt getypeerd: „Groots was het tijdperk niet, waarin hij werkte. Ook zijn milieu (het Bre dase Begijnhof) was niet groots. Men moet bij hem dan ook niet zoeken naar een sterk samenvattend wereldconcept, waarin de waargenomen werkelijkheid als vanzelf wordt omgevormd tot een stralende schoonheid. Zijn godsvrucht steunt op een zeer deemoedig begrip van het leven, dat bij zoveel beschei denheid onwillekeurig wordt verkleind tot het verlies der ware verhoudingen toe. Om voor de toekomst te getuigen van de katholieke levensvisie had hij verbeeldingskracht noch bezieling ge noeg Doch binnen de historische en psychische begrenzing, hem door een rustige beschouwing opgelegd, vertoont hij zich ais een bezielde door tederheid, die altijd nog ontroering weet te wekken uit zijn tederheid". NICO VERHOEVEN 1) Batavia Sacra, hoofdstukken irit de vaderlandse kerkgeschiedenis. Uitg. Het Spectrum. Utrecht 1947heden. Advertentie

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1950 | | pagina 3