Radicalisme
PELGRIMS VAN HET HEILIG JAAR
A
k
Jte
^vSWA
t irnvr
mui i/u
Mensen op reis
Godsdienst in de gouden eeuw
M/
Pelgrim te
paar
d naar
Heilige Stad
LITERAIRE KRONIEK
ZATERDAG 11 MAART 1950
PAGINA 3
„PRES. ROOSEVELT-HOUSE"
Liturgische weekkalender
GEDWARSBOOMDE
Vertaling
JOHANNA PERENBOOM
Hoofdstukken uit de vaderlandse kerkgeschiedenis
Rustige ingekeerdheid
bat «och MU»
KING'S
VIRGINIA
Er zijn mensen, die dit woord niet
kunnen uitstaan. Sommigen van
hen weten heel precies wat er mee
bedoeld is. Ze bewonderen in de grond
van hun hart de zaak zelfs zeer. maar
toch geven zij tegenover anderen bij
iedere gelegenheid weer opnieuw dui
delijk blijk van hun afkeer er van. Ten
minste. ze doen hun best die anderen
te overtuigen, dat zij er werkelijk afkeer
van voelen. Feitelijk doen ze niets anders
dan zichzelf verdedigen tegen hun lastig
geweten. Ze zien immers wel in, dat zij
niet de moed hebben in hun eigen leven
in praktijk te brengen, wat zij anderen
wèl zien doen en wat zij zelf in stilte
zeer bewonderen en voor noodzakelijk
houden. Maar liever dan zich nu eens
flink moeite te geven het goede voor
beeld van die anderen te volgen, oefenen
ze felle critiek en doen het voorkomen,
alsof de zaak in kwestie eerder afkeu
renswaardig dan te prijzen is. Doet dit
niet denken aan het oude verhaal van
de vos en de druiven?
Een andere groep wil van radicalisme
niets weten, omdat zij een totaal ver
keerd denkbeeld hebben van wat dit
woord eigenlijk betekent. Voor hen staat
dat gelijk met de opvattingen en het ge
drag van die mensen, die als het ware
van te voren een hele rij principes op
stellen, ze door dik en dun doorvoeren
en er het hele leven mee te lijf gaan
zonder enig begrip te tonen voor geven
en nemen. Op godsdienstig gebied wor
den zulke mensen meestal star-onver
draagzaam en zij beschuldigen anderen
gaarne van een tekort aan rechtzinnig
heid in het geloof.
Op deze wijze heeft het woord radica
lisme wel een zeer onaangename bij
smaak gekregen. Dat spreekt van zelf.
Wij voelen hoe tengevolge van deze be
gripsmisvorming het gevaar helemaal
niet denkbeeldig is, dat men uitgespro
ken a-sociaal, onmaatschappelijk gaat
denken.
Dat alles neemt echter niet weg, dat
radicalisme, in zijn oorspronkelijke, zui
vere zin aangewend: als karakterisering
van een eerlijke levenshouding n.l., die
op een diepe overtuiging steunt, ieders
eerbied moet afdwingen. Het duidt dan
aan: beginselvastheid, gebaseerd op een
verantwoord inzicht, een geestesgesteld
heid van recht-door-zee, een volhardend-
in-praktijk-brengen van eigen goed ge
fundeerde overtuiging. Het tegendeel
dus van een z.g. windwijzermentaliteit,
die haar opvattingen verandert naar de
wisselende eisen van het eigenbelang.
Nu is het wel waar. dat menselijke
kortzichtigheid, tezamen met een altijd
vaardige neiging tot zelfvoldaanheid en
een tekort aan geestelijke soepelheid, het
gevaar met zich brenst aan deze. oo
zich zeer prijzenswaardige, karaktertrek
al te scherpe kanten te slijpen: maar ge.
temperd door nederige zelfkennis en op
rechte liefde bloeit hij spoedig uit tot
de meest veredelende en menswaardig
ste levenshouding. De heiligen zijn daar
van onze stralende voorbeelden.
Dit radicalisme eist Christus van ons.
Nadat God het eeuwig lot van de mens
belangrijk genoeg vond om Zijn enige
Zoon aan lijden en dood bloot te stellen,
is geen neutraliteit meer verantwoord.
Christus verlangt van ons met, het volste
recht een radicaal-partij-kiezen. Ziin
heilsplan met de wereld verdraagt geen
verdeeld-zijn. Twee heren dienen is een
onmogelijkheid. Het op een accoordje
trachten te gooien, elke poging tot ach-
terdeurtjespolitiek betekent niets minder
dan een verzet tegen God. Door Gods
tweede schepping wordt dehelemens
ver boven zijn eigen krachten opgehe
ven in de bovennatuur, niet alleen met
het oog pp zijn latere bestemming, maar
evenzeer met betrekking tot ieder onder
deel van zijn tijdelijk bestaan op aarde.
Wanneer wij daarom een algemeen
en altijd geldend uitgangspunt
trachten vast te stellen voor de
bepaling van ons gedrag, dan kan en
mag dat geen ander zijn dan de funda
mentele verhouding van de mens tot
God. Bovendien kunnen wij daarbij, als
Christenen, onmogelijk de ingrijpende
werkelijkheid voorbij zien van ons
H. Doopsel en Vormsel, waardoor wij
een onvergankelijk merkteken bezitten,
dat ons heeft gewijd tot levende instru
menten van de genade van God. tot ge
tuigen en strijders voor de zaak van
Chrisius en Zijn Kerk. Door het Doop
sel zijn wij ingelijfd in het Mystieke
Lichaam van Christus en bijgevolg on
der alle omstandigheden verplicht tot
een nauwgezette naleving van Zijn al
leen zaligmakende heilsorde.
Daarin is God niet te zien als een
verre en zwijgende werkelijkheid, maar
als de enige Wetgever van ieder detail
van ons concrete, dagelijkse leven. Het
essentieel-djdelijk karakter van ons
bestaan op aarde, dat alleen zin heeft
als voorbereiding op onze eigenlijke,
eeuwige bestemming, sluit noodzakelijk
halfheid en afzijdigheid in de dienst
van God uit. Een geest van routine en
sleur is absoluut onverenigbaar met de
ontzagwekkende realiteit van de boven
natuurlijke genade-orde, waarin Chris
tus ons heeft geplaatst met de opdracht
„heilig te zijn zoals Zijn Vader in de
hemel heilig is." Reeds hier op aarde.
Het eigenlijke doel van ons leven is
immers op de eerste plaats, als Gods
verering. een zo groot mogelijk deel van
Gods heiligheid in ons zelf te verwezen
lijken en als gevolg daarvan onze eigen
gelukzaligheid in de eeuwigheid te be
werken. Waarbij de liefde tot God en de
evenmens onder alle omstandigheden en
altijd het voornaamste blijft.
Ónze werkzaamheid beweegt zich zo
doende zowel in de natuurlijke als in de
bovennatuurlijke orde. Deze sluiten el
kander niet uit! Integendeel. De mens
heeft niet alleen een bovennatuurlijke
bestemming, maar evenzeer een natuur
lijke, een tijdelijke, die niet mindei m
alle onderdelen aan Gods wetten is on
derworpen.
De plicht om in alle dingen op het
einde te letten, brengt daarom ook niet
het minst een vijandige houding van
afkeer met zich ten opzichte van de din
gen van dit leven. Juist door het goed
gebruiken hiervan moeten wij onze
heiligheid bereiken. Door ons toedoen
moet ook al het profane in dit leWh
op zijn wijze Gods lof zingen, omdat wij
bet geheiligd hebben door het uitsluitend
te gebruiken volgens Gods bestemming.
Hier ligt echter de grote moeilijkheid,
Zonder eerlijk radicalisme lijden wij
hier schipbreuk.
Radicaal-Christen—zijn in een anti
christelijke wereld eist moed. En boven
al een onbegrensde liefde.
Christus wist dat. Hij heeft het duide
lijk voorzegd. Maar óók Zijn hulp be
loofd. Genade en Sacramenten vormen
een onoverwinnelijke wapenrusting.
Daardoor gesterkt zijn wij allen volledig
en volmaakt uitgerust voor de vervulling
Van onze goddelijke opdracht: ons zelt
te heiligen en de wereld te kerstenen.
Gods wapenrusting beschut echter
slechts als zij gedragen wordt. Dagelijks
en in alle omstandigheden. Doen wij
dat? L-
Het aantal pelgrims, dat in de eerste
maand van het Heilig Jaar in Rome is
aangekomen, heeft de verwachting van
de Romeinen teleurgesteld. Van 24 De
cember tot 13 Januari liep het cijfer op
tot 21.871 en dit is 'n kleine 10.000 min
der dan men had verwacht. Men zoekt
voor dit tekort een verklaring te vin
den in de internationale toestand. In
vorige Jubeljaren, zegt men, kwamen
de meeste bedevaartgangers uit de na
burige landen. En nu?
Zullen de Hongaren verlof krijgen
om hun land te verlaten; zullen de Roe
menen, de Bulgaren, de. Tsjechen een
pelgrimsreis kunnen organiseren? Men
heeft alle recht hieraan te twijfelen.
Wel staat daar tegenover Amerika, dat
van plan is zó veel pelgrims te expor
teren, dat het al een half jaar geleden
een „miss" naar Rome heeft gestuurd
met de speciale opdracht een lange lijst
te maken van de dingen, welke in Ita
lië wèl en van die, welke niet te krij
gen zijn, om de H. Jaar-reizigers te
waarschuwen voor nutteloze bagage en
hun te. raden inzake het meenemen van
onontbeerlijke dingen. Zo schrijft deze
miss onder andere, dat haar landgeno
ten er op moeten rekenen, dat er in Ita
lië geen papieren zakdoekjes te koop
zijn, maar dat zij niet de dwaasheid
moeten begaan van met koffie, thee, sui
ker, zeep te gaan slepen; dat zij wèl
hoeden, maar geen blouses in Italië moe
ten kopen en wèl schoenen, maar geen
tassen etc„ etc.
Met dat al zijn de. Amerikaanse pel
grims nog niet in staat de leemte te vul
len, want de hotels zijn nog niet half
bezet en tot nu toe bestaat er weinig
hoop, dat de hotelhouders de enorme
onkosten die zij hebben gemaakt ter
uitbreiding en verfraaiing van hun be
drijf er uit zullen halen. Ook de parti
culieren, die bijna allen bereid waren
een kamer voor de pelgrims af te staan en
de huiseigenaars, die meenden hun huis
aan rijke Amerikaanse bedevaartgangers
te verhuren, trekken een lang gezicht.
Natuurlijk wordt het grootste aantal
vreemdelingen in de lente verwacht,
maar ook dan zal er werkelijk niemand
onder de blote, hemel behoeven te sla
pen, of, waar 'n zekere categorie van
Italianen op gespeculeerd had, een fa
belachtige prijs betalen voor een bed in
de badkamer.
De Katholieke pers heeft deze onte
vredenen al van antwoord gediend. Zij
zegt, dat zij, die uit het Heilig Jaar
een woekerwinst wilden maken, hun
welverdiende straf krijgen en dat,
vanuit katholiek oogpunt gezien, het
begin van het. Jubeljaar reeds alle
verwachtingen heeft overtroffen, want
dat de Heilige Kerk meer kijkt naar
de kwaliteit dan naar de kwantiteit
van de pelgrims. Voor Haar zijn de
toeristen, die gebruik maken van de
reductie op de spoorwegen, om Italië
te zien en Rome in de vlucht mee te
nemen, niet van belang. Vanuit gees
telijk oogpunt zijn de ware pelgrims
zij, die te voet of met. primitieve mid
delen de Eeuwige Stad bereiken om
er in de geest van vernedering en
boete de aflaat te verdienen.
Dit soort pelgrims zien we Rome bin
nentrekken door de oude poorten: Porta
Maggiore, Porta San Paolo, Porta San
Giovanni. Soms is he.t een jonge man
met een kruis °P de éne en een zware
ijzeren ketting over de andere schouder,
een andere maal een groep landslieden
in een gammel ezelwagentje of een stel
boerinnen, die, als zij de koepel van Sint
Pieter uit de morgennevel zien oprijzen,
zich op de knieën werpen om haar „Ave
Roma" te zeggen.
Een vijfentwintig-jarige vrouw kwam
15 Maart zal Curagao het kortgeleden
gebouwde verblijf voor de Amerikaanse
consul-generaal in Willemstad aan _de
Verenigde Staten overdragen als blijk
^«•n waardering voor de bijstand, die in
tweede wereldoorlog door Ameri
kaanse troepen aan Curagao verleend
Werd. Het gebouw, dat bekend is onder
naam „The president Franklin Dela-
Roosevelt-house", zal gewijd zijn aan
e nagedachtenis van president Roose
Velt.
voor de. derde maal het Heilig Jaar in
Rome vieren. Zij is al vanaf haar twin
tigste jaar op pelgrimsreis en loopt van
de ene bedevaartplaats naar de andere:
Assisië, Lourdes, Lisieux, Fatima....
In November vertrokken er twee
mannen uit Turijn, die in krijgsgevan
genschap de belofte van deze voetreis
hadden gedaan. Zij liepen 40 kilometer
per dag en kwamen juist voor de ope
ning van de heilige Deur in Rome aan.
Het waren échte pelgrims met een pel
grimsstaf en een bedelzak. Een Duitser,
een van de hoempa's die een halve eeuw
geleden elke Woensdagmorgen mars
muziek over de. hoofden van de Neder
landse jeugd bliezen, haalde midden op
het Sint Pietersplein zijn trompet uit
het foedraal en begon te blazen
Een Belgische vrouw duwde een kin
derwagentje, waarin zij haar proviand
en bagage had, vanaf Mons tot aan dë
grenslijn van Vaticaanstad. Een paar
Nederlanders kwamen gelift, gelopen en
getrokken...., in ieder geval niet op de
gemakkelijkste manier, naar de Eeuwi
ge Stad.
Dit zijn de pelgrims, die de middel
eeuwse publieke boetelingen het meest
nabij komen. In die tijd immers werd
de toegang tot de tempel aan de publie
ke zondaars ontzegd. Als zij echter in
de veertigdaagse vasten de hun opge
legde boete hadden volbracht, werden
op Witte Donderdag de kerkdeuren
weer voor hen geopend. Mogen we mis
schien een symbool hiervan zien in de
plechtige opening van de Heilige Deur?
C. P.—D.
De Zoon van £ric deïfoocman
r m
urn
25. „Er naderen vreemde lichten langs de weg naar mijn woningheer," mompelt
de boer, terwijl hij Eric snel meetrekt naar het venster. „Zie! Ik vertrouw dit
allerminst
Met een snelle beweging schuift Eric het gordijn terzijde en kijkt behoedzaam door
hel venster. Inderdaad, door de nacht naderen in de verte zwaaiende lichten, welke
hij zonder moeite als flambouwen herkent. En nu hij scherp toeluistert hoort hij ook
het gepraat van opgewonden stemmen vermengd met het metalige gerinkel van
wapenrustingen
Er verschijnt een grimmige trek op het gelaat van de Noorman.
Het is goed dat je me geroepen hebt," zegt hij. ,JDaarginds nadert een troep
krijgers. Ik vermoed dat het de strijdmakkers zijn van degenen, die wij hier onscha
delijk hebben gemaakt. Ze zullen ongerust zijn geworden toen hun kameraden zo
lang uitbleven en op onderzoek zijn uitgegaan. We moeten er zo snel mogelijk van
door! Wanneer zij ons hier vindenzullen ze ons meedogenloos afmaken. Roep je
vrouw, vriend. Snel!"
Doch wanneer zij uit de achterdeur van de armelijke hoeve sluipen, zijn de eerste
lichten reeds op het erf verschenen en een woest geschreeuw klinkt tot hen door
als bewijs dat de lichamen van de verslagen spitsbroeders gevonden zijn. Ene houdt
z'n pas in, met een bevelend handgebaar de boer te kennen gevend dat deze moet
lopen.
„Schiet op! Ik zal de aftocht dekken. Breng je vrouw in veiHghetdWe mnden
elkander weer aan de rand van het woud!"
Als schimmen verdwijnen de beide anderen in de duisternis. Ene blijft alleen
achter. Met zijn zwaard in de ruist geklemd slaat hij vanuit het struikgewas d«
bewegingen der krijgers gade, die thans vloekend het erf afzoeken. En al zijn haat
en afkeer concentreren zich een ogenblik op de ruwe figuren btj de walmende
flambouwen Zij symboliseren voor hem de verraderlijke machten, die hem zijn rijk
ontnomen hebben, zijn goud ontroofd, zijn vrouw Winonah bedreigd. „Rrijgslieden
van Lauri'" Meer dan ooit is de Noorman bereid tot de strijd. Tijdens zijn afwezig
heid. gedurende de lange jaren van zijn zwerftocht, heeft men hem verraderlijk
beroofd van alles wat hem lief is. Maar hij zal het terugveroveren. Lauri, en de
mannen die hem dienen, zullen leren dat de rechtvaardigheid met weergaloze
zekerheid een zwaard kan hanteren...'.
Zozeer is de Noorman geconcentreerd op de mannen bij de hoeve, dat hij pas
het zachte gekraak in de takken hoort wanneer het vlak bij is. Met een ruk wend.
hij zich om... en ziet een reusachtige krijger tegenover hem staan die blijkbaar
op eigen gelegenheid een onderzoek in het hakhout instelt. Een c9fnblik staren
beide mannen elkaar verward aan. Het maanlicht doet hun zwaarden glinsteren
ZONDAG 12 Maart: 3de Zondag v. d.
Vasten: Mis v. d. dag; 2 H. Gregorius; 3
voor de Paus; Credo; Vastenprefatie;
paars.
MAANDAG: Mis v. d. dag; 2 tot alle hei
ligen; 3 voor levenden en doden; Vasten
prefatie; paars.
DINSDAG: als Maandag.
WOENSDAG: als Maandag, behalve:
Haarlem; H. Sacrament van Mirakel; eigen
Mis; 2 gebed v. d. dag; Credo; prefatie v.
Kerstmis; laatste evangelie v. d. dag;
wit.
DONDERDAG: als Maandag.
VRIJDAG: H. Gertrudis, maagd; Mis Vul-
tum tuum; 2. H. Patricius; 3 gebed v. d.
dag; Vastenprefatie; laatste evangelie v. d.
dag; wit.
ZATERDAG: H. Cyrillus v. Jerusalem,
bisschop, belijder, kerkleraar; eigen Mis; 2
gebed v. d. dag; Credo; Vastenprefatie;
laatste evangelie v. d dag: wit.
ZONDAG 19 Maart: 4de Zondag v. d. Vas
ten (Laetare); Mis v. d. dag; 2 tot alle hei
ligen; 3 voor levenden en doden; Credo;
Vastenprefatie; paars.
door
PATRICK PURCELL
72
Ik zelf spoelde gezicht en handen
onder de pomp af, nam mijn pet van
een haak bij de deur en trok hem over
mijn hoofd bij wijze van voorbereiding
op mijn vertrek naar Corcoran. Ik droeg
vanavond geen Zondags pak; alleen mijn
werkkleren van verrafelde serge, en de
stoffige klei zat zwaar en dik op mijn
schoenen.
Ik aarzelde een ogenb'ik voor ik
heenging. Ik was er helemaal niet zeker
van dat Rosie niet naar huis zou lopen
op het ogenblik dat ze zou ontdekken,
dat ik weg was, of dat anders de sporen
van het verdriet op haar ongelukkig
gezicht niet door het scherpe oog van
mijn moeder gezien zouden worden.
Maar tenslotte ging ik mijns weegs. Ik
zat te veel in de put om er mij veel
om te bekommeren, hoe of wat.
Ik stapte de heuvel op in de richting
van Malachy's nieuw-oude huis en mijn
stap was doelbewust. Ik wist precies,
wat ik doen ging. maar ik wist hele
maal niet zo precies, waarom ik het
Pelgrims trekken
in het Heilig Jaar
naar Rome. Zo ook
gravin Ellen von
Hohenau, die de
afstand van haar
woonplaals Gar-
misch naar de
Eeuwige Stad af
legt.... te paard.
„Bella Gisela" is
de naam van het
ros. Maandag heeft
zij het bestegen en
is op weg gegaan.
Zij bereikte al
spoedig de Duits
Oostenrijkse grens
bij Scharnitz waar
deze foto van haar
werd genomen. De
douane legde haar
geen moeilijkheden
in de weg. Wanneer
haar reis even
voorspoedig is als
deze uittocht ziet
men de gravin von
Hohenau weldra
wel in Rome ver
schijnen.
ël?k ging'Meehawl vertellen dat hij een
eind moest maken aan deze gekke ge
schiedenis die tussen hem en Norah Mc
Auliffe aan de gang was. Ik ging meer
dan dat doen. Ik ging hem bevelen er
mee op te houden. Om er nu, op staan
de voet mee op te houden, eer het
Esther of trouwens ook Malachy ter ore
zou komen. Verdomd, zelfs toegegeven
dat de man niet van haar hield moest
hij dan haar naam door de modder ha
len door met een ander meisje te gaan
wandelen, zo, dat iedereen het zien en
er mee spotten kon, en dat terwijl hij
geen maand meer van zijn trouwdag af
was! Als Esther dit hoort, zwoer ik, en
er door beledigd is, als ik hoor, dat er
tengevolge van deze geschiedenis een
smet op haar naam is geworpen, zal
O'Connor het gewaar worden. Ik zal
het hem laten gewaar worden, al moest
ik er voor aan het galgetouw bengelen.
Er schenen een hele boel galgetouwen
voor mij klaar te hangen....
Maar en nu fluisterde er een kleine
lang over het hoofd geziene duivel be
korend in mijn oor zou het geen ze
gen zijn tenslotte, als hij met Norah er
tussenuit ging? Dan zou Esther weer
de mijne zijn, als de hele herrie voorbij
wasIk wierp de gedachte van mij
af, voor ik wist dat ze ijdel was. Esther's
weg en de mijne waren van elkaar ge
scheiden en voor altijd gescheiden.
Ik zuchtte. Ik stond stil bij de poort
van Corcoran om over het dal heen te
zien, om de zonnestralen gade te slaan
die in grote bundels schuin naar bene
den vielen tussen Curraghmore en de
Heel langzaam rijden wij over het
Amsterdamse Rokin, op zoek naar
een parkeerplaats voor onze Volks
wagen, bijgenaamd de Tor. De man-
met-de-pet molenwiekt met zijn ar
men boven de autodaken.
Hieronoggunplekkie
Hij maakt ons verder duidelijk, hoe
wij dit plekkie moeten bereiken, di
rigeert met hoofd, armen en benen,
de Tor tussen twee sleeën, het aan
ons overlatend, hoe wij uit de wagen
moeten komen. Het plekkie is zo
nauw, dat het portier maar veertien
centimeter open kan. Uit de slee
naast ons golven flarden muziek. De
autoradio wordt door een meneer in
een kort bontjasje aan zijn vriend
gedemonstreerd.
„Dit apparaat is veel beter dan die
luxe kast-met-pickup bij mij thuis. En
die heeft toch duizend gulden gekost."
Wij schatten Bontjasjé op een jaar
of vijftig, de leeftijd, waarop de
meeste mannen onuitstaanbare op
scheppers worden, als zij al niet eer
der aan die kwaal lijden.
„Hoe hard rijd jij nou met deze
wagen?" De toon van de vriend deugt
niet helemaal. Ietsje té opgelegd. Maar
Bontjasje heeft niets in de gaten en
antwoordt nonchalant:
„Een kilometertje of honderdvijftig
zo."
Als wij de auto van Bontjasjé eens
goed bekijken geloven wij dat ook
nog. Het is een Packard 1950. Met
afmetingen van een duikboot. Een
type, waarvan er in heel Nederland
misschien een of twee rijden.
En de vriend vraagt maar.
„Waarvoor dienen in vredesnaam al
die knoppen en knopjes?"
„Deze knop doet de portierramen
open en dicht, met deze duw je de
antenne naar buiten, vreselijk mak
kelijk, als ik op dit knopje druk, gaat
het dak open, ontzettend handig, deze
dient voor.
De vriend zakt met zijn geveinsde
verbazing achterover in de kussens.
„Goeie genade, wat een knoppen. Wat
lijkt, me dat vreselijk vermoeiend.
Moet je al die knoppen met de hand
bedienen??????"
Nic.vanMilst, (lichter van de zalige vrees
atavia Sacra1) is de naavi van een reeks „hoofdstukken uit de vader-
b\ landse kerkgeschiedenisd.w.z. een serie handigemooie boekwerkjes,
waarin allerlei episoden, gebeurtenissen, bewegingen en persoonlijkheden
uit het katholieke verleden van ons land naar voren worden gebracht. Ieder
boekje wordt gevormd door zo'n „hoofdstuk". Iedere schrijver, die aan de reeks
meewerkt, houdt zich aan een welomlijnd onderwerp. De reeks is nu een paar
jaar aan de gang en omvat reeds ettelijke zeer bijzondere monografieën. Gaande
weg groeit zo uit de verscheidenheid der behandelde onderwerpen een panorama
van het kerkelijk leven, zoals het het. verleden beleefd beleden, bestreden en
bevestigd werd; een panorama, dat ons inzicht in het heden, alsmede ons gevoel
voor godsdienstige traditie verdiept, naarmate wij er uit aflezen, hoe het katho
licisme van de eerste tijden van onze beschaving af met de groei van die bescha
ving innig verbonden is geweest.
klopjeszang en strijkmuziek, en natuur
lijk ook met die gemoedelijke „vajer",
wie je vanaf de galerij zo maar de hand
kon reiken als hij op zijn preekstoel
stond. Dit alles heeft ongetwijfeld zijn
eigen charme."
Het is de charme van de rustige
ingekeerdheid, die ons als bron
van vroomheid treft in de poëzie van
de dichters der Reformatie en Contra-
Reformatie, en die ons picturaal, als
liefde voor de verstilde, huiselijke, hel
dere realiteit, ontroert in de interieurs
van Pieter de Hooch en Johannes Ver
meer van Delft. Soms leidt die rustige
De eerste deeltjes van de Batavia
Sacra-reeks geven ons in het bijzonder
een beeld van het katholieke leven ten
tijde van de Republiek, d. w. z. gedu
rende de eeuwen na de Hervorming en
de 80-jarige oorlog (15681648.)toen
het Calvinisme in de Nederlanden de
„Zegevierende Kerk" en het katholicis
me de „Lijdende Kerk" was. Deze ge
waagde, maar treffende kenschets van
de godsdienstige situatie is van mag. dr.
P. Polman O.F.M., die de Batavia
Sacra-reeks inleidde met een populaire
studie over „Godsdienst in de Gouden
Eeuw".
Wat L.'J. Rogier in zijn kort na de
oorlog verschenen en terecht als mees
terwerk geprezen „Geschiedenis van het
katholicisme in Noord-Nederland in de
XVIe en XVIIe eeuw" uitvoerig en diep
gaand behandelde, wordt door pater
Polman globaal doch raak geschetst. Zijn
boekje geeft niet meer en niet minder
dan een karakteristiek van het gods
dienstig leven en speciaal van de „ge
middelde katholiek" in die tijd. Hoe die
karakteristiek van pater Polman is.
blijkt afdoend uit het volgend citaat, de
laatste alinea van het boekje:
„Opgesloten in zijn kleine land, op
gesloten in zijn schuilkerk, opgesloten
in zijn coterie, kon de goudeneeuwse
katholiek moeilijk anders dan middel
matig zijn. Hij voelde zich helemaal
niet heroïek, ofschoon hij dat tot op
zekere hoogte toch was (omdat hij
zijn maatschappelijke achteruitzetting
om der wille van zijn geloof geduldig
droeg), pij leefde in een cocon van
degelijkheid, was sober, min of meer
preuts en zelfs een tikje puriteins,
d. w, z.: Losheid van gebaar was
hem even vreemd als soepelheid van
denken. Hij geeft geen schandaal, maar
zal ook niet bovenmate stichten."
Enige bladzijden te voren had pater
Polman geschreven: „Waarom hem (die
goudeneeuwse katholiek) te beklagen
als een gekooide, die hunkerend uitzag
naar bevrijding? Zó heeft hij zichzelf
zeker nooit voorgedaan. Hij voelde zich
knus-behaaglijk in het intieme milieu
van zijn klein, maar toch niet zo arme
lijk schuilkerkje, met die 's winters zo
gezellig spinnende kachel, dat mooie
marmer van houten pilaren, die warm-
rode vloerkleden en pluche stoelen, met
die kanten en gazen misdienaartjes, die
Advertentie
I aan onweerstaanbare
Comeraghs, terwijl daarachter de She
venamon, die sprookjesberg, verholen
lag in een waas van blauw en geheim
zinnigheid, waar Kickham's donkere
Kyle-avalla en het eenzame Glenbower
door omsluierd werden. Daarginds be
neden slingerde zich de grote rivier, een
brede band van gespikkeld zilver, die
door de vruchtbare vlakte toog van
Carrick en Kilsheelan tot Grannagh en
Waterford. En ver daar achter pakte,
zich een donkerte samen boven het om
wolkte Clonmel, een donkerte waarvan
oude mensen zweren, dat ze altijd zwaar
te broeden hangt boven die stad sinds
de Engelsen Father Sheehy daar ophin-
gen.
Maar niet boven Clonmel alleen hing
die wolk zwaar op die heerlijke avond
acljter in Juli
Ik ging hét hek bij Corcoran binnen,
zwaar gedrukt door mijn taak. Er was
op het erf geen spoor van Meehawl te
bekennen, maar Malachy zetelde in al
ziin glorie breeduit in een rieten stoel
bij de deur, begerig lezend op de voor
pagina van zijn lijfblad.
Zijn hoofd stond niet naar de huwe
lijksvoorbereidingen. Op het ogenblik
had hij andere zorgen.
„Hallo Joe! Hallo, verdorie! Hallo! 't
Is al een hele poos geleden sinds we je
gezien hebben". Hij zweeg en keek
weer terug in zijn krant. „Je moet me
eens vertellen, jongen, en meer behoef
je me niet te vertellen, of er ooit zo'n
regering is geweest als we nu hebben?
Ze bestelen de mensen en schudden ze
uit en laten ze honger lijder en ja. mis
schien vermoorden ze ze wel, als de
haal een doos bij Uw Drogist
waarheid eens aan het licht kwam. God
moge ons vanavond allemaal bescher
men. Het is niet te zeggen wat het eind
van de geschiedenis zal zijn".
„Ja maar. als ik jou eens een vraag
mag stellen," zei ik. „wanneer heeft eén
van je regeringen ooit iets anders ge-
daan?"
„Vooruit! 't Is weer mis met je, bloed
dorstige jonge heethoofd," mopperde hij.
„Je vader met zijn Sinn Fein-principes
en zijn geloof in het geweld en zijn gekke
republiek is nog niet gestorven zo lang
jij leeft. Wat is hij er wijzer van gewor
den? De beste jaren van z'n leven in het
cachot en dan mocht hij nog van geluk
spreken, dat hij niet kreeg wat veel van
zijn vrienden hebben gekregen, een rood
graf op de heuvels."
Ik gaf helemaal geen antwoord. Ik
heb niet de geringste behoefte om de
beginselen of de herinnering van mijn
vader te verdedigen.
„Ik verbaas me er maar over, prut-
telde Malachy, „dat je je niet helemaal
als een gek gaat aanstellen en een eigen
leger opricht om je domme idealen te
verwerkelijken."
„Als ik het deed, was jij de eerste die
ik het kwam vertellen. Het zou me een
advertentie in de krant besparen."
Hij keek me aan, met kleine oogjes.
„Nou," verstoutte hij zich tenslotte,
„je zou een slechte zijn, een hele slech
te je zou ons communisten maken, ge
loof ik. Maar dan zou Pontius Pilatus
zeker niet zo erg kunnen zijn als de
bende die wij dan hebben."
„Voor degenen die de macht kwijt
zijn, is er nooit iemand zo slecht als
ingekeerdheid in de practijk van het
burgerlijke en godsdienstige leven tot
zelfverzekerdheid en kleinmoedigheid.
Ook hiervan vinden wij in literatuur en
schilderkunst dier dagen de weerspie
geling. Het een is meestal nauw met het
ander verweven.
Dat blijkt wel zeer duidelijk uit de studie,
die Anton van Duinkerken in de Batavia
Sacra-reeks wijdde aan Nicolaus van Milst,
pastoor van het Bredase Begijnhof in de
tijd, dat de provincie Noord-Brabant zoge
naamd „Generaliteitsland" was en buiten de
eigenlijke Republiek der Nederlanden viel.
Dientengevolge was de situatie en de ge
moedsgesteldheid der katholieken daar
enigszins anders dan de karakteristiek van
pater Polman, die voornamelijk op de beide
Hollanden betrekking heeft, weergeeft. In
het Zuiden was onder de druk der omstan
digheden de hunkering naar bevrijding gro
ter dan in het Noorden. Vormden de ka
tholieken in het Noorden een defaitistische
minderheid, in het Zuiden konden zij,
wanneer de onderdrukking zich soms erg
grievend deed gevoelen, moed vinden in de
gedachte, dat zij met z'n allen in hetzelfde
schuitje zaten. Waar iedereen voor zijn
overtuiging lijdt, is het lijden gemakkelij
ker te dragen. De macht van het getal is
echter een enigszins bedrieglijke macht,
omdat ze niets zegt omtrent de gloed der
persoonlijke overtuiging en omdat ze een
heroïeke levenshouding moeilijker maakt
dan ooit. In Staats-Brabant. waar dus prac-
tisch iedereen in een sociaal achterlijke po
sitie geraakte, was de kans op stroefheid
en benepenheid van denken dan ook gro
ter dan in de beide Hollanden, waar de
katholieken zich tenminste nog deelgenoten
voelden in de economische en culturele
welvaart der Republiek. Dit komt dan ook
tot uiting in het werk van genoemde Ni
colaus van Milst (16451706). die zich tij
dens zijn Begijnhof-pastoraat ontpopte als
bescheiden moralistisch dichter. Het nage
slacht heeft van zijn werk nooit nota ge
nomen. Zijn literair-historische betekenis
wordt in de studie van Anton van Duin
kerken voor de eerste maal «ensciëntieus
gepeild.
De voornaamste dichtbundel van
Nicolaus van Milst heet: „Chris-
telycke Beweegh-Redenen tot een
Salighe Vreese, om af te weiren alle
sorgeloosheydt der siele". Het boekje
werd in totaal driemaal gedrukt, in
1688, 1689 en 1703, te Breda, en het
moet dus een zekere gewestelijke po-
degenen die ze van de macht afgeholpen
hebben," merkte ik op. De cynische op
merking ging langs hem heen. Hij was
weer aan het lezen.
„Jonge, jonge," mompelde hij, terwijl
hij door het hoofdartikel heenploeterde,
„wat moeten we eigenlijk nog? Als
Cosgrave maar weer terug was, de
enige man, die ons land wist te bestu
ren."
Alsv vind je nooit in een waar ver
haal," bracht ik hem verveeld in her
innering. „Als we allemaal achter de
man stonden, die we hebben, zouden we
misschien allemaal beter af zijn."
Malachy snoof.
„Overigens," ging ik verder, „wanneer
ik'me goed herinner, toen je Cosgrave
had, hield je maar niet op met schreeu
wen voor John Dillon en Tim Healy en
Wee Joe. Je had het helemaal niet zo
op Cosgrave, hoor ik vertellen, in de
tijd dat hij hier kwam en won in de
verkiezingen van negentien zeventien.
En toen je Dillon en Devlin had, waren
jullie weer allemaal voor iemand anders
en lieten jullie zelfs wel een traan om
Parnell en de goede oude tijd."
Mijn oom zette zijn bril heel zorgvul
dig recht. Hij bevochtigde een duim en
sloeg een bladzijde van zijn krant om.
„Je kunt met de jongelui van tegen
woordig niet over de politiek praten.
Ze weten alles over iedereen, of denken
dat ze het weten." Over zijn brillegla-
zen keek hij me nijdig aan. „Wat voor
de duivel weten lui als jij over poli
tiek?"
(Wordt vervolgd)
pulariteit hebben gehad, die echter
spoedig na de dood van de dichter is
geëindigd.
Beweegredenen tot eén zalige vrees.
„De vreze des Heren is het beginsel
der wijsheid" „Vreest heel den tijd,
dat gij hier (op de wereld) zijt Een
mengeling van vreze des Heren en
vrees voor de wereld houdt de dichter
Nicolaus van Milst voortdurend gevan
gen. Het is juist in deze mengeling, dat
de rustige ingekeerdheid der
Nederlandse katholieken gedurende
de eeuwen van onderdrukking zich
tweezijdig laat zien: ten eerste als
uiterst strenge (pater Polman sprak
van puriteinse) vroomheid en ten
tweede, burgerlijker, als afkeer van
de wereld, waar voor de achter-
uitgestelde katholieken toch niets
goeds te halen viel' en die dus wel in
al haar uitingen van welvaart de symp
tomen der onzaligheid moest dragen.
Het is begrijpelijk dat de geestelijke
herders der van hun godsdienstvrijheid
beroofde katholieken zich deden kennen
als boodschappers van de vrees: de
vreze des Heren en de vrees voor de
wereld. Zij betoogden, dat de wereld
aan niemand de ware vreugde kan
schenken. En aldus betoogden ook de
dichters.
Haar vreugden is maar een schrin
van vreugde:
Het blickren van een doome-vlam
Die maar een corten tijd verheugde
En in verdriet een eynde nam",
dichtte Jodocus van Lodensteyn (1620—
1677) in zijn lied van „Het jonge en on-
becommert leven". En het devies van
Nicolaus van Milst was: „Soeckt uw
vreught/In de deught". En dan beslaat
het aards verdriet ons uitzicht op de
heme\ niet.
Bij pater Adriaen Poirters, een (van
wege het Poirters-fonds) meer bekende
Zuid-Nederlandse dichter uit de tweede
helft der zeventiende eeuw (16051674),
vindt men die van de wereld afgekeer
de ingekeerdheid uitgedrukt in de titel
van zijn voornaamste bundel: „Het Mas
ker van de Wereldt afgetrocken". Pas
toor Nicolaus van Milst, die men wel
licht een dichter uit de school van
Poirters, maar zeker niet diens epigoon
mag noemen, is allerminst een schok
kend poëet. Toch heeft hij zijn eigen
aardige waarde, welke door Anton van
Duinkerken aldus wordt getypeerd:
„Groots was het tijdperk niet, waarin
hij werkte. Ook zijn milieu (het Bre
dase Begijnhof) was niet groots. Men
moet bij hem dan ook niet zoeken naar
een sterk samenvattend wereldconcept,
waarin de waargenomen werkelijkheid
als vanzelf wordt omgevormd tot een
stralende schoonheid. Zijn godsvrucht
steunt op een zeer deemoedig begrip
van het leven, dat bij zoveel beschei
denheid onwillekeurig wordt verkleind
tot het verlies der ware verhoudingen
toe. Om voor de toekomst te getuigen
van de katholieke levensvisie had hij
verbeeldingskracht noch bezieling ge
noeg Doch binnen de historische en
psychische begrenzing, hem door een
rustige beschouwing opgelegd, vertoont
hij zich ais een bezielde door
tederheid, die altijd nog ontroering
weet te wekken uit zijn tederheid".
NICO VERHOEVEN
1) Batavia Sacra, hoofdstukken irit de
vaderlandse kerkgeschiedenis. Uitg. Het
Spectrum. Utrecht 1947heden.
Advertentie