Palatijnse Garde bestaat 100 jaar
r^c
ii
Tijl Uilenspiegel en het natuurlijke leven
'l
Franse beeldhouwkunst in Haags
Gemeentemuseum
Leerzaam
voorbeeld
Pauselijke erewacht, samengesteld uit
alle rangen en standen
Groot-Kempische cultuurdaden
te Hilvarenbeek
II DE STEM
VAN DE DODE
Overpeinzingen
RESA - HILVERSUM
WEK DE GAL
IN UW LEVER OP
LITERAIRE KRONIEK
v
ZATERDAG 29 JULI 1950
PAGINA 3
Geslaagd dank zij
MAX MURRAY
Vacantietoeslag in C.A.0.'s
Reeds goedgekeurd voor
enkele bedrijfstakken
Gezant te Boekarest
van Snorrebor 1
ip%
Wanneer wij nu eens heel eenvou
dig zouden moeten zeggen welke
gedachte aan de liturgie van de
negende Zondag na Pinksteren ten
grondslag ligt, dan is daar geen duidelij
ker verklaring voor te vir.den dan een
verwijzing naar het bekende spreek
woord: „Wie zich aan een ander spie
gelt, spiegelt zich zacht". Daar komt de
les, die de H. Kerk ons vandaag geeft,
inderdaad op neer. Het belang van de
geschiedenis immers is niet zozeer de
kennis van de gebeurtenissen uit het
verleden op zich, maar wij moeten er
veeleer uit leren, wat er in de toekomst
niet meer gebeuren moet.
Er wordt nu wel heel vaak van an
dersdenkende zijde beweerd, dat het
Katholicisme in de grond niets anders
is dan een minderwaardige loondienst,
een berekenend kiezen van de veiligste
weg, een wereldbeschouwing, die geheel
en al gebaseerd zou zijn op een leven
dige vrees voor straf, maar het tegen
deel is waar. Onze moraalopvatting is
heel beslist zo onvoorwaardelijk moge
lijk. Want zij steunt op niets anders dan
op de juiste, onveranderlijke verhouding
van de mens tot zichzelf, zijn mede
mensen en God!
Een verbod van God is niet op de eer
ste plaats de reden, waarom wij een
bepaalde daad als zondig beschouwen.
Integendeel: het verkeerde van elke
zondige daad ligt vóór alles in het ver
breken van de eens en voor goed door
God vastgestelde orde in Zijn schep
ping. En alles, wat die orde verbreekt,
tenminste de esentiële punten daarvan,
is bovendien, a.h.w. ten overvloede
door God nog eens speciaal verboden.
Maar nadat de wereldorde reeds be
stond met zijn ingeschapen ordening.
De plicht nu, die de leidende factor is
in ons leven, is daarom ook eerst in
de mens zelf gefundeerd. Omdat iedere
mens een streven naar zelfvervolmaking
in zich heeft, in overeenstemming met
het door God bepaalde doel van de
mens. En zo kunnen wij alle plichten
van zedelijke aard, waarvan de over
treding een zonde wordt genoemd, als
een noodzakelijke eis van onze natuur
beschouwen, die het verstand ons oplegt
als de enig-goede gedragslijn, en die
door God worden bevestigd en nog eens
apart ingescherpt. Het lijdt bovendien
niet de minste twijfel, dat God, Die im
mers de enige Wetgever en Schepper is
van het heelal, ook de Enige is, aan
Wie de definitieve beoordeling van de
zedelijke waarde van onze levenshou
ding toekomt.
Maar alhoewel God liefde is en Zijn
barmhartigheid en vergevensgezindheid
geen grenzen kennen, wil dit echter niet
zeggen, dat wij daarom maar Zijn straf
fende rechtvaardigheid zouden mogen
verwaarlozen. Nu is het wel waar, dat
Gods molen langzaam maalt! En dat
er veel voorbeelden bekend zijn van
mensen, die zich niet bijster veel aan
trekken van Gods geboden en wie het
hier op aarde heus niet slecht gaat.
Toch is dit geen bewijs tegen de waar
heid, dat Gods straffen ieder eenmaal
zullen treffen, die Zijn H. Wil over
treedt. Vooreerst immers is God, of
schoon Hij dat natuurlijk zonder twijfel
kan doen, helemaal niet verplicht reeds
hier, in de tijd, onmiddellijk elke over
treding van Zijn Wetten te straffen. Als
regel grijpt God zelf niet direct in, noch
om onze domheden weer goed te maken,
noch om onze misdaden te straffen. Tn
Zijn wereldorde is het normaal, dat de
tweede oorzaken hun werk doen. Juist
daarom, omdat een inbreuk op de een
maal door God gevestigde orde zich
zelf straft, is een directe tussenkomst
van God onnodig,
Maar desondanks staat het vast,
dat niets en niemand God ooit
kan beletten de mens te straffen
door onmiidellijke maatregelen,
als Hij dat nodig acht wegens onze on
gehoorzaamheid.
Op deze gedachte is het Misformulier
van morgen geïnspireerd. De mens be
hoort standvastig in het goede te zijn!
Maar iedereen weet, dat de liefde tot
de deugd alléén heus niet altijd, of lie
ver: slechts zelden voldoende sterk is
om ons steeds het goede te laten doen!
De meeste mensen hebben nu eenmaal
een soort stok acbter de deur nodig om
in het gareel te blijven. Of dit nu een
uitdrukkelijke bedreiging met straf is
of vrees voor slechte gevolgen van een
verkeerde -daad. in de grond komt dat
op hetzelfde neer. Wanneer daarom b.v.
het verlies van de heiligmakende gena
de, als gevolg van een zonde, op den
duur niet voldoende reden is om het
kwaad te laten, dan moet er eenvoudig
een aanvulling zijn bij de aansporing tot
het goede, en wel in de vorm van straf
fen qp tijdelijk gebied, om zó de over
treders tot bezinning te brengen. Ziel
kundig gezien is de toepassing van een
dergelijke straf volkomen juist en nie
mand zal ontkennen, dat God het volste
recht daartoe heeft Van de andere Mint
is in de menselijke samenleving de ™e-
de orde een eerste en noodzakelijke ver
eiste. Voor wie die orde verstoort, zijn
dwangmaatregelen de aangewezen weg
om zo iemand tot betere gedachten te
brengen en anderen af te schrikken zijn
slecht voorbeeld te volgen.
In Gods heilsplannen met de wereld
ligt de juiste orde in de gerichtheid
van elk mensenleven op zijn laatste
doel. En de reden van Gods verbete-
rende straffen is Zijn liefde, die op die
manier de mens eraan wil herinneren
blijvend zijn best te doen om zijn eeu
wig gelukkig einddoel te bereiken,
maar daarbij mogen wij Zijn rechtvaar
digheid en onbetwistbare Opperheer
schappij niet vergeten, die niet kan
dulden, dat Hij miskend en getart
V'ordt.
De geschiedenis van het Joodse volk
spreekt in dit opzicht zeer duidelijk,
roen St. Paulus zijn brief aan de Co-
rinthiërs schreef, op wier gedrag heel
V-'at aan te merken viel, wees hij hen
°P het lot van de Joden. En hij voegt er
Aan toe: als zij doorgaan met hun zon
dig leven, zal het hun net zo vergaan!
De historische bestraffing van de Jo
den was natuurlijk op de eerste plaats
een persoonlijke aangelegenheid van
ben. Door hun slecht gedrag hadden zij
£mh Gods strafmaatregelen zelf op de
"als gehaald. Maar daarenboven heeft
bun bestraffing ook een zinnebeeldige
baarde voor de christenen, als een
■•Waarschuwing voor ons" (Cor. 10.11).
Het Evangelie vertelt ons, hoe Jesus
Reende over Jeruzalem. Hij zag in Zijn
Alwetendheid de nabije toekomst voor
fuch. hoe de Romeinen daarin het
strafgericht voltrokken over de schul-
S'ge stad. Zij heeft niet willen horen.
~Aarom móet zij n u voelen! En toch
j*as het zelfs op dat ogenblik nog
biet te laat. „Mocht gij nog op deze
,Ta g erkennen, wat U tot vrede strekt!"
'Due. 19, 42). God is tot op het laatste
Senblik bereid iedere rouwmoedige
z°ndaar in liefde tot Zich te nemen.
Daarom ligt het tragische van elke
.af en van elke definitieve verwer-
mg hierin, dat het niet nodig
S as geweest. Als wij de tijd van
'°ds bezoeking maar willen erkennen,
m. Zijn waarschuwingen verstaan. Als
j-lJ onze vrijheid maar niet misbruiken!
grote verschijningen van O.L.V. in
,j?.matste honderd jaar, met Haar zeer
int üjke aansporingen tot boete en
rin er' en20 nietHaar huive-
0 bgwekkende voorspellingen moesten
wLtoch wel tot nadenken brengen.
anneer God eenmaal als Rechter voor
b e staat, zal Zijn oordeel zonder
0JLr e p zijn! Daarom houdt de Kerk
Wie de les van de geschiedenis voor:
W0trfvan het verleden niet leren wil,
öit i f do°r de toekomst gestraft. Aan
spi0ie®rzame voorbeeld moeten wij ons
megelen! L.
Als wij voor de eerste en ook nog
voor de tweede en derde maal een
audiëntie of een Pausmis bijwo
nen, weten we al die heren in hun
schitterende uniformen niet thuis te
brengen: Zwitserse Garde, Edelwacht,
Guardia Palatinawij kunnen ze
maar moeilijk uit elkaar houden.
Wij schatten misschien de suppoost in
zijn roodfluwelen buis hoger dan de
kamerheer met kap en degen, en het
pakje van een doodgewone pauselijke
politieagent maakt op ons meer indruk
dan de donkere uniform met rode
kraag en gouden epauletten van de Pa
latijnse wacht. Deze laatste echter is
een erewacht, staat dus hoger dan de
gesalarieerde. Bij gelegenheid van het
honderdjarig bestaan in deze maand is
haar doopceel gelicht en hebben wij zo
het een en ander over haar doen en
laten vernomen.
Het latijnse woord „palatina" wil
zeggen: paleis, dus we hebben hier te
maken met de bewakers van het pau
selijk paleis. Het corps is niet als iets
geheel nieuws in het jaar 1850 ontstaan,
maar samengesmolten uit de stedelijke
militie en de compagnie van grena
diers. Zij is uitsluitend gevormd uit
burgers van Rome: mannen uit alle
klassen van de maatschappij. Er zijn
studenten, arbeiders, geleerden en za
kenmensen bij, want het is een ere-
functie, die meestal van vader op zoon
overgaat. In de oorlogsjaren heeft de
Paus een uitzondering gemaakt door
jongemannen in de wacht op te nemen,
die anders in handen van de Duitsers
zouden zijn gevallen.
De wacht doet dienst in het Vati-
kaan in de antichambre bij de dage
lijkse audiëntie en in de basiliek bij
zalig- en heiligverklaringen. Zij doet
alléén dienst op het St. Pietersplein, als
de Paus op het balkon verschijnt. Op
het plein van San Damaso wordt haar
werk bepaald overeenkomstig de rang
van de bezoekers: een piket begroet de
gezanten en ministers bij hun aankomst;
een bataljon met muziek en vaandels
stelt zich midden op het St. Pietersplein
op als een hoofd van een vreemde
staat zich naar het Vaticaan begeeft.
Bij zulk een gelegenheid wordt ook het.
piket in de antichambre verdubbeld.
Nu, in het Heilig Jaar, gebeurt het
vaak, dat de Palatijnse Garde te hulp
geroepen wordt om de grote massa, die
zich bij de plechtigheden op het St.
Pietersplein verdringt, in bedwang te
houden. In de regel is dit echter de
taak van de pauselijke gendarmen, u
weet wel, die met hun Napoleonsteken.
In buitengewone omstandigheden ver
leent de Palatijnse Garde ook dienst
op extra-territoriaal gebied. In de jaren
'43 en '44 bijvoorbeeld betrok zij de
wacht aan de grote basilieken, de bij
behorende kloosters en ook aan het
pauselijk buitenverblijf: Castel Gandol-
fo.
Een taak die zeer sporadisch voor
komt is de volgende: op schild
wacht staan voor de rota. Rota is
de lift, waarmee de maaltijden worden
gebracht naar de kardinalen, die bij
een Pausverkiezing in conclaaf zijn.
Wie onder de consecratie of bij het
passeren van de Paus de palatijnse
wacht de sabel ziet heffen, krijgt on
willekeurig de gedachte: een sabel in
tegenwoordigheid van Hem, die tot
Petrus zei: „Steek uw zwaard in de
schede". Een embleem van geweld in
het bijzijn van Pius XII, de pastor
angelicus, de Paus van de vrede? Is
dit ontblote zwaard niet in strijd met
de leer van de Kerk, die elke daad
van geweld veroordeelt? Neen, want
wij moeten het zien, als het zwaard
dat Paulus bracht, het vlijmscherpe
zwaard, dat de waarheid van de leu
gen scheidt, als de (geestelijke) 'ver
dediging van het Hoofd der Kerk, die
in figuurlijke zin is blootgesteld aan
de eerste aanval van de vijand.
De enige keer, dat de leden van de
Palatijnse garde, laten we zeggen, uit
hun rol zijn gevallen, was in het jaar
1944.
De geallieerden waren 22 Januari '44
in Anzio geland en daarmee kwam de
oorlog in de onmiddellijke nabijheid
van Rome en van de „Castelli", waar
toe ook Castel Gandolfo (het buiten
verblijf van de Paus) behoort. De arme
bevolking vluchtte voor de kanonnen,
de mitrailleurs en de bommen. Zij klop
te aan de Pauselijke villa. Dadelijk
gaf Pius XII bevel om alle deuren te
openen. Hoe feller de strijd woedde,
hoe meer vluchtelingen een schuilplaats
zochten onder het Vaderlijk dak. Drie
duizend, achtduizend, het werden er
tenslotte vijftienduizend. Op één Febr.
viel de eerste bom te midden van deze
onbehuisden. Toen was het ogenblik
van actief optreden voor de Palatijnse
wacht aangebroken.
Nadien vielen er meer bommen. De
mannen staken hun zwaard in de
schede en hun handen uit de mouwen.
Zij groevjn in het nog rokende puin,
zij klomrjen op ladders of daalden in
diepe kloven; zij sjouwden met plan
ken en met geïmproviseerde bran
cards om de gewonden en helaas ook
de doden weg te dragen.
Dit werk van naastenliefde werd in
de vele speeches, die op de glorierijke
dag van het honderdjarig bestaan
werden afgestoken, genoemd: de gou
den bladzijde in de geschiedenis van
de Palatijnse garde.
C. P.—D.
Twéé leden van de Palatijnse wacht in vol ornaat, in gezelschap van een
kamerheer.
de zurarte r>cUiter>
26. Op de top van de heuvel, tegen een met groeven doorsneden rotswand, hield
het spoor plotseling op. Maar wat Eric waakzamer dan ooit deed zijn was het feit
dat het uitmondde in 'n grot, waarvan de donkere opening hem somber tegenstaarde
„Eindelijk mompelde de Noorman, terwijl hij zich uit het zadel liet glijden.
Hij had dit i>oorzien. Al die tijd had hij verwacht dat het spoor hem naar de
schuilplaats van de Zwarte Ruiter zou leiden. Maar nu hij er eindelijk tegenover
stond, fronste hij de wenkbrauwen. Het was hem hier te stil. Geen enkel geluid
liet zich horen. Roerloos lag het landschap. Alleen de late middagzon glansde over
de rotsen. En ergens tussen de stenen, zo traag dat het onmogelijk op kon vallen
bewoog een donkere vlek Een schaduw
Met een ongeduldige beweging trok Erie zijn zwaard en Uep op de donkere
opening toe. Er moest iets gebeuren. Alleen een driest optreden kon naar de oplos
sing leiden.
„Hallo, heer Ruiterriep hij met krachtige stem. ,J>oe mij het genoegen tat
uw schuilplaats te treden! Ik wens met u te spreken
Stilte. Alleen de echo, diep in de rotsen, galmde dof zijn woorden na. Eric wachtte
ogenblik. Voorzichtig trad hij dichter op de grot toe
Op dat ogenblik klonk er plotseling een zacht gerucht achter hem. Maar op het
zelfde moment dat hij zich omwendde dook een donkere gestalte achter hem op en
een stem beet hem toe: Geen beweging! Laat uw zwaard vallen of ge zijt verloren..
Hoe kunnen wij praten over litte
ratuur, zonder dat wij ons intens
met het leven verweven voelen?
Hoe kunnen wij praten over cultuur,
zonder dat het woord gemeenschap zijp
klank heeft diep in ons hart? Dit wordt
een openhartig verhaal. De wereld
waarin wij leven, waarin wij spreken en
waarover wij spreken, wordt langza
merhand bedolven onder de vrachten
woorden die wij uitslaan, zonder dat wij
erg hebben in hun betekenis. Wij hul
len ons in woorden om onze angst te
verbergen, ons tekort aan liefde, onze
sprakeloosheid, ons diepste gevoel. Wij
kunnen spreken over de crisis der cul
tuur, zoals wij daar alom over horen en
lezen, als over iets dat ons ten zeerste
raakt en tegelijk als over iets dat enkel
anderen betreft, terwijl wij in feite
nóch de volslagen radeloosheid van een
crisis in het hart kennen, nóch de uit
ons stralende vreugde en dankbaarheid
om het leven, waarvan wij de waarde
spontaan beseffen, want dit besef
betekent cultuur.
Wij, maar eigenlijk mag ik niet gene
raliseren wij zijn de voortgestuwden,
die voor een werkelijke cultuur in ons te
eenzaam (te individualistisch) en voor een
werkelijke crisis niet eenzaam (niet indivi
dualistisch) genoeg zijn. Er hangt een sfeer
van verlamming over onze gevoelens en
die verstikt in ons iedere mogelijkheid tot
expressieve beleving van hoogtepunt of
dieptepunt, van cultuur of van crisis der
cultuur. Met het licht sterft het spontane
gebaar in ons. En waar wij het natuurlijke
leven verliezen, winnen wij niet eens de
humor van het absurde. Maar wij, met onze
macht over woorden, blijven praten ovc-r
daadwerkelijke belevenissen en over ge
meenschapszin, alsof wij ons niet lieten le
ven en alsof qnze aanhankelijkheid niet
voortsproot uit het instinct, dat men als
groep sterker staat dan als eenling, die
bovendien zijn persoonlijke verantwoorde
lijkheid nimmer op andermans schouders
kan schuiven. Het is in deze tijd niet pret
tig een grote verantwoordelijkheid te dra
gen, het is ook niet gemakkelijk. Dat eist -
cultuur in ons; of desnoods crisis der cul
tuur. Dat eist een individualiteit die rui
mer is dan ons eigen ik. Wij zijn veran
kerd in elkander en als wij iets hebben
begrepen van Christus, weten wij, hoe Hij
onze diepste eenzaamheid is. Juist omdat
Hij voor alle mensen kwam.
Vaag weten wij er van, van de samen
hang tnssen leven en litteratuur, tussen
gemeenschap en cultuur. Maar, noem
het de sleur van dagen en woordge
bruik, noem het de onzekerheid der
tijden met dientengevolge het onbeha
gen in de cultuur, wij raken er de
Kernen niet van aan. En aan al onze
theoretische bespiegelingen ontbreekt dg
hartgrondigheid van het gemis én de
volheid der ervaring. Wij zijn de wan
kelaars tussen zijn en niet-zijn; en al
wankelend ontvalt ons iedere spontaneï
teit.
Cultuur en natuur
Verleden weekeinde werden in het
oude Brabantse dorp Hilvarenbeek
nabij de Belgische grens de zgn.
Groot-Kempische Cultuurdagen
gehouden. En wonderlijk, deze Cultuur-
dagen waren inderdaad ook dagen van
cultuur voor de honderden die er aan
hebben deelgenomen. Dat lag hi et aan
het programma; niet aan de bespiege
lende redevoeringen over de toekomst
van de Vlaamse en Brabantse Kempen
en niet aan de tonnen bier. Evenmin
aan de gemeenschappelijke Breugheli-
aanse koffiemaaltijd op de markt, uren
lang, met in de vallende avond en voor
nacht binnen het grote kwadrant der
schransende menigte de folkloristische
festijnen van vendelzwaaiers en volks
dansers en het zingen van den fieren
Vlaamsen leeuw en Tineke van Heule,
mijn minneken, op u staat mijn zoetste
zinneken.
Dat dit cultuur was, hartveroverend
en niet te vergeten, lag enkel en alleen
aan de natuurlijkheid waarmee al die
mensen met elkaar omgingen. Die na
tuurlijkheid scheen niet door het feest
teweeggebracht. Het was andersom. Hier
kon, met zoveel menselijke spontaneïteit
tezaam, nergens anders sprake van zijn
dan van een feest: expressieve beleving
van cultuur.
Allerminst een feest om er eens uit te
zijn; maar om er eens in te zijn. Geen
roes, die eindigt met een terugval in de
werkelijkheid. Deze cultuurdagen waren
een stuk werkelijkheid, met de mens
daarin als zulk een natuurlijk levend
wezen, dat er na afloop hoogstens sprake
kon zijn van een terugval in de onwer
kelijkheid en de onnatuurlijkheid van
dagen zonder cultuur. Hilvarenbeek
verheugt zich ieder jaar weer in de
vreugde van het mens-zijn. Dan staan
alle deuren er dag en nacht gastvrij
open. Al wie hier binnengaat laat uw
gedwongenheid varen. „Liever dan een
vis die in de goudzee zwemt, liever dan
een vogel die geen sparen kent". Tineke
van Heule en Tijl Uilenspiegel en
Lamme Goedzak; ieder zij zoals hjj is.
Het trillen van het brons
Misschien hebt ge, omdat er iemand
op de beiaard is gaan spelen,
Klokke Roeland roept tenminste
improviserend door de galmgaten naar
de vreugde op het marktplein, mis
schien hebt ge zin de oude toren te
beklimmen. Niemand belet 't u. De
smalle wenteltrap voert zonder een
pauze naar de hoge klokkenzolder. Als
ge hier over de balken kruipt en ge ziet
het dorpke in de natte schemer onder
u, de kleine heerlijkheid uit de tijd der
hertogen, blinkende straatjes die uit de
dorpskom kronkelen en dan ineens in
de groene omtrek van het land weg
ijlen naar de horizon (daarginds moet
Turnhout liggen), als ge hier houvast
zoekt met uw hand aan de machtige
luiklok, zodat ge zelf ineens heel miniem
wordt, ook al trilt het brons van de
klok aan het vlees van uw hand, dan
vervagen in uw hoofd alle herinnerin
gen aan films van de Klokkeluider van
de Notre Dame. Want dit is werkelijk
heid en al het andere is romantiek;
Victor Hugo incluis.
Diepste werkelijkheid
En ook wat ge nu ziet en hoort daar
in de diepte is werkelijkheid. Daar
komen de middeleeuwen aan in
een mengeling van realisme en sur
realisme: Br%ighel en Jeroen Bosch
maken samen éen schilderij; een open
luchtspel, grandioos kijkspel; hon-
neur aan die het vertoonden: Jan Naaij-
kens en de Bekenaars! Tijl Uilenspiegel
in Kempenland. Attentie voor de trom
petten van de hertog: „Treedt nader met
ingehouden voeten!" En de witte lepro
zen komen met hun klepper en klagen:
melaats, melaats! De nacht hangt als een
zwarte mantel om het zandstenen
lichaam van de Hilvaristoren. Alleen een
grêle schijnwerper belicht het tafreel,
dat thans langs het café van Janus Ver-
steegen naderbij schrijdt: de lijkstoet
van Tijl, grotesk, angstaanjagend mas
saal. Neerslachtige flambouwen rond de
Advertentie
(Bekende Schriftelijke Cursus)
Vraagt ons prospectus:
Eng., Frans, Spaans, Kerklatijn, Italiaans.
NED. M.O. WISKUNDE M.O. Ki en K*
door
„Sedert vanochtend, meisje. Het zijn
allemaal aardige mensen, maar ze voe
len, dat er iets ongehoords in hun mid
den heeft plaats gehad. Je begrijpt wel,
Celia, dat we nog maar aan het begin
staan."
„Maar Firth, zodra ze die landloper
gevonden hebben
Geloof je in die landloper, Celia?"
"Waarom niet?" Haar stem klonk uit
dagend. „Als de politie dat denkt".
„Wat betekent één politie-agent te
genover zoveel mensen? Zelfs ik, als
vreemdeling, voelde aan, dat ze het niet
geloofden. Nee, kind, die landloper is
een fabeltje. Een vrome wens, meer
niet".
Maar Firth, als het geen landloper
is" haar stem stokte „dan moet
het iemand uit het dorp zijn.één
van ons".
„Ja. Vervelend, hè?"
„Maar dat is onmogelijk
„Misschien. Angela Pewsey zal niets
verklappen".
„Maar wie - wie zou zoiets kunnen
doen?"
„Dat zal jullie brigadier terdege
moeten overwegen. Tenminste, zodra
hij van zijn landloper is afgestapt".
„Maar wat zouden ze doen de po
litie, bedoel ik? Hoe moeten ze er ach
ter komen?"
„Ik denk, dat de anonieme brieven
het eerst aan het licht zullen komen.
Je kunt er van op aan dat jij en jonge
heer Graham niet de enigen zijn, die er
een gekregen hebben. Ze zullen ze alle
maal opsporen en uit zien te zoeken,
wie van de dorpelingen de meeste aan
leiding had om haar te vermoorden".
„Ik ben blij, dat ik de mijne verbrand
hela".
„Waarom? Wou je zeggen, dat hij an
ders Graham misschien op de lijst zou
brengen?"
„Ik heb je toch gezegd, dat hij hem
niet gelezen heeft. Hoe kon hij dan we
ten wat er in stond?"
„Inderdaad. Maar, wie weet, kon hij
het wel vermoeden".
„Bedoel je, dat die brief waarheid be
helsd heeft? Belachelijk!"
„Kan wel. Maar je kunt er een eed op
doen, dat juffrouw Pewsey vermoord
werd omdat één van haar snoezige
briefjes de waarheid vertelde".
„Maar hoe kon ze dat allemaal we
ten?"
„Hoe wist ze van jou iets?"
„Dat van mij was niet waar. Of maar
voor de helft waar. Ik ben inderdaad
dat week-end uit geweest, maar we wa
ren met ons vieren. Haar toespelingen,
dié waren zo gemeen".
„Wind je niet op, Celia, dat zijn toe
spelingen altijd. En", voegde hij er luch
tig aan toe, „al was je alleen uit ge
gaan, dan zou dat voor mij geen verschil
gemaakt hebben. Ik stel een kinderlijk
vertrouwen in je".
Waarom een paar luchtig gesproken
woorden haar goed deden, wist ze niet,
doch het was nu eenmaal zo.
Celia en Firth waren bij het kerkhof
gekomen en ze volgden de cirkelvor
mige weg, die er omheen liep. Toen ze
Angela Pewsey's villaatje naderden,
week Celia onwillekeurig verder naar
de kerkhofmuur aan de» overkant van
de weg. De jaloezieën waren neergelaten
en er straalde geen licht naar buiten.
„Dat is haar huis". Celia had onge
merkt haar stap versneld.
„Dat dacht ik ook, aan die surveille
rende agent te zien".
Celia had agent Wilks niet opgemerkt.
Nu zag ze hem. Hij wandelde langzaam
op het pad voor het huis op en neer.
Ze dacht, dat dit wel heel gewoon moest
zijn, maar ze kon zich toch niet aan de
indruk onttrekken, alsof men daar een
tweede bezoek van de dood verwachtte.
Het leek Celia wel alsof de afstand
tussen Het Kraaiennest en haar eigen
huis nog nooit zo kort was geweest: te
kort voor wat er op deze heerlijke mid
dag had plaats gehad. Het Kraaiennest
stond aan de weg, maar Danescroft,
waar Celia en haar moeder woonden,
lag weggeborgen, met de weg verbon
den door een kronkelende, schaduw
rijke oprijlaan. Opnieuw voelde zij zich,
dwaas, genoeg, blij dat Firth bij haar
was.
Celia had zich al een paar keer afge
vraagd hoe haar moeder het nieuws
ontvangen zou hebben. Maar ze had
zich geen zorgen behoeven te maken.
Wie Angela Pewsey vermoordde, die
zou daar zonder twijfel zijn dringende
redenen voor gehad hebben. Men mocht
dit als een ongewone opvatting beschou
wen, maar Celia's moeder hield er nu
eenmaal ongewone opvattingen op na.
Ofschoon die opvattingen nimmer
iemand behoefden te krenken. Ze was
klein, verstrooid en lichtelijk doof en
kon zich, indien nodig, geheel doof
houden. Daarenboven was ze erg aar
dig om te zien, met goudblond haar,
rechte wenkbrauwen en grijze ogen.
„O, ben je daar, Celia". zei ze. „Ted
heeft de koffers al gebracht; ik wist
dus, dat je onderweg was. Heb je
iemand meegebracht? Dat is prettig".
„Moeder, u kent Firth Prentice toch?"
„Natuurlijk". Mevrouw Sim drukte
Firth's hand. „Erg aardig om hier te
komen". Blijkbaar had ze er geen idee
van. wie hij was.
„Hij is immers onze zaakwaarnemer.
U kent hem toch. Zijn vader kent u in
elk geval".
„Och. natuurlijkHoe maakt je
vader het, Firth? Hij is zo n plichtsge
trouw mens - en zo stipt. Maar ik weet
zeker, dat hij zich in zijn hart net zo
verveelt als ik.- Draagt hij nog dat
mooie koord aan zijn lorgnet?"
Firth glimlachte. „Voor zover ik me
kan herinneren, heeft hij nog nooit een
lorgnet gedragen".
„Natuurlijk niet. Hoe dom van mij.
Dat was mijnheer Hoover, is 't niet?"
Aangezien Firth nog nooit van een
mijnheer Hoover gehoord had, kon hij
haar tegenspreken noch gelijk geven.
„Dat is waar ook", zei ze, „je vader
had zo'n vest met witte biesjes".
Zo had het nog wel even door kunnen
gaan, als Celia niet tussenbeide was
gekomen. „Firth komt voor zaken, moe
der.... het heeft iets met ons geld te
maken".
„Arme jongen, wat vreselijk saai
voor hem. Maar hij mag er zijn vacan-
tie niet door laten bederven, hoor.
Gaan jullie? nu maar gauw naar jullie
kamers. Zodra jullie beneden komen,
kunnen jullie dineren. Celia, kind, maak
het niet te lang, hoorFirth, je weet
zeker wel waar je kamer is?"
„Ik vrees -
(Wordt vervolgd)
baar voor de torenpoort. En de doods
klok u de dood injagen. En de dienst
doende priester daar schril bovenuit:
R. I. P., rip, rip. En daarbovenuit de
stormnacht die met het lijkkleed wap
pert. En dan, o menigte: „Zijn er nog
mensen die het lijk willen zien?" Alsdan
meteen een leger lichte luchtballonnetjes
uit de geopende kist de hemel inschiet,
staat Tijl, de onsterfelijke Tijl, op de
eerste trans van de toren, om te zeggen,
dat hij natuurlijk leeft. Dat hij, de Groot-
Kempenaar, natuurlijk leeft
O, dit element der natuurlijkheid in
de cultuur!
Zelfs Driek de smokkelaar, die nog
laat in die laatste nacht onze weg naar
het huis onzer charmante gastvrouw
„kruiste" en die ons mee op sleeptouw
over de grens wou nemen, vatte de
zin van deze dagen: „Maar mij vatten
ze niet!"
Natuurlijk, zeiden wij, cultuur erkent
geen grensbarrières.
Maar hij tot ons, die deze dagen tot
in onze vingertoppen het leven liefhad
den: „Och, val dood, doe gewoon!"
Natuurlijk Driek, zeiden wij, alsje
blieft natuurlijk!
NICO VERHOEVEN
Met betrekking tot het opnemen van
een vacantietoeslag van 2 pet. in
C.A.O.'s en loonregelingen, is de Stich
ting van de Arbeid van oordeel, dat
een dergelijke vacantietoeslag in een
bindende loonregeling mogelijk zaïl zijn,
voorzover de voor werkgevers en werk-
naners optredende organisaties, waar-
twsen oveeenstemming bestaat, als
voldoende representatief voor de be
trokken bedrijfstak zullen kunnen wor
den beschouwd. Reeds is het College
van Rijksbemiddelaars er toe overgegaan
voor enkele bedrijfstakken de vacantie
toeslag goed te keuren. De vertegen
woordigers van de metaalindustrie, de
bouw- en nevenbedrijven en de grafi
sche industrie hadden n.l. reeds eerder
voorstellen daartoe aan het College
voorgelegd. Zij hebben thans de sanctie
daarop verkregen. Het is de bedoeling
der regering, dat in 1950 geen verdere
goedkeuringen dan de zo juist ver
melde, waarover reeds eerder in de be
drijfstak overeenstemming was verkre
gen, plaats vinden.
De heer W. C. Posthumus Meyes, H.M.
gezant in Budapest, is tevens benoemd
tot Nederlands gezant bij de Roemeense
Volksrepubliek.
anm
„Het blijft met de pensioenen maar
sukkelen," zei Snorrebor. „Bijna
iedereen in de Kamer is het er over
eens, dat het zo niet langer kan, dat
de regeling van 1948 nóg onbevredi
gender is dan zij al was en dat de
gepensionneerden de stervende kin
deren van de te hoog geworden le
vensrekening zijn. Hoe heb ik dat ge
zegd?"
„Mooi," zei ik
Snorrebor zetie zich martiaal in de
houding als een Amerikaan in Korea,
die een plaatselijke overwinning van
één minuut heeft behaald.
„Maar de Kamer heeft mooi pra
ten," vervolgde hij, „want de rege
ring heeft geen geld, tenminste niet
genoeg geld om de gepensionneerden
afdoende te hulp te komen. Dat zal
wel waar zijn Maar ondertussen zijn
de gepensionneerden daarbij niet ge
baat. Voorlopig heeft de Kamer maar
weer zonder hoofdelijke stemming
berust in de geringe bijslag, Sie „voor
het lenigen van de ergste nood" aan
de oude afleggertjes van de arbeids
markt wordt toegekend. Later in het
najaar zal ze er wel op terug komen.
Dat is voor wie dan nog leeft, dan
een zorg."
„Nu, Snorrebor, daar zul jij dan
toch zeker bij zijn," zei ik. ,Je bent
nog -verduiveld kras voor je leeftijd."
Snorrebor glunderde gevleid.
,Jk voor mij klaag niet. M'n kinde
ren hebben hun verdiensten en zijn
niet vergeten, wat ze aan hun vader
hebben te danken. Maar de anderen,
zie je, dat zijn stakkers, die van ar
moe dreigen te kreperen en nu maar
een zuurtje krijgen om minstens tot
het najaar op te zuigen."
„Ben je niet zelf wat zuur van
daag?"
„Ik geloof het niet, want ik zou
best trek in een rolmops hebben, als
het er af kon," antwoordde Snorre
bor.
Advertentie
cnU 's morgens „kiplekker"
•it bed springen.
Efke dag moet uw lever een Kter gal t*
ow ingewanden doen stromen, anders ver
teert uw voedsel niet. het bederft. U raakt
verstopt, wordt humeurig en loom. Neem
de plantaardige CARTER'S LEVERPIL-
LETJES om die liter gal op te wekken en
uw spijsvertering en stoelgang op natuur
lijke wijze te regelen. Een plantaardig zacht
middel, onovertroffen om de gal te J
stromen. Eist Carter's Leverpilletjes.
Van de vele tentoonstellingen, die
wij op 't ogenblik in Nederland
hebben, komt de tentoonstelling
van Franse beeldhouwwerken in het
Gemeentemuseum te 's Gravenhage in
de eerste rij. Men heeft ons het beste
gezonden van een grorte periode, die,
afgezien van alle stijlkwesties, in kwa
liteit thans nergens wordt geëvenaard
en is ingegaan tot het bezit der klassie
ke Europese schoonheid.'
De tentoonstelling is gewijd aan R o-
din, Bourdelle, Maillol en Des-
p i a u.Een viertal waarlijk zeer gro
te figuren onderling verscheiden in be
doeling en stijl maar tezamen een be
langrijke époque in de beeldhouwkunst,
die op de Europese sculptuur lang en
vruchtbaar invloed heeft uitgeoefend.
En nóg uitoefent, want al zijn er nieu
we tendenzen, al zijn het cubisme en het
expressionisme er geweest, al zweert
een deel der moderne beeldhouwers bij
het „essentialisme" en het abstracte, al
ziet men Laurens en Richier navolgen,
Zadkine, Moore en de Italiaan Marino
Marini, tal van kunstenaars werken
daar in richtingen die aan het grote
Franse kwartet herinneren en voorlopig
zal dat wel niet zijn afgelopen.
Wie dezq zomer naar Parijs gaat, kan
een bezoek aan het musée Rodin over
slaan; een groot gedeelte van deze col
lectie bevindt zich in de residentie. De
beelden zijn zowel binnen als buiten
opgesteld. De machtige, pathetische
Balzae staat weer in het centrum van
de aandacht buiten, maar in de zalen
ziet men nu ook enige voorstudies in
gips. Een der voorstudies voor een kop
van het Balzae-monument vindt h hier
boven afgedrukt.
De tentoonstelling duurt tot half Sep
tember.