Palatijnse Garde bestaat 100 jaar r^c ii Tijl Uilenspiegel en het natuurlijke leven 'l Franse beeldhouwkunst in Haags Gemeentemuseum Leerzaam voorbeeld Pauselijke erewacht, samengesteld uit alle rangen en standen Groot-Kempische cultuurdaden te Hilvarenbeek II DE STEM VAN DE DODE Overpeinzingen RESA - HILVERSUM WEK DE GAL IN UW LEVER OP LITERAIRE KRONIEK v ZATERDAG 29 JULI 1950 PAGINA 3 Geslaagd dank zij MAX MURRAY Vacantietoeslag in C.A.0.'s Reeds goedgekeurd voor enkele bedrijfstakken Gezant te Boekarest van Snorrebor 1 ip% Wanneer wij nu eens heel eenvou dig zouden moeten zeggen welke gedachte aan de liturgie van de negende Zondag na Pinksteren ten grondslag ligt, dan is daar geen duidelij ker verklaring voor te vir.den dan een verwijzing naar het bekende spreek woord: „Wie zich aan een ander spie gelt, spiegelt zich zacht". Daar komt de les, die de H. Kerk ons vandaag geeft, inderdaad op neer. Het belang van de geschiedenis immers is niet zozeer de kennis van de gebeurtenissen uit het verleden op zich, maar wij moeten er veeleer uit leren, wat er in de toekomst niet meer gebeuren moet. Er wordt nu wel heel vaak van an dersdenkende zijde beweerd, dat het Katholicisme in de grond niets anders is dan een minderwaardige loondienst, een berekenend kiezen van de veiligste weg, een wereldbeschouwing, die geheel en al gebaseerd zou zijn op een leven dige vrees voor straf, maar het tegen deel is waar. Onze moraalopvatting is heel beslist zo onvoorwaardelijk moge lijk. Want zij steunt op niets anders dan op de juiste, onveranderlijke verhouding van de mens tot zichzelf, zijn mede mensen en God! Een verbod van God is niet op de eer ste plaats de reden, waarom wij een bepaalde daad als zondig beschouwen. Integendeel: het verkeerde van elke zondige daad ligt vóór alles in het ver breken van de eens en voor goed door God vastgestelde orde in Zijn schep ping. En alles, wat die orde verbreekt, tenminste de esentiële punten daarvan, is bovendien, a.h.w. ten overvloede door God nog eens speciaal verboden. Maar nadat de wereldorde reeds be stond met zijn ingeschapen ordening. De plicht nu, die de leidende factor is in ons leven, is daarom ook eerst in de mens zelf gefundeerd. Omdat iedere mens een streven naar zelfvervolmaking in zich heeft, in overeenstemming met het door God bepaalde doel van de mens. En zo kunnen wij alle plichten van zedelijke aard, waarvan de over treding een zonde wordt genoemd, als een noodzakelijke eis van onze natuur beschouwen, die het verstand ons oplegt als de enig-goede gedragslijn, en die door God worden bevestigd en nog eens apart ingescherpt. Het lijdt bovendien niet de minste twijfel, dat God, Die im mers de enige Wetgever en Schepper is van het heelal, ook de Enige is, aan Wie de definitieve beoordeling van de zedelijke waarde van onze levenshou ding toekomt. Maar alhoewel God liefde is en Zijn barmhartigheid en vergevensgezindheid geen grenzen kennen, wil dit echter niet zeggen, dat wij daarom maar Zijn straf fende rechtvaardigheid zouden mogen verwaarlozen. Nu is het wel waar, dat Gods molen langzaam maalt! En dat er veel voorbeelden bekend zijn van mensen, die zich niet bijster veel aan trekken van Gods geboden en wie het hier op aarde heus niet slecht gaat. Toch is dit geen bewijs tegen de waar heid, dat Gods straffen ieder eenmaal zullen treffen, die Zijn H. Wil over treedt. Vooreerst immers is God, of schoon Hij dat natuurlijk zonder twijfel kan doen, helemaal niet verplicht reeds hier, in de tijd, onmiddellijk elke over treding van Zijn Wetten te straffen. Als regel grijpt God zelf niet direct in, noch om onze domheden weer goed te maken, noch om onze misdaden te straffen. Tn Zijn wereldorde is het normaal, dat de tweede oorzaken hun werk doen. Juist daarom, omdat een inbreuk op de een maal door God gevestigde orde zich zelf straft, is een directe tussenkomst van God onnodig, Maar desondanks staat het vast, dat niets en niemand God ooit kan beletten de mens te straffen door onmiidellijke maatregelen, als Hij dat nodig acht wegens onze on gehoorzaamheid. Op deze gedachte is het Misformulier van morgen geïnspireerd. De mens be hoort standvastig in het goede te zijn! Maar iedereen weet, dat de liefde tot de deugd alléén heus niet altijd, of lie ver: slechts zelden voldoende sterk is om ons steeds het goede te laten doen! De meeste mensen hebben nu eenmaal een soort stok acbter de deur nodig om in het gareel te blijven. Of dit nu een uitdrukkelijke bedreiging met straf is of vrees voor slechte gevolgen van een verkeerde -daad. in de grond komt dat op hetzelfde neer. Wanneer daarom b.v. het verlies van de heiligmakende gena de, als gevolg van een zonde, op den duur niet voldoende reden is om het kwaad te laten, dan moet er eenvoudig een aanvulling zijn bij de aansporing tot het goede, en wel in de vorm van straf fen qp tijdelijk gebied, om zó de over treders tot bezinning te brengen. Ziel kundig gezien is de toepassing van een dergelijke straf volkomen juist en nie mand zal ontkennen, dat God het volste recht daartoe heeft Van de andere Mint is in de menselijke samenleving de ™e- de orde een eerste en noodzakelijke ver eiste. Voor wie die orde verstoort, zijn dwangmaatregelen de aangewezen weg om zo iemand tot betere gedachten te brengen en anderen af te schrikken zijn slecht voorbeeld te volgen. In Gods heilsplannen met de wereld ligt de juiste orde in de gerichtheid van elk mensenleven op zijn laatste doel. En de reden van Gods verbete- rende straffen is Zijn liefde, die op die manier de mens eraan wil herinneren blijvend zijn best te doen om zijn eeu wig gelukkig einddoel te bereiken, maar daarbij mogen wij Zijn rechtvaar digheid en onbetwistbare Opperheer schappij niet vergeten, die niet kan dulden, dat Hij miskend en getart V'ordt. De geschiedenis van het Joodse volk spreekt in dit opzicht zeer duidelijk, roen St. Paulus zijn brief aan de Co- rinthiërs schreef, op wier gedrag heel V-'at aan te merken viel, wees hij hen °P het lot van de Joden. En hij voegt er Aan toe: als zij doorgaan met hun zon dig leven, zal het hun net zo vergaan! De historische bestraffing van de Jo den was natuurlijk op de eerste plaats een persoonlijke aangelegenheid van ben. Door hun slecht gedrag hadden zij £mh Gods strafmaatregelen zelf op de "als gehaald. Maar daarenboven heeft bun bestraffing ook een zinnebeeldige baarde voor de christenen, als een ■•Waarschuwing voor ons" (Cor. 10.11). Het Evangelie vertelt ons, hoe Jesus Reende over Jeruzalem. Hij zag in Zijn Alwetendheid de nabije toekomst voor fuch. hoe de Romeinen daarin het strafgericht voltrokken over de schul- S'ge stad. Zij heeft niet willen horen. ~Aarom móet zij n u voelen! En toch j*as het zelfs op dat ogenblik nog biet te laat. „Mocht gij nog op deze ,Ta g erkennen, wat U tot vrede strekt!" 'Due. 19, 42). God is tot op het laatste Senblik bereid iedere rouwmoedige z°ndaar in liefde tot Zich te nemen. Daarom ligt het tragische van elke .af en van elke definitieve verwer- mg hierin, dat het niet nodig S as geweest. Als wij de tijd van '°ds bezoeking maar willen erkennen, m. Zijn waarschuwingen verstaan. Als j-lJ onze vrijheid maar niet misbruiken! grote verschijningen van O.L.V. in ,j?.matste honderd jaar, met Haar zeer int üjke aansporingen tot boete en rin er' en20 nietHaar huive- 0 bgwekkende voorspellingen moesten wLtoch wel tot nadenken brengen. anneer God eenmaal als Rechter voor b e staat, zal Zijn oordeel zonder 0JLr e p zijn! Daarom houdt de Kerk Wie de les van de geschiedenis voor: W0trfvan het verleden niet leren wil, öit i f do°r de toekomst gestraft. Aan spi0ie®rzame voorbeeld moeten wij ons megelen! L. Als wij voor de eerste en ook nog voor de tweede en derde maal een audiëntie of een Pausmis bijwo nen, weten we al die heren in hun schitterende uniformen niet thuis te brengen: Zwitserse Garde, Edelwacht, Guardia Palatinawij kunnen ze maar moeilijk uit elkaar houden. Wij schatten misschien de suppoost in zijn roodfluwelen buis hoger dan de kamerheer met kap en degen, en het pakje van een doodgewone pauselijke politieagent maakt op ons meer indruk dan de donkere uniform met rode kraag en gouden epauletten van de Pa latijnse wacht. Deze laatste echter is een erewacht, staat dus hoger dan de gesalarieerde. Bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan in deze maand is haar doopceel gelicht en hebben wij zo het een en ander over haar doen en laten vernomen. Het latijnse woord „palatina" wil zeggen: paleis, dus we hebben hier te maken met de bewakers van het pau selijk paleis. Het corps is niet als iets geheel nieuws in het jaar 1850 ontstaan, maar samengesmolten uit de stedelijke militie en de compagnie van grena diers. Zij is uitsluitend gevormd uit burgers van Rome: mannen uit alle klassen van de maatschappij. Er zijn studenten, arbeiders, geleerden en za kenmensen bij, want het is een ere- functie, die meestal van vader op zoon overgaat. In de oorlogsjaren heeft de Paus een uitzondering gemaakt door jongemannen in de wacht op te nemen, die anders in handen van de Duitsers zouden zijn gevallen. De wacht doet dienst in het Vati- kaan in de antichambre bij de dage lijkse audiëntie en in de basiliek bij zalig- en heiligverklaringen. Zij doet alléén dienst op het St. Pietersplein, als de Paus op het balkon verschijnt. Op het plein van San Damaso wordt haar werk bepaald overeenkomstig de rang van de bezoekers: een piket begroet de gezanten en ministers bij hun aankomst; een bataljon met muziek en vaandels stelt zich midden op het St. Pietersplein op als een hoofd van een vreemde staat zich naar het Vaticaan begeeft. Bij zulk een gelegenheid wordt ook het. piket in de antichambre verdubbeld. Nu, in het Heilig Jaar, gebeurt het vaak, dat de Palatijnse Garde te hulp geroepen wordt om de grote massa, die zich bij de plechtigheden op het St. Pietersplein verdringt, in bedwang te houden. In de regel is dit echter de taak van de pauselijke gendarmen, u weet wel, die met hun Napoleonsteken. In buitengewone omstandigheden ver leent de Palatijnse Garde ook dienst op extra-territoriaal gebied. In de jaren '43 en '44 bijvoorbeeld betrok zij de wacht aan de grote basilieken, de bij behorende kloosters en ook aan het pauselijk buitenverblijf: Castel Gandol- fo. Een taak die zeer sporadisch voor komt is de volgende: op schild wacht staan voor de rota. Rota is de lift, waarmee de maaltijden worden gebracht naar de kardinalen, die bij een Pausverkiezing in conclaaf zijn. Wie onder de consecratie of bij het passeren van de Paus de palatijnse wacht de sabel ziet heffen, krijgt on willekeurig de gedachte: een sabel in tegenwoordigheid van Hem, die tot Petrus zei: „Steek uw zwaard in de schede". Een embleem van geweld in het bijzijn van Pius XII, de pastor angelicus, de Paus van de vrede? Is dit ontblote zwaard niet in strijd met de leer van de Kerk, die elke daad van geweld veroordeelt? Neen, want wij moeten het zien, als het zwaard dat Paulus bracht, het vlijmscherpe zwaard, dat de waarheid van de leu gen scheidt, als de (geestelijke) 'ver dediging van het Hoofd der Kerk, die in figuurlijke zin is blootgesteld aan de eerste aanval van de vijand. De enige keer, dat de leden van de Palatijnse garde, laten we zeggen, uit hun rol zijn gevallen, was in het jaar 1944. De geallieerden waren 22 Januari '44 in Anzio geland en daarmee kwam de oorlog in de onmiddellijke nabijheid van Rome en van de „Castelli", waar toe ook Castel Gandolfo (het buiten verblijf van de Paus) behoort. De arme bevolking vluchtte voor de kanonnen, de mitrailleurs en de bommen. Zij klop te aan de Pauselijke villa. Dadelijk gaf Pius XII bevel om alle deuren te openen. Hoe feller de strijd woedde, hoe meer vluchtelingen een schuilplaats zochten onder het Vaderlijk dak. Drie duizend, achtduizend, het werden er tenslotte vijftienduizend. Op één Febr. viel de eerste bom te midden van deze onbehuisden. Toen was het ogenblik van actief optreden voor de Palatijnse wacht aangebroken. Nadien vielen er meer bommen. De mannen staken hun zwaard in de schede en hun handen uit de mouwen. Zij groevjn in het nog rokende puin, zij klomrjen op ladders of daalden in diepe kloven; zij sjouwden met plan ken en met geïmproviseerde bran cards om de gewonden en helaas ook de doden weg te dragen. Dit werk van naastenliefde werd in de vele speeches, die op de glorierijke dag van het honderdjarig bestaan werden afgestoken, genoemd: de gou den bladzijde in de geschiedenis van de Palatijnse garde. C. P.—D. Twéé leden van de Palatijnse wacht in vol ornaat, in gezelschap van een kamerheer. de zurarte r>cUiter> 26. Op de top van de heuvel, tegen een met groeven doorsneden rotswand, hield het spoor plotseling op. Maar wat Eric waakzamer dan ooit deed zijn was het feit dat het uitmondde in 'n grot, waarvan de donkere opening hem somber tegenstaarde „Eindelijk mompelde de Noorman, terwijl hij zich uit het zadel liet glijden. Hij had dit i>oorzien. Al die tijd had hij verwacht dat het spoor hem naar de schuilplaats van de Zwarte Ruiter zou leiden. Maar nu hij er eindelijk tegenover stond, fronste hij de wenkbrauwen. Het was hem hier te stil. Geen enkel geluid liet zich horen. Roerloos lag het landschap. Alleen de late middagzon glansde over de rotsen. En ergens tussen de stenen, zo traag dat het onmogelijk op kon vallen bewoog een donkere vlek Een schaduw Met een ongeduldige beweging trok Erie zijn zwaard en Uep op de donkere opening toe. Er moest iets gebeuren. Alleen een driest optreden kon naar de oplos sing leiden. „Hallo, heer Ruiterriep hij met krachtige stem. ,J>oe mij het genoegen tat uw schuilplaats te treden! Ik wens met u te spreken Stilte. Alleen de echo, diep in de rotsen, galmde dof zijn woorden na. Eric wachtte ogenblik. Voorzichtig trad hij dichter op de grot toe Op dat ogenblik klonk er plotseling een zacht gerucht achter hem. Maar op het zelfde moment dat hij zich omwendde dook een donkere gestalte achter hem op en een stem beet hem toe: Geen beweging! Laat uw zwaard vallen of ge zijt verloren.. Hoe kunnen wij praten over litte ratuur, zonder dat wij ons intens met het leven verweven voelen? Hoe kunnen wij praten over cultuur, zonder dat het woord gemeenschap zijp klank heeft diep in ons hart? Dit wordt een openhartig verhaal. De wereld waarin wij leven, waarin wij spreken en waarover wij spreken, wordt langza merhand bedolven onder de vrachten woorden die wij uitslaan, zonder dat wij erg hebben in hun betekenis. Wij hul len ons in woorden om onze angst te verbergen, ons tekort aan liefde, onze sprakeloosheid, ons diepste gevoel. Wij kunnen spreken over de crisis der cul tuur, zoals wij daar alom over horen en lezen, als over iets dat ons ten zeerste raakt en tegelijk als over iets dat enkel anderen betreft, terwijl wij in feite nóch de volslagen radeloosheid van een crisis in het hart kennen, nóch de uit ons stralende vreugde en dankbaarheid om het leven, waarvan wij de waarde spontaan beseffen, want dit besef betekent cultuur. Wij, maar eigenlijk mag ik niet gene raliseren wij zijn de voortgestuwden, die voor een werkelijke cultuur in ons te eenzaam (te individualistisch) en voor een werkelijke crisis niet eenzaam (niet indivi dualistisch) genoeg zijn. Er hangt een sfeer van verlamming over onze gevoelens en die verstikt in ons iedere mogelijkheid tot expressieve beleving van hoogtepunt of dieptepunt, van cultuur of van crisis der cultuur. Met het licht sterft het spontane gebaar in ons. En waar wij het natuurlijke leven verliezen, winnen wij niet eens de humor van het absurde. Maar wij, met onze macht over woorden, blijven praten ovc-r daadwerkelijke belevenissen en over ge meenschapszin, alsof wij ons niet lieten le ven en alsof qnze aanhankelijkheid niet voortsproot uit het instinct, dat men als groep sterker staat dan als eenling, die bovendien zijn persoonlijke verantwoorde lijkheid nimmer op andermans schouders kan schuiven. Het is in deze tijd niet pret tig een grote verantwoordelijkheid te dra gen, het is ook niet gemakkelijk. Dat eist - cultuur in ons; of desnoods crisis der cul tuur. Dat eist een individualiteit die rui mer is dan ons eigen ik. Wij zijn veran kerd in elkander en als wij iets hebben begrepen van Christus, weten wij, hoe Hij onze diepste eenzaamheid is. Juist omdat Hij voor alle mensen kwam. Vaag weten wij er van, van de samen hang tnssen leven en litteratuur, tussen gemeenschap en cultuur. Maar, noem het de sleur van dagen en woordge bruik, noem het de onzekerheid der tijden met dientengevolge het onbeha gen in de cultuur, wij raken er de Kernen niet van aan. En aan al onze theoretische bespiegelingen ontbreekt dg hartgrondigheid van het gemis én de volheid der ervaring. Wij zijn de wan kelaars tussen zijn en niet-zijn; en al wankelend ontvalt ons iedere spontaneï teit. Cultuur en natuur Verleden weekeinde werden in het oude Brabantse dorp Hilvarenbeek nabij de Belgische grens de zgn. Groot-Kempische Cultuurdagen gehouden. En wonderlijk, deze Cultuur- dagen waren inderdaad ook dagen van cultuur voor de honderden die er aan hebben deelgenomen. Dat lag hi et aan het programma; niet aan de bespiege lende redevoeringen over de toekomst van de Vlaamse en Brabantse Kempen en niet aan de tonnen bier. Evenmin aan de gemeenschappelijke Breugheli- aanse koffiemaaltijd op de markt, uren lang, met in de vallende avond en voor nacht binnen het grote kwadrant der schransende menigte de folkloristische festijnen van vendelzwaaiers en volks dansers en het zingen van den fieren Vlaamsen leeuw en Tineke van Heule, mijn minneken, op u staat mijn zoetste zinneken. Dat dit cultuur was, hartveroverend en niet te vergeten, lag enkel en alleen aan de natuurlijkheid waarmee al die mensen met elkaar omgingen. Die na tuurlijkheid scheen niet door het feest teweeggebracht. Het was andersom. Hier kon, met zoveel menselijke spontaneïteit tezaam, nergens anders sprake van zijn dan van een feest: expressieve beleving van cultuur. Allerminst een feest om er eens uit te zijn; maar om er eens in te zijn. Geen roes, die eindigt met een terugval in de werkelijkheid. Deze cultuurdagen waren een stuk werkelijkheid, met de mens daarin als zulk een natuurlijk levend wezen, dat er na afloop hoogstens sprake kon zijn van een terugval in de onwer kelijkheid en de onnatuurlijkheid van dagen zonder cultuur. Hilvarenbeek verheugt zich ieder jaar weer in de vreugde van het mens-zijn. Dan staan alle deuren er dag en nacht gastvrij open. Al wie hier binnengaat laat uw gedwongenheid varen. „Liever dan een vis die in de goudzee zwemt, liever dan een vogel die geen sparen kent". Tineke van Heule en Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak; ieder zij zoals hjj is. Het trillen van het brons Misschien hebt ge, omdat er iemand op de beiaard is gaan spelen, Klokke Roeland roept tenminste improviserend door de galmgaten naar de vreugde op het marktplein, mis schien hebt ge zin de oude toren te beklimmen. Niemand belet 't u. De smalle wenteltrap voert zonder een pauze naar de hoge klokkenzolder. Als ge hier over de balken kruipt en ge ziet het dorpke in de natte schemer onder u, de kleine heerlijkheid uit de tijd der hertogen, blinkende straatjes die uit de dorpskom kronkelen en dan ineens in de groene omtrek van het land weg ijlen naar de horizon (daarginds moet Turnhout liggen), als ge hier houvast zoekt met uw hand aan de machtige luiklok, zodat ge zelf ineens heel miniem wordt, ook al trilt het brons van de klok aan het vlees van uw hand, dan vervagen in uw hoofd alle herinnerin gen aan films van de Klokkeluider van de Notre Dame. Want dit is werkelijk heid en al het andere is romantiek; Victor Hugo incluis. Diepste werkelijkheid En ook wat ge nu ziet en hoort daar in de diepte is werkelijkheid. Daar komen de middeleeuwen aan in een mengeling van realisme en sur realisme: Br%ighel en Jeroen Bosch maken samen éen schilderij; een open luchtspel, grandioos kijkspel; hon- neur aan die het vertoonden: Jan Naaij- kens en de Bekenaars! Tijl Uilenspiegel in Kempenland. Attentie voor de trom petten van de hertog: „Treedt nader met ingehouden voeten!" En de witte lepro zen komen met hun klepper en klagen: melaats, melaats! De nacht hangt als een zwarte mantel om het zandstenen lichaam van de Hilvaristoren. Alleen een grêle schijnwerper belicht het tafreel, dat thans langs het café van Janus Ver- steegen naderbij schrijdt: de lijkstoet van Tijl, grotesk, angstaanjagend mas saal. Neerslachtige flambouwen rond de Advertentie (Bekende Schriftelijke Cursus) Vraagt ons prospectus: Eng., Frans, Spaans, Kerklatijn, Italiaans. NED. M.O. WISKUNDE M.O. Ki en K* door „Sedert vanochtend, meisje. Het zijn allemaal aardige mensen, maar ze voe len, dat er iets ongehoords in hun mid den heeft plaats gehad. Je begrijpt wel, Celia, dat we nog maar aan het begin staan." „Maar Firth, zodra ze die landloper gevonden hebben Geloof je in die landloper, Celia?" "Waarom niet?" Haar stem klonk uit dagend. „Als de politie dat denkt". „Wat betekent één politie-agent te genover zoveel mensen? Zelfs ik, als vreemdeling, voelde aan, dat ze het niet geloofden. Nee, kind, die landloper is een fabeltje. Een vrome wens, meer niet". Maar Firth, als het geen landloper is" haar stem stokte „dan moet het iemand uit het dorp zijn.één van ons". „Ja. Vervelend, hè?" „Maar dat is onmogelijk „Misschien. Angela Pewsey zal niets verklappen". „Maar wie - wie zou zoiets kunnen doen?" „Dat zal jullie brigadier terdege moeten overwegen. Tenminste, zodra hij van zijn landloper is afgestapt". „Maar wat zouden ze doen de po litie, bedoel ik? Hoe moeten ze er ach ter komen?" „Ik denk, dat de anonieme brieven het eerst aan het licht zullen komen. Je kunt er van op aan dat jij en jonge heer Graham niet de enigen zijn, die er een gekregen hebben. Ze zullen ze alle maal opsporen en uit zien te zoeken, wie van de dorpelingen de meeste aan leiding had om haar te vermoorden". „Ik ben blij, dat ik de mijne verbrand hela". „Waarom? Wou je zeggen, dat hij an ders Graham misschien op de lijst zou brengen?" „Ik heb je toch gezegd, dat hij hem niet gelezen heeft. Hoe kon hij dan we ten wat er in stond?" „Inderdaad. Maar, wie weet, kon hij het wel vermoeden". „Bedoel je, dat die brief waarheid be helsd heeft? Belachelijk!" „Kan wel. Maar je kunt er een eed op doen, dat juffrouw Pewsey vermoord werd omdat één van haar snoezige briefjes de waarheid vertelde". „Maar hoe kon ze dat allemaal we ten?" „Hoe wist ze van jou iets?" „Dat van mij was niet waar. Of maar voor de helft waar. Ik ben inderdaad dat week-end uit geweest, maar we wa ren met ons vieren. Haar toespelingen, dié waren zo gemeen". „Wind je niet op, Celia, dat zijn toe spelingen altijd. En", voegde hij er luch tig aan toe, „al was je alleen uit ge gaan, dan zou dat voor mij geen verschil gemaakt hebben. Ik stel een kinderlijk vertrouwen in je". Waarom een paar luchtig gesproken woorden haar goed deden, wist ze niet, doch het was nu eenmaal zo. Celia en Firth waren bij het kerkhof gekomen en ze volgden de cirkelvor mige weg, die er omheen liep. Toen ze Angela Pewsey's villaatje naderden, week Celia onwillekeurig verder naar de kerkhofmuur aan de» overkant van de weg. De jaloezieën waren neergelaten en er straalde geen licht naar buiten. „Dat is haar huis". Celia had onge merkt haar stap versneld. „Dat dacht ik ook, aan die surveille rende agent te zien". Celia had agent Wilks niet opgemerkt. Nu zag ze hem. Hij wandelde langzaam op het pad voor het huis op en neer. Ze dacht, dat dit wel heel gewoon moest zijn, maar ze kon zich toch niet aan de indruk onttrekken, alsof men daar een tweede bezoek van de dood verwachtte. Het leek Celia wel alsof de afstand tussen Het Kraaiennest en haar eigen huis nog nooit zo kort was geweest: te kort voor wat er op deze heerlijke mid dag had plaats gehad. Het Kraaiennest stond aan de weg, maar Danescroft, waar Celia en haar moeder woonden, lag weggeborgen, met de weg verbon den door een kronkelende, schaduw rijke oprijlaan. Opnieuw voelde zij zich, dwaas, genoeg, blij dat Firth bij haar was. Celia had zich al een paar keer afge vraagd hoe haar moeder het nieuws ontvangen zou hebben. Maar ze had zich geen zorgen behoeven te maken. Wie Angela Pewsey vermoordde, die zou daar zonder twijfel zijn dringende redenen voor gehad hebben. Men mocht dit als een ongewone opvatting beschou wen, maar Celia's moeder hield er nu eenmaal ongewone opvattingen op na. Ofschoon die opvattingen nimmer iemand behoefden te krenken. Ze was klein, verstrooid en lichtelijk doof en kon zich, indien nodig, geheel doof houden. Daarenboven was ze erg aar dig om te zien, met goudblond haar, rechte wenkbrauwen en grijze ogen. „O, ben je daar, Celia". zei ze. „Ted heeft de koffers al gebracht; ik wist dus, dat je onderweg was. Heb je iemand meegebracht? Dat is prettig". „Moeder, u kent Firth Prentice toch?" „Natuurlijk". Mevrouw Sim drukte Firth's hand. „Erg aardig om hier te komen". Blijkbaar had ze er geen idee van. wie hij was. „Hij is immers onze zaakwaarnemer. U kent hem toch. Zijn vader kent u in elk geval". „Och. natuurlijkHoe maakt je vader het, Firth? Hij is zo n plichtsge trouw mens - en zo stipt. Maar ik weet zeker, dat hij zich in zijn hart net zo verveelt als ik.- Draagt hij nog dat mooie koord aan zijn lorgnet?" Firth glimlachte. „Voor zover ik me kan herinneren, heeft hij nog nooit een lorgnet gedragen". „Natuurlijk niet. Hoe dom van mij. Dat was mijnheer Hoover, is 't niet?" Aangezien Firth nog nooit van een mijnheer Hoover gehoord had, kon hij haar tegenspreken noch gelijk geven. „Dat is waar ook", zei ze, „je vader had zo'n vest met witte biesjes". Zo had het nog wel even door kunnen gaan, als Celia niet tussenbeide was gekomen. „Firth komt voor zaken, moe der.... het heeft iets met ons geld te maken". „Arme jongen, wat vreselijk saai voor hem. Maar hij mag er zijn vacan- tie niet door laten bederven, hoor. Gaan jullie? nu maar gauw naar jullie kamers. Zodra jullie beneden komen, kunnen jullie dineren. Celia, kind, maak het niet te lang, hoorFirth, je weet zeker wel waar je kamer is?" „Ik vrees - (Wordt vervolgd) baar voor de torenpoort. En de doods klok u de dood injagen. En de dienst doende priester daar schril bovenuit: R. I. P., rip, rip. En daarbovenuit de stormnacht die met het lijkkleed wap pert. En dan, o menigte: „Zijn er nog mensen die het lijk willen zien?" Alsdan meteen een leger lichte luchtballonnetjes uit de geopende kist de hemel inschiet, staat Tijl, de onsterfelijke Tijl, op de eerste trans van de toren, om te zeggen, dat hij natuurlijk leeft. Dat hij, de Groot- Kempenaar, natuurlijk leeft O, dit element der natuurlijkheid in de cultuur! Zelfs Driek de smokkelaar, die nog laat in die laatste nacht onze weg naar het huis onzer charmante gastvrouw „kruiste" en die ons mee op sleeptouw over de grens wou nemen, vatte de zin van deze dagen: „Maar mij vatten ze niet!" Natuurlijk, zeiden wij, cultuur erkent geen grensbarrières. Maar hij tot ons, die deze dagen tot in onze vingertoppen het leven liefhad den: „Och, val dood, doe gewoon!" Natuurlijk Driek, zeiden wij, alsje blieft natuurlijk! NICO VERHOEVEN Met betrekking tot het opnemen van een vacantietoeslag van 2 pet. in C.A.O.'s en loonregelingen, is de Stich ting van de Arbeid van oordeel, dat een dergelijke vacantietoeslag in een bindende loonregeling mogelijk zaïl zijn, voorzover de voor werkgevers en werk- naners optredende organisaties, waar- twsen oveeenstemming bestaat, als voldoende representatief voor de be trokken bedrijfstak zullen kunnen wor den beschouwd. Reeds is het College van Rijksbemiddelaars er toe overgegaan voor enkele bedrijfstakken de vacantie toeslag goed te keuren. De vertegen woordigers van de metaalindustrie, de bouw- en nevenbedrijven en de grafi sche industrie hadden n.l. reeds eerder voorstellen daartoe aan het College voorgelegd. Zij hebben thans de sanctie daarop verkregen. Het is de bedoeling der regering, dat in 1950 geen verdere goedkeuringen dan de zo juist ver melde, waarover reeds eerder in de be drijfstak overeenstemming was verkre gen, plaats vinden. De heer W. C. Posthumus Meyes, H.M. gezant in Budapest, is tevens benoemd tot Nederlands gezant bij de Roemeense Volksrepubliek. anm „Het blijft met de pensioenen maar sukkelen," zei Snorrebor. „Bijna iedereen in de Kamer is het er over eens, dat het zo niet langer kan, dat de regeling van 1948 nóg onbevredi gender is dan zij al was en dat de gepensionneerden de stervende kin deren van de te hoog geworden le vensrekening zijn. Hoe heb ik dat ge zegd?" „Mooi," zei ik Snorrebor zetie zich martiaal in de houding als een Amerikaan in Korea, die een plaatselijke overwinning van één minuut heeft behaald. „Maar de Kamer heeft mooi pra ten," vervolgde hij, „want de rege ring heeft geen geld, tenminste niet genoeg geld om de gepensionneerden afdoende te hulp te komen. Dat zal wel waar zijn Maar ondertussen zijn de gepensionneerden daarbij niet ge baat. Voorlopig heeft de Kamer maar weer zonder hoofdelijke stemming berust in de geringe bijslag, Sie „voor het lenigen van de ergste nood" aan de oude afleggertjes van de arbeids markt wordt toegekend. Later in het najaar zal ze er wel op terug komen. Dat is voor wie dan nog leeft, dan een zorg." „Nu, Snorrebor, daar zul jij dan toch zeker bij zijn," zei ik. ,Je bent nog -verduiveld kras voor je leeftijd." Snorrebor glunderde gevleid. ,Jk voor mij klaag niet. M'n kinde ren hebben hun verdiensten en zijn niet vergeten, wat ze aan hun vader hebben te danken. Maar de anderen, zie je, dat zijn stakkers, die van ar moe dreigen te kreperen en nu maar een zuurtje krijgen om minstens tot het najaar op te zuigen." „Ben je niet zelf wat zuur van daag?" „Ik geloof het niet, want ik zou best trek in een rolmops hebben, als het er af kon," antwoordde Snorre bor. Advertentie cnU 's morgens „kiplekker" •it bed springen. Efke dag moet uw lever een Kter gal t* ow ingewanden doen stromen, anders ver teert uw voedsel niet. het bederft. U raakt verstopt, wordt humeurig en loom. Neem de plantaardige CARTER'S LEVERPIL- LETJES om die liter gal op te wekken en uw spijsvertering en stoelgang op natuur lijke wijze te regelen. Een plantaardig zacht middel, onovertroffen om de gal te J stromen. Eist Carter's Leverpilletjes. Van de vele tentoonstellingen, die wij op 't ogenblik in Nederland hebben, komt de tentoonstelling van Franse beeldhouwwerken in het Gemeentemuseum te 's Gravenhage in de eerste rij. Men heeft ons het beste gezonden van een grorte periode, die, afgezien van alle stijlkwesties, in kwa liteit thans nergens wordt geëvenaard en is ingegaan tot het bezit der klassie ke Europese schoonheid.' De tentoonstelling is gewijd aan R o- din, Bourdelle, Maillol en Des- p i a u.Een viertal waarlijk zeer gro te figuren onderling verscheiden in be doeling en stijl maar tezamen een be langrijke époque in de beeldhouwkunst, die op de Europese sculptuur lang en vruchtbaar invloed heeft uitgeoefend. En nóg uitoefent, want al zijn er nieu we tendenzen, al zijn het cubisme en het expressionisme er geweest, al zweert een deel der moderne beeldhouwers bij het „essentialisme" en het abstracte, al ziet men Laurens en Richier navolgen, Zadkine, Moore en de Italiaan Marino Marini, tal van kunstenaars werken daar in richtingen die aan het grote Franse kwartet herinneren en voorlopig zal dat wel niet zijn afgelopen. Wie dezq zomer naar Parijs gaat, kan een bezoek aan het musée Rodin over slaan; een groot gedeelte van deze col lectie bevindt zich in de residentie. De beelden zijn zowel binnen als buiten opgesteld. De machtige, pathetische Balzae staat weer in het centrum van de aandacht buiten, maar in de zalen ziet men nu ook enige voorstudies in gips. Een der voorstudies voor een kop van het Balzae-monument vindt h hier boven afgedrukt. De tentoonstelling duurt tot half Sep tember.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1950 | | pagina 3