La Salette, ongerepte bedevaartplaats in de Alpen De ware houding D rt»c w. ALEXANDER POES JKIN, zijn leven en werken Critisch toppunt van Europese romantiek II DE STEM VAN DE DODE J M Ét „Het effect van atoomwapens" Jewgénij Onégin wmm LITERAIRE KRONIEK 'ZATERDAG 12 AUGUSTUS 1950 PAGINA 3 i:IU!aU iT!.r; Wat te doen bij aanvallen? II door MAX MURRAY (Wordt vervolgd) Bezoek aan de Moeder Gods in tranen Honderd en vier zomers zon en honderd en vier winters sneeuw veranderen weinig aan een klein bergplateau op 1800 meter hoogte in een majestu euze natuur van machtige grazige bergruggen, waarvan sommige op de rotstoppen met eeuwige sneeuw gedekt zijn. En misschien is het dat, wat je als pelgrim grijpt tot in je merg wanneer je, na uren klimmen langs een eenzaam, smal, tenslotte zeer steil bergpaadje, aankomt op de plek waar honderd vier jaar geleden twee kinderen de Moe der van God in tranen vonden, dat men zich, in deze ongerepte, weinig ver anderde omgeving, precies kan voorstellen hoe het geweest is. Men moet zich slechts de basiliek wegdenken, waarvoor het bouwmateriaal brok voor brok op de ruggen van muilezels naar boven is gebracht. Dat heilige plekje grond, in de Alpen der Dauphiné, ver van, en hoog boven de bewoonde we reld, waar de Moe der van de Schep per een half uur heeft gesproken tot twee eenvoudige kinderen van de streek, die hun koeien en geiten bewaakten welke met klingelende klokjes graasden in het malse berggras vol kruiden en bloemen, is geen be devaartplaats voor de massa. Het is, ook sinds de stenige smalle autoweg, die slingerend door de bergen langs diepe afgronden, een jaar of wat gereed is ge komen, te afgelegen en te zeer buiten bereik. Maria is in de Al pen, die behoren tot het kleine gehucht je La Salette even ten Oosten van Corps, verschenen twaalf jaar vóór Lourdes. Ze heeft gekleed in de kle derdracht van de streek, met 't kruis beeld en de martel werktuigen van Haar Zoon: hamer en nijptang op Haar kleed, dicht bij de kinderen staand, met hen gesproken, Het bronzen beeld van de Moeder Gods in Aranen, zoals de terwijl Haar tranen kinderen haar vonden, gekleed in de klederdracht der streek. onophoudelijk neer- drupten. „Ik kan de arm van Mijn Zoen niet langer tegen houden", heeft Ze gezegd, „als de men sen niet tot inkeer komen. Ze onteren de Zondag, ze vloeken en ze houden de Vrijdag niet. Daarop heeft ze de elf jarige jongen Maximin en het vijftien jarig meisje Mélanie ieder een geheim toevertrouwd. Met Mélanie, die dit twaalf jaar later bekend mocht maken, heeft Maria gesproken over de weinig heilige leefwijze van de priesters en de ontzettingen die over de wereld zouden komen. Welk geheim Lécn Bloy in zijn fel bewogen en niet onverdeeld geac cepteerd boek „Celle qui pleure" heeft onthuld, met al de strijd die er tijdens de eeuw-overgang rondom is gevoerd. La Salette is, wellicht ook tengevol ge van deze tegenspraak, en zeker ook omdat er geen opzienbarende wonderen gebeuren, lang niet zo populair en trekt niet zo grote schare pelgrims als Lourdes. Maar voor wie van stilte en inkeer houdt, verhoogt dat het intens ervaren geluk van een verblijf dat wel altijd te kort zal zijn op deze zeer gezegende plek waar sinds meer dan honderd jaar duizenden en dui zenden. soms blootsvoets zijn heen getrokken om Gods Moeder hun hulde te brengen en bij Haar tranen troost en kracht te vinden. Wie vóór het hoogseizoen gaat, dat 14 Juli begint en eindigt op 19 September, de verjaardag der verschijning, kan hier ook wel eens een kwartier lang héél al leen zijn in de weidse grootheid der on metelijke bergen met de bronzen gestal te van de diepbedroefde Maria zoals die is weergegeven naar de nauwkeurige beschrijving der kinderen, die „la Belle Dame" vonden, zittend op een steen, de handen voor het gelaat. De zon brandt, de krekels sjirpen zo als ze in heel Zuid-Frankrijk sjirpen, een bijtje vliegt gonzend van de grote wilde lelie aan Maria's voeten naar een glan zende distel; het water van de bron met geneeskrachtig water kabbelt eindeloos. Boeketten uit de overdaad van de berg- bloemen die men hier plukt als in een paradijs zijn door de spijlen van het hek tot vlak bij Haar neergelegd naast en kele gesloten enveloppen, waarin zwij gende smeekbeden van een mensenhart tot het hart van de machtigste aller vrouwen. Van „Celle qui pleure", de Maria in tranen. Wat bevangt de mens die hier neer knielt en in de geest tot die September- middag honderd vier jaar geleden terug gaat? Hij kan het niet onder woorden brengen als tijd en eeuwigheid in elkaar lijken te haken en, terwijl de tranen in zijn ogen branden, alle levensballast van hem afvalt. O, Maria, wat zijn er veel tranen. De Moeder van God weent om dat de mensen Haar Zoon beledigen en hun eigen geluk vernielen en de men sen hebben geen tranen genoeg voor het leed dat zij elkaar aandoen. Er is wat geschuifel. Een vrouw in het zwart van een Zwitserse bedevaart knielt neer bij het hek en snikt. Hoeveel mateloos verdriet komen vrouwen, die ook de tranen van de mannen hebben, hier brengen? Een hond loopt naar de bron waar het water zoetjes en beminnelijk stroomt en lest zijn Als wij aandachtig de gebeden van de H. Mis volgen, treft het ons telkens opnieuw, welke schatten aan waarheid en diepte verborgen liggen achter die eenvoudige woorden. Geen fvonder, dat de H. Kerk er zo nadrukke lijk toe aanspoort liturgisch te leven. De jaarkring van kerkelijke feesten is op zich zelf een wonder van hoge drama tiek en fijne mensenkennis. Ieder jaar opnieuw doet de Kerk ons het Verlos singswerk van de goddelijke Zaligmaker op de voet volgen. Het is echter een beschamende waar heid, dat wij, mensen, op den duur zelfs aan de heiligste zaken gewend raken. Daarom is het zo nodig, dat wij telkens ■Weer herinnerd worden aan wat voor ons van het allergrootste belang is, n.l. Waarom wij eigenlijk op aarde zijn. Jezus Christus is mens geworden om ons dat duidelijk te leren, om de gesloten hemel weer open te stellen, om ons een onuitputtelijke schat van genadehulp te schenken, die het ons mogelijk maakt te leven naar Zijn H. Wil. Alles, wat Jezus in Zijn leven heeft gedaan, is gericht op dit éne: ons de Waarde van het leven te doen inzien. En als wij ons even ernstig verdiepen in de Prijs, die Christus daarvoor heeft be taald, als wij ons rekenschap geven van Wat Hij er voor over heeft gehad: de on peilbare vernedering van de menswor ding (en dan nog in de armoedigste omstandigheden), het bitterste lijden en de dood aan het kruis, dan blijkt klaar duidelijk de oneindige waarde van leder mensenleven. Konden wij ons toch maar eens los •haken uit dat muffe sleurleven, uit die gemakzuchtige oppervlakkigheid, die onmenswaardige vervlakking van onze belangstelling voor de voornaamste din gen van ons bestaan, hoe geheel anders gouden wij, na het diep meegeleefde bijwonen van een H. Mis naar huis gaan! Wat een weelde aan innerlijke ziele- r,jkdom zouden wij dan met ons mee- hemen, wat een rust, wat een vrede, wat ®on tevredenheid, maar vooral, wat een blijheid! Zich kind van God te weten, Zijn lief devolle bescherming scherp aan te voe- 'Oh, er van overtuigd te zijn, dat Hij ®ltijd en overal bij en om en met ons is, eze en nog zoveel andere, nooit genoeg te r waarderen gaven van een levend S-hristendom zouden ons de heilige ze eheld geven, dat het leven, ondanks jme tegenwoordige ellende, een h e- hoKus geschenk is, dat wij reden het i tot )uichen en gelukkig zijn, dat j>'even inderdaad levenswaard is! t Want als God met ons is, dan is alle Jjgenstand en tegenwerking, vanwaar ie ook moge komen, van geen betekenis. at is de innerlijke waarde van het Christendom, dat het ieder mens, k.. die het oprecht en eerlijk beleeft, een heilige maakt en dus tot een jj^rlijk goed en gelukkig mens. Als wij 0 p biet zijn, ligt het alléén aan tj." s Omdat wij ons de moeite niet ge- tjpb.sten eens diep en objectief na te bet» n over ons leven. Omdat wij het willen weten dan onze goddelijke OverKPer en Zijn H. Wetten te lastig of z^bocug vinden Omdat wij onze eigen ve kracht op noodlottige wijze "'schatten. Eerst als het leven ons murw heeft gebeukt, als wij be schaamd en vernederd moeten beken nen, dat wij uit ons zelf alleen maar tot het kwaad in staat zijn, als wij uit ons leven een hopeloze ruïne hebben ge maakt, dan eerst kruipen wij naar God toe, omdat wij Hem nodig hebben. Om dat wij gedwongen zijn te erkennen, dat het tenslotte zonder Hem tóch niet gaat. Erg vleiend is zo'n houding niet voor ons! Het is eerder een blamage, een blijk van laf egoïsme! Tegenover een menselijk weldoener zouden wij ons diep beschaamd voelen, als wij voor al zijn weldaden nooit een woord van dank hebben overgehad. En wij zouden de moed niet hebben wéér bij hem aan te kloppen, als wij opnieuw in nood zijn geraakt. Maar tegenover God, aan Wie wij alles danken, wat wij bezitten, tegenover Hem is dat blijkbaar allemaal heel nor maal! Laten we liever toegeven, dat ons ge voel van behoorlijkheid tegenover onze Schepper, Verlosser en Zaligmaker nog alles te wensen overlaat! Er is een liturgisch gebed, dat onze juiste le venshouding prachtig samenvat: „O, Goddoe Uw volk datgene liefheb ben, wat Gij gebiedt, datgene verlangen, wat Gij belooft, opdat temidden van de wisselvalligheden van de wereld onze harten bestendig daar verblijven, waar de echte vreugde te vinden is". Moge de goede God ons de genade geven deze wijze woorden volkomen in ons op te nemen en hun diepe zin te be grijpen en in praktijk te brengen. Ja, Gods geboden lief hebben, dat is de juiste houding voor heel ons levensge drag! Want Gods geboden zijn geen dwang. Zij zijn de uiting van de hoog ste en meest belangeloze liefde voor ons; zij geven ons de kans onzerzijds onze liefde te bewijzen Heeft Jezus niet Zelf gezegd: „Wis Mijn geboden heeft en ze onderhoudt, hij is het, die Mij liefheeft"? Wie kent beter dan onze Schepper on ze noden en behoeften, wie heeft een klaarder inzicht in onze aard en moei lijkheden? Alles wat God ons voor schrijft, is gericht op het uit de weg ruimen van de hinderpalen, die onze opgang naar Hem, onze eigen menselij ke ontwikkeling en ons aards en eeuwig geluk onmogelijk maken. O k ons aards geluk! Want niemand kan de eisen van de gevallen natuur blindelings volgen, zon der juist daardoor in de grootste ellen de te vervallen. De veiligste gids is daarom steeds in alle omstandigheden de wet van onze God. En als wij begrijpen wat wij Hem te danken hebben, als wij ons hart voe len warm worden in dankbare weder liefde, dan kan het niet anders of wij voelen ons uit liefde onweerstaan baar gedrongen precies dat te doen, wat Hij ons voorschrijft, óók en al léén uit liefde! Dan is er geen sprake van enige dwang! Dan is er alleen blijde, dankba re liefde, die zoekt naar gelijkvormig heid met de wil van de Beminde! Christendom is liefde, vreugde en hei ligheid! Alléén zó is het leven de moeite waard. Christus heeft ons alle kansen geschonken om dit te verwezenlijken. Zijn wij niet méér gebaat met de waar heid van God dan met de caricatuur, die de wereld daarvan maakt en die ons, schijnt aan te trekken? dorst. Hij verstoort de sfeer niet. Honden horen bij het herdersleven in de bergen. Het hoeden van de kleine kudden is zon der hun waakzame intelligentie ondenkbaar. En de hond van Maximin en Mélanie was er bij toen Maria hun verscheen. Hij is bij een van de beeldgroepen in brons ver eeuwigd. Een troep meisjes van een Franse jeugdvereniging komt van de witstenen traptreden aangelegd aan weerszijden langs de gemarkeerde weg die de Hei lige Maagd door het gras is gegaan afspringen en brengt geroezemoes als een wolk gonzende insecten. Ze rammelen met de tinnen bekertjes waarmee ze, bij de bron knielend, het water scheppen en drinken. Ineens is het vol mensen met zonnebrillen en hoeden en hoofddoeken tegen de felle zon. Enkele priesters zijn er en nonnen onder grote zwarte para- pluies, de parasol der eenvoudigen. Allen luisteren naar het verhaal der verschij ning dat een der Paters van la Salette, die permanent in het gastenhuis wonen, iedere middag voor de pelgrims vertelt. Men hangt aan zijn lippen. Hij doet het onopgesmukt in mooi, zoetvloeiend Frans. Boordevol indrukken en emoties ben je, maar ineens voel je dat je die ochtend om vijf uur bent opgestaan en dat de mee dogenloze middagzon op deze hoogte moe maakt. Schaduw is er nauwelijks hier boven de boomgrens, maar je denkt er niet over, je kamer in het gastenhuis, voor een et maal besproken, op te zoeken. Je wilt niet ver zijn van Degene voor wie je gekomen bent. In de enige schaduwplek van een paar lariksen die je meteen tegenhouden om van de duizelingwekkende hoogte over het gras vol bloemen naar beneden te glij den, kun je even languit liggen en uitrusten van de klimtocht. Die langer en moeizamer was dan nodig omdat, zoals overal in Frank rijk, ook hier iedere wegaanduiding ont breekt! De Fransen zijn over 't algemeen niet erg sportief en men vond het nogal won derlijk dat die „dames hollandaises" per se te voet wilden gaan. Maar op deze hoogte waar de lucht zuiver en licht is, verzet je veel. En het kruis dat tweehonderd meter hoger op de bergtop staat, trekt iedere pelgrim. We lopen er heen en kunnen het niet verhoeden dat we bijna bij elke stap trappen op de paarse thijm, de campa nula's, de gele geum, de zoet ruikende witte anjers, de kleine bergasters. En vanzelf doe je wat Mélanie deed die al tijd met de bloemen speelde, je plukt ze en je legt je kleine boeket bij het kruis. En als je de berg afloopt pluk je wéér, de allermooiste, en je legt ze bij Maria die er midden in zit. Je talmt op die plek die je altijd weer met huiver zo dicht nadert. En je bidt je rozenkrans zoals je nooit een rozenkrans gebeden hebt. Als we binnen zijn in het enorme gastenhuis (waar voor honderden en honderden plaats is), voor het avond maal met enorme kommen soep en veel nationaliteiten, valt de schemer. Er wordt gezamenlijk gebeden in de basiliek, daarna is er processie over de donkere bergpaden met brandende kaarsen en zingen begeleid door het carillon terwijl in de verte de klok jes klingelen vair een verlaat groepje geiten die met de herder huiswaarts gaan. Je zou de hele nacht tussen de sterren en de bergen willen blijven. De volgende ochtend vroeg lezen al de priesters die hier zijn gekomen de H. Mis in de basiliek waarvan de muren vol exvoto's hangen. We drinken onze café au lait en kijken in het kleine win keltje naar de helaas lelijke souvenirs. We kopen ze niet. Ik heb iets anders. Door de spijlen van het hek heb ik een takje thijm geplukt, mogelijk een nazaat van het plantje waarop honderd vier jaar geleden de Moeder van God met haar zwevende pas Haar voet heeft la ten rusten. Op de terugweg langs een breder maar zeer stenig pad komen we zes nonnen tegen die, ook onder parapluies, aan de kant van de weg uitrusten. Ze zijn ko men lopen van Corps en al uren onder weg. Een van haar heeft een blauwe genti aan gevonden en als we die bewonderen wil ze ons die geven. „Nee, zeggen wij, „leg die neer bij Celle qui pleure, ons hart is daar ook gebleven". A. Bgl. de zwarte ru*éer> 38. Terwijl Eric de eerste uitval van Sigurd ontweek, vond ook bij de ingang van de burcht een zwaardgevecht plaats. Daar had de wachter een kleine vreem deling toegang geweigerd, toen deze op bitse toon eiste, dat hem open gedaan werd. Het spoordat hij zo verbeten gevolgd had, voerde inderdaad recht op de burcht aan, en Yark de Stijfhoofdige had gezworen dit spoor tot het einde toe te volgen! Toen de wachter zijn zwaard trok om de indringer met geweld te verdrijven, was ook het wapen van Yark uit de schede geflitst. De strijd duurde nauwelijks enkele seconden. Een bliksemsnelle slag tegen de slapen, met de platte kant van het zwaard toegebracht, maakte de wachter onschadelijk. Wild drong Yark hem voorbij en verdween in de donkere gang. Hoe zijn gezworen vijand hier terecht was gekomen, daar bekommerde Yark de Stijfhoofdige zich niet om. De Zwarte Ruiter bevond zich in de burchtdat was hem voldoende. Plotseling drong een gesmoorde kreet tot hem door van achter een zwaar gordijn, dat de toegang tot een vertrek afsloot. Yark aarzelde geen ogenblik, hij sprong naar voren, scheurde het gordijn terzijde en slaakte een kreet van verbazing. In het vertrek vochten twee mannen. In een van hen herkende hij met één oogopslag de lenige figuur, die hem bij het begin van dv tocht vergezeld had. Eric. Maar wat hem nog meer opwond, was de gestalte, die het gevecht ademloos volgde. De Zwarte Ruiter Er kwam een rood floers van drift voor de ogen van Yark. Nadenken kon hij niet, maar hij zag alleen maar die twee samen, Eric en de Zwarte Ruiter. Samen tegen de derde man, wiens zwaard hem zojuist op dit ogenblik door de Noorman uit de hand werd geslagen. De angstige uitroep die Sigurd voor de tweede maal slaakte, wekte Yark uit zijn onbeweeglijkheid. „Ha!" kreet hij briesend, terwijl hij zich naar voren stortte. ,Jfu begrijp ik uw verraderlijk spel, man! Gemene zaak maken met de Zwarte Ruiter, hè! Samen met die schurk dit kasteel binnensluipen om een rechtvaardige en eerlijke man te doden en te beroven! Hoe heb ik mij zo in u kunnen vergissen! Maar nu is het einde voor uw wandaden aangebroken! Keer u om! Vecht met Yark due StijfhoofdigeJ" De. Amerikaanse commissie voor atoomenergie heeft vandaag een boek van 456 bladzijden uitgegeven dat adr vies geeft over wat gedaan moet wor den in geval van een atoomaanval. Men wordt aangeraden minstens de eerste tien seconden plat op de grond te gaan liggen, terwijl steden het advies krijgen medische, brandweer- en red dingsdiensten voor te bereiden. Indien dit goed gebeurt, zegt de commissie, kan vermeden worden, dat er op zo grote schaal slachtoffers vallen als in Hiro shima en Nagasaki. Het boek, dat getiteld is: „Het effect van atoomwapens" is voor de commissie en het departement van Defensie opge steld door de groep geleerden, die voor het merendeel verbonden zijn aan het atoomlaboratorium van Los Alamos. Het boek beschrijft vier mogelijke types van atoomaanvallen: bommen, die exploderen in de lucht, onder water, ondergronds, en radiologische oorlog voering zonder de bom. Het analyseert ook vier soorten gevaren bij zulke aan vallen: de explosieschok-golf, brand wonden, onmiddellijke straling, en de „residu-straling", die blijft nadat een bom geëxplodeerd is. De algemene conclusie is dat, indien men binnen een halve mijl van een ex ploderende bom is, de kans, die gevaren te overleven, ongeveer nihil is. Buiten die limiet hopen de geleerden, dat vol doende kennis en voorbereiding de kan sen, het leven er af te brengen, zullen verhogen. De berekeningen in het boek zijn ga baseerd op een bom zoals die in Japan gebruikt werd en welke energie kan vrijmaken gelijkstaand aan 20.000 ton T.N.T. Er worden technische middelen aan de hand gedaan om van eventuele verbeterde bommen ten dele de grotere uitwerking te schatten. Met Alexander Poes j kin begint de klassieke, negentiende eeuw der Russische letterkunde. Niet alleen formeel, omdat Poesjkin op de drempel dier eeuw, in 1799, werd geboren, maar ook werkelijk, omdat zijn werk de inzet is van hetgeen nd hem een Gogo Ij, een T o ur g e n j e w, een Dos t o - jew ski hebben gepresteerd. Poesjkin is de eerste grote Russische dichter. De figuren van zijn fantasie hebben de na hem komende generaties geïnspireerd. Zonder Poesjkin zou de letterkunde van Rusland er anders uit hebben gezien. Poesjkin's leven was, evenals zijn werk, door en door romantisch. In zijn tijd zwijmelde half Europa van de Ro mantiek. In 1810 zwom de Engelsman Lord Byron (zo wil de overlevering het tenminste) de Dardanellen over. Byron was de dichter der hevigste gemoeds aandoeningen. Zijn invloed op de letter kunde was groot. Ook Poesjkin leefde aanvankelijk in de ban van Byron's op geschroefde natuur. Maar al heel spoe dig had hij het grote deel „aanstellerij" in dit dichterschap door. Ook de be roemde Fransman J. J. Rousseau, die met zijn wijsgerig programma „terug naar de natuur'' harten en hoofden op hol bracht, werd door Poesjkin niet al te serieus genomen. Ergens typeert hij hem als „bespraakte dwaas". Deze zelf standigheid van oordeel, in een tijd, dat iedereen de grote romantici klakkeloos nastreefde en zich door een roes van ge voelens liet meeslepen, typeert de kun stenaar, die Poesjkin was. Hij had alS innerlijk wapen tegen de geëxalteerd heid van het leven in die dagen zijn vlijmscherpe ironie. Ironie en romantiek met elkaar in evenwicht leveren in Poesjkin het boeiend schouwspel op van de man, die, overgevoelig, driftig, harts tochtelijk van aard, toch in staat is daar rustig observerend bóven te staan en heel het spel van passies in zijn eigen hart te vergelijken met hetgeen zich in andere mensen afspeelt. Dat kon een man als Byron niet. Die was alleen vol van zichzelf. Poesjkin, in zijn roman-in- verzen „J e w g n ij O n g i n", verwijt hem dit. Het karakter van de dichterlijke Het plateau van Notre Dame de la Salette in de Franse Alpen. Tussen de basiliek en het gebouwtje links ziet men de „heilige" plaats, gemarkeerd met een hek. hoofdfiguur Onégin beschrijvend, merkt hij op, dat men zal nimmer mij er van betichten, dat ik een zelfportret hier klad, gelijk de trotse Byron dat gedaan heeft of men geen gedichten kan schrijven over iedereen, maar over 't eigen ik alleen! Toch heeft Onégin wel iets van Poesjkin weg. Hij is Poesjkin zonder diens ironie: een hoogstaand gevoelsmens, die echter niet weet wat hij wil. Hij houdt van Rusland, maar voelt er zich toch niet thuis. Hij heeft, gelijk iedereen van gegoede familie, een Franse opvoeding gehad. Zijn geest is Westers georiënteerd. Hij is van adel en speelt zijn rol mee in het gekunstelde spel der hogere omgangsvormen; maar zijn (ro mantische) hart trekt naar het gewone volk, dat nog „natuurlijk" leeft. Hq houdt van het heimwee, dat achter geen horizon te bevredigen is. Het uitgestrekte Russische land is een prachtige voedingsbodem voor dit heimwee, dat zich vaak ontpopt als melancholie. Poesjkin heeft met zijn Onegin het prototype geschapen van „de over tollige mens", een karakteristieke ver schijning in de Russische literatuur der ne gentiende eeuw en in de kenterende maat schappij, waarvan die literatuur de weer spiegeling is. Zijn gevoel van overtollig heid wordt nog in de hand gewerkt door een zwartgallige kwaal, die met de officiële Romantiek gepaard ging, namelijk het „spleen", in 't Russisch „chandra" geheten. Spleen was een mode geworden van bak vissen en jongemannen. Vooral ten platte- lande, waar de eenzaamheid soms ondraag lijk was en waar men over de komst van een charmante vreemdeling jaren bleef napraten, omdat 't zo'n ingrijpende ge beurtenis was, leden veel fijnbesnaarde mensen aan melancholie. In talloze ver halen van Russisehe schrijvers vindt men er roerende voorbeelden van. Gogol's „Dode zielen" is er grotendeels op geïn spireerd. Ook Poesjkin werd er door ge troffen. Eigenlijk is hij de eerste, die er de droefgeestige bekoring van onder woor den bracht, in „Jewgénij Onégin" en In enige korte verhalen uit zijn boek „De Ver halen van Wijlen Iwan Petrowitsj Bjeikin". waarop wij komende week nader ingaan. Poesjkin schiep echter ook een figuur, die de melancholie in zich overwonnen heeft. Dat is Tatjana, de vrouwelijke hoofdfiguur uit de roman „Jewgénij Onégin" Evenals Onégin heeft zij latere romanciers tot voorbeeld gediend. Poesjkin tekent in haar de ideale vrouw, de muze, die onbereik baar is. Haar rol in de roman is beschei den, maar indrukwekkend. De lezer maakt twee liefdestaferelen tussen Tatjana en Onégin mee. Als het meisje Tatjana aan de jonkman Onégin openhartig haar liefde verklaart, weigert Onégin haar te trouwen, omdat hij bang is, dat in de werkelijkheid van het huwelijk de liefde op den duur tot een kwelling zal verworden: Al minde ik u nog zo zeer, eenmaal gewend, min ik niet meer. Maar als de vrouw Tatjana nader hand, na veel hartsverdriet, met een ander die werkelijkheid heeft aanvaard en Onégin (te laat) met zijn liefdes verklaring tot haar komt, oeaamt ze, dat ze met al haar rijkdom niet gelukkig is en dat ze nog als weleer van hem houdt; maar ze zendt hem, de dromer, terug, omdat ze 't als haar roeping be schouwt, de gekozen werkelijkheid ook werkelijk te aanvaarden. Die aan vaarding is haar grootheid. Het gaat hier niet om berusting, maar om zede lijke moed; om een vrouwelijk krachts- veld, dat de melancholie van het wijde Russische leven positief doorstraalt. Zo hjbben latere romanciers Tatjana be grepen en zich nader op haar geïnspi reerd. 'l 19 „Zoudt u zo goed willen zijn de jury te verklaren, hoe u tot die overtuiging gekomen bent?" „Het was een slag boven op het hoofd. Zoals zij zat met het spinnewiel voor zich, was zij er ten enenmale niet toe in staat". Hij zweeg even en voegde er toen aan toe: „Haar handen omklemden de draad, die zij aan het spinnen was". „U denkt dus, dat de blessures het gevolg waren van een aanval?" „Ja. Wat anders?" „Vertelt u ons dan, hoe rich volgens u de aanval heeft toegedragen". „Mijn oordeel is, dat haar dood te weeggebracht is door een slag, van ach teren en van boven toegediend". „Zou dat een erg zware slag geweest moeten zijn?" „Tamelijk zwaar. Natuurlijk hangt dat af van het gewicht van het gebruik te voorwerp. De schedel was niet van normale dikte". De lijkschouwer raadpleegde zijn aantekeningen. „Hebt u hieraan nog iets toe te voegen, dokter?" „Ik geloof van niet". De lijkschouwer richtte zijn blik op de jury. Een mager mannetje plukte zenuwachtig aan zijn neus »n vroeg: „Zou een vrouw die slag ook gegeven kunnen hebben, dokter?" „Ja; een vrouw van normale spier kracht zeker". Er werden meerdere vragen gesteld, maar tenslotte wist hij te ontkomen en stapte hij uit het bedompte vertrek in de vrolijke zonneschijn. Hij haalde Firth Prentice in, die na het verlaten van de zaal stil was blijven staan om een sigaret op te steken. „Hallo," zei de dokter; „getuige ge weest van mijn optreden?" Firth grinnikte. „Uitmuntend. Ik luis- tei graag naar dokters, ze zijn zo sluw. Wacht u niet op de uitspraak?" „Te druk. Ik hoop, dat ik juffrouw Pewsey voor het laatst geholpen heb." En vlug voegde hij er aan toe: „Het is niet mijn bedoeling hardvochtig te zijn, maar in mijn beroep leert men snel de doden voor de levenden te vergeten." „Dat kan ik me indenken." „U wacht zeker op de afloop." Firth schudde zijn hoofd. „Nee, ik kwam alleen voor de hoofdrolspeler. We weten immers allemaal hoe de uitspraak zal luiden: Moord door een onbekende: de landloper van brigadier Porter, of de een of andere notabele in Inching Round. Wie zal het wezen?" Dokter Daw wierp hem een snelle blik toe. „Wat denkt u?" „Ik geloof niet in sprookjes," ant woordde Firth, „en daarom zie ik niet In waarom ik in landlopers zou geloven." „Nee? In dat geval zou het iemand van ons zijn." De dokter ging naar zijn auto. „Ik ga door Inching Round. Wilt u meerijden?" „Graag, dank u. Ik was al benieuwd of ik zou moeten lopen." De dokter liet de auto de nauwe hoofdstraat van het marktplaatsje Wil- berforce in draaien. Firth kwam lichte- jüjk onder de indruk van de populariteit, die de dokter kennelijk genoot. Doch het viel hem op, dat de dokter de vele groeten verstrooid beantwoordde. Zijn geest scheen zich met iets anders bezig te houden. „Ik geloof, dat ik onder de indruk moest zijn," zei hij even later. ..Maar ik moet zeggen, dat het me moeilijk valt" „U bedoelt zeker wijlen- juffrouw Pewsey?" „Ja, of liever gezegd, de wijze waar op ze gestorven is. Haar einde kwam barmhartig snel." „De menslievende moordenaar," zei Firth droog. „Het klinkt wel wat raar. vindt u niet?" „Mogelijk heeft hij gemeend, dat hij de mensheid een dienst bewees. Een moord kan gerechtvaardigd zijn." Firth keerde zich naar hem toe en keek hem belangstellend aan. „Mijn fa milie heeft altijd op de een of andere wijze relaties met de wet onderhouden Wij bezitten een soort instinct, dat moord onder een aparte klasse rang schikt." De dokter chauffeerde een poosje na denkend en zei toen: „Een dokter heeft soms gegronde redenen om een ar.der standpunt in te nemen. Natuurlijk on derschrijven wij met de mond allemaal de theorie van de onaantastbaarheid van het menselijk leven." „Ik ben maar een gewone Londenaar", zei Firth prikkelbaar, „en ik begrijp niet, waarom u al die nette, beschaafde moorden goedpraat. En wat meer is", voegde hij er heftig aan toe, ,)ik heb met dit gevalletje niets uitstaande, dus laten we liever over het gewas praten" Zonder antwoord te geven 6tuurde de dokter naar de zijkant van de weg. Hij maakte zijn portefeuille open en nam er een enveloppe uit, die hij aan Firth overhandigde. „Zodra u dit gelezen hebt", zei hij, „zullen we praten waarover u wilt". Firth keek hem argwanend aan. De dokter stak een sigaret op en keek on verstoorbaar voor rich .pit. Firth opende de brief. Nog voor hij het handschrift had gezien, had hij al gegist van wie de brief was. Nu zag hij voor zich dezelfde tierelantijnen en krullen, die het dagboekblad van Ange la Pewsey hadden bedekt, van de vrouw die hij zo snel leerde kennen. De brief was niet ondertekend, maar het hand schrift was niet verdraaid. „Waarde, waarde dokter: O. mijn bes te, wat een verdorven, slechte dokter bent u, en dat alles uw brave maniertjes ten spijt. En dan te bedenken, dat u juist die lieve Joyce moest uitkiezen, die haar verloofde zo slim aan de drank wist te krijgen. En u dacht, dat u beiden het toch zo goed geheim wist te houden, nietwaar, beste dokter?" Firth had een gevoel, terwijl hij zo in de zon zat te lezen, alsof hij de echo van Angela Pewsey's lach na hoor de klateren. Zonder iets te zeggen, vouwde hij de brief op en gaf hem te rug. Maar de dokter schudde zijn hoofd. „Als u er niets op tegen hebt, heb ik liever dat u hem houdt". „Wat moet ik er dan mee doen?" Zonder hem aan te kijken antwoordde ae dokten „Wat u goed dunkt". „Maar u weet heel goed, dat de po litie die brief behoort te hebben". „Dan zult u hem ongetwijfeld aan de politie geven". Firth werd kwaad. „U wilt de ver antwoordelijkheid op mij schuiven. Dat is het, nietwaar?" „Dat is het". „Loop naar de maan! Jullie allemaal! Ik zeg toch. dat ik er niet in gemoeid wil worden!" Alexander Poesjkin 17991837 ewgénij Onégin neemt in Poesjkin's oeuvre de voornaamste plaats in. Men heeft het boek wel een ency clopedie van het Russische (negentien de eeuwse) leven genoemd. Poesjkin heeft er ongeveer zeven jaar aan ge werkt. Ieder hoofdstuk accompagneert als het ware een periode uit zijn leven. In één hoofdstuk (het zesde) geeft de dichter met vooruitziende blik een be schrijving van zijn eigen dood in 1837. Of het toeval is, of dichterlijk voorge voel? In ieder geval is het frappant, zo als de beschrijving van het duel tussen Onégin en de dichter Lensky (een an dere min of meer autobiografische fi guur uit de roman) overeenstemt met het duel, tengevolge waarvan Poesjkin overleed. Het lijkt een „passend" einde van Poesjkin's bewogen kunstenaarsleven, dit duel. In feite viel Poesjkin als slacht offer van een banale grap, met een po litieke achtergrond. Poesjkin, de natio nale dichter, de liberale volksvriend, de vrije vogel, paste niet al te best in de sfeer, die aan het keizerlijk hof te Pe tersburg heerste. De tsaar had hem wegens zijn revolutionnaire sympa thieën naar het Zuiden van Rusland gebannen. Daar leefde en werkte hij vele jaren» Tenslotte werd hij, beroemd en getrouwd, naar het hof teruggeroe pen, omdat de tsaar daar beter controle op hem kon uitoefenen. Spoedig werd hij de dupe van allerlei intriges, waarbij met name de Nederlandse gezant te Pe tersburg en diens stiefzoon, baron George d'Anthès, een dubbelhartige rol speelden. Het kwam tot beledigingen en uiteindelijk tot het noodlottige duel. D'Anthès schoot het eerst en trof Poesjkin dodelijk in de buik. Ten einde demonstraties bij de begrafenis te voor komen werd Poesjkin's stoffelijk over schot in de nacht vóór de afgekondigde lijkdienst in alle stilte per slede ver voerd naar een klooster buiten de stad en daar begraven. aar terug naar „Jewgénij One gin". Deze roman-in-verzen is eerst onlangs in het Nederlands vertaald; door B. Ginzburg, dra. Wils Huisman en de dichteres Elsa Cat*. Met zeer veel fraaie illustraties van N V. Koezmin zag het werk, royaal uitge voerd, in 1949 in ons land het licht**). De vertaling is een kunstzinnige presta tie, die zowel wat de tekst als wat de versvorm betreft het origineel getrouw benadert. Het was een uiterst moeilijk werk, juist omdat Poesjkin's schrijf trant op het eerste gezicht zo uiterst ge makkelijk is. Zijn verzen lijken voort durend op pentekeningen, die met een paar vlotte krabbels iets onverbeterlijk raak vastleggen. Het was de taak der vertalers de puntigheid en de raakheid van lijn te bewaren; zij moesten zich bovendien aan het heel aparte, gesloten rijmschema van de dichter houden en zii moesten de dichter zo lichtvoetig mogelijk volgen op al zijn lyrische en bespiegelende dwaaltochten, die hij ter loops om zijn verhaal heen maakt. Ik geloof, dat zij in dit alles bewonderens waardig zijn geslaagd. Eén strofe (veertien regels octosyl- laben) als voorbeeld van deze verskunst: Onégin heeft rijn Tatjana (Tanja) als getrouwde grande dame in Petersburg ontdekt en hoopt op een ontmoeting onder vier ogen met haar: een dra maatje in 14 zakelijke regels: Nog is het daglicht niet verdwenen, De uren gaan te traag voorbij. Daar slaat het tien, nu rijdt hij henen. Hij vliegt en voor haar deur staat htj. Dan voelt hij bij het binnentreden Een sidd'ring varen door zijn leden. Alleen is Tanja. Bij elkaar Zijn zij, een paar minuten maar. Geen woorden vallen hem te binnen. Onhandig, amper, nors en vaag Geeft hij een antwoord op haar vraag. Zijn hoofd is vol halsstarrig zinnen. Halsstarrig blijft hij kijken. Zij Zit er bedaard en rustig bij. NICO VERHOEVEN (Slot volgt). In „Jewgénij Onégin", Ned. uitg. blz. 29. Uitgeverij F. G. Kroonder, Bussum, I U. P. verneemt in DüsseJdorf, dat de K. L. M. een speciale Amsterdam DüsseldorfFrankfort-vlucht zal intro duceren om bloemen naar Duitsland te brengen, wanneer het nieuwe seizoen voor bloem enimport begint.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1950 | | pagina 3