La Salette, ongerepte
bedevaartplaats in de Alpen
De ware houding
D
rt»c
w.
ALEXANDER POES JKIN, zijn leven en werken
Critisch toppunt van Europese
romantiek
II DE STEM
VAN DE DODE
J
M
Ét
„Het effect van
atoomwapens"
Jewgénij Onégin
wmm
LITERAIRE KRONIEK
'ZATERDAG 12 AUGUSTUS 1950
PAGINA 3
i:IU!aU iT!.r;
Wat te doen bij aanvallen?
II
door
MAX MURRAY
(Wordt vervolgd)
Bezoek aan de Moeder Gods in tranen
Honderd en vier zomers zon en honderd en vier winters sneeuw veranderen
weinig aan een klein bergplateau op 1800 meter hoogte in een majestu
euze natuur van machtige grazige bergruggen, waarvan sommige op de
rotstoppen met eeuwige sneeuw gedekt zijn.
En misschien is het dat, wat je als pelgrim grijpt tot in je merg wanneer
je, na uren klimmen langs een eenzaam, smal, tenslotte zeer steil bergpaadje,
aankomt op de plek waar honderd vier jaar geleden twee kinderen de Moe
der van God in tranen vonden, dat men zich, in deze ongerepte, weinig ver
anderde omgeving, precies kan voorstellen hoe het geweest is. Men moet zich
slechts de basiliek wegdenken, waarvoor het bouwmateriaal brok voor brok
op de ruggen van muilezels naar boven is gebracht.
Dat heilige plekje
grond, in de Alpen
der Dauphiné, ver
van, en hoog boven
de bewoonde we
reld, waar de Moe
der van de Schep
per een half uur
heeft gesproken tot
twee eenvoudige
kinderen van de
streek, die hun
koeien en geiten
bewaakten welke
met klingelende
klokjes graasden in
het malse berggras
vol kruiden en
bloemen, is geen be
devaartplaats voor
de massa. Het is,
ook sinds de stenige
smalle autoweg, die
slingerend door de
bergen langs diepe
afgronden, een jaar
of wat gereed is ge
komen, te afgelegen
en te zeer buiten
bereik.
Maria is in de Al
pen, die behoren tot
het kleine gehucht
je La Salette even
ten Oosten van
Corps, verschenen
twaalf jaar vóór
Lourdes. Ze heeft
gekleed in de kle
derdracht van de
streek, met 't kruis
beeld en de martel
werktuigen van
Haar Zoon: hamer
en nijptang op Haar
kleed, dicht bij de
kinderen staand,
met hen gesproken, Het bronzen beeld van de Moeder Gods in Aranen, zoals de
terwijl Haar tranen kinderen haar vonden, gekleed in de klederdracht der streek.
onophoudelijk neer-
drupten. „Ik kan de
arm van Mijn Zoen niet langer tegen
houden", heeft Ze gezegd, „als de men
sen niet tot inkeer komen. Ze onteren
de Zondag, ze vloeken en ze houden de
Vrijdag niet. Daarop heeft ze de elf
jarige jongen Maximin en het vijftien
jarig meisje Mélanie ieder een geheim
toevertrouwd. Met Mélanie, die dit
twaalf jaar later bekend mocht maken,
heeft Maria gesproken over de weinig
heilige leefwijze van de priesters en de
ontzettingen die over de wereld zouden
komen. Welk geheim Lécn Bloy in zijn
fel bewogen en niet onverdeeld geac
cepteerd boek „Celle qui pleure" heeft
onthuld, met al de strijd die er tijdens
de eeuw-overgang rondom is gevoerd.
La Salette is, wellicht ook tengevol
ge van deze tegenspraak, en zeker ook
omdat er geen opzienbarende wonderen
gebeuren, lang niet zo populair en
trekt niet zo grote schare pelgrims als
Lourdes. Maar voor wie van stilte en
inkeer houdt, verhoogt dat het intens
ervaren geluk van een verblijf dat
wel altijd te kort zal zijn op deze
zeer gezegende plek waar sinds meer
dan honderd jaar duizenden en dui
zenden. soms blootsvoets zijn heen
getrokken om Gods Moeder hun hulde
te brengen en bij Haar tranen troost
en kracht te vinden.
Wie vóór het hoogseizoen gaat, dat 14
Juli begint en eindigt op 19 September,
de verjaardag der verschijning, kan hier
ook wel eens een kwartier lang héél al
leen zijn in de weidse grootheid der on
metelijke bergen met de bronzen gestal
te van de diepbedroefde Maria zoals die
is weergegeven naar de nauwkeurige
beschrijving der kinderen, die „la Belle
Dame" vonden, zittend op een steen, de
handen voor het gelaat.
De zon brandt, de krekels sjirpen zo
als ze in heel Zuid-Frankrijk sjirpen, een
bijtje vliegt gonzend van de grote wilde
lelie aan Maria's voeten naar een glan
zende distel; het water van de bron met
geneeskrachtig water kabbelt eindeloos.
Boeketten uit de overdaad van de berg-
bloemen die men hier plukt als in een
paradijs zijn door de spijlen van het hek
tot vlak bij Haar neergelegd naast en
kele gesloten enveloppen, waarin zwij
gende smeekbeden van een mensenhart
tot het hart van de machtigste aller
vrouwen. Van „Celle qui pleure", de
Maria in tranen.
Wat bevangt de mens die hier neer
knielt en in de geest tot die September-
middag honderd vier jaar geleden terug
gaat? Hij kan het niet onder woorden
brengen als tijd en eeuwigheid in elkaar
lijken te haken en, terwijl de tranen in
zijn ogen branden, alle levensballast van
hem afvalt. O, Maria, wat zijn er veel
tranen. De Moeder van God weent om
dat de mensen Haar Zoon beledigen en
hun eigen geluk vernielen en de men
sen hebben geen tranen genoeg voor het
leed dat zij elkaar aandoen.
Er is wat geschuifel. Een vrouw in het
zwart van een Zwitserse bedevaart knielt
neer bij het hek en snikt. Hoeveel mateloos
verdriet komen vrouwen, die ook de tranen
van de mannen hebben, hier brengen? Een
hond loopt naar de bron waar het water
zoetjes en beminnelijk stroomt en lest zijn
Als wij aandachtig de gebeden van
de H. Mis volgen, treft het ons
telkens opnieuw, welke schatten
aan waarheid en diepte verborgen liggen
achter die eenvoudige woorden. Geen
fvonder, dat de H. Kerk er zo nadrukke
lijk toe aanspoort liturgisch te leven.
De jaarkring van kerkelijke feesten is
op zich zelf een wonder van hoge drama
tiek en fijne mensenkennis. Ieder jaar
opnieuw doet de Kerk ons het Verlos
singswerk van de goddelijke Zaligmaker
op de voet volgen.
Het is echter een beschamende waar
heid, dat wij, mensen, op den duur zelfs
aan de heiligste zaken gewend
raken.
Daarom is het zo nodig, dat wij telkens
■Weer herinnerd worden aan wat voor
ons van het allergrootste belang is, n.l.
Waarom wij eigenlijk op aarde zijn.
Jezus Christus is mens geworden om
ons dat duidelijk te leren, om de gesloten
hemel weer open te stellen, om ons een
onuitputtelijke schat van genadehulp te
schenken, die het ons mogelijk maakt
te leven naar Zijn H. Wil.
Alles, wat Jezus in Zijn leven heeft
gedaan, is gericht op dit éne: ons de
Waarde van het leven te doen inzien. En
als wij ons even ernstig verdiepen in de
Prijs, die Christus daarvoor heeft be
taald, als wij ons rekenschap geven van
Wat Hij er voor over heeft gehad: de on
peilbare vernedering van de menswor
ding (en dan nog in de armoedigste
omstandigheden), het bitterste lijden en
de dood aan het kruis, dan blijkt klaar
duidelijk de oneindige waarde van
leder mensenleven.
Konden wij ons toch maar eens los
•haken uit dat muffe sleurleven, uit die
gemakzuchtige oppervlakkigheid, die
onmenswaardige vervlakking van onze
belangstelling voor de voornaamste din
gen van ons bestaan, hoe geheel anders
gouden wij, na het diep meegeleefde
bijwonen van een H. Mis naar huis
gaan!
Wat een weelde aan innerlijke ziele-
r,jkdom zouden wij dan met ons mee-
hemen, wat een rust, wat een vrede, wat
®on tevredenheid, maar vooral, wat een
blijheid!
Zich kind van God te weten, Zijn lief
devolle bescherming scherp aan te voe-
'Oh, er van overtuigd te zijn, dat Hij
®ltijd en overal bij en om en met ons is,
eze en nog zoveel andere, nooit genoeg
te
r waarderen gaven van een levend
S-hristendom zouden ons de heilige ze
eheld geven, dat het leven, ondanks
jme tegenwoordige ellende, een h e-
hoKus geschenk is, dat wij reden
het i tot )uichen en gelukkig zijn, dat
j>'even inderdaad levenswaard is!
t Want als God met ons is, dan is alle
Jjgenstand en tegenwerking, vanwaar
ie ook moge komen, van geen betekenis.
at is de innerlijke waarde van het
Christendom, dat het ieder mens,
k.. die het oprecht en eerlijk beleeft,
een heilige maakt en dus tot een
jj^rlijk goed en gelukkig mens. Als wij
0 p biet zijn, ligt het alléén aan
tj." s Omdat wij ons de moeite niet ge-
tjpb.sten eens diep en objectief na te
bet» n over ons leven. Omdat wij het
willen weten dan onze goddelijke
OverKPer en Zijn H. Wetten te lastig of
z^bocug vinden Omdat wij onze eigen
ve kracht op noodlottige wijze
"'schatten. Eerst als het leven
ons murw heeft gebeukt, als wij be
schaamd en vernederd moeten beken
nen, dat wij uit ons zelf alleen maar tot
het kwaad in staat zijn, als wij uit ons
leven een hopeloze ruïne hebben ge
maakt, dan eerst kruipen wij naar God
toe, omdat wij Hem nodig hebben. Om
dat wij gedwongen zijn te erkennen, dat
het tenslotte zonder Hem tóch niet gaat.
Erg vleiend is zo'n houding niet voor
ons! Het is eerder een blamage, een blijk
van laf egoïsme!
Tegenover een menselijk weldoener
zouden wij ons diep beschaamd voelen,
als wij voor al zijn weldaden nooit een
woord van dank hebben overgehad. En
wij zouden de moed niet hebben wéér
bij hem aan te kloppen, als wij opnieuw
in nood zijn geraakt.
Maar tegenover God, aan Wie wij alles
danken, wat wij bezitten, tegenover
Hem is dat blijkbaar allemaal heel nor
maal!
Laten we liever toegeven, dat ons ge
voel van behoorlijkheid tegenover onze
Schepper, Verlosser en Zaligmaker nog
alles te wensen overlaat! Er is een
liturgisch gebed, dat onze juiste le
venshouding prachtig samenvat: „O,
Goddoe Uw volk datgene liefheb
ben, wat Gij gebiedt, datgene verlangen,
wat Gij belooft, opdat temidden van de
wisselvalligheden van de wereld onze
harten bestendig daar verblijven, waar
de echte vreugde te vinden is".
Moge de goede God ons de genade
geven deze wijze woorden volkomen in
ons op te nemen en hun diepe zin te be
grijpen en in praktijk te brengen. Ja,
Gods geboden lief hebben, dat is de
juiste houding voor heel ons levensge
drag!
Want Gods geboden zijn geen
dwang. Zij zijn de uiting van de hoog
ste en meest belangeloze liefde voor
ons; zij geven ons de kans onzerzijds
onze liefde te bewijzen
Heeft Jezus niet Zelf gezegd: „Wis
Mijn geboden heeft en ze onderhoudt,
hij is het, die Mij liefheeft"?
Wie kent beter dan onze Schepper on
ze noden en behoeften, wie heeft een
klaarder inzicht in onze aard en moei
lijkheden? Alles wat God ons voor
schrijft, is gericht op het uit de weg
ruimen van de hinderpalen, die onze
opgang naar Hem, onze eigen menselij
ke ontwikkeling en ons aards en eeuwig
geluk onmogelijk maken. O k ons aards
geluk!
Want niemand kan de eisen van de
gevallen natuur blindelings volgen, zon
der juist daardoor in de grootste ellen
de te vervallen.
De veiligste gids is daarom steeds in
alle omstandigheden de wet van onze
God. En als wij begrijpen wat wij Hem
te danken hebben, als wij ons hart voe
len warm worden in dankbare weder
liefde, dan kan het niet anders of wij
voelen ons uit liefde onweerstaan
baar gedrongen precies dat te doen, wat
Hij ons voorschrijft, óók en al
léén uit liefde!
Dan is er geen sprake van enige
dwang! Dan is er alleen blijde, dankba
re liefde, die zoekt naar gelijkvormig
heid met de wil van de Beminde!
Christendom is liefde, vreugde en hei
ligheid! Alléén zó is het leven de moeite
waard. Christus heeft ons alle kansen
geschonken om dit te verwezenlijken.
Zijn wij niet méér gebaat met de waar
heid van God dan met de caricatuur, die
de wereld daarvan maakt en die ons,
schijnt aan te trekken?
dorst. Hij verstoort de sfeer niet. Honden
horen bij het herdersleven in de bergen.
Het hoeden van de kleine kudden is zon
der hun waakzame intelligentie ondenkbaar.
En de hond van Maximin en Mélanie was
er bij toen Maria hun verscheen. Hij is
bij een van de beeldgroepen in brons ver
eeuwigd.
Een troep meisjes van een Franse
jeugdvereniging komt van de witstenen
traptreden aangelegd aan weerszijden
langs de gemarkeerde weg die de Hei
lige Maagd door het gras is gegaan
afspringen en brengt geroezemoes als een
wolk gonzende insecten. Ze rammelen met
de tinnen bekertjes waarmee ze, bij de
bron knielend, het water scheppen en
drinken. Ineens is het vol mensen met
zonnebrillen en hoeden en hoofddoeken
tegen de felle zon. Enkele priesters zijn
er en nonnen onder grote zwarte para-
pluies, de parasol der eenvoudigen. Allen
luisteren naar het verhaal der verschij
ning dat een der Paters van la Salette,
die permanent in het gastenhuis wonen,
iedere middag voor de pelgrims vertelt.
Men hangt aan zijn lippen. Hij doet het
onopgesmukt in mooi, zoetvloeiend Frans.
Boordevol indrukken en emoties ben je,
maar ineens voel je dat je die ochtend om
vijf uur bent opgestaan en dat de mee
dogenloze middagzon op deze hoogte moe
maakt. Schaduw is er nauwelijks hier boven
de boomgrens, maar je denkt er niet over,
je kamer in het gastenhuis, voor een et
maal besproken, op te zoeken. Je wilt niet
ver zijn van Degene voor wie je gekomen
bent. In de enige schaduwplek van een
paar lariksen die je meteen tegenhouden
om van de duizelingwekkende hoogte over
het gras vol bloemen naar beneden te glij
den, kun je even languit liggen en uitrusten
van de klimtocht. Die langer en moeizamer
was dan nodig omdat, zoals overal in Frank
rijk, ook hier iedere wegaanduiding ont
breekt!
De Fransen zijn over 't algemeen niet
erg sportief en men vond het nogal won
derlijk dat die „dames hollandaises" per se
te voet wilden gaan.
Maar op deze hoogte waar de lucht
zuiver en licht is, verzet je veel. En het
kruis dat tweehonderd meter hoger op
de bergtop staat, trekt iedere pelgrim.
We lopen er heen en kunnen het niet
verhoeden dat we bijna bij elke stap
trappen op de paarse thijm, de campa
nula's, de gele geum, de zoet ruikende
witte anjers, de kleine bergasters. En
vanzelf doe je wat Mélanie deed die al
tijd met de bloemen speelde, je plukt
ze en je legt je kleine boeket bij het
kruis. En als je de berg afloopt pluk je
wéér, de allermooiste, en je legt ze bij
Maria die er midden in zit. Je talmt op
die plek die je altijd weer met huiver
zo dicht nadert. En je bidt je rozenkrans
zoals je nooit een rozenkrans gebeden
hebt.
Als we binnen zijn in het enorme
gastenhuis (waar voor honderden en
honderden plaats is), voor het avond
maal met enorme kommen soep en
veel nationaliteiten, valt de schemer.
Er wordt gezamenlijk gebeden in de
basiliek, daarna is er processie over
de donkere bergpaden met brandende
kaarsen en zingen begeleid door het
carillon terwijl in de verte de klok
jes klingelen vair een verlaat groepje
geiten die met de herder huiswaarts
gaan. Je zou de hele nacht tussen de
sterren en de bergen willen blijven.
De volgende ochtend vroeg lezen al de
priesters die hier zijn gekomen de H.
Mis in de basiliek waarvan de muren
vol exvoto's hangen. We drinken onze
café au lait en kijken in het kleine win
keltje naar de helaas lelijke souvenirs.
We kopen ze niet. Ik heb iets anders.
Door de spijlen van het hek heb ik een
takje thijm geplukt, mogelijk een nazaat
van het plantje waarop honderd vier
jaar geleden de Moeder van God met
haar zwevende pas Haar voet heeft la
ten rusten.
Op de terugweg langs een breder maar
zeer stenig pad komen we zes nonnen
tegen die, ook onder parapluies, aan de
kant van de weg uitrusten. Ze zijn ko
men lopen van Corps en al uren onder
weg.
Een van haar heeft een blauwe genti
aan gevonden en als we die bewonderen
wil ze ons die geven. „Nee, zeggen wij,
„leg die neer bij Celle qui pleure, ons
hart is daar ook gebleven". A. Bgl.
de zwarte ru*éer>
38. Terwijl Eric de eerste uitval van Sigurd ontweek, vond ook bij de ingang
van de burcht een zwaardgevecht plaats. Daar had de wachter een kleine vreem
deling toegang geweigerd, toen deze op bitse toon eiste, dat hem open gedaan
werd. Het spoordat hij zo verbeten gevolgd had, voerde inderdaad recht op de
burcht aan, en Yark de Stijfhoofdige had gezworen dit spoor tot het einde toe te
volgen! Toen de wachter zijn zwaard trok om de indringer met geweld te verdrijven,
was ook het wapen van Yark uit de schede geflitst. De strijd duurde nauwelijks
enkele seconden. Een bliksemsnelle slag tegen de slapen, met de platte kant van
het zwaard toegebracht, maakte de wachter onschadelijk. Wild drong Yark hem
voorbij en verdween in de donkere gang. Hoe zijn gezworen vijand hier terecht
was gekomen, daar bekommerde Yark de Stijfhoofdige zich niet om. De Zwarte
Ruiter bevond zich in de burchtdat was hem voldoende.
Plotseling drong een gesmoorde kreet tot hem door van achter een zwaar gordijn,
dat de toegang tot een vertrek afsloot. Yark aarzelde geen ogenblik, hij sprong
naar voren, scheurde het gordijn terzijde en slaakte een kreet van verbazing.
In het vertrek vochten twee mannen. In een van hen herkende hij met één
oogopslag de lenige figuur, die hem bij het begin van dv tocht vergezeld had. Eric.
Maar wat hem nog meer opwond, was de gestalte, die het gevecht ademloos volgde.
De Zwarte Ruiter Er kwam een rood floers van drift voor de ogen van Yark.
Nadenken kon hij niet, maar hij zag alleen maar die twee samen, Eric en de Zwarte
Ruiter. Samen tegen de derde man, wiens zwaard hem zojuist op dit ogenblik door
de Noorman uit de hand werd geslagen. De angstige uitroep die Sigurd voor de
tweede maal slaakte, wekte Yark uit zijn onbeweeglijkheid.
„Ha!" kreet hij briesend, terwijl hij zich naar voren stortte. ,Jfu begrijp ik uw
verraderlijk spel, man! Gemene zaak maken met de Zwarte Ruiter, hè! Samen met
die schurk dit kasteel binnensluipen om een rechtvaardige en eerlijke man te doden
en te beroven! Hoe heb ik mij zo in u kunnen vergissen! Maar nu is het einde
voor uw wandaden aangebroken! Keer u om! Vecht met Yark due StijfhoofdigeJ"
De. Amerikaanse commissie voor
atoomenergie heeft vandaag een boek
van 456 bladzijden uitgegeven dat adr
vies geeft over wat gedaan moet wor
den in geval van een atoomaanval.
Men wordt aangeraden minstens de
eerste tien seconden plat op de grond
te gaan liggen, terwijl steden het advies
krijgen medische, brandweer- en red
dingsdiensten voor te bereiden. Indien
dit goed gebeurt, zegt de commissie, kan
vermeden worden, dat er op zo grote
schaal slachtoffers vallen als in Hiro
shima en Nagasaki.
Het boek, dat getiteld is: „Het effect
van atoomwapens" is voor de commissie
en het departement van Defensie opge
steld door de groep geleerden, die voor
het merendeel verbonden zijn aan het
atoomlaboratorium van Los Alamos.
Het boek beschrijft vier mogelijke
types van atoomaanvallen: bommen, die
exploderen in de lucht, onder water,
ondergronds, en radiologische oorlog
voering zonder de bom. Het analyseert
ook vier soorten gevaren bij zulke aan
vallen: de explosieschok-golf, brand
wonden, onmiddellijke straling, en de
„residu-straling", die blijft nadat een
bom geëxplodeerd is.
De algemene conclusie is dat, indien
men binnen een halve mijl van een ex
ploderende bom is, de kans, die gevaren
te overleven, ongeveer nihil is. Buiten
die limiet hopen de geleerden, dat vol
doende kennis en voorbereiding de kan
sen, het leven er af te brengen, zullen
verhogen.
De berekeningen in het boek zijn ga
baseerd op een bom zoals die in Japan
gebruikt werd en welke energie kan
vrijmaken gelijkstaand aan 20.000 ton
T.N.T. Er worden technische middelen
aan de hand gedaan om van eventuele
verbeterde bommen ten dele de grotere
uitwerking te schatten.
Met Alexander Poes j kin begint de klassieke, negentiende eeuw der
Russische letterkunde. Niet alleen formeel, omdat Poesjkin op de drempel
dier eeuw, in 1799, werd geboren, maar ook werkelijk, omdat zijn werk
de inzet is van hetgeen nd hem een Gogo Ij, een T o ur g e n j e w, een Dos t o -
jew ski hebben gepresteerd. Poesjkin is de eerste grote Russische dichter. De
figuren van zijn fantasie hebben de na hem komende generaties geïnspireerd.
Zonder Poesjkin zou de letterkunde van Rusland er anders uit hebben gezien.
Poesjkin's leven was, evenals zijn
werk, door en door romantisch. In zijn
tijd zwijmelde half Europa van de Ro
mantiek. In 1810 zwom de Engelsman
Lord Byron (zo wil de overlevering het
tenminste) de Dardanellen over. Byron
was de dichter der hevigste gemoeds
aandoeningen. Zijn invloed op de letter
kunde was groot. Ook Poesjkin leefde
aanvankelijk in de ban van Byron's op
geschroefde natuur. Maar al heel spoe
dig had hij het grote deel „aanstellerij"
in dit dichterschap door. Ook de be
roemde Fransman J. J. Rousseau, die
met zijn wijsgerig programma „terug
naar de natuur'' harten en hoofden op
hol bracht, werd door Poesjkin niet al
te serieus genomen. Ergens typeert hij
hem als „bespraakte dwaas". Deze zelf
standigheid van oordeel, in een tijd, dat
iedereen de grote romantici klakkeloos
nastreefde en zich door een roes van ge
voelens liet meeslepen, typeert de kun
stenaar, die Poesjkin was. Hij had alS
innerlijk wapen tegen de geëxalteerd
heid van het leven in die dagen zijn
vlijmscherpe ironie. Ironie en romantiek
met elkaar in evenwicht leveren in
Poesjkin het boeiend schouwspel op van
de man, die, overgevoelig, driftig, harts
tochtelijk van aard, toch in staat is daar
rustig observerend bóven te staan en
heel het spel van passies in zijn eigen
hart te vergelijken met hetgeen zich in
andere mensen afspeelt. Dat kon een
man als Byron niet. Die was alleen vol
van zichzelf. Poesjkin, in zijn roman-in-
verzen „J e w g n ij O n g i n", verwijt
hem dit. Het karakter van de dichterlijke
Het plateau van Notre Dame de la Salette in de Franse Alpen. Tussen de basiliek en het gebouwtje links ziet men de
„heilige" plaats, gemarkeerd met een hek.
hoofdfiguur Onégin beschrijvend, merkt
hij op, dat men
zal nimmer mij er van betichten,
dat ik een zelfportret hier klad,
gelijk de trotse Byron dat
gedaan heeft of men geen gedichten
kan schrijven over iedereen,
maar over 't eigen ik alleen!
Toch heeft Onégin wel iets van Poesjkin
weg. Hij is Poesjkin zonder diens ironie:
een hoogstaand gevoelsmens, die echter niet
weet wat hij wil. Hij houdt van Rusland,
maar voelt er zich toch niet thuis. Hij
heeft, gelijk iedereen van gegoede familie,
een Franse opvoeding gehad. Zijn geest is
Westers georiënteerd. Hij is van adel en
speelt zijn rol mee in het gekunstelde spel
der hogere omgangsvormen; maar zijn (ro
mantische) hart trekt naar het gewone
volk, dat nog „natuurlijk" leeft. Hq houdt
van het heimwee, dat achter geen horizon
te bevredigen is. Het uitgestrekte Russische
land is een prachtige voedingsbodem voor
dit heimwee, dat zich vaak ontpopt als
melancholie. Poesjkin heeft met zijn Onegin
het prototype geschapen van „de over
tollige mens", een karakteristieke ver
schijning in de Russische literatuur der ne
gentiende eeuw en in de kenterende maat
schappij, waarvan die literatuur de weer
spiegeling is. Zijn gevoel van overtollig
heid wordt nog in de hand gewerkt door
een zwartgallige kwaal, die met de officiële
Romantiek gepaard ging, namelijk het
„spleen", in 't Russisch „chandra" geheten.
Spleen was een mode geworden van bak
vissen en jongemannen. Vooral ten platte-
lande, waar de eenzaamheid soms ondraag
lijk was en waar men over de komst
van een charmante vreemdeling jaren bleef
napraten, omdat 't zo'n ingrijpende ge
beurtenis was, leden veel fijnbesnaarde
mensen aan melancholie. In talloze ver
halen van Russisehe schrijvers vindt men
er roerende voorbeelden van. Gogol's
„Dode zielen" is er grotendeels op geïn
spireerd. Ook Poesjkin werd er door ge
troffen. Eigenlijk is hij de eerste, die er de
droefgeestige bekoring van onder woor
den bracht, in „Jewgénij Onégin" en In
enige korte verhalen uit zijn boek „De Ver
halen van Wijlen Iwan Petrowitsj Bjeikin".
waarop wij komende week nader ingaan.
Poesjkin schiep echter ook een figuur, die
de melancholie in zich overwonnen heeft.
Dat is Tatjana, de vrouwelijke hoofdfiguur
uit de roman „Jewgénij Onégin" Evenals
Onégin heeft zij latere romanciers tot
voorbeeld gediend. Poesjkin tekent in haar
de ideale vrouw, de muze, die onbereik
baar is. Haar rol in de roman is beschei
den, maar indrukwekkend. De lezer maakt
twee liefdestaferelen tussen Tatjana en
Onégin mee. Als het meisje Tatjana aan de
jonkman Onégin openhartig haar liefde
verklaart, weigert Onégin haar te trouwen,
omdat hij bang is, dat in de werkelijkheid
van het huwelijk de liefde op den duur
tot een kwelling zal verworden:
Al minde ik u nog zo zeer,
eenmaal gewend, min ik niet meer.
Maar als de vrouw Tatjana nader
hand, na veel hartsverdriet, met een
ander die werkelijkheid heeft aanvaard
en Onégin (te laat) met zijn liefdes
verklaring tot haar komt, oeaamt ze,
dat ze met al haar rijkdom niet gelukkig
is en dat ze nog als weleer van hem
houdt; maar ze zendt hem, de dromer,
terug, omdat ze 't als haar roeping be
schouwt, de gekozen werkelijkheid ook
werkelijk te aanvaarden. Die aan
vaarding is haar grootheid. Het gaat
hier niet om berusting, maar om zede
lijke moed; om een vrouwelijk krachts-
veld, dat de melancholie van het wijde
Russische leven positief doorstraalt. Zo
hjbben latere romanciers Tatjana be
grepen en zich nader op haar geïnspi
reerd.
'l
19
„Zoudt u zo goed willen zijn de jury
te verklaren, hoe u tot die overtuiging
gekomen bent?"
„Het was een slag boven op het hoofd.
Zoals zij zat met het spinnewiel voor
zich, was zij er ten enenmale niet toe
in staat". Hij zweeg even en voegde er
toen aan toe: „Haar handen omklemden
de draad, die zij aan het spinnen was".
„U denkt dus, dat de blessures het
gevolg waren van een aanval?"
„Ja. Wat anders?"
„Vertelt u ons dan, hoe rich volgens
u de aanval heeft toegedragen".
„Mijn oordeel is, dat haar dood te
weeggebracht is door een slag, van ach
teren en van boven toegediend".
„Zou dat een erg zware slag geweest
moeten zijn?"
„Tamelijk zwaar. Natuurlijk hangt
dat af van het gewicht van het gebruik
te voorwerp. De schedel was niet van
normale dikte".
De lijkschouwer raadpleegde zijn
aantekeningen. „Hebt u hieraan nog
iets toe te voegen, dokter?"
„Ik geloof van niet".
De lijkschouwer richtte zijn blik op
de jury. Een mager mannetje plukte
zenuwachtig aan zijn neus »n vroeg:
„Zou een vrouw die slag ook gegeven
kunnen hebben, dokter?"
„Ja; een vrouw van normale spier
kracht zeker".
Er werden meerdere vragen gesteld,
maar tenslotte wist hij te ontkomen en
stapte hij uit het bedompte vertrek in
de vrolijke zonneschijn.
Hij haalde Firth Prentice in, die na
het verlaten van de zaal stil was blijven
staan om een sigaret op te steken.
„Hallo," zei de dokter; „getuige ge
weest van mijn optreden?"
Firth grinnikte. „Uitmuntend. Ik luis-
tei graag naar dokters, ze zijn zo sluw.
Wacht u niet op de uitspraak?"
„Te druk. Ik hoop, dat ik juffrouw
Pewsey voor het laatst geholpen heb."
En vlug voegde hij er aan toe: „Het is
niet mijn bedoeling hardvochtig te zijn,
maar in mijn beroep leert men snel de
doden voor de levenden te vergeten."
„Dat kan ik me indenken."
„U wacht zeker op de afloop."
Firth schudde zijn hoofd. „Nee, ik
kwam alleen voor de hoofdrolspeler. We
weten immers allemaal hoe de uitspraak
zal luiden: Moord door een onbekende:
de landloper van brigadier Porter, of de
een of andere notabele in Inching
Round. Wie zal het wezen?"
Dokter Daw wierp hem een snelle blik
toe. „Wat denkt u?"
„Ik geloof niet in sprookjes," ant
woordde Firth, „en daarom zie ik niet In
waarom ik in landlopers zou geloven."
„Nee? In dat geval zou het iemand
van ons zijn." De dokter ging naar zijn
auto. „Ik ga door Inching Round. Wilt u
meerijden?"
„Graag, dank u. Ik was al benieuwd
of ik zou moeten lopen."
De dokter liet de auto de nauwe
hoofdstraat van het marktplaatsje Wil-
berforce in draaien. Firth kwam lichte-
jüjk onder de indruk van de populariteit,
die de dokter kennelijk genoot. Doch
het viel hem op, dat de dokter de vele
groeten verstrooid beantwoordde. Zijn
geest scheen zich met iets anders bezig
te houden.
„Ik geloof, dat ik onder de indruk
moest zijn," zei hij even later. ..Maar ik
moet zeggen, dat het me moeilijk valt"
„U bedoelt zeker wijlen- juffrouw
Pewsey?"
„Ja, of liever gezegd, de wijze waar
op ze gestorven is. Haar einde kwam
barmhartig snel."
„De menslievende moordenaar," zei
Firth droog. „Het klinkt wel wat raar.
vindt u niet?"
„Mogelijk heeft hij gemeend, dat hij
de mensheid een dienst bewees. Een
moord kan gerechtvaardigd zijn."
Firth keerde zich naar hem toe en
keek hem belangstellend aan. „Mijn fa
milie heeft altijd op de een of andere
wijze relaties met de wet onderhouden
Wij bezitten een soort instinct, dat
moord onder een aparte klasse rang
schikt."
De dokter chauffeerde een poosje na
denkend en zei toen: „Een dokter heeft
soms gegronde redenen om een ar.der
standpunt in te nemen. Natuurlijk on
derschrijven wij met de mond allemaal
de theorie van de onaantastbaarheid van
het menselijk leven."
„Ik ben maar een gewone Londenaar",
zei Firth prikkelbaar, „en ik begrijp
niet, waarom u al die nette, beschaafde
moorden goedpraat. En wat meer is",
voegde hij er heftig aan toe, ,)ik heb
met dit gevalletje niets uitstaande, dus
laten we liever over het gewas praten"
Zonder antwoord te geven 6tuurde de
dokter naar de zijkant van de weg.
Hij maakte zijn portefeuille open en
nam er een enveloppe uit, die hij aan
Firth overhandigde.
„Zodra u dit gelezen hebt", zei hij,
„zullen we praten waarover u wilt".
Firth keek hem argwanend aan. De
dokter stak een sigaret op en keek on
verstoorbaar voor rich .pit.
Firth opende de brief. Nog voor hij
het handschrift had gezien, had hij al
gegist van wie de brief was. Nu zag
hij voor zich dezelfde tierelantijnen en
krullen, die het dagboekblad van Ange
la Pewsey hadden bedekt, van de vrouw
die hij zo snel leerde kennen. De brief
was niet ondertekend, maar het hand
schrift was niet verdraaid.
„Waarde, waarde dokter: O. mijn bes
te, wat een verdorven, slechte dokter
bent u, en dat alles uw brave maniertjes
ten spijt. En dan te bedenken, dat u
juist die lieve Joyce moest uitkiezen,
die haar verloofde zo slim aan de drank
wist te krijgen.
En u dacht, dat u beiden het toch zo
goed geheim wist te houden, nietwaar,
beste dokter?"
Firth had een gevoel, terwijl hij zo
in de zon zat te lezen, alsof hij de
echo van Angela Pewsey's lach na hoor
de klateren. Zonder iets te zeggen,
vouwde hij de brief op en gaf hem te
rug. Maar de dokter schudde zijn hoofd.
„Als u er niets op tegen hebt, heb ik
liever dat u hem houdt".
„Wat moet ik er dan mee doen?"
Zonder hem aan te kijken antwoordde
ae dokten „Wat u goed dunkt".
„Maar u weet heel goed, dat de po
litie die brief behoort te hebben".
„Dan zult u hem ongetwijfeld aan de
politie geven".
Firth werd kwaad. „U wilt de ver
antwoordelijkheid op mij schuiven. Dat
is het, nietwaar?"
„Dat is het".
„Loop naar de maan! Jullie allemaal!
Ik zeg toch. dat ik er niet in gemoeid
wil worden!"
Alexander Poesjkin 17991837
ewgénij Onégin neemt in Poesjkin's
oeuvre de voornaamste plaats in.
Men heeft het boek wel een ency
clopedie van het Russische (negentien
de eeuwse) leven genoemd. Poesjkin
heeft er ongeveer zeven jaar aan ge
werkt. Ieder hoofdstuk accompagneert
als het ware een periode uit zijn leven.
In één hoofdstuk (het zesde) geeft de
dichter met vooruitziende blik een be
schrijving van zijn eigen dood in 1837.
Of het toeval is, of dichterlijk voorge
voel? In ieder geval is het frappant, zo
als de beschrijving van het duel tussen
Onégin en de dichter Lensky (een an
dere min of meer autobiografische fi
guur uit de roman) overeenstemt met
het duel, tengevolge waarvan Poesjkin
overleed.
Het lijkt een „passend" einde van
Poesjkin's bewogen kunstenaarsleven,
dit duel. In feite viel Poesjkin als slacht
offer van een banale grap, met een po
litieke achtergrond. Poesjkin, de natio
nale dichter, de liberale volksvriend, de
vrije vogel, paste niet al te best in de
sfeer, die aan het keizerlijk hof te Pe
tersburg heerste. De tsaar had hem
wegens zijn revolutionnaire sympa
thieën naar het Zuiden van Rusland
gebannen. Daar leefde en werkte hij
vele jaren» Tenslotte werd hij, beroemd
en getrouwd, naar het hof teruggeroe
pen, omdat de tsaar daar beter controle
op hem kon uitoefenen. Spoedig werd
hij de dupe van allerlei intriges, waarbij
met name de Nederlandse gezant te Pe
tersburg en diens stiefzoon, baron
George d'Anthès, een dubbelhartige rol
speelden. Het kwam tot beledigingen en
uiteindelijk tot het noodlottige duel.
D'Anthès schoot het eerst en trof
Poesjkin dodelijk in de buik. Ten einde
demonstraties bij de begrafenis te voor
komen werd Poesjkin's stoffelijk over
schot in de nacht vóór de afgekondigde
lijkdienst in alle stilte per slede ver
voerd naar een klooster buiten de stad
en daar begraven.
aar terug naar „Jewgénij One
gin". Deze roman-in-verzen is
eerst onlangs in het Nederlands
vertaald; door B. Ginzburg, dra. Wils
Huisman en de dichteres Elsa Cat*.
Met zeer veel fraaie illustraties van N
V. Koezmin zag het werk, royaal uitge
voerd, in 1949 in ons land het licht**).
De vertaling is een kunstzinnige presta
tie, die zowel wat de tekst als wat de
versvorm betreft het origineel getrouw
benadert. Het was een uiterst moeilijk
werk, juist omdat Poesjkin's schrijf
trant op het eerste gezicht zo uiterst ge
makkelijk is. Zijn verzen lijken voort
durend op pentekeningen, die met een
paar vlotte krabbels iets onverbeterlijk
raak vastleggen. Het was de taak der
vertalers de puntigheid en de raakheid
van lijn te bewaren; zij moesten zich
bovendien aan het heel aparte, gesloten
rijmschema van de dichter houden en
zii moesten de dichter zo lichtvoetig
mogelijk volgen op al zijn lyrische en
bespiegelende dwaaltochten, die hij ter
loops om zijn verhaal heen maakt. Ik
geloof, dat zij in dit alles bewonderens
waardig zijn geslaagd.
Eén strofe (veertien regels octosyl-
laben) als voorbeeld van deze verskunst:
Onégin heeft rijn Tatjana (Tanja) als
getrouwde grande dame in Petersburg
ontdekt en hoopt op een ontmoeting
onder vier ogen met haar: een dra
maatje in 14 zakelijke regels:
Nog is het daglicht niet verdwenen,
De uren gaan te traag voorbij.
Daar slaat het tien, nu rijdt hij henen.
Hij vliegt en voor haar deur staat htj.
Dan voelt hij bij het binnentreden
Een sidd'ring varen door zijn leden.
Alleen is Tanja. Bij elkaar
Zijn zij, een paar minuten maar.
Geen woorden vallen hem te binnen.
Onhandig, amper, nors en vaag
Geeft hij een antwoord op haar vraag.
Zijn hoofd is vol halsstarrig zinnen.
Halsstarrig blijft hij kijken. Zij
Zit er bedaard en rustig bij.
NICO VERHOEVEN
(Slot volgt).
In „Jewgénij Onégin", Ned. uitg.
blz. 29.
Uitgeverij F. G. Kroonder, Bussum,
I
U. P. verneemt in DüsseJdorf, dat de
K. L. M. een speciale Amsterdam
DüsseldorfFrankfort-vlucht zal intro
duceren om bloemen naar Duitsland te
brengen, wanneer het nieuwe seizoen
voor bloem enimport begint.