fric de noorman:
i
Dokter Wiegersma gaat tegen de draad in
De grote misdaden
van een kleine man
I
BIJ DE DOOD VAN G. B. SHAW
Gevaarlijke
propaganda
BLOEMEN EN GASTEN VOOR SIJTJE
25 jaar zakenvrouw op Marken
Eén kunst van kinderen, wijsen
en dwazen
Tegendraads betoog
T'
RESA - HILVERSUM
Illustratie
LITERAIRE KRONIEK
Strijdbare natuur met uiterst gescherpt
gevoel voor betrekkingen
ZATERDAG 4 NOVEMBER 1950
PAGINA 3
HR» Mi is
Vroeg donker
in de winter...
ATHOLIEKE
FEESTMAAL MET
29 DRANKEN
uéMËMmt
v
IB
Mm
K9BÜÜR
Geslaagd dank zij
16
door
LESLIE FORD
Advertentie
moor de avond vliegt om in
gezelschap van een prachtig
tijdschrift vol actuele foto's
en gedegen artikelen, zoals
"S
Abonnementsprijs 25 ct. per weelf
De juiste methode om zijn eigen ge
luk te behouden en te verdiepen
is zijn ideaal zo hoog mogelijk te
stellen en er naar te streven anderen
gelukkig te maken. Dit is een simpele
waarheid, die alleen maar te vaak ver
geten wordt. Wanneer wij de definities
bekijken, die van „geluk" gegeven zijn,
dan blijkt er op de duur geen zo bevre
digend te zijn als „rust in het bezit".
Maar daarbij moet dan direct worden
aangemerkt, dat het bereiken van deze
rust helemaal niet alle verdere
activiteit overbodig maakt. Ook het
werkelijke, ware geluk streeft voortdu
rend naar uitbreiding in diepte en
breedte, in intensiteit, en boven alles
naar mededeling aan anderen.
Zodra deze blijvende inspanning ont
breekt, krijgen wij met verzadiging te
doen, waardoor wij onvermijdelijk af
glijden naar egoïsme, genotzucht en on
verschilligheid. Aan deze algemene wet
ontkomt niemand. Stilstand is achteruit
gang. Zowel voor de afzonderlijke
mens als voor het leven van een heel
volk.
Voor dit laatste is het van vitaal be
lang in te zien, dat het voornaamste
doel van elke inspanning de vooruit
gang van de beschaving is. Dat is een
nationaal belang. Maar dit zal echter
slechts vruchtbaar kunnen worden voor
individu en gemeenschap, wanneer het
gebaseerd wordt op de grondbeginselen
van het Christendom als op zijn uit
gangspunt. Do geschiedenis bewijst, dat
de volkeren der christelijke beschaving
daaruit hun energie en hun macht heb
ben geput.
De christelijke wereldbeschouwing
wijst met alle beslistheid een extensieve
landhongerpolitiek af en legt alle na
druk op de intensieve verovering van
de geest.
De fanatiekste vijand van dit levens
doel van het Christendom is in de mo
derne tijd de totalitaire. dictatoriale
staat Wij mogen ons wel ontslagen ach
ten van de plicht dit nog nader te be
wijzen. Er zal wel niemand zijn, die
zonder afschuw kan terugdenken aan
de mensonterende ervaringen, die wij
hebben opgedaan met het Nazidom.
En de tegenwoordige communistische
werelddreiging is zo mogelijk nog een
aantal graden erger en dwingt de hele
vrije wereld op afweermogelijkheden
haar krachten te concentreren, die veel
beter en gezonder gericht zouden moe
ten zijn op een vreedzame ontwikkeling
der cultuur.
Een wezenlijk onderdeel van de me
thoden der Nazi's en der communisten
wordt gevormd door hun propaganda.
Wij kunnen ons daarvan moeilijk scherp
genoeg bewust zijn en er nauwelijks
fel genoeg tegen waarschuwen.
Niets minder dan een lévenskwestie
is het ons tegen dit zeer w e r k e 1 ij-
k e, èn dagelijkse gevaar te wapenen en
ons standpunt er tegenover te bepalen.
Zonder overdrijving kunnen wij zeg
gen, dat de propagandamethoden
van de moderne dictatoriale en
totalitaire staat de gevaarlijkste
tyrannie van deze tijd uitmaken.^ In
wezen immers is deze propaganda niets
anders dan een middel om de burger te
dwingen zijn instemming te betuigen
met het partijbeleid.
Om dit doel te bereiken schrikt men
voor geen enkel middel terug. Hoe on
verantwoordelijk en mensonterend het
optreden ook is, zolang dit doel maar
bereikt wordt, heten alle middelen
goed". Bovendien stelt men zich met
eens tevreden met louter gehoorzaam
heid aan de gegeven bevelen, men eist
zelfs goedkeuring en vertrouwen, waar
bij de eigen, persoonlijke over.i1!'l?
geen recht van bestaan heeft. Als hei
niet zo in-tragisch was, zou het lach
wekkend zijn herhaaldelijk te moeten
constateren, met welke onbeschaamde
huichelachtigheid men beweert hoge
prijs te stellen op „vrijwillige" instem
ming. Waar die echter ontbreekt, dwingt
men ze eenvoudig af op elke denkbare
wijze. Het er in hameren van bepaalde
ideeën, het verspreiden van valse be
richten en het in een verkeerd daglicht
stellen van feiten mogen in dit verband
nog zeer zachtzinnige methoden heten.
Door een uiterst strenge censuur maakt
men alle corrigerende inlichtingen van
de buitenwereld onmogelijk.
Het doel van dit alles is de hele
mens in zijn greep te krijgen, zijn in
wendige vrijheid incluis, door middel
van een volledige wereldbeschouwing,
die elke concurrentie uitsluit en ver
biedt, en die zo totaal mogelijk in strijd
is met het Christendom.
Wij dienen ons ernstig rekenschap te
geven van het feit, dat wij ook 1 n
ons land leven in een sfeer van
propaganda, waartegen wij voortdurend
op onze hoede moeten zijn door onver
moeide waakzaamheid en strijd.
Voor zover het feiten betreft zullen
wij meestal ons oordeel hebben uit te
stellen tot wij de mogelijkheid bezitten
ze te controleren. Op het terrein der
ideeën en der levensopvattingen echter
ligt onze grootste kans tot krachtig ver
zet.
En hier gaat het er niet op de eerste
plaats om, zoals de totalitaire en dicta
toriale staat doet met zijn eigen ideo
logie. de waarde en de waarheid van
het Christendom te bewijzen door het
succes van zijn leer. Ook zonder dat
blijven Ohristus' woorden „de weg. de
waarheid en het leven". Op deze over
tuiging moet de basis van onze verdedi
ging rusten. Op dit fundament dient
dan, vooral met het oog op de propa
ganda die zich rechtstreeks tegen
godsdienstige -waarheden keert,
een betonnen vesting van diep-over-
tuigd principieel-christelijk leven en
degelijke geloofskennis te worden ge
bouwd.
De innerlijke kracht tot blijvend ver
zet en de mogelijkheid leugen van
waarheid te onderscheiden terwijl
men ook weet waarom zijn anders
niet denkbaar.
In het gemis daarvan ligt onze groot-
*te zwakte. En onverschilligheid daar
voor is in de gegeven omstandigheden
zonder meer misdadig.
L.
Wij zouden naar Josef Baar zijn
gegaan, gisteravond, in 't Ge
kroonde Spinnewiel, om Ween-
se liedjes te horen, maar op het laatste
ogenblik riep de agenda ons tot de
orde: Si.jtje Boes, de ongekroonde ko
ningin van Marken, verwachtte ons in
audiëntie. Zij vierde immers haar 25-
jarig regeringsjubilé, een kwart eeuw
zakenvrouw op het eiland en als zo
danig populair tot ver over onze gren
zen. Als vreemdelingen op Marken
voet aan wal zetten, staan ze om zo
te zeggen meteen bij Sijtje binnen, die
pal aan de haven haar welbeklante
shops drijft, van waaruit de souvenirs
naar aller heren landen gaan. En me
nigeen bewaart ook persoonlijke her
innering aan die struise eilander Wal-
küre, die vloeiend Frans, Duits en En
gels spreekt en over een vlotheid en
zakelijk inzicht beschikt, een kijk op
de dingen, welke haar gasten boeit en
haar nering bevordert, maar waar het
eiland zélf niet altijd van terug had.
Daar heeft Sijtje in de loop der jaren
eigenlijk maar één tegenspeler gehad
van haar portuur: veldwachter Tintel.
Het conflict TintelBoes nam drama
tische vormen aan, want telkens weer
wist de man der wet de blondgelokte
tovernimf te strikken in het net der
eilander politie-verordening, dat zéér
fijn gemaasd is.
Zo was Sijtje lange tijd de meest be
keurde vrouw van Nederland en dat
duurde tot veldwachter Tintel werd
overgeplaatst. Maar thans op haar zil
veren jubilé mocht zij zich er op be
roemen de meest gefotografeerde te
zijn, want een legertje fotojournalisten
stak in deze dagen naar het eiland
over en richtte op haar zijn batterijen.
Vooral gisteren, op de grote dag, was
het overvol in Sijtje's pronkvertrek,
waar de jubilaresse, gekleed in alle
kleuren van de regenboog, recipieerde
en telkens weer de lampen flitsten in
het hevig gedrang. Nog nooit werden
op het eiland zoveel bloemen bezorgd
en elk bootje weer bracht nieuwe
Boesgangers aan, die zich door een
zwerm confettikinderen moesten wrin
gen, voor Sijtje's woning op post met
rode neuzen van regen en wind tussen
hun verwaaide lokken, maar evengoed
popelend van nieuwsgierigheid.
Ook het bootje, dat ons in de late
middag naar het eiland bracht, zat in
het kneuterig knusse roefje vol men
sen. Er waren mannen en jongens bij
in overall, die van hun werk kwamen,
en de dartele verschijning van een
Markerinnetje, dat een blauw jasje
van plastic droeg, waar het coloriet
van het costuum doorheen blonk, ter
wijl de kuif van haar stijle ponnie
grappig vóór uit het kapje wipte. Zij
keek met glinsterende ogen naar een
drietal lieden, twee violen en een bas,
dat kleumerig bij het kacheltje hokte,
instrumenten in de arm. Die gingen
kennelijk naar het feest, evenals een
man met een reusachtig bloemstuk op
de knie, die zich later ontpopte als
Sijtje's masseur. Hij ging haar per
soonlijk gelukwensen, want zij was zijn
enige particuliere patiënt op het
eiland, zo vertelde hij, de rest was in
het fonds. Het bootje slingerde over
een knorrige zee naar Marken en de
man van de Maatschappij, jekker over
pofbroek en smalle kousebenen als een
aangeklede mier, kwam het koppen-
geld heffen, dubbeltje van elkeen, die
niet op het eiland hoorde.
Het weer bij aankomst op Marken
was bar en boos. De Gouwzee leek
een donker gat, waarin de lichten van
Volendam als een glinsterend snoer
waren uitgehangen. Manvolk stond
op een beursie in de luwte van Sijtje's
shop, maar men hoorde alleen hun
stemmen een beetje grommig in de
wind. Her en der blonk licht achter
een venster. De stoet van feestgangers
bewoog zich van Sijtje's woning naar
Hotel de Jong, waar de tafels stonden
gedekt voor 160 gasten. Of het meisje
Glumdalglitch uit Gulliver's' reizen
hier serveerde, zo wachtten er mon
sterkruiken Bols, die elke Marker bij
zijn entree met heide handen van tafel
lichtte en even schudde aan het oor,
terwijl hij de ogen ten hemel sloeg.
Er lagen ook menu's op de borden, die
echter geen spijzen vermeldden, maar
slechts een opsomming van liefst 29
dranksoorten, van Chocomel tot Par-
fait-amour. En eindelijk stonden er de
traditionele kommen vol boerenjon
gens, zilveren lepel erin, die straks
van mond tot mond zouden gaan.
Sijtje zelf was omstuwd door een
keur van jonge meisjes, prinsesjes van
het groene eiland in haar basse pronk,
Tijne van Hilletje's allemaal, het blon
de, bruine, donkere zijig glanzende
haar weelderig op de schouders. Zij
hadden grote ogen van pret en blosjes
van louter emotie. Wat ruiken jullie
lekker, complimenteerden wij hen. Ga
weg man, dat zijn de bloemen, weer
den ze af: wij hebben zoiets niet nodig.
En inderdaad, reeds hun moeders had
den het Brusse verzekerd: Wij hebben
locht genoeg van ons eigen. Zo is het
ook, zij hadden allen iets geurigs, iets
zonnigs, iets van een frisse bries, zoals
die over het eiland waait. De meisjes,
met witte sloofjes voor, bedienden de
gasten, onder wie een boot vol uit Vo
lendam, allemaal zakenvrienden van
Sijtje, Ali Spaander in het midden, die
voor deze éne dag hun traditionele re
serve tegenover de buur lieten varen.
Natuurlijk verscheen ook Nicolaas
Kroese, blakend en zwierig gelokt, in
purper pilo gekleed: Odysseus zefl, die
Circe kwam begroeten. Hun accolade
deed nogmaals de fotografen toesprin
gen, terwijl Sijtje en Nico elkaar een
knipoog gaven, beiden wetende wat een
Yank waard is.
Het laatste bootje bracht ons te
vroeg van Marken weg, terwijl het
maal pas langzaam op gang kwam. Er
was muziek en er werd gezongen uit
speciaal voor dit feest vervaardigde
liederenbundels, waarin o.m. de Mar
ker Polonaise, het Huisje aan de Ha
ven en de Schlager van de dag, op de
wijs van Ons Prinsje: 't Is Sijt! De ju
bilaresse glorieerde. Zij zat daar in
haar rijkste rijlèf en mooiste orna
menten van borstlappie en baaw en
halsdoek Van onder haar kap vielen
de blonde pijpekrullen tot op haar
borst. Zij was als een exotische bloem,
een orchidee, die bloeide in de bonte
tuin van het eiland. En overal waar
men keek vlinderden de kleuren der
vrouwelijke gasten naast stemmig don
kerpaars van de mannen boven hun
vlaggerood middel. En als laatste beeld
namen wij van Sijtje's feest de reidans
der Marker meisjes mee, als uit de op
voering van een sprookje, waar men
in onze barre tijd nauwelijks meer in
geloven kan.
-v.
Gisteravond werd in hotel De Jong op het eiland Horken het 25-jarig jubileum
van Sijtje Boes op feestelijke wijze herdachtDe over de gehele wereld bekende
„zaak" van Sijtje, waar men allerlei snuisterijen kopen kun, was versierd. Jeug
dige Markertjes kwamen een bloemenmand aanbieden.
4MmM'
30. Langzaam liet Gonor het lichaam van het oude opperhoofd neerglijden op de
legerstede. Roerloos keek hij op hem neer. Eric eerbiedigde de smart van de jongen.
Onopgemerkt verliet hij de tent, begrijpend dat Gonor thans meer dan ooit behoefte
had om alleen te zijn. Een onwezenlijk gevoel had zich van de Noorman meester
gemaakt. Het was hem te moede of hij deze geweldige oude krijger, van wiens
leven en daden hij niets wist, juist op het moment van zifn dood volledig was gaan
begrijpen. Zo diep was de indruk welke de oude man op hem gemaakt had, dat hij
thans het troosteloze gevoel had een vriend verloren te hebben. Diens laatste blik
was voor hem geweest. En in zijn oren klonken de woorden nog na, welke de oude
krijger tot afscheid gemompeld had. Peinzend richtten zijn ogen zich op de onder
gaande zon, die bloedrood naar de horizon zonk, als een onwillekeurig symbool van
een vervagend leven. Hij klemde zijn handen samen.
Verberg zonder angst uw gelaat, o vader van de Steppen," mompelde de Noorman
hees. „Mijn belofte houdt stand. Ik zal waken over uw zoon
En uit de verte schenen vage stemmen zijn gefluisterde woorden te beantwoorden.
Een windstoot woei hem het vage rhythme van een ruiterslied tegengezongen door
krachtige jonge stemmen. Tegen de vuurrode zonsondergang tekenden zich plotseling
over de rand van de heuvels ruiters af, bewegende zwarte stippen in de verte, omwolkt
door stof, maar vol van de kracht der jeugdConor's krijgers naderden met de
achtergelaten kudde het kamp. Het scheen de Noorman eensklaps toe of er een
symbolische betekenis was in dit toneel van egji wegzinkende oüde dag en de jonge
figuren welke zich daaruit losmaakten
Geluiden achter hem brachten hem tot de werkelijkheid terug.
Gonor was zwijgend uit de tent gekomen. Zonder een woord kwam Onga hem
tegemoet en even hielden zij elkaar omklemd. Er was een ontroering in het beeld
van deze twee jonge mensen, die steun bij elkaar zochten tegen dc schaduw van
de dood, dat er een doodse stilte viel over de hen omringende nomaden, die waren
uilgelopen om het nieuwe opperhoofd te begroeten. Eindelijk maakte Gonor zich
los. Met inspanning van al zijn krachten beheerste hij zich en zijn gelaat verried
niets, al trilden zijn lippen ook even toen hij een krijger beval de grote lans, waar-
digheidsteken van het oude opperhoofd, uit de grond te trekken.
Zij keken allen toe hoe de lans dwars voor de tentopening werd gelegd
„Het jonge opperhoofd is practisch!" klonk eensklaps een koude stem. Gedane
zaken nemen geen keer, nietwaar? Waarom dan nog eerbied voor oude tekens?
Laat ik de eerste zijn die u mijn eerbied voor uw doorzicht betuig, broeder.!H
Toeghir was voor hem verschenen en keek zijn broer vleiend lachend aan
Door een tentoonstelling in Den Haag is onlangs de aandacht gevestigd op
zogenaamde schizophrene kunst. Het woord schizophreen, onverwachts
in de artistieke termentaal opgedoken, hoort thuis in de studeerkamer van
de psychiater, de medicus die zich bezig houdt met de genezing van geestes
zieken. Schizophrenic, uit het Grieks afgeleid, beduidt gespleten geestesleven.
Het is, ook bekend als dementia praecox, die meest voorkomende vorm van
krankzinnigheid. Maar dit doet er hier minder toe. De vragen, welke die
Haagse tentoonstelling onder de titel Beeldende expressie van geesteszieken"
opwierp, luidden: In hoeverre bestaat er verwantschap tussen de hedendaagse
kunst en geestelijke abnormaliteitZijn de moderne kunstenaars, die zulk
vreemd werk voortbrengenschizoïden, d.w.z. in aanleg schizophrenenof
populair gezegd: halve gekken? Kan werk van geesteszieken, zoals het op die
tentoonstelling te bewonderen was, nu werkelijk kunst zijn? En, als het kunst
is, is het dan ontstaan uit de normale of uit do abnormale impulsen can de gees
teszieke persoonlijkheid?
och is dit boek „Tegen den draad
in", ondanks de ongelukkige,
vooringenomen wijze van formu
leren, niet zo'n belachelijk en over
bodig werkstuk, als men uit het boven
staande wel zou afleiden.
Het bevat vijftig toelichtende platen
van „beeldende expressies" door kun
stenaars. kinderen en krankzinnigen
vervaardigd. De schrijver laat aan de
nand hiervan zien, „dat in de gehele
beeldende kunst der mensheid alle ken
merken woorden teruggevonden, die wij
ook aantreffen in het maaksel der
schizophrenen" en dat wij speciaal in
het tekenwerk van kinderen allerlei
typische uitdrukkingswijzen tegenko
men, die door de kunstenaars van het
officiële Expressionisme worden toege
past. Het kind verwaarloost de wetten
van het perspectief; het durft mensen
Een gedeelte van deze tamelijk on
vruchtbare vragen wordt door de kunst
zinnige Deurnese dokter Wiegersma
beantwoord, of beter becommenta
rieerd, in een breedvoerig opstel: „Te
gen den draad in. Een nieuw licht op de
kunst van wijzen en dwazen" 1). De
schrijver behoorde, met Hans Redeker
en prof. Kempe, tot de sprekers die in
het kader van de Haagse kunstmaand
(September) het abnormale in de he
dendaagse kunst tot zeer normale pro
porties hebben teruggebracht.
Dokter Wiegersma laat in zijn boek
de .nderlijk-simpele stelling gelden:
Kunst is kunst; geesteszieke, pathologi
sche of schizophrene kunst bestaat niet.
De s elling is niet te bewijzen; zij is
het standpunt, de persoonlijke zeker
heid, van waaruit Wiegersma „tegen de
draad in" gaat. „Dit boek wil geen be
wijzen leveren," zegt hij, „het wil over
tuigen; het wil stellingen als waarheden
verkondigen, waarvoor ten enenmale
bewijzen ontbreken." En in de inleiding
heet het: „Wij zullen u tonen op weten
schappelijke en voornamelijk op ge
voelsgronden, dat er geen schizophrene
kunst bestaat, dat de abnorme „kunst
mens" een fictie is."
Wiegersma's betoog voornamelijk op
gevoelsgronden gefundeerd), uitgaande
van een axioma, dat eigenlijk een dood
doener is (kunst kunst), en hieruit
onbewijsbare waarheden afleiden (schizo
phrene kunst bestaat niet), is als rede-
neermethode op zich al een tegendraads
geval Tegendraads is de schrijver,
waar hij zich door de luidruchtigheid
zijner vooropstellingen van de onbe
vangen onderzoeker onderscheidt. Dit
is de titel van Hoofdstuk I: „Waarin wij
de geloofszekerheid voor bepaalde za
ken als realiteit poneren en tevens me
dedelen, welke onze idee is betreffende
de menselijke ziel." En wat blijkt dan
„onze idee" betreffende de menselijke
ziel te zijn: „De ziel kent zichzelf door
haar ziel zijn" Welk een inzichtrijke
idee, zo ineens openbloeiend uit de in
leidende mededelingen, dat wij (wij
Wiegersma en wij katholieken) dualist
zijn en aannemen, dat de menselijke
ziel, zijnde een op
vorm, onsterfelijk is!
zichzelf staande
Advertentie
(Bekende Schriftelijke Cursus)
Vraagt ons prospectus: Middenstands
diploma, Algemene Ontwikkeling, Engels,
Handelscorresp. (FR., D„ NED., ENG.).
Soestdijkerstraatweg 83 Tel. 5432
en huizen doorzichtig te maken om het
inwendige te laten zien; het durft te
misvormen, hoofden eri handen naar
verhouding te groot te maken, onbe
langrijke details weg te laten; het durft
net als Picasso een gezicht van opzij
gezien twee ogen te geven. Het durft
onbewust alles wat de moderne kunste
naar ovprbcwust durft. Deze expressio
nistische durf, die volgens Wiegersma
geen kwestie van onmacht is, geldt ook
voor de tekenende schizophreen, evenals
voor de primitieve mens, die groteske
maskers maakte en voor de middeleeuw
se klerk, die de bedrijvigheid van een
complete burcht in een statisch minia
tuur wist uit te beelden.
Dokter Wiegersma heeft gelijk. En
in zoverre hij gelijk heeft, gaat hij, meen
ik, o<jk niet tegen de draad in. Want
dit is juist wat de laatste tijd meer en
meer duidelijk werd: De moderne kun
stenaars inspireren zich bewust op de
kinderfantasie, de middeleeuwse primi
tiviteit en de negerplastiek, omdat
daarin de artistieke expressie nog onge
dwongen, onberedeneerd en ongekun
steld leeft.
Dit teruggrijpen naar het eerste be
gin, zowel in de geschiedenis van de
mensheid als in die van de afzonder
lijke mens, naar dat eerste begin toen
de kunstdaad een overweldigend ont
dekking moet zijn geweest (een mens
kan in een paar lijnen, in een paar
woorden, in een paar rhythmen een
emotie vastleggen!) dit teruggrijpen
der oudgeworden wereldbewoners naar
hun jeugd wordt openhartig door hen
erkend. De kunstzinnige schizophreen
staat door zijn ziekte vrij dicht bij dit
artistieke jeugdstadium. Wat hij maakt
zal dus onwillekeurig verwant zijn aan
sommige uitingen van moderne kunst
en aan kinderwerk. Kunst is zieletaal,
aldus Wiegersma. Dit geldt ook voor
„Oké," zei Bill Kent. „En als de dames
en heren me nu willen verontschuldi
gen, dan zal ik mijn vrouw naar hui»
brengen. Ze wacht beneden op me".
Met die woorden verdween hij. Fred
die Mollinson trachtte te gaan zitten,
wankelde en miste zijn stoel. Hij werd
opgevangen door mevrouw Stubblefield.
Freddie Mollinson was flauwgevallen.
Teen mevrouw Stubblefield hem
overeind wilde helpen zeeg hij als een
zoutzak in elkaar.
Het bleek weer eens hoe slecht de
mens eigenlijk is. Het was een geluk
voor wat er over zou blijven van Fred
die's gevoel van eigenwaarde en trou
wens ook voor de waardigheid van de
meesten onzer, dat er geen foto's van
die maaltijd werden genomen. Op mijn
heer Stubblefield's gezicht lag iets dat
ik alleen maar als een boze grijns kan
betitelen en Milton Miner keek niet
minder snood. En ik zelf moet, op zijn
zachtst uitgedrukt, ook geamuseerd
hebben gekeken. Het was de eerste keer
sinds mensenheugenis, dat Freddie wer
kélijk op zijn nummer was gezet. En het
was zonder twijfel ook de eerste keer,
dat Theodore Hallet een kan ijswater
pardoes in het gezicht van een gast
moest gooien, zonder rekening te hou
den met het tapijt. Theodore is erg
zorgzaam voor zijn eigendommen. De
enigen, die niet als hansworsten grijns
den, waren Joe Kramer, die totaal ver
bijsterd scheen en mevrouw Stubble
field, die, behalve Freddie, haar glar
wijn in haar schoot had gekregen en
die de wijn opbette met een servet,
waarop ze vervolgens enkele zoutvaatjes
omkeerde opdat het niet zou vlekken,
wat heel netjes van haar was.
Ellery Seymour hielp Theodore de
levensgeesten van Freddie opwekken,
hoewel ik de indruk had, dat Freddie er
niets op tegen gehad zou hebben, als zijn
levensgeesten voor immer waren blijven
sluimeren.
„Het lijkt me tactischer, dat we ons
verwijderen", zei ik, opstaande. Ik twij
felde er niet aan, dat Freddie ons geen
van allen die avond nog wenste te zien,
als hij ons tenminste ooit nog onder de
ogen zou durven komen.
Seymour keek mij over de rand van de
tafel aan. „Hij heeft toch geen hartkwaal,
wel?"
„Zouden we niet liever eerst vaststel
len of hij een hart heeft?" vroeg Milton
Minor koeltjes.
„Volgens mij moet hij in bed, tot we
een dokter hebben gehaald. Theodore
Hallet keek nerveus rond. „Waar is Do
rothy? Zij weet altijd wat je in zulke
gevallen moet doen."
„Hier ben ik.'' Dorothy trad binnen,
kalm en beheerst. „Misschien wil mijn
heer Kramer helpen, hem naar boven te
brengen. Over een paar minuten is hij
weer de oude. En intussen kunnen wij
rustig koffie gaan drinken."
Zij scheen de algemene waardigheid te
herstellen. Toen ik omkeek, werd Fred
die al de kamer uitgedragen om langs de
achtertrap naar boven gebracht te wor
den. Dit was werkelijk een nieuwe erva
ring en Freddie's leven werd onbetwist
baar verrijkt, wat men ook tegen deze
geneeswijze in te brengen mocht hebben.
„Dat ik dat moest missen", fluisterde
Dorothy mij toe, toen ik, mijnheer Stub
blefield volgend naar de deur, haar pas
seerde. „Ik hoop alleen maar, dat ze hem
waard is. Hij is een goeie jongen, wer
kelijk een goeie jongen."
Mijnheer Stubblefield begaf zich naar
de andere kant van de kamer. „Ik mag
die jongen wel", zei hij hartelijk. Hij ging
voor de haard zitten, nog beminnelijker
en mededeelzamer dan hij tijdens het
diner was geweest. ,,Dat is een man, die
ik in mijn zaak kan gebruiken. Ik ge
loof, dat ik hem dat maar eens ga ver
tellen.''
Mijnheer Seymour schudde het hoofd.
„Ik zou het liever niet doen, E. B. Of je
moet Kramer meenemen. Laat de zaak
eerst 'n paar dagen bezinken."
„Ik ben het met Ellery eens, E. B.", zei
Dorothy. „Ik heb nooit beseft, wat er in
ons tuinhuis school. Ik dacht dat het een
gewoon huisdier was, zoals Theodore of
Milton, of u, E. B. U bent toch huiselijk?"
„Ik begrijp niet, waarom er mensen
zijn, die denken, dat E. B. geen volmaakt
echtgenoot is", zei mevrouw Stubble
field scherp, ,,'t Enige, waar ik last mee
heb is, dat hij nooit aan zijn gezondheid
denkt. Hij werkt zich dood. Daarom wil
ik hem ook geen president van de Vere
nigde Staten laten worden. Dat heb ik
trouwens al tegen mijnheer Hallet ge
zegd. Hij zou zich in een jaar dood ge
werkt. hebben."
Mijnheer Stubblefield lachte haar toe
met iets. dat voor het eerst op echte
vrolijkheid leek. „Ieder heeft zo zijn
eigen beweegredenen", zei hij. Toch lok
te de idee hem aan.
„Ik ben bang, dat het een erge slag
voor Theodore zal zijn, mevrouw
Stubblefield", zei Dorothy.
Mevrouw Stubblefield schudde het
hoofd. „Neen", zei ze.
Ellery Seymour fronste zijn yoor-
hoofd. Tot nog toe was het niet bij mij
opgekomen, dat hij er wel eens aan
gedacht kon hebben, samen met zijn pa
troon het Witte Huis te bezetten. Naast
mij zat Milton Minor weer kringetjes
te blazen, ditmaal trachtend zijn eigen
kop koffie te vangen. Voordat iemand
van ons zo beleefd had kunnen zijn te
proberen Mutton te bewegen, haar be
zwaren opzij te zetten en haar man
president te laten worden, kwamen
Theodor en Joe Kramer binnen. Theo
dore zag er meer uit dan ooit als een
spitsmuis en minder dan ooit als een
volksleider uit.
„Hij gaat naar huis", zei hij. „Ik
dacht eigenlijk, dat er iemand met hem
mee moest gaan, maar hij is erg vast
beraden. Hij wil alleen gaan".
„Dan zou ik me er verder maar geen
zorg over maken, liefste", zei Dorothy.
„Maar ik maak mij wel bezorgd.
Weet je dat hij een revolver bij zich
draagt? Hij zegt. dat hij die altijd bij
zich heeft. Heus Dorothy, ik vind, dat
hij zich nogal vreemd gedraagt. Hij had
het over „het Beest". Hij zei, dat hij
hem droeg om ..het Beest".
Dorothy schonk hem en Joe Kramer
lachend een kop koffie in.
„Daarmee bedoelt hij de mensheid,
liefste", zei ze. „Freddie is bang, dat
iemand hem zijn geld zal afnemen. Ik
stel me Freddie al voor op de bres voor
zijn bestaan",
(Wordt vervolgd)
de schizophreen. Diens kunst groeit,
evengoed als wiens kunst ook, „uit de
sterke wil dc emotie om te zetten in
geordende stof." Dit alles is aanvaard
baar, echter niet opzienbarend. Wiegers
ma vergeet echter één gewichtig woord
tor tafel te brengen: het woord talent
Hij erkent (terecht) geen abnormale of
zophrenen.
Nu vraag ik mij af: Ervaart dokter
schizophrene kunst. Wél kunst van schi-
Wiegersma, deze „kunst van schizophre
nen" vergelijkend met de uitingen van
moderne kunstenaars, geen verschil in
talent, in klaarheid, in belangrijkheid
van hetgeen wordt uitgedrukt? Al is
alle kunst zieletaal. daarom is alle ziele
taal toch nog geen kunst! Het gaat hier
niet om een definitie. Het is ook geen
vitlust van mij. Ik acht heel dit geschrift
echter een uit de weg gaan van de
kernvraag: Is datgene wat die sehizo-
phrenen aan kunst fabriceren nu ook
werkelijk kunst? Het is natuurlijk geen
andersoortige kunst. Want, naar Wie
gersma's gevleugeld woord: kunst is
kunst. Maar alle op papier geworpen
grillen, gevoelens, angsten of nachtmer
ries van een geesteszieke, met hoeveel
interesse men er ook nota van kan ne
men. worden toch pas kunst, wanneer
ze tot die geheimzinnige spanning tn
helderheid zijn uitgekristalliseerd, die Ct
is een groot woord) schoonheid heet.
En is dit kristallisatieproces in de on
derhavige gevlllen reëel mogelijk?
Ook voor het werk van kinderen
geldt dit. De kinderfantasie uit zich
soms wonderlijk. Dokter Frederik van
Eeden heeft het eens voor de rechten
van De Kleine Johannes opgenomen.
Dokter Hendrik Wiegersma neemt het
thans ook op voor het kind. Terecht, te
waarderen en met veel smaak voor het
fantastische. Zelf is hij een begaafd
kunstenaar, wiens portretten en land
schappen machtige gemoedsbewegingen
De bosjesman van Carabas. praehistori-
sche tekening uit Barkly Oost Z. A.
(Illustratie uit het boek Tegen de
draad in".)
uitdrukken. Ik meen, dat hij met dii
dreunende betoog „Tegen den draad in"
zijn goede doel voorbijschiet. Dit
jammer, want zijdelings kon dit boel
ook voor een inzicht in de moderne ro
man- en dichtkunst belangwekkenc
Zljn' NICO VERHOEVEN
Uitgeverij Paul Brand. Bussum 1950
„Ik ben een echte Ier, want mijn
ouders kwamen uit Yorkshire" heeft
Bernard Shaw, die te Dublin geboren
was, op 26 Juli 1856, eens over zich
zelf gezegd. Deze manier van spreken
is typerend voor heel zijn -stijl. Hij is
de meester van de flitsende paradox
geweest, vooral in de toneeldialoog of
in het korte aphorisme. In dit opzicht
leek hij onuitputtelijk.
Zijn Ierse afkomst en opvoeding ga
ven hem een eigenaardige gestrengheid
van oordeel over het algemene leven
mee. De grootste stuwkracht van zijn
gedachtengang was dit zogenaamde pu
ritanisme van een in Ierland geboren
zoon van Engelse ouders. Hem mis
haagde het leven, gelijk hij het om zich
heen zag. hoewel het hem op zichzelf
niet aan levensliefde ontbrak. Maar hij
kon de onnodige ellende van de armen
niet aanzien. In feite was hij een zeer
strijdbare natuur met een uiterst ge
scherpt gevoel voor verhoudingen en
betrekkingen, zodat hij zich niet geroe
pen achtte, een grote maatschappelijke
omwenteling tot stand te brengen, doch
gedurig de gedachten verdedigde, die
achter zulk een omwenteling, werkzaam
zouden kunnen zijn.
In wezen zijn het de gedachten van
het cosmopolitische tijdperk, dat aan
de eerste wereldoorlog is voorafge
gaan. Het was de periode, waarin de
toneelkunst in alle landen het voer-
middel was van grote maatschappe
lijke denkbeelden. Op alle theaters
van Europa werd Ibsen gespeeld en
Wilde en Maeterlinck en d'Annunzio,
eigenlijk individualisten, maar die uit
hun individueel standpunt het raad
sel van de menselijke samenleving
trachtten te beoordelen.
Als dramaturg sluit Bernard Shaw
zich bij deze meesters aan. Hij overtreft
hen allen in de kunst van het toneel
schrijven. Dit betekent dan: het schrij
ven van een taal. die gemakkelijk en
overtuigend over het voetlicht komt.
Wat de uitbeelding zijner toneelfiguren
betreft, wordt hij door zijn vermogen
om een uiterst levendige dialoog te
schrijven blijkbaar gehinderd in de ka
rakteristiek. Dat hij van Julius Cae
sar nauwelijks meer dan een verwikkel
de malloot maakte, kan men op reke
ning van zijn satyrische verve schrij
ven, maar meestal komen zijn helden
te dicht in de sfeer van het kluchtige
of het al te paradoxale. Zijn geest over-
schittert hem. Hun persoonlijkheid ver
dwijnt te zeer onder de woordenvloed,
die hun schepper hun meegeeft.
Tot op zekere hoogte kan de figuur
van Jeanne d'Arc worden uitgezon
derd. Ook in dit stuk, Saint Joan, is te
veel eigenwijze redenering, maar
Shaw heeft de verheven eenzaamheid
van de Heilige aangevoeld en ken
baar gemaakt. Te midden van het ge
wriemel der belanghebbenden, die
ieder een eigen aannemelijk, doch on
volkomen en betrekkelijk standpunt
verdedigen, vertegenwoordigt het Lo-
tharingse meisje de volstrekte levens
kracht, waarin Shaw geloofde.
Ook dit geloof in de Levenskracht be
hoort tot het cosmopolitische tijdperk.
Men kan er de ontwikkelingsleer bijha
len en zich op Bergson beroepen om die
Levenskracht te omschrijven, maar bij
Shaw doet zij dienst als een plaatsver
vanger van het Goddelijke.
Buitengewoon vruchtbaar is het ta
lent van Shaw geweest. Ook als pole
mist en als ontwerper van allergrap
pigste ingezonden stukken wist hij het
Engelse publiek onophoudelijk te ver
bluffen door zijn verrassende invallen.
Hij genoot een populariteit in zijn land
en daarbuiten, die men het best met de
roem van de oude Voltaire vergelijken
kan. Opmerkelijk is echter de gedurige
polemiek tussen Bernard Shaw als ver
dediger van een heel bijzonder purita
nisme, ook in het maatschappelijke, en
Chesterton als bestrijder hiervan. De
beide geestige mannen waardeerden el
kander zeer hoog, hoewel zij elkanders
inzichten met geest en hartstochten be
streden.
George Bernard Shaw, de Ierse schrijver, die Donderdag in zijn landhuis Ayot
St Law ren is overleden, op zijn doodsbed.