fric de noorman: i Dokter Wiegersma gaat tegen de draad in De grote misdaden van een kleine man I BIJ DE DOOD VAN G. B. SHAW Gevaarlijke propaganda BLOEMEN EN GASTEN VOOR SIJTJE 25 jaar zakenvrouw op Marken Eén kunst van kinderen, wijsen en dwazen Tegendraads betoog T' RESA - HILVERSUM Illustratie LITERAIRE KRONIEK Strijdbare natuur met uiterst gescherpt gevoel voor betrekkingen ZATERDAG 4 NOVEMBER 1950 PAGINA 3 HR» Mi is Vroeg donker in de winter... ATHOLIEKE FEESTMAAL MET 29 DRANKEN uéMËMmt v IB Mm K9BÜÜR Geslaagd dank zij 16 door LESLIE FORD Advertentie moor de avond vliegt om in gezelschap van een prachtig tijdschrift vol actuele foto's en gedegen artikelen, zoals "S Abonnementsprijs 25 ct. per weelf De juiste methode om zijn eigen ge luk te behouden en te verdiepen is zijn ideaal zo hoog mogelijk te stellen en er naar te streven anderen gelukkig te maken. Dit is een simpele waarheid, die alleen maar te vaak ver geten wordt. Wanneer wij de definities bekijken, die van „geluk" gegeven zijn, dan blijkt er op de duur geen zo bevre digend te zijn als „rust in het bezit". Maar daarbij moet dan direct worden aangemerkt, dat het bereiken van deze rust helemaal niet alle verdere activiteit overbodig maakt. Ook het werkelijke, ware geluk streeft voortdu rend naar uitbreiding in diepte en breedte, in intensiteit, en boven alles naar mededeling aan anderen. Zodra deze blijvende inspanning ont breekt, krijgen wij met verzadiging te doen, waardoor wij onvermijdelijk af glijden naar egoïsme, genotzucht en on verschilligheid. Aan deze algemene wet ontkomt niemand. Stilstand is achteruit gang. Zowel voor de afzonderlijke mens als voor het leven van een heel volk. Voor dit laatste is het van vitaal be lang in te zien, dat het voornaamste doel van elke inspanning de vooruit gang van de beschaving is. Dat is een nationaal belang. Maar dit zal echter slechts vruchtbaar kunnen worden voor individu en gemeenschap, wanneer het gebaseerd wordt op de grondbeginselen van het Christendom als op zijn uit gangspunt. Do geschiedenis bewijst, dat de volkeren der christelijke beschaving daaruit hun energie en hun macht heb ben geput. De christelijke wereldbeschouwing wijst met alle beslistheid een extensieve landhongerpolitiek af en legt alle na druk op de intensieve verovering van de geest. De fanatiekste vijand van dit levens doel van het Christendom is in de mo derne tijd de totalitaire. dictatoriale staat Wij mogen ons wel ontslagen ach ten van de plicht dit nog nader te be wijzen. Er zal wel niemand zijn, die zonder afschuw kan terugdenken aan de mensonterende ervaringen, die wij hebben opgedaan met het Nazidom. En de tegenwoordige communistische werelddreiging is zo mogelijk nog een aantal graden erger en dwingt de hele vrije wereld op afweermogelijkheden haar krachten te concentreren, die veel beter en gezonder gericht zouden moe ten zijn op een vreedzame ontwikkeling der cultuur. Een wezenlijk onderdeel van de me thoden der Nazi's en der communisten wordt gevormd door hun propaganda. Wij kunnen ons daarvan moeilijk scherp genoeg bewust zijn en er nauwelijks fel genoeg tegen waarschuwen. Niets minder dan een lévenskwestie is het ons tegen dit zeer w e r k e 1 ij- k e, èn dagelijkse gevaar te wapenen en ons standpunt er tegenover te bepalen. Zonder overdrijving kunnen wij zeg gen, dat de propagandamethoden van de moderne dictatoriale en totalitaire staat de gevaarlijkste tyrannie van deze tijd uitmaken.^ In wezen immers is deze propaganda niets anders dan een middel om de burger te dwingen zijn instemming te betuigen met het partijbeleid. Om dit doel te bereiken schrikt men voor geen enkel middel terug. Hoe on verantwoordelijk en mensonterend het optreden ook is, zolang dit doel maar bereikt wordt, heten alle middelen goed". Bovendien stelt men zich met eens tevreden met louter gehoorzaam heid aan de gegeven bevelen, men eist zelfs goedkeuring en vertrouwen, waar bij de eigen, persoonlijke over.i1!'l? geen recht van bestaan heeft. Als hei niet zo in-tragisch was, zou het lach wekkend zijn herhaaldelijk te moeten constateren, met welke onbeschaamde huichelachtigheid men beweert hoge prijs te stellen op „vrijwillige" instem ming. Waar die echter ontbreekt, dwingt men ze eenvoudig af op elke denkbare wijze. Het er in hameren van bepaalde ideeën, het verspreiden van valse be richten en het in een verkeerd daglicht stellen van feiten mogen in dit verband nog zeer zachtzinnige methoden heten. Door een uiterst strenge censuur maakt men alle corrigerende inlichtingen van de buitenwereld onmogelijk. Het doel van dit alles is de hele mens in zijn greep te krijgen, zijn in wendige vrijheid incluis, door middel van een volledige wereldbeschouwing, die elke concurrentie uitsluit en ver biedt, en die zo totaal mogelijk in strijd is met het Christendom. Wij dienen ons ernstig rekenschap te geven van het feit, dat wij ook 1 n ons land leven in een sfeer van propaganda, waartegen wij voortdurend op onze hoede moeten zijn door onver moeide waakzaamheid en strijd. Voor zover het feiten betreft zullen wij meestal ons oordeel hebben uit te stellen tot wij de mogelijkheid bezitten ze te controleren. Op het terrein der ideeën en der levensopvattingen echter ligt onze grootste kans tot krachtig ver zet. En hier gaat het er niet op de eerste plaats om, zoals de totalitaire en dicta toriale staat doet met zijn eigen ideo logie. de waarde en de waarheid van het Christendom te bewijzen door het succes van zijn leer. Ook zonder dat blijven Ohristus' woorden „de weg. de waarheid en het leven". Op deze over tuiging moet de basis van onze verdedi ging rusten. Op dit fundament dient dan, vooral met het oog op de propa ganda die zich rechtstreeks tegen godsdienstige -waarheden keert, een betonnen vesting van diep-over- tuigd principieel-christelijk leven en degelijke geloofskennis te worden ge bouwd. De innerlijke kracht tot blijvend ver zet en de mogelijkheid leugen van waarheid te onderscheiden terwijl men ook weet waarom zijn anders niet denkbaar. In het gemis daarvan ligt onze groot- *te zwakte. En onverschilligheid daar voor is in de gegeven omstandigheden zonder meer misdadig. L. Wij zouden naar Josef Baar zijn gegaan, gisteravond, in 't Ge kroonde Spinnewiel, om Ween- se liedjes te horen, maar op het laatste ogenblik riep de agenda ons tot de orde: Si.jtje Boes, de ongekroonde ko ningin van Marken, verwachtte ons in audiëntie. Zij vierde immers haar 25- jarig regeringsjubilé, een kwart eeuw zakenvrouw op het eiland en als zo danig populair tot ver over onze gren zen. Als vreemdelingen op Marken voet aan wal zetten, staan ze om zo te zeggen meteen bij Sijtje binnen, die pal aan de haven haar welbeklante shops drijft, van waaruit de souvenirs naar aller heren landen gaan. En me nigeen bewaart ook persoonlijke her innering aan die struise eilander Wal- küre, die vloeiend Frans, Duits en En gels spreekt en over een vlotheid en zakelijk inzicht beschikt, een kijk op de dingen, welke haar gasten boeit en haar nering bevordert, maar waar het eiland zélf niet altijd van terug had. Daar heeft Sijtje in de loop der jaren eigenlijk maar één tegenspeler gehad van haar portuur: veldwachter Tintel. Het conflict TintelBoes nam drama tische vormen aan, want telkens weer wist de man der wet de blondgelokte tovernimf te strikken in het net der eilander politie-verordening, dat zéér fijn gemaasd is. Zo was Sijtje lange tijd de meest be keurde vrouw van Nederland en dat duurde tot veldwachter Tintel werd overgeplaatst. Maar thans op haar zil veren jubilé mocht zij zich er op be roemen de meest gefotografeerde te zijn, want een legertje fotojournalisten stak in deze dagen naar het eiland over en richtte op haar zijn batterijen. Vooral gisteren, op de grote dag, was het overvol in Sijtje's pronkvertrek, waar de jubilaresse, gekleed in alle kleuren van de regenboog, recipieerde en telkens weer de lampen flitsten in het hevig gedrang. Nog nooit werden op het eiland zoveel bloemen bezorgd en elk bootje weer bracht nieuwe Boesgangers aan, die zich door een zwerm confettikinderen moesten wrin gen, voor Sijtje's woning op post met rode neuzen van regen en wind tussen hun verwaaide lokken, maar evengoed popelend van nieuwsgierigheid. Ook het bootje, dat ons in de late middag naar het eiland bracht, zat in het kneuterig knusse roefje vol men sen. Er waren mannen en jongens bij in overall, die van hun werk kwamen, en de dartele verschijning van een Markerinnetje, dat een blauw jasje van plastic droeg, waar het coloriet van het costuum doorheen blonk, ter wijl de kuif van haar stijle ponnie grappig vóór uit het kapje wipte. Zij keek met glinsterende ogen naar een drietal lieden, twee violen en een bas, dat kleumerig bij het kacheltje hokte, instrumenten in de arm. Die gingen kennelijk naar het feest, evenals een man met een reusachtig bloemstuk op de knie, die zich later ontpopte als Sijtje's masseur. Hij ging haar per soonlijk gelukwensen, want zij was zijn enige particuliere patiënt op het eiland, zo vertelde hij, de rest was in het fonds. Het bootje slingerde over een knorrige zee naar Marken en de man van de Maatschappij, jekker over pofbroek en smalle kousebenen als een aangeklede mier, kwam het koppen- geld heffen, dubbeltje van elkeen, die niet op het eiland hoorde. Het weer bij aankomst op Marken was bar en boos. De Gouwzee leek een donker gat, waarin de lichten van Volendam als een glinsterend snoer waren uitgehangen. Manvolk stond op een beursie in de luwte van Sijtje's shop, maar men hoorde alleen hun stemmen een beetje grommig in de wind. Her en der blonk licht achter een venster. De stoet van feestgangers bewoog zich van Sijtje's woning naar Hotel de Jong, waar de tafels stonden gedekt voor 160 gasten. Of het meisje Glumdalglitch uit Gulliver's' reizen hier serveerde, zo wachtten er mon sterkruiken Bols, die elke Marker bij zijn entree met heide handen van tafel lichtte en even schudde aan het oor, terwijl hij de ogen ten hemel sloeg. Er lagen ook menu's op de borden, die echter geen spijzen vermeldden, maar slechts een opsomming van liefst 29 dranksoorten, van Chocomel tot Par- fait-amour. En eindelijk stonden er de traditionele kommen vol boerenjon gens, zilveren lepel erin, die straks van mond tot mond zouden gaan. Sijtje zelf was omstuwd door een keur van jonge meisjes, prinsesjes van het groene eiland in haar basse pronk, Tijne van Hilletje's allemaal, het blon de, bruine, donkere zijig glanzende haar weelderig op de schouders. Zij hadden grote ogen van pret en blosjes van louter emotie. Wat ruiken jullie lekker, complimenteerden wij hen. Ga weg man, dat zijn de bloemen, weer den ze af: wij hebben zoiets niet nodig. En inderdaad, reeds hun moeders had den het Brusse verzekerd: Wij hebben locht genoeg van ons eigen. Zo is het ook, zij hadden allen iets geurigs, iets zonnigs, iets van een frisse bries, zoals die over het eiland waait. De meisjes, met witte sloofjes voor, bedienden de gasten, onder wie een boot vol uit Vo lendam, allemaal zakenvrienden van Sijtje, Ali Spaander in het midden, die voor deze éne dag hun traditionele re serve tegenover de buur lieten varen. Natuurlijk verscheen ook Nicolaas Kroese, blakend en zwierig gelokt, in purper pilo gekleed: Odysseus zefl, die Circe kwam begroeten. Hun accolade deed nogmaals de fotografen toesprin gen, terwijl Sijtje en Nico elkaar een knipoog gaven, beiden wetende wat een Yank waard is. Het laatste bootje bracht ons te vroeg van Marken weg, terwijl het maal pas langzaam op gang kwam. Er was muziek en er werd gezongen uit speciaal voor dit feest vervaardigde liederenbundels, waarin o.m. de Mar ker Polonaise, het Huisje aan de Ha ven en de Schlager van de dag, op de wijs van Ons Prinsje: 't Is Sijt! De ju bilaresse glorieerde. Zij zat daar in haar rijkste rijlèf en mooiste orna menten van borstlappie en baaw en halsdoek Van onder haar kap vielen de blonde pijpekrullen tot op haar borst. Zij was als een exotische bloem, een orchidee, die bloeide in de bonte tuin van het eiland. En overal waar men keek vlinderden de kleuren der vrouwelijke gasten naast stemmig don kerpaars van de mannen boven hun vlaggerood middel. En als laatste beeld namen wij van Sijtje's feest de reidans der Marker meisjes mee, als uit de op voering van een sprookje, waar men in onze barre tijd nauwelijks meer in geloven kan. -v. Gisteravond werd in hotel De Jong op het eiland Horken het 25-jarig jubileum van Sijtje Boes op feestelijke wijze herdachtDe over de gehele wereld bekende „zaak" van Sijtje, waar men allerlei snuisterijen kopen kun, was versierd. Jeug dige Markertjes kwamen een bloemenmand aanbieden. 4MmM' 30. Langzaam liet Gonor het lichaam van het oude opperhoofd neerglijden op de legerstede. Roerloos keek hij op hem neer. Eric eerbiedigde de smart van de jongen. Onopgemerkt verliet hij de tent, begrijpend dat Gonor thans meer dan ooit behoefte had om alleen te zijn. Een onwezenlijk gevoel had zich van de Noorman meester gemaakt. Het was hem te moede of hij deze geweldige oude krijger, van wiens leven en daden hij niets wist, juist op het moment van zifn dood volledig was gaan begrijpen. Zo diep was de indruk welke de oude man op hem gemaakt had, dat hij thans het troosteloze gevoel had een vriend verloren te hebben. Diens laatste blik was voor hem geweest. En in zijn oren klonken de woorden nog na, welke de oude krijger tot afscheid gemompeld had. Peinzend richtten zijn ogen zich op de onder gaande zon, die bloedrood naar de horizon zonk, als een onwillekeurig symbool van een vervagend leven. Hij klemde zijn handen samen. Verberg zonder angst uw gelaat, o vader van de Steppen," mompelde de Noorman hees. „Mijn belofte houdt stand. Ik zal waken over uw zoon En uit de verte schenen vage stemmen zijn gefluisterde woorden te beantwoorden. Een windstoot woei hem het vage rhythme van een ruiterslied tegengezongen door krachtige jonge stemmen. Tegen de vuurrode zonsondergang tekenden zich plotseling over de rand van de heuvels ruiters af, bewegende zwarte stippen in de verte, omwolkt door stof, maar vol van de kracht der jeugdConor's krijgers naderden met de achtergelaten kudde het kamp. Het scheen de Noorman eensklaps toe of er een symbolische betekenis was in dit toneel van egji wegzinkende oüde dag en de jonge figuren welke zich daaruit losmaakten Geluiden achter hem brachten hem tot de werkelijkheid terug. Gonor was zwijgend uit de tent gekomen. Zonder een woord kwam Onga hem tegemoet en even hielden zij elkaar omklemd. Er was een ontroering in het beeld van deze twee jonge mensen, die steun bij elkaar zochten tegen dc schaduw van de dood, dat er een doodse stilte viel over de hen omringende nomaden, die waren uilgelopen om het nieuwe opperhoofd te begroeten. Eindelijk maakte Gonor zich los. Met inspanning van al zijn krachten beheerste hij zich en zijn gelaat verried niets, al trilden zijn lippen ook even toen hij een krijger beval de grote lans, waar- digheidsteken van het oude opperhoofd, uit de grond te trekken. Zij keken allen toe hoe de lans dwars voor de tentopening werd gelegd „Het jonge opperhoofd is practisch!" klonk eensklaps een koude stem. Gedane zaken nemen geen keer, nietwaar? Waarom dan nog eerbied voor oude tekens? Laat ik de eerste zijn die u mijn eerbied voor uw doorzicht betuig, broeder.!H Toeghir was voor hem verschenen en keek zijn broer vleiend lachend aan Door een tentoonstelling in Den Haag is onlangs de aandacht gevestigd op zogenaamde schizophrene kunst. Het woord schizophreen, onverwachts in de artistieke termentaal opgedoken, hoort thuis in de studeerkamer van de psychiater, de medicus die zich bezig houdt met de genezing van geestes zieken. Schizophrenic, uit het Grieks afgeleid, beduidt gespleten geestesleven. Het is, ook bekend als dementia praecox, die meest voorkomende vorm van krankzinnigheid. Maar dit doet er hier minder toe. De vragen, welke die Haagse tentoonstelling onder de titel Beeldende expressie van geesteszieken" opwierp, luidden: In hoeverre bestaat er verwantschap tussen de hedendaagse kunst en geestelijke abnormaliteitZijn de moderne kunstenaars, die zulk vreemd werk voortbrengenschizoïden, d.w.z. in aanleg schizophrenenof populair gezegd: halve gekken? Kan werk van geesteszieken, zoals het op die tentoonstelling te bewonderen was, nu werkelijk kunst zijn? En, als het kunst is, is het dan ontstaan uit de normale of uit do abnormale impulsen can de gees teszieke persoonlijkheid? och is dit boek „Tegen den draad in", ondanks de ongelukkige, vooringenomen wijze van formu leren, niet zo'n belachelijk en over bodig werkstuk, als men uit het boven staande wel zou afleiden. Het bevat vijftig toelichtende platen van „beeldende expressies" door kun stenaars. kinderen en krankzinnigen vervaardigd. De schrijver laat aan de nand hiervan zien, „dat in de gehele beeldende kunst der mensheid alle ken merken woorden teruggevonden, die wij ook aantreffen in het maaksel der schizophrenen" en dat wij speciaal in het tekenwerk van kinderen allerlei typische uitdrukkingswijzen tegenko men, die door de kunstenaars van het officiële Expressionisme worden toege past. Het kind verwaarloost de wetten van het perspectief; het durft mensen Een gedeelte van deze tamelijk on vruchtbare vragen wordt door de kunst zinnige Deurnese dokter Wiegersma beantwoord, of beter becommenta rieerd, in een breedvoerig opstel: „Te gen den draad in. Een nieuw licht op de kunst van wijzen en dwazen" 1). De schrijver behoorde, met Hans Redeker en prof. Kempe, tot de sprekers die in het kader van de Haagse kunstmaand (September) het abnormale in de he dendaagse kunst tot zeer normale pro porties hebben teruggebracht. Dokter Wiegersma laat in zijn boek de .nderlijk-simpele stelling gelden: Kunst is kunst; geesteszieke, pathologi sche of schizophrene kunst bestaat niet. De s elling is niet te bewijzen; zij is het standpunt, de persoonlijke zeker heid, van waaruit Wiegersma „tegen de draad in" gaat. „Dit boek wil geen be wijzen leveren," zegt hij, „het wil over tuigen; het wil stellingen als waarheden verkondigen, waarvoor ten enenmale bewijzen ontbreken." En in de inleiding heet het: „Wij zullen u tonen op weten schappelijke en voornamelijk op ge voelsgronden, dat er geen schizophrene kunst bestaat, dat de abnorme „kunst mens" een fictie is." Wiegersma's betoog voornamelijk op gevoelsgronden gefundeerd), uitgaande van een axioma, dat eigenlijk een dood doener is (kunst kunst), en hieruit onbewijsbare waarheden afleiden (schizo phrene kunst bestaat niet), is als rede- neermethode op zich al een tegendraads geval Tegendraads is de schrijver, waar hij zich door de luidruchtigheid zijner vooropstellingen van de onbe vangen onderzoeker onderscheidt. Dit is de titel van Hoofdstuk I: „Waarin wij de geloofszekerheid voor bepaalde za ken als realiteit poneren en tevens me dedelen, welke onze idee is betreffende de menselijke ziel." En wat blijkt dan „onze idee" betreffende de menselijke ziel te zijn: „De ziel kent zichzelf door haar ziel zijn" Welk een inzichtrijke idee, zo ineens openbloeiend uit de in leidende mededelingen, dat wij (wij Wiegersma en wij katholieken) dualist zijn en aannemen, dat de menselijke ziel, zijnde een op vorm, onsterfelijk is! zichzelf staande Advertentie (Bekende Schriftelijke Cursus) Vraagt ons prospectus: Middenstands diploma, Algemene Ontwikkeling, Engels, Handelscorresp. (FR., D„ NED., ENG.). Soestdijkerstraatweg 83 Tel. 5432 en huizen doorzichtig te maken om het inwendige te laten zien; het durft te misvormen, hoofden eri handen naar verhouding te groot te maken, onbe langrijke details weg te laten; het durft net als Picasso een gezicht van opzij gezien twee ogen te geven. Het durft onbewust alles wat de moderne kunste naar ovprbcwust durft. Deze expressio nistische durf, die volgens Wiegersma geen kwestie van onmacht is, geldt ook voor de tekenende schizophreen, evenals voor de primitieve mens, die groteske maskers maakte en voor de middeleeuw se klerk, die de bedrijvigheid van een complete burcht in een statisch minia tuur wist uit te beelden. Dokter Wiegersma heeft gelijk. En in zoverre hij gelijk heeft, gaat hij, meen ik, o<jk niet tegen de draad in. Want dit is juist wat de laatste tijd meer en meer duidelijk werd: De moderne kun stenaars inspireren zich bewust op de kinderfantasie, de middeleeuwse primi tiviteit en de negerplastiek, omdat daarin de artistieke expressie nog onge dwongen, onberedeneerd en ongekun steld leeft. Dit teruggrijpen naar het eerste be gin, zowel in de geschiedenis van de mensheid als in die van de afzonder lijke mens, naar dat eerste begin toen de kunstdaad een overweldigend ont dekking moet zijn geweest (een mens kan in een paar lijnen, in een paar woorden, in een paar rhythmen een emotie vastleggen!) dit teruggrijpen der oudgeworden wereldbewoners naar hun jeugd wordt openhartig door hen erkend. De kunstzinnige schizophreen staat door zijn ziekte vrij dicht bij dit artistieke jeugdstadium. Wat hij maakt zal dus onwillekeurig verwant zijn aan sommige uitingen van moderne kunst en aan kinderwerk. Kunst is zieletaal, aldus Wiegersma. Dit geldt ook voor „Oké," zei Bill Kent. „En als de dames en heren me nu willen verontschuldi gen, dan zal ik mijn vrouw naar hui» brengen. Ze wacht beneden op me". Met die woorden verdween hij. Fred die Mollinson trachtte te gaan zitten, wankelde en miste zijn stoel. Hij werd opgevangen door mevrouw Stubblefield. Freddie Mollinson was flauwgevallen. Teen mevrouw Stubblefield hem overeind wilde helpen zeeg hij als een zoutzak in elkaar. Het bleek weer eens hoe slecht de mens eigenlijk is. Het was een geluk voor wat er over zou blijven van Fred die's gevoel van eigenwaarde en trou wens ook voor de waardigheid van de meesten onzer, dat er geen foto's van die maaltijd werden genomen. Op mijn heer Stubblefield's gezicht lag iets dat ik alleen maar als een boze grijns kan betitelen en Milton Miner keek niet minder snood. En ik zelf moet, op zijn zachtst uitgedrukt, ook geamuseerd hebben gekeken. Het was de eerste keer sinds mensenheugenis, dat Freddie wer kélijk op zijn nummer was gezet. En het was zonder twijfel ook de eerste keer, dat Theodore Hallet een kan ijswater pardoes in het gezicht van een gast moest gooien, zonder rekening te hou den met het tapijt. Theodore is erg zorgzaam voor zijn eigendommen. De enigen, die niet als hansworsten grijns den, waren Joe Kramer, die totaal ver bijsterd scheen en mevrouw Stubble field, die, behalve Freddie, haar glar wijn in haar schoot had gekregen en die de wijn opbette met een servet, waarop ze vervolgens enkele zoutvaatjes omkeerde opdat het niet zou vlekken, wat heel netjes van haar was. Ellery Seymour hielp Theodore de levensgeesten van Freddie opwekken, hoewel ik de indruk had, dat Freddie er niets op tegen gehad zou hebben, als zijn levensgeesten voor immer waren blijven sluimeren. „Het lijkt me tactischer, dat we ons verwijderen", zei ik, opstaande. Ik twij felde er niet aan, dat Freddie ons geen van allen die avond nog wenste te zien, als hij ons tenminste ooit nog onder de ogen zou durven komen. Seymour keek mij over de rand van de tafel aan. „Hij heeft toch geen hartkwaal, wel?" „Zouden we niet liever eerst vaststel len of hij een hart heeft?" vroeg Milton Minor koeltjes. „Volgens mij moet hij in bed, tot we een dokter hebben gehaald. Theodore Hallet keek nerveus rond. „Waar is Do rothy? Zij weet altijd wat je in zulke gevallen moet doen." „Hier ben ik.'' Dorothy trad binnen, kalm en beheerst. „Misschien wil mijn heer Kramer helpen, hem naar boven te brengen. Over een paar minuten is hij weer de oude. En intussen kunnen wij rustig koffie gaan drinken." Zij scheen de algemene waardigheid te herstellen. Toen ik omkeek, werd Fred die al de kamer uitgedragen om langs de achtertrap naar boven gebracht te wor den. Dit was werkelijk een nieuwe erva ring en Freddie's leven werd onbetwist baar verrijkt, wat men ook tegen deze geneeswijze in te brengen mocht hebben. „Dat ik dat moest missen", fluisterde Dorothy mij toe, toen ik, mijnheer Stub blefield volgend naar de deur, haar pas seerde. „Ik hoop alleen maar, dat ze hem waard is. Hij is een goeie jongen, wer kelijk een goeie jongen." Mijnheer Stubblefield begaf zich naar de andere kant van de kamer. „Ik mag die jongen wel", zei hij hartelijk. Hij ging voor de haard zitten, nog beminnelijker en mededeelzamer dan hij tijdens het diner was geweest. ,,Dat is een man, die ik in mijn zaak kan gebruiken. Ik ge loof, dat ik hem dat maar eens ga ver tellen.'' Mijnheer Seymour schudde het hoofd. „Ik zou het liever niet doen, E. B. Of je moet Kramer meenemen. Laat de zaak eerst 'n paar dagen bezinken." „Ik ben het met Ellery eens, E. B.", zei Dorothy. „Ik heb nooit beseft, wat er in ons tuinhuis school. Ik dacht dat het een gewoon huisdier was, zoals Theodore of Milton, of u, E. B. U bent toch huiselijk?" „Ik begrijp niet, waarom er mensen zijn, die denken, dat E. B. geen volmaakt echtgenoot is", zei mevrouw Stubble field scherp, ,,'t Enige, waar ik last mee heb is, dat hij nooit aan zijn gezondheid denkt. Hij werkt zich dood. Daarom wil ik hem ook geen president van de Vere nigde Staten laten worden. Dat heb ik trouwens al tegen mijnheer Hallet ge zegd. Hij zou zich in een jaar dood ge werkt. hebben." Mijnheer Stubblefield lachte haar toe met iets. dat voor het eerst op echte vrolijkheid leek. „Ieder heeft zo zijn eigen beweegredenen", zei hij. Toch lok te de idee hem aan. „Ik ben bang, dat het een erge slag voor Theodore zal zijn, mevrouw Stubblefield", zei Dorothy. Mevrouw Stubblefield schudde het hoofd. „Neen", zei ze. Ellery Seymour fronste zijn yoor- hoofd. Tot nog toe was het niet bij mij opgekomen, dat hij er wel eens aan gedacht kon hebben, samen met zijn pa troon het Witte Huis te bezetten. Naast mij zat Milton Minor weer kringetjes te blazen, ditmaal trachtend zijn eigen kop koffie te vangen. Voordat iemand van ons zo beleefd had kunnen zijn te proberen Mutton te bewegen, haar be zwaren opzij te zetten en haar man president te laten worden, kwamen Theodor en Joe Kramer binnen. Theo dore zag er meer uit dan ooit als een spitsmuis en minder dan ooit als een volksleider uit. „Hij gaat naar huis", zei hij. „Ik dacht eigenlijk, dat er iemand met hem mee moest gaan, maar hij is erg vast beraden. Hij wil alleen gaan". „Dan zou ik me er verder maar geen zorg over maken, liefste", zei Dorothy. „Maar ik maak mij wel bezorgd. Weet je dat hij een revolver bij zich draagt? Hij zegt. dat hij die altijd bij zich heeft. Heus Dorothy, ik vind, dat hij zich nogal vreemd gedraagt. Hij had het over „het Beest". Hij zei, dat hij hem droeg om ..het Beest". Dorothy schonk hem en Joe Kramer lachend een kop koffie in. „Daarmee bedoelt hij de mensheid, liefste", zei ze. „Freddie is bang, dat iemand hem zijn geld zal afnemen. Ik stel me Freddie al voor op de bres voor zijn bestaan", (Wordt vervolgd) de schizophreen. Diens kunst groeit, evengoed als wiens kunst ook, „uit de sterke wil dc emotie om te zetten in geordende stof." Dit alles is aanvaard baar, echter niet opzienbarend. Wiegers ma vergeet echter één gewichtig woord tor tafel te brengen: het woord talent Hij erkent (terecht) geen abnormale of zophrenen. Nu vraag ik mij af: Ervaart dokter schizophrene kunst. Wél kunst van schi- Wiegersma, deze „kunst van schizophre nen" vergelijkend met de uitingen van moderne kunstenaars, geen verschil in talent, in klaarheid, in belangrijkheid van hetgeen wordt uitgedrukt? Al is alle kunst zieletaal. daarom is alle ziele taal toch nog geen kunst! Het gaat hier niet om een definitie. Het is ook geen vitlust van mij. Ik acht heel dit geschrift echter een uit de weg gaan van de kernvraag: Is datgene wat die sehizo- phrenen aan kunst fabriceren nu ook werkelijk kunst? Het is natuurlijk geen andersoortige kunst. Want, naar Wie gersma's gevleugeld woord: kunst is kunst. Maar alle op papier geworpen grillen, gevoelens, angsten of nachtmer ries van een geesteszieke, met hoeveel interesse men er ook nota van kan ne men. worden toch pas kunst, wanneer ze tot die geheimzinnige spanning tn helderheid zijn uitgekristalliseerd, die Ct is een groot woord) schoonheid heet. En is dit kristallisatieproces in de on derhavige gevlllen reëel mogelijk? Ook voor het werk van kinderen geldt dit. De kinderfantasie uit zich soms wonderlijk. Dokter Frederik van Eeden heeft het eens voor de rechten van De Kleine Johannes opgenomen. Dokter Hendrik Wiegersma neemt het thans ook op voor het kind. Terecht, te waarderen en met veel smaak voor het fantastische. Zelf is hij een begaafd kunstenaar, wiens portretten en land schappen machtige gemoedsbewegingen De bosjesman van Carabas. praehistori- sche tekening uit Barkly Oost Z. A. (Illustratie uit het boek Tegen de draad in".) uitdrukken. Ik meen, dat hij met dii dreunende betoog „Tegen den draad in" zijn goede doel voorbijschiet. Dit jammer, want zijdelings kon dit boel ook voor een inzicht in de moderne ro man- en dichtkunst belangwekkenc Zljn' NICO VERHOEVEN Uitgeverij Paul Brand. Bussum 1950 „Ik ben een echte Ier, want mijn ouders kwamen uit Yorkshire" heeft Bernard Shaw, die te Dublin geboren was, op 26 Juli 1856, eens over zich zelf gezegd. Deze manier van spreken is typerend voor heel zijn -stijl. Hij is de meester van de flitsende paradox geweest, vooral in de toneeldialoog of in het korte aphorisme. In dit opzicht leek hij onuitputtelijk. Zijn Ierse afkomst en opvoeding ga ven hem een eigenaardige gestrengheid van oordeel over het algemene leven mee. De grootste stuwkracht van zijn gedachtengang was dit zogenaamde pu ritanisme van een in Ierland geboren zoon van Engelse ouders. Hem mis haagde het leven, gelijk hij het om zich heen zag. hoewel het hem op zichzelf niet aan levensliefde ontbrak. Maar hij kon de onnodige ellende van de armen niet aanzien. In feite was hij een zeer strijdbare natuur met een uiterst ge scherpt gevoel voor verhoudingen en betrekkingen, zodat hij zich niet geroe pen achtte, een grote maatschappelijke omwenteling tot stand te brengen, doch gedurig de gedachten verdedigde, die achter zulk een omwenteling, werkzaam zouden kunnen zijn. In wezen zijn het de gedachten van het cosmopolitische tijdperk, dat aan de eerste wereldoorlog is voorafge gaan. Het was de periode, waarin de toneelkunst in alle landen het voer- middel was van grote maatschappe lijke denkbeelden. Op alle theaters van Europa werd Ibsen gespeeld en Wilde en Maeterlinck en d'Annunzio, eigenlijk individualisten, maar die uit hun individueel standpunt het raad sel van de menselijke samenleving trachtten te beoordelen. Als dramaturg sluit Bernard Shaw zich bij deze meesters aan. Hij overtreft hen allen in de kunst van het toneel schrijven. Dit betekent dan: het schrij ven van een taal. die gemakkelijk en overtuigend over het voetlicht komt. Wat de uitbeelding zijner toneelfiguren betreft, wordt hij door zijn vermogen om een uiterst levendige dialoog te schrijven blijkbaar gehinderd in de ka rakteristiek. Dat hij van Julius Cae sar nauwelijks meer dan een verwikkel de malloot maakte, kan men op reke ning van zijn satyrische verve schrij ven, maar meestal komen zijn helden te dicht in de sfeer van het kluchtige of het al te paradoxale. Zijn geest over- schittert hem. Hun persoonlijkheid ver dwijnt te zeer onder de woordenvloed, die hun schepper hun meegeeft. Tot op zekere hoogte kan de figuur van Jeanne d'Arc worden uitgezon derd. Ook in dit stuk, Saint Joan, is te veel eigenwijze redenering, maar Shaw heeft de verheven eenzaamheid van de Heilige aangevoeld en ken baar gemaakt. Te midden van het ge wriemel der belanghebbenden, die ieder een eigen aannemelijk, doch on volkomen en betrekkelijk standpunt verdedigen, vertegenwoordigt het Lo- tharingse meisje de volstrekte levens kracht, waarin Shaw geloofde. Ook dit geloof in de Levenskracht be hoort tot het cosmopolitische tijdperk. Men kan er de ontwikkelingsleer bijha len en zich op Bergson beroepen om die Levenskracht te omschrijven, maar bij Shaw doet zij dienst als een plaatsver vanger van het Goddelijke. Buitengewoon vruchtbaar is het ta lent van Shaw geweest. Ook als pole mist en als ontwerper van allergrap pigste ingezonden stukken wist hij het Engelse publiek onophoudelijk te ver bluffen door zijn verrassende invallen. Hij genoot een populariteit in zijn land en daarbuiten, die men het best met de roem van de oude Voltaire vergelijken kan. Opmerkelijk is echter de gedurige polemiek tussen Bernard Shaw als ver dediger van een heel bijzonder purita nisme, ook in het maatschappelijke, en Chesterton als bestrijder hiervan. De beide geestige mannen waardeerden el kander zeer hoog, hoewel zij elkanders inzichten met geest en hartstochten be streden. George Bernard Shaw, de Ierse schrijver, die Donderdag in zijn landhuis Ayot St Law ren is overleden, op zijn doodsbed.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1950 | | pagina 3