Begroting van Sociale Zaken weer in de Kamer DE ROMAN VAN HET JAAR Wöaf Ktö&inaai k/M BIJBELSE GESCHIEDENIS DE FONTEIN - UTRECHT Weer wenselijkheid van gezinsraad in het licht gesteld Geen belofte tot overdracht van de souvereiniteit gedaan Al het mogelijke zal echter gedaan worden, om tot overeenstemming te geraken C.J. VAN HOUTEN ZOON N.V. H. Kerstwens in de Kamer De Nederlandse kijk op N.-Guinea l umasiMMM O O O O ft Een unieke roman van een priesterleven Zeer fraai uitgevoerd VERKRIJGBAAR IN IEDERE BOEKHANDEL DIT NAJAAR VERSCHEEN EEN HET OUDE TESTAMENT GUSTAVE DORÉ UITGAVEN VAN ZATERDAG 23 DECEMBER 1950 PAGINA 6 CHRISTUSLEGENDE DOOR SELMA LAGERLOF iSMet haar beste wensen voor een Qelukkig Kerstfeest en een voorspoedig tjieuwjaar ih S 3 O Ü5t BOEIEND SPRANKELEND MEESTERLIJK Omvang: 432 blz. Gebonden f 8.90 Rijk geïllustreerd met 80 prachtige platen van Tekst van H. WOLFFENBUTTEL-VAN ROOYEN met wetenschappelijke medewerking van Dr. A. VAN DER WEIJDEN O.E.S.A. Formaat: 23 x 31 cm. Omvang: 416 blz. PRIJS TOT 1 JANUARI A.S. f 19.50 NA DEZE DATUMf 22.50 Vraagt uw boekhandelaar U dit boekwerk te tonen; U zult het met ons eens zijn, dat deze uitgave bij uitstek geschikt is om in de huiselijke kring aan de jeugd te worden voorgelezen (Vergadering van Vrijdag, geopend te IS uur; voorzitter mr. Kortenhorst). Zonder stemming worden aangenomen de wetsontwerpen; wijziging hfdst. 7B begroting '50, en hüdst. 4 en 11 begro ting '49, beëindiging van de voorlopige handhaving van bezettingsmaatregeien, wijziging en aanvuling van de wet tot regeling van het hoger landbouwonder wijs, ontwerp-wet op de walvisvangst, goedkeuring verdragen van Brussel in zake grensarbeiders en van staqiaires; wijziging begroting landbouwegaiisatie- fcnds '49; voor kennisgeving worden aangenomen de conclusies van de ver slagen over rekening en ontvangst en uitgaaf der 314 pet. staatslening en der 314 pet. geldlening. Voortgezet wordt de beraadslaging over de begroting van Sociale Zaken (replieken van algemene beschouwin gent. De heer STAPELKAMP (A.R.) acht de verhoging van de gang van zaken met betrekking tot de werkloosheid- en wachtgeldsverzekering zeer te betreu ren; dit kon wel eens noodlottig worden. De minister heeft ook over de ouder domsvoorziening weinig bevredigende dingen gezegd. Wel schilderde hij de moeilijkheden, maar daarbij bleef het. Is de minister bereid te bezien of ook nog een compensatie kan worden ge vonden voor de huurverhoging ten be hoeve van rentetrekkers e.d.? Wat is nu inzake de beroepskeuze pre cies de mening van de minister? Welke rijn primair de afdelingen gewestelijke arbeidsbureaux of de bureaux van de particuliere verenigingen? Het ig juist om met elkaar om de tafel te gaan zitten, maar toch zal een uitspraak van de Kamer noodzakelijk zijn. Dr. de Kort heeft een motie. De heer ZEGERING HADDERS (V.V.D.) vraagt gratis beroepskeuze voorlichting voor onvermogenden. Voorts merkt spr. op, dat het rijk ook verant woordelijk is voor de emigranten tijdens de overtocht. De heer VAN DER BORN (Arb.) zegt, dat de door de minister aangekondigde regeling inzake de compensaties niet te aanvaarden is. De regering kome ook met voorstellen van de andere groepen (ouden van dagen o.m.) anders komen se vanuit de Kamer. Spr. acht de verklaring van de minis ter over de zeeliedenpensioenen onbevre digend. De belofte van Londen dient ingelost te worden. Dr. DE KORT (Kath.) zegt, dat hij in zake de beroepskeuze niet alleen voor confessionele voorlichting pleit. Ook voor de humanistische. Het bezwaar gaat tegen de deloyale concurrentie van de staat. De minister dient oog te heb ben voor de particuliere initiatieven. Spr. dient de volgende motie in: De Kamer, overwegende, dat de voor lichting bij beroeps- en studiekeuze primair van belang is voor de ontwik keling en het blijvend geestelijk en stoffelijk welzijn van de betrokken menselijke persoon, waardoor deze voorlichting een onderdeel uitmaakt van de opvoeding en dientengevolge naar het inzicht van velen niet is los te maken van de levensbeschouwing, waarin men de menselijke persoon wil opvoeden, noch van de vrijheidsrechten van die menselijke persoon, overwegen de voorts, dat aan de voorlichting bij beroeps- en studiekeuze een algemeen sociaal en economisch belang is ver bonden, waardoor het nodig is de voor lichting bij beroeps- en studiekeuze aan algemene normen van deugdelijkheid te binden en haar te subsidiëren, spreekt als haar oordeel uit, dat deze voorlichting primair behoort tot het domein v<an het particuliere initiatief, terwijl de Overheid voor zover nodig aanvullend zal hebben op te treden, no digt de Regering uit de particuliere bu reaux voor beroeps- en studiekeuze, welke aan te stellen normen van deug delijkheid voldoen, te subsidiëren op een in financieel opzicht aan de Rjjks- bureaux gelijkwaardige wijze. Spr. vraagt de minister inzake de emigratie geen benoemingen te doen, die vooruitlopen op nog te nemen be slissingen. De heer BIEWENGA (A.R.) acht het antwoord inzake de emigratie onbevre digend. De overheid heeft wel een taak, maar een aanvullende. Spr. dient de volgende motie in: De Kamer, kennis genomen hebbende van het rapport van de commissie land- bouw-emigratie en van de plannen van de Regering nodigt de Regering uit spoedig een wetsontwerp op die organisatie betrek king hebbende in te dienen en verzoekt haar in afwachting van de behandeling daarvan af te zien van elke maatregel c.q. benoeming, waardoor vooruitgelo pen wordt op de toekomstige organisa tie. De heer VAN VLIET (Kath.) vraagt of de kinderbijslag f 0.30 per kind zal be dragen. zoals de heer Van der Born zeide. Spr. is van mening, dat ook com pensaties geboden dienen te worden voor de ouden van dagen, en voor hen die steun genieten. Zal de bijslag met ingang van 1 Januari 1951 van kracht worden? De heer WELTER (Kath. Nat.) dringt ondanks de woorden van de minister aan op meer steun voor de bindenorga- nisaties. Spr. houdt staande, dat er inzake de Nadat de agenda van de Tweede Kamer Vrijdagmiddag was afgewerkt, heeft de voorzitter, mr. Kortenhorst de leden toegesproken en herinnerd aan het uitzonderlijk werk van de Kamer in de afgelopen maanden. Bij het afscheid van het oude jaar denken wij aan vele zaken en aan vele mensen, zo ging spr. voort. Laat mij twee groepen noemen: onze landgenoten in Indonesië en onze soldaten in Korea; zij zijn geen mo ment uit onze gedachten en speciaal naar hen gaan onze wensen uit. Het zijn dezelfde wensen, die ik tot u en naar de wijde wereld buiten ons richt in de vorm door Guido Gezelle daar aan gegeven en door mij aangevuld: Ik wensch u een jaar, dat ver van krank is een deugdelijk jaar zoo breed als 't lang is; Ik wensch u een jaar, dat, als 't voorbij is, een zalig jaar voor u erf mij is; Ik wensch u oen jaar, dat vrij van druk is, een vredig jaar, dat vol geluk is. Ik wensch u een jaar, zoo Gods gebod is, dat in en dat uit geheel voor God is. emigratie wel dwang is. Practisch kun nen alleen met goed succes de geschool de vakarbeiders emigreren. En zij krij gen juist geen subsidie en worden dus gedwongen hier te blijven. De heer VAN DER PLOEG (Kath.) is niet bevredigd door hetgeen de minister heeft gezegd over de landbouwarbei- derswet. We raken steeds verder van huis. DE MIN. VAN SOCIALE ZAKEN her haalt, dat de regering alle medewer king heeft gegeven aan de uitvoering van de werkloosheid- en wachtgeld verzekering. De premies voor de wacht geldverzekering moeten door de be drijfsverenigingen zelf worden vastge steld, niet door de regering. Spr. betoogt, dat voor sociale inte gratie nodig is een economische inte gratie. De omgekeerde volgorde is met mogelijk. De verhoging van de kinderbijslag zal geen f 0.30 per week bedragen. Het is iets lager, overigens is nog beraad gaande. Administratief is het niet moge lijk een loongrens te stellen. Spr. kon met de motie-De Kort ge deeltelijk accoord gaan, met name met de tweede overweging. Maar moet men daarom met afzonderlijke bureaux werken? Is het verstandig nu reeds zonder voldoende voorbereiding en overleg deze uitspraak te doen? Er is toch reden aan te nemen, dat met handhaving van de standpunten over eenstemming bereikt kan worden. De vijf psychologen zullen niet be noemd worden zonder dat overleg heeft plaats gevonden. De heer BIEWENGA (AR) trekt zijn motie in. De motie-De Kort (Kath.) wordt aan genomen met 46 tegen 16 stemmen (te gen stemmen Arb. en Comm.). Na korte opmerkingen worden zon der stemming aangenomen de wetsont werpen tot nadere wijziging van de noodwet opderdomsvoorziening op het punt van de inkomensgrenzen; wijziging kinderbij slagwet. De VOORZITTER spreekt een Kerst rede uit en zegt, dat er een zeer bij zondere tijd achter de rug is van on geveer 3 Vi maand aan één stuk door vergaderen. Voornamelijk de minister van financiën verscheen dikwijls voor de Kamer. Spr. herinnert aan de be langrijkste werkzaamheden die zijn verricht. Spr. geeft een overzicht van de voor naamste werkzaamheden, die in het nieuwe jaar staan te wachten. Ons eigen huis hebben wij wel sterk gemist. Wellicht was het een storende factor bij het werk. De verbouwing is mede ter wille van de pers uitgevoerd, opdat ook zij ongestoord kon werken. Spr. herinnert aan mr> Donker, die zijn gezondheid bij het werk heeft ver speeld en bepaalt de gedachten van de Kamer bij de militairen in Indonesië en Korea. Tenslotte besluit spr., Guido Gezelle citerend, met de beste wensen in ver band met Kerstfeest en Nieuwjaar. (Applaus). De vergadering wordt te 18.15 uur gesloten. Z.H. Exc. Mgr. W. Mutsaerts, bisschop van 's-Hertogenbosch, heeft vandaag in de kapel van de Bisschoppelijke Kweek school te 's-Hertogenbosch de mindere orden toegediend aan de eerw. fraters M. W. Lankveld, A. J. E. Vervaat, J. Chr. M. van der Seijs, J. J. M. Reek- man. Chr. G. Anderson, J. M. Bongers, E. J. Marijnissen, P. L. J. Struik, S. J. M. Braham, B. M. Mulder. A. A. Wil- lems, A. W. D. Diephuis, W. J. M. van Haaren en J. Chr. C. Peters van de Dominicanen. Volgens een correspondent van Reuter te Den Haag heeft een hoge Nederland se officiële woordvoerder nadrukkelijk de suggesties in Indonesië en elders ontkend, volgens welke Nederland voor nemens is „zt|n belofte" om de souve reiniteit over Westelijk-Nieuw-Guinea op 27 December aan Indonesië over te dragen, te breken. Wij verlangen zeer naar een oplossing van dit vraagstuk, zo zei de woordvoerder, „doch wü zou den er sterk de nadruk op willen leg gen, dat er geen enkele belofte tot •verdracht van de souvereiniteit is ge daan". Op de Ronde Tafel-Confêrêntie vorig jaar, zo ging hij vóórt, zijn de Indone siërs en de Nederlanders in het- charter van de souvereiniteitsoverdracht over eengekomen, dat door onderhandelin gen tussen de beide landen beslist zal worden ever de kwestie van de politie ke status van Nieuw-Guinea. Besloten werd. dat „de status quo van de resi dentie Nieuw-Guinea gehandhaafd zal worden" en. er werd een periode van één jaar aangegeven om te waarbor gen, dat de onderhandelingen niet on nodig zouden worden verlengd. Het Nederlandse standpunt is, al dus de woordvoerder, dat, indien de onderhandelingen binnen bedoelde >eriode van één jaar geen beslissing ..ebben gebracht inzake een nieuwe politieke status, het gebied dan vol gens dc normale gang van zaken onder Nederlandse souvereiniteit moet blijven. De enige belofte, die de Nederlanders gedaan hebben, zo ging de woordvoer der voort, te, dat zjj al het mogeUjke zouden doen om tot overeenstemming te komen. Zij kunnen echter niet de Indonesische suggestie aanvaarden, zo voegde hij hier aan toe, zelfs onder dreiging van een boycot of een andere directe actie in Indonesië, dat het niet bereiken van een vergelijk betekent, dat zjj eenvoudig hun standpunt moeten loslaten en de souvereiniteit in ieder geval overdragen. In het oude land van Juda ging de droogte rond, met holle ogen en ver bitterd, tussen verschrompelde distels en verdord gras. 't Was in de zomer. De zon scheen op schaduwloze berg ruggen, de minste windkoelte dreef dichte wolken kalkstof op uit het witgrauwe veld, de kudden stonden bijeen in de dalen bij de uitgedroogde beken. De droogte ging rond en inspecteerde de watervoorraad. Ze dwaalde naar Salomons vijvers en zag zuchtend, dat ze nog een massa water tussen hun rotsige oevers bewaarden. Daarop ging ze naar de beroemde bron van David bij Bethlehem en vond ook daar water. Toen liep ze met slepende tred langs de grote landweg, die van Bethlehem naar Jeruzalem leidt. Toen ze ongeveer halfweg gekomen was, zag zij de Bron der Wijzen, die daar dicht aan de weg ligt en zij merkte spoedig, dat die bijna uitgedroogd was. De droog te zette zich op de rand van de put, die uit één grote, uitgeholde steen bestaat, en keek naar beneden in de bron. De blanke waterspiegel, die anders heel dicht bij de opening lag, was nu diep omlaag gezonken en slik en modder van de bodem maajjten hem onrein en troebel. Toen de bron het bruinverbrande gezicht van de droogte zag afgebeeld op haar doffe waterspiegel, begon ze te golven van angst. „Ik zou wel eens willen weten, wanneer 't met jou gedaan kan zijn," zei de •ElJ-SÜ droogte. „Je zult wel geen waterader kunnen vinden daar in de diepte, die je nieuw leven kan komen brengen. En van regen kan er, Goddank, in de eerste twee, drie maanden nog geen sprake zijn." „Je kunt gerust wezen," zuchtte de bron; „niemand kan me helpen. Daar zou minstens een bronaar uit het Paradijs voor nodig zijn." „Dan zal ik je niet verlaten, voor alles voorbij is," zei de droogte. Ze zag dat de oude bron haar einde tegemoet ging en nu wilde ze het genoegen hebben haar druppel voor druppel te zien sterven. Ze zette zich behaaglijk op de rand van de put en verheugde zich als zij de bron in de diepte hoorde zuchten. Zij had er ook veel pleizier in te zien hoe dorstige reizigers naar de put kwamen, de aker lieten neerdalen en die optrokken met een paar modderige droppels van de bodem. Zo ging de hele dag voor bij en toen de schemering viel, keek de droogte weer in de put. Er blonk nog wat water'in de diepte. „Ik blijf hier vannacht," riep ze. „Haast je maar niet. Als het zo licht is, dat ik je weer zien kan, ben ik er zeker van, dat 't met je gedaan is." De droogte ging op het dak over de put zitten, terwijl de hete nacht, die nog akeliger en pijnlijker was dan de dag, neer daalde over het land van Juda. Hon den en jakhalzen huilden zonder op houden en dorstige koeien en ezels antwoordden hen van uit hun warme stallen. Toen eindelijk de wind opstak, bracht hij geen koelte, maar was heet en verstikkend, als de hijgende adem van een groot slapend monster. Maar de sterpen lichtten met haar allerliefe lijkste glans en een kleine, blinkende maansikkel spreidde haar mooi groen blauw licht over de grijze heuvels. En in dat licht zag de droogte een karavaan aankomen en de heuvel op trekken, waar de Bron der Wijzen lag. E)e droogte zat op het lage dak te kijken en verheugde zich opnieuw in al de dorst, die naar de bron kwam en daar geen droppel water vinden zou om gelest te worden. Daar kwamen zoveel dieren en kameeldrijvers aan, dat zij de bron wel hadden kunnen leegdringen, al was die ook helemaal vol geweest. Plotseling kreeg zij de indruk, dat er iets wonderlijks, iets spookachtigs was aan die karavaan, die daar kwam aanzetten in de nacht. Alle kamelen kwamen eerst te voor schijn op een heuvel, die scherp tegen de horizon afstak; het was alsof zij uit de hemel kwamen. Zij schenen groter dan gewone kamelen en droe gen al te gemakkelijk de reusachtige lasten waarmee zij beladen waren. Maar toch kon ze niets anders denken dan dat het werkelijkheid was. Zij zag ze immers heel duidelijk. Ze kon zelfs ook zien, dat de eerste drie drome darissen waren met grauw glanzend vel en dat ze rijk opgetuigd waren, gezadeld met mooie matten met franje en bereden door schone voorname ruiters. De hele optocht hield stil bij de bron. De dromedarissen legden zich neer op het veld met drie on willige schokkende bewegingen, en hun ruiters stegen af. De pakkamelen bleven staan en naarmate ze dichter bij elkaar kwamen, schenen ze een onafzienbaar bos te vormen van lange halzen en bulten en wonderlijk opeen gestapelde pakken. De drie ruiters kwamen snel op de droogte toe en begroetten haar door de handen op de borst te leggen. Zij zag, dat zij glanzend witte gewaden droegen en reusachtige tulbanden, waarop boven aan een helder glinsterende ster be vestigd was, die straalde alsof zij direct van de hemel genomen was. „Wij komen uit een ver land," zei een van de vreemdelingen, „en wij verzoeken u ons te zeggen of dit werkelijk de Bron der Wijzen is." „Zo wordt ze vandaag nog genoemd," zei de droogte; „maar morgen is het geen bron meer. Zij zal vannacht sterven." „Dat kan ik begrijpen, om dat ik u hier zie," zei de man; „maar is dit niet een van de heilige bronnen, die nooit uitdrogen? En van- waar heeft ze haar naam?" „Ik weet dat ze heilig is," zei de droogte; „maar wat kan haar dat helpen? De drie wijzen zijn in het Paradijs." De drie reizi gers zagen elkander aan. „Kent ge werkelijk de geschiedenis van de oude bron?" vroegen ze. „Ik ken de ge schiedenis van alle putten en beken en stromen," zei de droogte trots. „Doe ons dan het genoegen en vertel ons die," vroegen de vreemdelingen. En ze zetten zich neer om de oude vijandin van alles wat groeit en luis terden. De droogte kuchte even en kroop op de rand van de put, als een sagenverteller op zijn hoge stoel en begon haar verhaal: „In Gabes, in Medië, een stad die aan de grenzen van de woestijn ligt en waar ik mij daarom gaarne ophoud, leefden voor vele jaren drie mannen, die beroemd waren om hun wijsheid. Zij waren heel arm, wat een ongewoon verschijn sel was, want in Gabes werd kennis hoog in ere gehouden en goed be taald. Maar door deze mannen kon dit haast niet anders, want een van hen was buitengewoon oud, de tweede was melaats en de derde was een neger, pikzwart en met dikke lippen. De mensen vonden de eerste al te oud om hun wat te kunnen leren, de tweede ontweken ze uit vrees voor besmetting en naar de derde wilden zij niet luisteren, omdat ze meendén te weten, dat nooit enige wijsheid uit Ethiopië gekomen was. De drie wijzen sloten zich intussen in hun ongeluk bij elkaar aan. Zij bedelden overdag bij dezelfde tempelpoort en sliepen des nachts op hetzelfde dak. Op die wijze hadden zij ten minste gelegenheid zich de tijd te korten door het ge zamenlijk onderzoeken van al het wonderbare, dat zij bij dingen en mensen opmerkten. ..„■j,.- gate»* Op een nacht dat ze, zij Jf®, aan zij, sliepen op een I dak, dat dicht begroeid was met rode bedwelmen de papavers, werd de oudste van hen wakker en nauwelijks had hij een blik om zich heen gewor pen, of hij wekte de beide anderen. „Gezegend zij onze armoede, die ons noodzaakt in de open lucht te slapen," sprak hij tot hen. „Ontwaakt en heft uw ogen naar de hemel." „Nu," zeide de droogte met een wat zach ter stem, „dit was een nacht, die niemand, die hem gezien heeft, ooit kan vergeten. Het heelal was zo licht, dat de hemel, die meestal op een vast gewelf gelijkt, diep en doorschijnend en vol golven scheen als een zee. Het licht stroomde er heen en weer en men zag de sterren drijven op onge lijke diepten, sommige midden in de lichtgolven, andere op hun opper vlakte. Maar zo ver mogelijk en zo hoog mogelijk zagen de drie mannen een zwakke duisternis en dat duistere vloog door de ruimte als een bal en kwam al dichter bij en naarmate de bal naderde, begon hij te lichten. Maar hij lichtte zoals rozen God late ze alle verdorren wanneer ze pas uit de knop komen. Hij werd al groter en het donkere hulsel er om heen sprong langzamerhand en het Jicht barstte naar buiten in vier hel- dere bladeren aan de kanten. Einde lijk, toen hij zover naar beneden was 'gekomen als de dichtstbijzijnde ster, hield hij stil. Toen bogen de donkere stukken geheel op zijde en' er wik kelde .zich het ene blad na het andere los van een prachtig stralend rozen kleurig licht, tot hij eindelijk geheel klaar was en straalde als de schoonste onder de sterren. Toen de arme man nen dat zagen, zei hun wijsheid hun, dat op dit uur op aarde een machtig Kooing geboren werd, een wiens macht die van Cyrus en Alexander te boven zou gaan. „En ze zeiden tot elkander: „Laat ons naar de vader en de moeder van de Pasgeborene gaan en hun zeg gen wat we zoeven gezien hebben. Misschien dat ze ons dan belonen met een zak munten of een gouden arm band." Ze namen hun lange wandel staven op en begaven zich op weg. Ze gingen de stad door en de stads poort uit. Maar daar waren ze een ogenblik in de war, want nu breidde zich voor hen uit de grote droge, lieflijke woestijn, die de mensen ver afschuwen. Toen zagen ze, hoe de nieuwe ster een smalle streep licht over het woestijnzand wierp en zij gingen getroost voort met de ster als wegwijzer. Zij gingen de hele nacht voort over de witte zandvlakte en onder de hele tocht spraken ze over de jonge pasgeboren Koning, die ze zou den vinden, slapend in een wieg en spelend met edelgesteenten. Zij ver kortten de uren van de nacht door- er over te spreken, hoe zij tot zijn vader, de koning, zouden gaan en tot zijn moeder, de koningin, en hun zeggen, dat de hemel hun zoon kracht en macht po schoonheid en geluk voor spelde, groter dan die van Salomo. Ze verhieven zich er op, dat God hen geroepen had om de ster te zien. Zij zeiden,' dat de ouders van de jongge borene hen niet met minder dan twintig zakken goud konden belonen. Mis schien zouden zij zelfs wel zoveel geven, dat zij de pijn van de armoede niet meer behoefden te dragen. „Ik lag op de loer in de woestijn als een leeuw," zei de droogte, „en wilde me op deze reizigers werpen met alle ellende van de dood, maar ze ontkwa men mij. De ster leidde hen de hele nacht en tegen de morgen, toen het licht werd en de andere sterren ver bleekten, bleef deze hardnekkig staan en lichtte over de woestijn, tot ze hen geleid had naar een oase, waar zij een bron en vruchtdragende bo men vonden. Daar rustten zij de ge hele dag en eerst tegen dé nacht, toen ze het sterrenlicht over het woes tijnzand zagen, gingen zij verder." „Voor een mens," ging de droogte voort, „was het een heerlijke wande ling. De ster leidde hen zo, dat ze honger noch dorst behoefden te lijden. Zij bracht hen voorbij de scherpe dis tels. Zij ontweken het diepe losse stuifzand, zij ontweken de scherpe zonneschijn en de hete woestijnstorm. pr De drie wijzen zeiden aan houdend tegen elkaar: „God beschermt ons en zegent onze gang; wij zijn Zijn gezanten." „Maar zo langzamerhand kreeg ik toch macht over hen," ging de droogte voort „Het hart van die sterrenreizigers veranderde in een woestijn, even droog als die waar ze doortrokken. Zij werden vol on vruchtbare trots en verwoestende gie righeid. „Wij zijn Godsgezanten," her haalden de drie Wijzen. „De vader yan de pasgeboren Koning beloont ons niet te hoog, als hij ons een karavaan schenkt, beladen met goud." „Eindelijk leidde een ster hen over de beroemde Jordaan en de heuvels van Jeruzalem op. En op een nacht bleef die staan boven de stad Bethle hem, die tussen de groene olijven op een heuvel lag te schitteren. „De drie Wijzen zagen rond naar een paleis en vestingtorens en muren en al zulke dingen, die bij een koningsstad ho ren; maar zij zagen niets. En wat erger was, het sterrenlicht leidde hen niet eens de stad in, maar bleef staan bij een grot aan de kant van de weg. Daar gleed het zachte licht naar bin nen door een opening en toonde de drie wandelaars een kindje, dat op moeders schoot rustig lag te slapen. „Maar hoewel nu de drie Wijzen za gen, dat het sterrenlicht het hoofdje van het kind omstraalde als een kroon, bleven zij buiten de grot staan. Zij gin gen niet naar binnen om de kleineeeren een koninkrijk te voorspellen. Zij wend den zich af zonder hun tegenwoordig heid te verraden, en zij vluchtten van het kind weg en liepen terug naar de heuvel. „Zijn wij uitgegaan naar bede laars, die even arm zijn als wij?" zei den ze. „Heeft God ons hierheen ge leid, opdat wij met Hem zouden spot ten, en eer en aanzien voorspellen aan de zoon van een schaapherder? Dat kind brengt het nooit verder dan dat hij zijn kudde hoeden zal hier in het dal." De droogte hield op en knikte bevestigend haar toehoorders toe. „Heb ik geen gelijk?" scheen zij te vragen. „Er is iets, dat droger is dan woestijnzand, maar niets is on vruchtbaarder dan het mensenhart."1 „De drie Wijzen hadden niet lang gelopen, toen het hun voorkwam, dat zij verdwaald waren en de ster niet goed gevolgd hadden," ging de droogte voort. „En zij zagen omhoog om de ster te vinden en de rechte weg. Maar toen was de ster, die zij heel uit het oosten gevolgd hadden, van de heuvel verdwenen." De drie vreem delingen maakten een heftige bewe ging en op hun gezichten lag een uitdrukking van diepe smart. „Wat nu gebeurde," ging de spreekster voort, „is van 't standpunt van een mens uit gezien, misschien gelukkig. Dit is zeker, dat de drie mannen, toen zij de ster niet meer zagen, begrepen dat zij tegen God gezondigd hadden. En hun geschiedde," vertelde de droogte bevend verder, „zoals het veld in de herfst, als de sterke regens beginnen. Zij beefden van schrik als voor donder en bliksem, hun ziel werd week en ootmoed ontsproot in him hart als groen gras. „Drie dagen en drie nachten dwaalden zij door het land om het kind te vinden, dat zij moesten aanbidden. Maar de ster ver toonde zich niet aan hen. Zij ver dwaalden steeds verder en voelden de grootste smart en wanhoop. In de derde nacht kwamen zij aan deze bron om te drinken. En toen had God hun de zonde vergeven, zodat, toen ze zich over het water bogen, zij daar in de diepte het spiegelbeeld zagen van de ster, die hen uit het oosten bier heen geleid had. „En onmiddellijk zagen zij die ook aan de hemel en zij leidde hen opnieuw naar de grot in Bethlehem. En zij knielden voor het kind en zeiden: „Wij brengen U gouden schalen met wierook en kost bare kruiden. Gij zult de grootste ko ning worden, die op aarde geleefd heeft, van haar schepping af tot haar ondergang toe." „Toen legde het kind zijn hand op hun gebogen hoofden, en toen zij opgestaan waren, had het hun geschenken gegeven groter da« een koning ze geven kon. Want de oude bedelaar was jong geworden, de melaatse was gezond en de zwarte was een schoon blank man. En men zegt, dat zij zo heerlijk waren om aan te zien, dat zij heentrokken en koning werden ieder in zijn eigen land." De droogte hield op met vertellen en de drie vreemdelingen prezen haar: „Ge hebt goed verteld," zeiden zij. „Maar het verwondert mij", zei de ene, „dat de drie Wijzen niets voor de bron deden, die hun de ster toonde. Zouden ze zulk een weldaad geheel ver geten „Moet zulk een bron niet altijd blijven bestaan?" zei de tweede vreem deling, om de mensen te herinneren, dat het geluk, dat verloren wordt op de ber gen van de hoogmoed, teruggevonden kan worden in het dal van de nederig heid?" „Zijn de overledenen dan er ger dan de levenden?" zei de derde. „Sterft de dankbaarheid bij hen, die leven ki het Paradijs?" Maar toen zij dit zeiden, sprong de droogte op met een kreet. Zij had de vreemdelingen herkend, ze begreep wie die reizigers waren. En zij vluchtte als een razende om niet behoeven te zien hoe de drie Wijzen hun dienaren riepen es hun kamelen naar de bron leidden, allén beladen met waterzakken, en de arme, stervende bron vulden met water, dat zij uit het Paradijs gehaald hadden. Dit verhaal wordt U aangeboden, door Koninklijke Fabriek van Cacao en Chocolade te Weesp MÉNRV MORION RDBWSO* HENRY MORTON KOflfNSON Oh ffc rt - w s v

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1950 | | pagina 6