TWINTIG GROTE GEZINNEN IN KERSTNACHT EEN GEMEENSCHAP Het verticale systeem in de opvoeding liet ezeltje, dat Maria naar Betlilehem droeg Experiment op internaat Exaten Register Nederlandse Toonkunstenaars ZATERDAG 23 DECEMBER 1950 PAGINA 9 door P. W. FRANSE Zingen er vogels in de nacht van vreemde vreugde, die hun bloed als in de lente jub'len doet, omdat het duister lichtend lacht? Zo lacht in 't aarz'lend ochtend grauw na de geboorte van haar kind, als z'in geluk zichzelf hervindt, de glimlach van de jonge vrouw. De hoge wind zwelt tot gezang rondom de dorpskerk. Wrak en oud, in een kazuifel stijf van goud, en tranen in de rimpels van zijn wang zingt zacht Gods knecht de eng'len na het loflied van het „Gloria". H. v. M. JOHNNY VAN ROOY VAN DEN HEUVEL Als „oom" in het milieu Inschrijving van 1 Jan. af De hele lieve dag moest Mikwan pakken dragen voor koopman Abraham, 's Morgens, als hei bijna nog zwarie nachi was, werden er wel honderd bruine kruiken op zijn rug geladen en 's avonds, als de maan al aan de hemel scheen, werden ze er pas afgenomen. Dan kreeg Mikwan een bosje hooi en mochi hij wafer drinken uif een groie emmer. Meestal was hij zó moe dat hij dan al bijna sliep. Nu denken jullie natuurlijk, wie is die Mikwan toch Mikwan is een ezeltje. Hij heeft een glanzend grijs vel, een pluimpje aan zijn staart en hele lange, puntige ezelsoren. Daarom noemde zijn baas hem ook wel „Punloor". ,,Vori Punioor," zei hij als Mikwan niet vlug genoeg liep. „Vort." Maar soms waren de bruine kruiken zo zwaar, dat Mikwan gewoon niet vlugger kon. Dan gebeurde het dikwijls, dai de baas mopperde: „Die koppige ezel schiet maar niet op. Wacht ik zal hem 'ns leren." En hij sloeg Mikwan met een rietje op zijn rug. Jullie begrijpt, dai dat die arme Mikwan veel pijn deed. Liturgische weekkalender Als een groot gezin rond de familie- tafel in de eigen vertrouwde huis kamer, een der gelukkige aspecten van het „verticale systeem", zoals het wordt toegepast in het internaat voor voogdijkinderen St. Magda- lena (Exaten) te Baexem. was er zo in verdiept, dat hij helemaal vergat, waarom hij ze nu eigenlijk was gaan le zen. Toen hij dan ook klaar was, moest hij zich daar eerst rekenschap van geven. Hij kwam tot de bevinding, dat hij ze net zo goed niet had kunnen lezen. Want voor het verhaal, dat hij nu schrijven moest, had hij aan alle vroe gere verhalen niets. Ieder verhaal immers moet nieuw zijn. Het moet geschreven worden op het ogenblik, dal de schrijver er door gepakt wordt. Hij moet er zelf hele maal in geloven. Hij moet zich er als het ware mee ver eenzelvigen. Zoals een vogel, die het nest verlaat en op kracht van eigen vleugelen vrolijk naar de hemel wiekt, zo moet een verhaal van een schrijver uitgaan. En zo gold dat ook voor hem. Ik heb de techniek onder de knie. Ik heb alleen geen onderwerp, zei hij tot zich zelf. Dat was een opmerking, die alleen schrijvers aangaat. Hij verschoof op zijn stoel en ging er over nadenken, wat dan wel de oorzaak was van het-feit, dat hij geen onder werp kon vinden. Hij dacht lang en diep. Voor zijn geest kwamen alle onderwerpen, die je met Kerstmis als schrijver behandelen kan. Hij dacht aan zijn jeugd en aan het stalletje thuis. Hij zag zich groot wor den en naar de kerk gaan, mee met vader naar de Nachtmis. Hij riep het beeld van zijn moeder in zijn herinnering en hoe feeste- telijk zij de ontbijttafel had versierd. Hij neuriede de liederen, die zij bij de kerst stal zongen. Hij dacht aan zijn vrienden, die hem uit nodigden bij hen thuis naar de kerstboom te komen kij ken. Het was daar anders dan hij gewend was en hij had iets gemist van de vre de van zo'n stal, die de ge zelligheid der brandende kaarsjes doet vergeten. Want daarvoor komt dan iets anders, iets zeer moois in de plaats als je alleen maar kan voelen, wanneer je gelooft in dat Kind, dat in de kribbe ligt en leven wil in zijn Liefde. De schrij ver talmde een ogenblik. Hij dacht: leefde ik wel in de liefde van het Kind in de Kribbe? Hij dacht: zou ik die vrede nog voelen, voel ik ze nu nog? Zijn leven lag voor hem als een boek. Hij sloeg bla den om, waarin hij liever niet wilde lezen. Hij ging over sommige haastig heen. Hij merkte hoe hij steeds vlugger bladerde en veel spoediger dan hij gedacht had aan het eind was. Daar' bevond hij zich nu. Hij be dacht, dat hij toch ieder jaar een kerstverhaal ge schreven had en de men sen het ieder jaar even mooi gevonden hadden. Hij bedacht ook, dat zoiets eigenlijk niet te rijmen viel met de ontmoedigende blik, Het werd een vreemde nacht voor Mikwan. Toen hij zijn bosje hooi had gegeten en zijn emmer water had leeg gedronken, ging hij niet dadelijk als anders met zijn kop op zijn poten lig gen om te gaan slapen. Hij veelde niet eens meer dat zijn hoefjes zo'n pijn gedaan hadden en hoe moe hij wei was. Peinzend stond hij maar voor zich uit te kijken. Steeds moest hij aan de arme man, die Jozef heette, en aan die arme moede vrouw denken. Naar Beth lehem moesten zij. Nu zeggen de men sen wel dat ezels dom zijn, maar Mi kwan wist nog heel goed, dat hij ook eens in Bethlehem was geweest. Wel tien dagen had hij er over gelopen. Die Jozef had hem zeker willen ko pen om zijn vrouw te dragen. Ach, wat zou hij dat graag willen doen! Opeens had Mikwam zijn besluit genomen. Masja en Pasja konden best zijn krui ken er nog bij dragen. En zodra hij een kiertje daglicht zag komen, liep hij de stal uit en ging naar het huisje waai de man en de vrouw overnachten. Zij zouden zeker wel begrijpen dat hij hen wilde helpen. En zo gebeurde het. In de vroege morgen hoorde Jozef buiten een ezeltje balken ia., ia. Hij ging naar het raam en daar zag hij Mikwan staan. „O Maria", hoorde Mikwan hem roepen. „De koopman heeft toch nog zijn goede hart laten spreken. Zie je, hij zendt ons zijn ezeltje. Kom, wij zullen nu dadelijk op weg gaan, Ma ria, en de drie zilverstukken hier voor Abraham achter laten. Zeker komt hij ze straks halen". Al vele dagen achtereen droeg Mik wan Maria op zijn rug en Jozef leidde hem aan de teugel. Toch was Mikwan nog een keer misgestapt en had hij zijn rechtervoorpoot bezeerd. Maria had er een stevige doek om ge wonden. Toen kon hij weer verder. Zijn hoefjes waren helemaal afgeschaafd van het lopen en de ribben staken door zijn vel, omdat Jozat 's avonds dikwijls niet meer dan een êmmer water voor hem had. Mikwan was nu geen mooie ezel meer. Hij had niet langer een glan zend vel en het pluimpje aan zijn staart leek wel een bosje touw. Toch had Mikwan geen spijt, dat hij bij Abraham de koopman was weggelo pen. Al had hij vaak honger en deed zijn hele rug pijn, toch was hij veel ge lukkiger dan vroeger. Dikwijls streelde Maria hem over zijn hals en zei: „Ach, brave Mikwa.i, als we jou niet hadden, zouden we nooit op tijd in Bethlehem komen". Ook Jozef hielp hem. Hij riep nooit: „Vort", maar zei altijd: „Nu gaan we weer verder, Mikwan". Zo ging het dag na dag. Toen gebeurde het dat Mikwan opeens de weg niet meer zag en ook niet meer wist waar hij zijn hoef moest neerzet ten voor de volgende stap. Alles begon om hem heen te draaien. Plomp, daar zakte het arme ezeltje op de grond. Jo zef haalde het laatste stuk brood uit zijn knapzak en toen Mikwan dit had opge geten, was hjj weer wat opgeknapt. Het laatste eind liepen Maria en Jozef naast hem voort. Mikwan merkte niet eens hoe Jozef In Bethlehem aan alle deuren klopte om onderdak te vragen. Hij merkte niet hoe Jozef en Maria tenslot te een stalletje vonden, waar alleen een os in stond en waar nog plaats voor hen drieën was. Hij hoorde niet hoe Jozef er» Maria besloten daar die nacht maar te blijven. Nu, de arme Mikwan was zó moe, dat hu meteen in slaap viel. TV.T u denken jullie misschien, dat 1 Mikwan maar sliep en sliep, wel dagen achtereen. Maar dat is niet zo hoor. Midden in de nacht werd Mikwan wakker, want hij zag een gouden licht. Eerst dacht hij, dat hij droomde en de zon zag opgaan. Hij knipperde eens met zijn ogen en toen zag hij, dat de stal gevuld was met een glanzend licht. Maria en Jozef lagen geknield op de vloer en in de kribbe met het hooi voor de os lag een klein kindje, dat de armpjes uitstrekte. Engelen met gouden kronen op zweefden door de stal en op harpen maakten ze een he melse muziek. O, wat was dat mooi. Mikwan ging helemaal rechtop staan om alles goed te kunnen zien. Met zijn hoef stootte hij de os aan en opeens begon hij te spre ken: „Kijk toch eens, heer os, er is een kindje geboren. Zie naar die engelen en dat hemelse licht. Dit moet wel een heel bijzonder kindje zijn". „Het is een heel bijzonder kind, Mikwan". antwoordde de os, die heel oud en heel wijs was. „Weet je, vannacht is de beloften van de profeten in ver vulling gegaan. Het Jezuskind ligt in het kribje. Het zal eens de Verlosser der meijsen zijn. Kom laten ook wij het Goddelijk Kind gaan huldigen". En de beide dieren kwamen vanach ter het schot waar zij stonden, knielden voor het kribje en. spraken: „Eer zij God in de hemel". En Maria vroeg hen achter het Kindje te gaan staan om het met hun adem te warmen. Toen de herders kwamen om het Kindje te aanbidden, vertelden Mikwan en de os hun schaapjes en hun honden van het grote wonder, dat er gebeurd was. De schaapjes en de honden ver telden het weer verder, want Julie weten, dat alle dieren in de Kerstnacht kunnen spreken. Maar Mikwan, het ezeltje, had het eerst kunnen spreken en ik denk. dat dat de beloning was. omdat hjj Maria zo dapper had gedragen. (Van onze speciale verslaggever) Nee, de lucht van vroeger was er nog niet helemaal uit, de typische reuk van het ouderwetse klooster, van het gesticht. Die hebben wij het eerst geroken in de bewaarschool, waar wij in onze prille jeugd „op" zijn geweest, en daarna telkens weer in het klooster, waar een tante van ons zuster was, later nog vaak in allerlei inrichtingen, waar wij ambtshalve wezen moesten. Wij kunnen die reuk niet precies definiëren, iets van zeepsop, boenwas, vage wierookgeur en wat etensluchtjes er doorheen. Altijd weer als wij dat snuiven, komen wij in een bepaalde stemming, een beetje ontroerd, omdat het iets van vroeger bleef, maar ook benauwderig, melancholiek. Nu roken wij het weer, in de nog volop negen- tiende-eeuws entree van portiek, gangen en spreekkamer van het internaat „Exaten" te Baexem, waar wij gekomen waren om het nieuwste te zien op het gebied van kinderopvoeding. Dit leek nog volop „het gesticht" van voorheen, terwijl juist deuren en vensters wijd zouden zijn opengezet, een andere geest, een ideaal systeem, hier in toepassing ten gunste van zo'n tweehonderd voogdij kinderen, die er gehuisvest zijn. Maar dat aanvankelijk kloosterreukje was ook ceslist misleidend, het reikte niet verder dan het Slot. Waar de kinderen leefden in de ruime, frisse vleugels van het huis, snoof men vrijheid, jeugd, huiselijk heid en een behagen in de dingen. En toen wij na uren, die omgevlogen waren, 's middags „Exaten" verlieten, samen met twee meisjes uit het huis, die ook naar Roermond moesten om zich te laten permanenten, teas er niets dat onze stemming drukte, louter blijmoedige herinnering, welke wij meenamen. Wij wis ten nu wat in de opvoeding het verticale systeem betekende en hadden een indruk van zijn voordelen bóven het horizontale, tot nog toe algemeen gevolgd. Zuster-directrice Elisa van de Domini canessen van Bethanië te Venlo had ons met enkele woorden het verschil ver klaard. De ouderwetse internaatsopvoe ding houdt kinderen van gelijke leeftijd en sexe in grote groepen bijeen, hef moderne, verticale systeem daarentegen vormt kleinere groepen tot een gezin met alle leeftijdsschakeringen, van kleuter tot opgroeiend meisje en ook beide sexen, de jongens tot twaalf, der tien jaar. Aan het hoofd van zo'n gezin, dat twaalf tot vijftien personen telt staat een zuster als moederlijk leidster, uitsluitend en alleen voor deze kleine gemeenschap. De oudste meisjes zijn daarbij haar naaste en op zijn tijd ver antwoordelijkheid dragende helpsters. Zo'n gezin beschikt over een eigen flin ke eet- en huiskamer en over slaapka mers voor kleuters, meisjes en jongens, waarbij de oudste meisjes haar eigen chambretten hebben. Het uiteindelijk ideaal is, dat zulke gezinsgemeenschap pen ook over afzonderlijke paviljoens beschikken, zoals thans reeds op „Exa ten" met een tweetal het geval is. In totaal leidt een twintigtal groepen, elk in zijn eigen vertrekken, een nagenoeg zelfstandig leven in het grote geheel. De ban van „het gesticht", van de grote zalen en het verloren gaan in de massa. die velen nauwelijks of niet tot hun recht doet komen, is hier gebroken. De gezinsopvoeding, immers door God bedoeld, welke als geen andere elk kind een kans geeft op volledige ontplooiing, werd zo dicht mogelijk benaderd. Ook de sfeer, waarin zo'n internaatsgezin leeft, is daarbij aangepast, met rui me mate van vrijheid, ook op gods dienstig gebied, in gezond contact met de buitenwereld, met eigen ini tiatief tot handelen, de ouderen in regelmatig bezit van zelf verdiend geld, door thuiswerk verkregen. De ervaring, tot dusver opgedaan, is, dat deze beperkte milieu's waar broer tjes en zusjes uit één gezin niet op nieuw gescheiden worden en een blijvende plaats vinden, een sterke eenheid gaan vormen, juist door de verschillende leeftijd en ontwikke ling tot een harmonisch geheel ge groeid. Vooral de oudere meisjes staan hier midden in het volle ge zinsleven, waar zij zich kunnen ge ven en naar eigen inzicht handelen. Natuurlijk is er ook over en weer tussen de gezinnen, voor zover men elkander niet reeds van kapel, school of club kent, een vrij contact. Vriend- MÉBÉPBip op bezoek, zoals zij dat ook thuis jes en vriendinnetjes gaan bij elkaar zouden doen. En tenslotte is in deze, het ideaal zo dicht mogelijk benade rende samenleving ook het manne lijk element niet vergeten: elk gezin heeft zijn „Oom", die zoveel als va der is, een vaderlijk vriend, een gro te broer. Het zijn personen uit de omgeving, met zorg gekozen en daartoe bereid gevonden, die er me nig uurtje of vrije Zondag graag aan geven om met zo'n gezin op te trek ken, zijn wel en wee te delen. Al dus wil men bereiken, dat de kinde ren aldus opgroeiend, behoed worden voor de nadelen, welke de internaats opvoeding met zich brengt, en dat zij t.z.t. zoveel mogelijk als normale mensen, niet vervreemd en onwen nig, in de samenleving staan. Zo zijn wij enkele uren in zo'n gezin de gast geweest. Wij werden er ontvan gen in een ruime, prettig gemeubelde huiskamer, waar de gezelligheid culmi neerde rond de haard in de hoek, van baksteen en berken-talhout, die de eigen lijke warmtebron, de radiatoren, ver geten deed. Hier had Zuster Maria het toezicht over Diny, 17 jaar, Thea, 14 jaar, Mia, 12 jaar, Carla, 11 jaar, Rietje, 10 jaar, Joke (jongen), 10 jaar, Ingrid, 8 jaar, Corrie, 7 jaar, Anneke, 6 jaar, Ger- rie (jongen), 5 jaar, Mattie (jongen), 4 jaar, Peter, 3 jaar, Betsie, 2>/2 jaar, Hen- kie, l'A jaar. Kinderen uit drie gezinnen, resp. zes, vier en drie broertjes en zusjes, vonden in deze kleine gemeenschap hun plaats. De wanden waren prettig aange kleed, speelgoed kreeg her en der zijn vaste plek, en als de radio zweeg, had de kanarie in zijn kooi het hoogste woord. Het was in alle opzichten het ge noeglijk woonvertrek van een ordelijk, groot gezin en toen wij ze even later stuk voor stuk of met twee en drieën binnen zagen komen, de kleuters van de Fröbel school, leerplichtige jongens en meisjes van de lagere school en de oudere meis jes van Voorbereidende Huishoudschool of van de Huishoudschool zelf, was dat precies als bij moeder thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving, in de intimiteit van het woonvertrek. De vreemde mijnheer was niets bijzonders, een „Oom" immers, die onmiddellijk in de algemene bedrij vigheid werd opgenomen, met Joke, de Welp, in gesprek over wat hij allemaal presteerde. Mattie op zijn knie aan het tekenen in zijn bloc note, Carla naast hem, haar goochel toeren vertonend en vertellende van haar plannen om te gaan leren voor assistent-apothekeres; nu al hielp zij trouw de ziekenzuster. In tussen dekte Thea de grote familie tafel, alles keurig om te zien, en toen mochten wij als Oom mee aan schikken, met zuster Maria aan het hoofd van de tafel en Diny, beautiful seventeen, aan onze groene zijde, niets is gezelliger dan zo'n grote gezinstaf el met dat wijde carré van kleine en grotere kindergezichten, de onderlinge behulpzaamheid, de wederzijdse verhalen. Zuster Maria hielp de allerkleinsten en Diny en Thea gingen af en toe rond om de bordjes bij te vullen. Piet, de kana rie, zorgde daarbij voor het lunch concert. Wij kregen soep en boe renkool en pudding met nog een appel toe, en er was volop eetlust om ons heen. Na het eten kwam nog een heuse oom even aanlopen, meteen door de kinde ren omringd. Het was een prettige, se- 1 Januari 1951 wordt het register van Nederlandse toonkunstenaars voor in schrijving opengesteld. De normen voor toelating werden vastgesteld door de ge zamenlijke organisaties van toonkunste naars in Nederland. Het register betreft de toonkunstenaars, die de ernstige mu ziek dienen. Daarmee wordt de eerste openbare stap gezet op een weg, die moet voeren tot een wettelijke regeling tot bescher ming van de titel en het beroep van toonkunstenaar, alsmede een wettelijke regeling voor de uitoefening van dat beroep. De voorbereiding daarvan is een der voornaamste werkzaamheden van de Ned. Toonkunstenaarsraad, die 22 April 1948 is opgericht. In die raad hebben ver tegenwoordigers van de zelfstandige toonkunstenaarsorganisaties zitting. Voorzitter is M. A. Reinalda, commis saris der Koningin in Utrecht, onder voorzitter prof. dr. K. Ph. Bernet Kera- pers, secretaris Jos. Smits van Waes- berghe, penningmeester H. L. Delachaux, rechtsgeleerd raadsman mr. S. Botten- heim. De raad heeft reeds een statuut en een reglement van orde vastgesteld; hij is ook gereed met de samenstelling van een reglement van het register van Ned. Toonkunstenaars. Een concept-ont werp van wet op de beroepsbescherming van toonkunstenaars is in voorbereiding; in Januari wordt de inschrijving in het register ter hand genomen. Bij de normen voor toelating is niet alleen rekening gehouden met de erken de en gediplomeerde toonkunstenaars, maar ook met ouderen niet gediplo meerden, die reeds vele jaren dit vak als levensberoep uitoefenen. Op de duur zal evenwel deze groep verdwijnen. Dan zal men slechts toegelaten kunnen worden op grond van diploma's of een beoorde ling van de ballotagecommissies, welke als maatstaf de diploma-eisen nemen. Het bureau van de raad is gevestigd: Nic. Maesstraat 7, Amsterdam; het secre tariaat Hobbemakade 51, Amsterdam. Er was eens een schrijver, die een Kerstverhaal zou schrijven, maar bij wist niet wat. Hij graaide ins zijn papieren om te kijken, of hij er nog een had liggen van het vorig jaar, maar hij vond niets. Dat speet hem. Ieder jaar had hij nog een Kerst verhaal gemaakt. Het was druk gelezen en altijd ge waardeerd. Nu zou hij voor de eerste keer de mensen moeten teleurstellen en, wat erger was, zichzelf ook. Want de mensen konden het best stellen zonder zijn Kerstver haal, maar een schrijver, die zo'n verhaal niet maken kan, kijk, dat is geen goed schrij ver. En de sShrijver was graag een goed schrijver, ze ker met Kerstmis. Hij ging in een stoel zitten en fronste de wenkbrauwen. Hij zei: hoe heb ik het dan alle andere keren wel klaar gespeeld? Dat moet ik eens onderzoe ken, zei hij. Hij diepte alle jaargangen van alle kranten en tijdschrif ten op, waarin hij in de loop der jaren een Kerstverhaal geschreven had. Het waren er heel wat. Hij las ze allemaal en iedere keer stond hij ver steld over de fraaiheid van vorm, de diepte van gedachte en de rijkdom van taal. Hij kon zich bijna niet voorstel len, dat hij het was, die ze geschreven had. Als er niet telkens zijn naam bij had. ge staan, zou hij het misschien niet eens geloofd hebben. Hij DONDERDAG: H.H. Onnozele Kinderen, martelaren; eigen Mis; geen Gloria; 2 Kerst mis; Credo; prefatie v. Kerstmis; paars. VRIJDAG: H. Thomas, bisschop, marte laar; eigen Mis; 2 Kerstmis; (den Bosch: 3 H. Joannes); Credo, prefatie v. Kerstmis; rood. ZATERDAG: Mis v. h. Octaaf v. Kerst mis; 2 tot de H. Maagd; 3 voor Kerk of Paus; Credo; prefatie v. Kerstmis; wit. Den Bosch: 2 H. Joannes; 3 tot de H. Maagd. ZONDAG 31 December: Zondag onder het octaaf v. Kerstmis; Mis v. d. dag; 2 H. Silvester; 3 Kerstmis: (Den Bosch: 4 H. Joannes); Credo; prefatie v. Kerstmis; wit. Zuster Maria, middelpunt van het gezin, voor de groten en de kleinen, voor de allerkleinsten het meest. rieuze jongeman uit Horn, die belang stelling had voor alles en allen, die op de mondharmonica speelde, zoals zuster Maria op de guitaar, terwijl Mia en 'Carla lieten zien hoe goed of ze wel dansen konden. Wij hoorden nog veel van het huiselijk leven hier, de zorg voor de kleintjes, de avondlijke gezel ligheiö der ouderen onder het lamp licht, de winkel hier in huis, een echte „Winkel van Sinkel", waar alles te koop is, en waar de grotere meisjes van de verschillende gezinnen desgewenst voor zich en in elk geval voor de kleintjes kleding, speelgoed en zo kunnen aan schaffen uit het budget, waar elk ge zin voor een jaar over beschikt. De meisjes zijn echter ook vrij om voor haar inkopen naar Roermond te gaan. Voor de opleiding staan alle richtingen open: Exaten zelf beschikt over Fröbel school, Lagere School en Huishoud school, het geheel onder leiding van de heer Fijnhout. Maar als de kinderen aanleg hebben, mogen zij ook naar Roermond, op U.L.O., kweekschool of wat zij kiezen willen. Nee, dat ouderwetse huisluchtje, dat wij nog lichtelijk snoven bij onze entrée in het oudste deel van het klooster, bleek maar een vage herinnering aan wat ens het gestichtsleven was, altijd wat somber en zielig ondanks de zorg en toewijding, die ook vorige generaties aan deze onvermijdelijke vorm van op voeding hebben gegeven. In „Exaten" heeft men getracht het gezinsideaal in de gemeenschap van een in ternaat zoveel mogelijk te ver wezenlijken. Het systeem is nog jong, maar wat wij er van zagen bleek zeer gelukkig, zeer veel vergoedend aan wat kinderen als déze missen moe ten aan ouderliefde en zorg, aan huise lijkheid en vrijheid, aan allerlei dingen, die voor een kind bij vader en moeder thuis normaal zijn Voor de zusters, die dit „verticale sytéem" thans toepassen, brengt het veel opoffering mee. het vraagt meer krachten en nog groter toewijding, maar uit de ogen der kinde ren leest men het resultaat. Het was de eerste keer, dat wij een inrichting als deze verlieten zonder een gevoel van lichte beklemming en heimelijk mede lijden, waar men ook bij de meest gun stige omstandigheden nooit geheel aan ontkwam. „Oom", temidden van zijn pupillen, hui selijk bepld, dat nauwelijks nog aan „het gesticht" herinnert. Gelukkig was Mikwan niet alleen. Er waren nog Masja en Pasja, de grote ka melen. Die kregen wel tien keer zo veel kruiken op hun rug als Mikwan en toch leek het alsof ze nooit moe werden. O nee, ze hadden zelfs nog tijd om aan Mikwan te denken. Soms, als er heel veel wind stond op de wijde vlakten waar ze overheen trokken, gingen Mas ja en Pasja vlak voor hem lopen, zodat hij niet buiten adem kwam. Dan balkte Mikwan dankbaar ia.... ia en Masje en Pasja knikten goedig met hun kop pen. Ik denk wel dat Mikwan zijn hele le ven kruiken gedragen had als er op een goede dag niet iets was gebeurd. Het was al avond. Duizend blauwe sterren stonden aan de lucht. Mikwan was erg moe. Hij had zijn hoefjes zeer gedaan aan de harde bevroren grond en één keer had hij zijn poot bijna ver stuikt, toen hij in een gat langs de weg stapte. Hij was blij even stil te mogen staan, toen de baas „halt" riep. Mikwan dacht dat koopman Abraham nu iets verschikken ging aan de zadels. Of misschien ging hij wel met zijn armen zwaaien, omdat hij ook koud was ge worden. Maar nu hoorde hij dat koop man Abraham praatte. Dat gebeurde niet veel, want als er andere karavanen langs kwamen, riepen de kooplui meestal alleen elkaar „Goede reis" toe. Mikwan hoorde dat de koopman „nee, nee" zei. En kijk 'ns, er kwam een vreemde mar. naar hun toe." Mikwan schrok een beetje, maar de man was erg vriendelijk. Hij streelde hem over zijn hals en onderwijl praatte hij: „AcH, heer koopman, als u me dit ezeltje zoudt willen verkopen. Mijn vrouw is zo moe en de weg is nog zo ver. Maar ik ben slechts een arm man. Drie zil verstukken zou ik u kunnen geven." „Drie zilverstukken, ha, ha, ha," lachte Abraham. .rMaar man, zie toch eens, die ezel is veel meer waard. Kijk naar zijn glanzend grijze vel, het pluimpje aan zijn staart en zijn edele spitse oren. Dit is een ezel om een ko ning te dragen! Niet voor niets heeft hij de trotse naam Mikwan. Voor minder dan tien zilverstukken kunt u hem niet krijgen." „Voorzeker, heer koopman," ant woordde de man hem, „is de ezel wel tien zilverstukken waard, maar Ik bezit er niet meer dan drie. Ach, zie naar mijn vrouw. Zie, hoe moe ze reeds is en de hele weg naar Bethlehem hebben we nog voor. ons. Toon barmhartigheid, koopman. Zeker zal God u dat belonen." Maar Abraham de koopman gaf geen antwoord. Hij klapte in zijn han den en „Vort" riep hij. En daar gin gen ze weer: Masja en Pasja, de ka melen, Trudi en Judi, de beide paar den en Mikwan de ezel. „Wanneer u met me meegaat naar het volgende dorp weet ik wel een plaats waar u voor wat kopergeld kunt overnachten," riep Abraham de man nog toe. Terwijl hij voortliep keek Mikwan eens naar de man, die hem had willen kopen. Hij had een lange, grijze baard en in zijn hand droeg hij een stok waar aan een knapzak bengelde. Een vrouw leunde cp zijn arm. En zij liep zo lang zaam en zo moeilijk dat Mikwan wel begreep, dat ze heel moe moest zijn. Misschien had zij haar voeten ook ge stoten aan de harde bevroren grond net als hij zijn hoeven. Kom, hij ging ook wat langzamer lopen. Zo zou Abraham misschien wel niets merken. Nu hoorde hij de vrcuw tot de man zeggen: „Gelukkig dat wij onderdak hebben, Jozef. Morgen zal ik zo goea uitgerust zijn dat ik gemakkelijk ver der kan. Maak je maar niet bezorgd". Maar Mikwan zag wel dat de man die pe rimpels in zijn voorhoofd trok en vol zorg probeerde hij zijn vrouw nog meer te steunen. Het dorp was niet ver meer. Abra ham wees de man en de vrouw een klein huisje „Kloppen jullie daar maar", zei hij. „De bedden zijn er niet zo zacht als in de herberg, maar het is mooi genoeg voor jullie mensen. Ha, ha, ha. Goede reis verder". En hij dreef zijn dieren voort. die hij zoeven geslagen had in zichzelf. Hij ontdekte, dat hij veel reden had om on tevreden te zijn over zich zelf, maar dat juist met Kerstmis al het goede in hem naar boven kwam. Hij stelde met vreugde vast, dat hij eigenlijk altijd vol goede wil was, maar het nooit zo sterk besefte als juist nu. Vrede aan de mensen van goede wil, dacht hij. En hij glimlachte. Het was een be moedigende gedachte. Toen werd hij bedroefd. Ook schrijvers zijn be droefd. Ze zijn het eigenlijk het meest, wanneer ze heel veel te vertellen hebben en het toch niet kunnen ver tellen. Ze zijn het, wanneer ze ontroerd zijn en die ont roering niet onder woorden kunnen brengen. Ze openen een schatkist vol mooie ge dachten, maar die gedachten uitstallen kunnen ze soms niet. Wij bezitten allemaal zo'n schatkist, maar wij we ten, dat we onze gedachten nooit zo kunnen neerschrij ven als een schrijver dat doet. Hoe erg is het dan voor hem, wanneer hij, juist als hij zo graag wil, faalt! Ik wil schrijven, zei de schrijver. Hij greep zijn pen. Hij nam een blad papier. Hli had weinig tijd. Het was zo Kerstmis. Toen schreef hij een Kerst verhaal over zichzelf. Het was net als dit. Het was eigenlijk deze geschiedenis. ZONDAG 24 December: 4e Zondag v. d. Advent; Vigilie v. Kerstmis; Mis v. d. Vi gilie; 2 gebed v. d. Zondag; Credo; prefa tie v. d. H. Drievuldigheid; paars. MAANDAG: Geboorte van Christus (Kerstmis); 3 eigen Missen; (in 2de Mis: 2 H. Anastasia); Credo; prefatie v. Kerstmis; wit. DINSDAG: H. Stephanus, eerste marte laar; eigen Mis; 2 Kerstmis; Credo; prefa tie v. Kerstmis; rood. WOENSDAG: H. Joannes, apostel, evange list; eigen Mis; 2 Kerstmis; Credo; prefa tie v. Kerstmis; wit.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1950 | | pagina 9