TWINTIG GROTE GEZINNEN IN
KERSTNACHT
EEN GEMEENSCHAP
Het verticale systeem in de opvoeding
liet ezeltje, dat Maria
naar Betlilehem droeg
Experiment op internaat Exaten
Register Nederlandse
Toonkunstenaars
ZATERDAG 23 DECEMBER 1950
PAGINA 9
door P. W. FRANSE
Zingen er vogels in de nacht
van vreemde vreugde, die hun bloed
als in de lente jub'len doet,
omdat het duister lichtend lacht?
Zo lacht in 't aarz'lend ochtend grauw
na de geboorte van haar kind,
als z'in geluk zichzelf hervindt,
de glimlach van de jonge vrouw.
De hoge wind zwelt tot gezang
rondom de dorpskerk. Wrak en oud,
in een kazuifel stijf van goud,
en tranen in de rimpels van zijn wang
zingt zacht Gods knecht de eng'len na
het loflied van het „Gloria".
H. v. M.
JOHNNY VAN ROOY VAN DEN
HEUVEL
Als „oom" in het milieu
Inschrijving van 1 Jan. af
De hele lieve dag moest Mikwan pakken dragen voor
koopman Abraham, 's Morgens, als hei bijna nog
zwarie nachi was, werden er wel honderd bruine kruiken
op zijn rug geladen en 's avonds, als de maan al aan de
hemel scheen, werden ze er pas afgenomen. Dan kreeg
Mikwan een bosje hooi en mochi hij wafer drinken uif een
groie emmer. Meestal was hij zó moe dat hij dan al bijna
sliep.
Nu denken jullie natuurlijk, wie is die Mikwan toch
Mikwan is een ezeltje. Hij heeft een glanzend grijs vel, een
pluimpje aan zijn staart en hele lange, puntige ezelsoren.
Daarom noemde zijn baas hem ook wel „Punloor". ,,Vori
Punioor," zei hij als Mikwan niet vlug genoeg liep. „Vort."
Maar soms waren de bruine kruiken zo zwaar, dat Mikwan
gewoon niet vlugger kon. Dan gebeurde het dikwijls, dai
de baas mopperde: „Die koppige ezel schiet maar niet op.
Wacht ik zal hem 'ns leren." En hij sloeg Mikwan met een
rietje op zijn rug. Jullie begrijpt, dai dat die arme Mikwan
veel pijn deed.
Liturgische weekkalender
Als een groot gezin rond de familie-
tafel in de eigen vertrouwde huis
kamer, een der gelukkige aspecten
van het „verticale systeem", zoals
het wordt toegepast in het internaat
voor voogdijkinderen St. Magda-
lena (Exaten) te Baexem.
was er zo in verdiept, dat hij
helemaal vergat, waarom hij
ze nu eigenlijk was gaan le
zen. Toen hij dan ook klaar
was, moest hij zich daar eerst
rekenschap van geven. Hij
kwam tot de bevinding, dat
hij ze net zo goed niet had
kunnen lezen. Want voor het
verhaal, dat hij nu schrijven
moest, had hij aan alle vroe
gere verhalen niets. Ieder
verhaal immers moet nieuw
zijn. Het moet geschreven
worden op het ogenblik, dal
de schrijver er door gepakt
wordt. Hij moet er zelf hele
maal in geloven. Hij moet
zich er als het ware mee ver
eenzelvigen. Zoals een vogel,
die het nest verlaat en op
kracht van eigen vleugelen
vrolijk naar de hemel wiekt,
zo moet een verhaal van een
schrijver uitgaan. En zo gold
dat ook voor hem.
Ik heb de techniek onder
de knie. Ik heb alleen geen
onderwerp, zei hij tot zich
zelf.
Dat was een opmerking,
die alleen schrijvers aangaat.
Hij verschoof op zijn stoel en
ging er over nadenken, wat
dan wel de oorzaak was van
het-feit, dat hij geen onder
werp kon vinden. Hij dacht
lang en diep. Voor zijn geest
kwamen alle onderwerpen,
die je met Kerstmis als
schrijver behandelen kan. Hij
dacht aan zijn jeugd en aan
het stalletje thuis.
Hij zag zich groot wor
den en naar de kerk gaan,
mee met vader naar de
Nachtmis. Hij riep het beeld
van zijn moeder in zijn
herinnering en hoe feeste-
telijk zij de ontbijttafel had
versierd. Hij neuriede de
liederen, die zij bij de kerst
stal zongen. Hij dacht aan
zijn vrienden, die hem uit
nodigden bij hen thuis naar
de kerstboom te komen kij
ken. Het was daar anders
dan hij gewend was en hij
had iets gemist van de vre
de van zo'n stal, die de ge
zelligheid der brandende
kaarsjes doet vergeten.
Want daarvoor komt dan
iets anders, iets zeer moois
in de plaats als je alleen
maar kan voelen, wanneer
je gelooft in dat Kind, dat
in de kribbe ligt en leven
wil in zijn Liefde. De schrij
ver talmde een ogenblik. Hij
dacht: leefde ik wel in de
liefde van het Kind in de
Kribbe? Hij dacht: zou ik
die vrede nog voelen, voel
ik ze nu nog?
Zijn leven lag voor hem
als een boek. Hij sloeg bla
den om, waarin hij liever
niet wilde lezen. Hij ging
over sommige haastig heen.
Hij merkte hoe hij steeds
vlugger bladerde en veel
spoediger dan hij gedacht
had aan het eind was. Daar'
bevond hij zich nu. Hij be
dacht, dat hij toch ieder
jaar een kerstverhaal ge
schreven had en de men
sen het ieder jaar even
mooi gevonden hadden. Hij
bedacht ook, dat zoiets
eigenlijk niet te rijmen viel
met de ontmoedigende blik,
Het werd een vreemde nacht voor
Mikwan. Toen hij zijn bosje hooi had
gegeten en zijn emmer water had leeg
gedronken, ging hij niet dadelijk als
anders met zijn kop op zijn poten lig
gen om te gaan slapen. Hij veelde niet
eens meer dat zijn hoefjes zo'n pijn
gedaan hadden en hoe moe hij wei
was. Peinzend stond hij maar voor zich
uit te kijken. Steeds moest hij aan de
arme man, die Jozef heette, en aan die
arme moede vrouw denken. Naar Beth
lehem moesten zij. Nu zeggen de men
sen wel dat ezels dom zijn, maar Mi
kwan wist nog heel goed, dat hij ook
eens in Bethlehem was geweest. Wel
tien dagen had hij er over gelopen.
Die Jozef had hem zeker willen ko
pen om zijn vrouw te dragen. Ach, wat
zou hij dat graag willen doen! Opeens
had Mikwam zijn besluit genomen.
Masja en Pasja konden best zijn krui
ken er nog bij dragen. En zodra hij een
kiertje daglicht zag komen, liep hij de
stal uit en ging naar het huisje waai
de man en de vrouw overnachten. Zij
zouden zeker wel begrijpen dat hij hen
wilde helpen.
En zo gebeurde het. In de vroege
morgen hoorde Jozef buiten een ezeltje
balken ia., ia. Hij ging naar het raam
en daar zag hij Mikwan staan.
„O Maria", hoorde Mikwan hem
roepen. „De koopman heeft toch nog
zijn goede hart laten spreken. Zie je,
hij zendt ons zijn ezeltje. Kom, wij
zullen nu dadelijk op weg gaan, Ma
ria, en de drie zilverstukken hier voor
Abraham achter laten. Zeker komt
hij ze straks halen".
Al vele dagen achtereen droeg Mik
wan Maria op zijn rug en Jozef
leidde hem aan de teugel. Toch
was Mikwan nog een keer misgestapt
en had hij zijn rechtervoorpoot bezeerd.
Maria had er een stevige doek om ge
wonden. Toen kon hij weer verder.
Zijn hoefjes waren helemaal afgeschaafd
van het lopen en de ribben staken door
zijn vel, omdat Jozat 's avonds dikwijls
niet meer dan een êmmer water voor
hem had. Mikwan was nu geen mooie
ezel meer. Hij had niet langer een glan
zend vel en het pluimpje aan zijn staart
leek wel een bosje touw.
Toch had Mikwan geen spijt, dat hij
bij Abraham de koopman was weggelo
pen. Al had hij vaak honger en deed
zijn hele rug pijn, toch was hij veel ge
lukkiger dan vroeger. Dikwijls streelde
Maria hem over zijn hals en zei: „Ach,
brave Mikwa.i, als we jou niet hadden,
zouden we nooit op tijd in Bethlehem
komen". Ook Jozef hielp hem. Hij riep
nooit: „Vort", maar zei altijd: „Nu gaan
we weer verder, Mikwan".
Zo ging het dag na dag.
Toen gebeurde het dat Mikwan opeens
de weg niet meer zag en ook niet meer
wist waar hij zijn hoef moest neerzet
ten voor de volgende stap. Alles begon
om hem heen te draaien. Plomp, daar
zakte het arme ezeltje op de grond. Jo
zef haalde het laatste stuk brood uit zijn
knapzak en toen Mikwan dit had opge
geten, was hjj weer wat opgeknapt. Het
laatste eind liepen Maria en Jozef naast
hem voort. Mikwan merkte niet eens
hoe Jozef In Bethlehem aan alle deuren
klopte om onderdak te vragen. Hij
merkte niet hoe Jozef en Maria tenslot
te een stalletje vonden, waar alleen een
os in stond en waar nog plaats voor hen
drieën was. Hij hoorde niet hoe Jozef
er» Maria besloten daar die nacht maar
te blijven. Nu, de arme Mikwan was zó
moe, dat hu meteen in slaap viel.
TV.T u denken jullie misschien, dat
1 Mikwan maar sliep en sliep, wel
dagen achtereen. Maar dat is
niet zo hoor.
Midden in de nacht werd Mikwan
wakker, want hij zag een gouden licht.
Eerst dacht hij, dat hij droomde en de
zon zag opgaan. Hij knipperde eens
met zijn ogen en toen zag hij, dat de
stal gevuld was met een glanzend licht.
Maria en Jozef lagen geknield op de
vloer en in de kribbe met het hooi
voor de os lag een klein kindje, dat
de armpjes uitstrekte. Engelen met
gouden kronen op zweefden door de
stal en op harpen maakten ze een he
melse muziek.
O, wat was dat mooi. Mikwan ging
helemaal rechtop staan om alles goed
te kunnen zien. Met zijn hoef stootte hij
de os aan en opeens begon hij te spre
ken: „Kijk toch eens, heer os, er is een
kindje geboren. Zie naar die engelen en
dat hemelse licht. Dit moet wel een
heel bijzonder kindje zijn".
„Het is een heel bijzonder kind,
Mikwan". antwoordde de os, die heel
oud en heel wijs was. „Weet je, vannacht
is de beloften van de profeten in ver
vulling gegaan. Het Jezuskind ligt in
het kribje. Het zal eens de Verlosser
der meijsen zijn. Kom laten ook wij
het Goddelijk Kind gaan huldigen".
En de beide dieren kwamen vanach
ter het schot waar zij stonden, knielden
voor het kribje en. spraken: „Eer zij
God in de hemel". En Maria vroeg hen
achter het Kindje te gaan staan om het
met hun adem te warmen.
Toen de herders kwamen om het
Kindje te aanbidden, vertelden Mikwan
en de os hun schaapjes en hun honden
van het grote wonder, dat er gebeurd
was. De schaapjes en de honden ver
telden het weer verder, want Julie
weten, dat alle dieren in de Kerstnacht
kunnen spreken.
Maar Mikwan, het ezeltje, had het
eerst kunnen spreken en ik denk. dat
dat de beloning was. omdat hjj Maria
zo dapper had gedragen.
(Van onze speciale verslaggever)
Nee, de lucht van vroeger was er nog niet helemaal uit, de typische reuk
van het ouderwetse klooster, van het gesticht. Die hebben wij het eerst geroken
in de bewaarschool, waar wij in onze prille jeugd „op" zijn geweest, en daarna
telkens weer in het klooster, waar een tante van ons zuster was, later nog vaak
in allerlei inrichtingen, waar wij ambtshalve wezen moesten. Wij kunnen die
reuk niet precies definiëren, iets van zeepsop, boenwas, vage wierookgeur en wat
etensluchtjes er doorheen. Altijd weer als wij dat snuiven, komen wij in een
bepaalde stemming, een beetje ontroerd, omdat het iets van vroeger bleef, maar
ook benauwderig, melancholiek. Nu roken wij het weer, in de nog volop negen-
tiende-eeuws entree van portiek, gangen en spreekkamer van het internaat
„Exaten" te Baexem, waar wij gekomen waren om het nieuwste te zien op het
gebied van kinderopvoeding. Dit leek nog volop „het gesticht" van voorheen,
terwijl juist deuren en vensters wijd zouden zijn opengezet, een andere geest,
een ideaal systeem, hier in toepassing ten gunste van zo'n tweehonderd voogdij
kinderen, die er gehuisvest zijn. Maar dat aanvankelijk kloosterreukje was ook
ceslist misleidend, het reikte niet verder dan het Slot. Waar de kinderen leefden
in de ruime, frisse vleugels van het huis, snoof men vrijheid, jeugd, huiselijk
heid en een behagen in de dingen. En toen wij na uren, die omgevlogen waren,
's middags „Exaten" verlieten, samen met twee meisjes uit het huis, die ook
naar Roermond moesten om zich te laten permanenten, teas er niets dat onze
stemming drukte, louter blijmoedige herinnering, welke wij meenamen. Wij wis
ten nu wat in de opvoeding het verticale systeem betekende en hadden een
indruk van zijn voordelen bóven het horizontale, tot nog toe algemeen gevolgd.
Zuster-directrice Elisa van de Domini
canessen van Bethanië te Venlo had ons
met enkele woorden het verschil ver
klaard. De ouderwetse internaatsopvoe
ding houdt kinderen van gelijke leeftijd
en sexe in grote groepen bijeen, hef
moderne, verticale systeem daarentegen
vormt kleinere groepen tot een gezin
met alle leeftijdsschakeringen, van
kleuter tot opgroeiend meisje en ook
beide sexen, de jongens tot twaalf, der
tien jaar. Aan het hoofd van zo'n gezin,
dat twaalf tot vijftien personen telt
staat een zuster als moederlijk leidster,
uitsluitend en alleen voor deze kleine
gemeenschap. De oudste meisjes zijn
daarbij haar naaste en op zijn tijd ver
antwoordelijkheid dragende helpsters.
Zo'n gezin beschikt over een eigen flin
ke eet- en huiskamer en over slaapka
mers voor kleuters, meisjes en jongens,
waarbij de oudste meisjes haar eigen
chambretten hebben. Het uiteindelijk
ideaal is, dat zulke gezinsgemeenschap
pen ook over afzonderlijke paviljoens
beschikken, zoals thans reeds op „Exa
ten" met een tweetal het geval is. In
totaal leidt een twintigtal groepen, elk
in zijn eigen vertrekken, een nagenoeg
zelfstandig leven in het grote geheel.
De ban van „het gesticht", van de
grote zalen en het verloren gaan in
de massa. die velen nauwelijks of
niet tot hun recht doet komen, is
hier gebroken. De gezinsopvoeding,
immers door God bedoeld, welke als
geen andere elk kind een kans geeft
op volledige ontplooiing, werd zo
dicht mogelijk benaderd. Ook de
sfeer, waarin zo'n internaatsgezin
leeft, is daarbij aangepast, met rui
me mate van vrijheid, ook op gods
dienstig gebied, in gezond contact
met de buitenwereld, met eigen ini
tiatief tot handelen, de ouderen in
regelmatig bezit van zelf verdiend
geld, door thuiswerk verkregen. De
ervaring, tot dusver opgedaan, is, dat
deze beperkte milieu's waar broer
tjes en zusjes uit één gezin niet op
nieuw gescheiden worden en een
blijvende plaats vinden, een sterke
eenheid gaan vormen, juist door de
verschillende leeftijd en ontwikke
ling tot een harmonisch geheel ge
groeid. Vooral de oudere meisjes
staan hier midden in het volle ge
zinsleven, waar zij zich kunnen ge
ven en naar eigen inzicht handelen.
Natuurlijk is er ook over en weer
tussen de gezinnen, voor zover men
elkander niet reeds van kapel, school
of club kent, een vrij contact. Vriend-
MÉBÉPBip
op bezoek, zoals zij dat ook thuis
jes en vriendinnetjes gaan bij elkaar
zouden doen. En tenslotte is in deze,
het ideaal zo dicht mogelijk benade
rende samenleving ook het manne
lijk element niet vergeten: elk gezin
heeft zijn „Oom", die zoveel als va
der is, een vaderlijk vriend, een gro
te broer. Het zijn personen uit de
omgeving, met zorg gekozen en
daartoe bereid gevonden, die er me
nig uurtje of vrije Zondag graag aan
geven om met zo'n gezin op te trek
ken, zijn wel en wee te delen. Al
dus wil men bereiken, dat de kinde
ren aldus opgroeiend, behoed worden
voor de nadelen, welke de internaats
opvoeding met zich brengt, en dat
zij t.z.t. zoveel mogelijk als normale
mensen, niet vervreemd en onwen
nig, in de samenleving staan.
Zo zijn wij enkele uren in zo'n gezin
de gast geweest. Wij werden er ontvan
gen in een ruime, prettig gemeubelde
huiskamer, waar de gezelligheid culmi
neerde rond de haard in de hoek, van
baksteen en berken-talhout, die de eigen
lijke warmtebron, de radiatoren, ver
geten deed. Hier had Zuster Maria het
toezicht over Diny, 17 jaar, Thea, 14 jaar,
Mia, 12 jaar, Carla, 11 jaar, Rietje, 10
jaar, Joke (jongen), 10 jaar, Ingrid, 8
jaar, Corrie, 7 jaar, Anneke, 6 jaar, Ger-
rie (jongen), 5 jaar, Mattie (jongen), 4
jaar, Peter, 3 jaar, Betsie, 2>/2 jaar, Hen-
kie, l'A jaar. Kinderen uit drie gezinnen,
resp. zes, vier en drie broertjes en zusjes,
vonden in deze kleine gemeenschap hun
plaats. De wanden waren prettig aange
kleed, speelgoed kreeg her en der zijn
vaste plek, en als de radio zweeg, had
de kanarie in zijn kooi het hoogste
woord. Het was in alle opzichten het ge
noeglijk woonvertrek van een ordelijk,
groot gezin en toen wij ze even later stuk
voor stuk of met twee en drieën binnen
zagen komen, de kleuters van de Fröbel
school, leerplichtige jongens en meisjes
van de lagere school en de oudere meis
jes van Voorbereidende Huishoudschool
of van de Huishoudschool zelf, was dat
precies als bij moeder thuis, in hun eigen
vertrouwde omgeving, in de intimiteit
van het woonvertrek.
De vreemde mijnheer was niets
bijzonders, een „Oom" immers, die
onmiddellijk in de algemene bedrij
vigheid werd opgenomen, met Joke,
de Welp, in gesprek over wat hij
allemaal presteerde. Mattie op zijn
knie aan het tekenen in zijn bloc
note, Carla naast hem, haar goochel
toeren vertonend en vertellende
van haar plannen om te gaan leren
voor assistent-apothekeres; nu al
hielp zij trouw de ziekenzuster. In
tussen dekte Thea de grote familie
tafel, alles keurig om te zien, en
toen mochten wij als Oom mee aan
schikken, met zuster Maria aan het
hoofd van de tafel en Diny, beautiful
seventeen, aan onze groene zijde,
niets is gezelliger dan zo'n grote
gezinstaf el met dat wijde carré van
kleine en grotere kindergezichten,
de onderlinge behulpzaamheid, de
wederzijdse verhalen. Zuster Maria
hielp de allerkleinsten en Diny en
Thea gingen af en toe rond om de
bordjes bij te vullen. Piet, de kana
rie, zorgde daarbij voor het lunch
concert. Wij kregen soep en boe
renkool en pudding met nog een
appel toe, en er was volop eetlust
om ons heen.
Na het eten kwam nog een heuse oom
even aanlopen, meteen door de kinde
ren omringd. Het was een prettige, se-
1 Januari 1951 wordt het register van
Nederlandse toonkunstenaars voor in
schrijving opengesteld. De normen voor
toelating werden vastgesteld door de ge
zamenlijke organisaties van toonkunste
naars in Nederland. Het register betreft
de toonkunstenaars, die de ernstige mu
ziek dienen.
Daarmee wordt de eerste openbare
stap gezet op een weg, die moet voeren
tot een wettelijke regeling tot bescher
ming van de titel en het beroep van
toonkunstenaar, alsmede een wettelijke
regeling voor de uitoefening van dat
beroep. De voorbereiding daarvan is een
der voornaamste werkzaamheden van de
Ned. Toonkunstenaarsraad, die 22 April
1948 is opgericht. In die raad hebben ver
tegenwoordigers van de zelfstandige
toonkunstenaarsorganisaties zitting.
Voorzitter is M. A. Reinalda, commis
saris der Koningin in Utrecht, onder
voorzitter prof. dr. K. Ph. Bernet Kera-
pers, secretaris Jos. Smits van Waes-
berghe, penningmeester H. L. Delachaux,
rechtsgeleerd raadsman mr. S. Botten-
heim. De raad heeft reeds een statuut
en een reglement van orde vastgesteld;
hij is ook gereed met de samenstelling
van een reglement van het register van
Ned. Toonkunstenaars. Een concept-ont
werp van wet op de beroepsbescherming
van toonkunstenaars is in voorbereiding;
in Januari wordt de inschrijving in het
register ter hand genomen.
Bij de normen voor toelating is niet
alleen rekening gehouden met de erken
de en gediplomeerde toonkunstenaars,
maar ook met ouderen niet gediplo
meerden, die reeds vele jaren dit vak als
levensberoep uitoefenen. Op de duur zal
evenwel deze groep verdwijnen. Dan zal
men slechts toegelaten kunnen worden
op grond van diploma's of een beoorde
ling van de ballotagecommissies, welke
als maatstaf de diploma-eisen nemen.
Het bureau van de raad is gevestigd:
Nic. Maesstraat 7, Amsterdam; het secre
tariaat Hobbemakade 51, Amsterdam.
Er was eens een schrijver,
die een Kerstverhaal
zou schrijven, maar bij
wist niet wat. Hij graaide ins
zijn papieren om te kijken, of
hij er nog een had liggen van
het vorig jaar, maar hij vond
niets. Dat speet hem. Ieder
jaar had hij nog een Kerst
verhaal gemaakt. Het was
druk gelezen en altijd ge
waardeerd. Nu zou hij voor
de eerste keer de mensen
moeten teleurstellen en, wat
erger was, zichzelf ook. Want
de mensen konden het best
stellen zonder zijn Kerstver
haal, maar een schrijver, die
zo'n verhaal niet maken kan,
kijk, dat is geen goed schrij
ver. En de sShrijver was
graag een goed schrijver, ze
ker met Kerstmis.
Hij ging in een stoel zitten
en fronste de wenkbrauwen.
Hij zei: hoe heb ik het dan
alle andere keren wel klaar
gespeeld?
Dat moet ik eens onderzoe
ken, zei hij.
Hij diepte alle jaargangen
van alle kranten en tijdschrif
ten op, waarin hij in de loop
der jaren een Kerstverhaal
geschreven had. Het waren er
heel wat. Hij las ze allemaal
en iedere keer stond hij ver
steld over de fraaiheid van
vorm, de diepte van gedachte
en de rijkdom van taal. Hij
kon zich bijna niet voorstel
len, dat hij het was, die ze
geschreven had. Als er niet
telkens zijn naam bij had. ge
staan, zou hij het misschien
niet eens geloofd hebben. Hij
DONDERDAG: H.H. Onnozele Kinderen,
martelaren; eigen Mis; geen Gloria; 2 Kerst
mis; Credo; prefatie v. Kerstmis; paars.
VRIJDAG: H. Thomas, bisschop, marte
laar; eigen Mis; 2 Kerstmis; (den Bosch:
3 H. Joannes); Credo, prefatie v. Kerstmis;
rood.
ZATERDAG: Mis v. h. Octaaf v. Kerst
mis; 2 tot de H. Maagd; 3 voor Kerk of
Paus; Credo; prefatie v. Kerstmis; wit. Den
Bosch: 2 H. Joannes; 3 tot de H. Maagd.
ZONDAG 31 December: Zondag onder het
octaaf v. Kerstmis; Mis v. d. dag; 2 H.
Silvester; 3 Kerstmis: (Den Bosch: 4 H.
Joannes); Credo; prefatie v. Kerstmis; wit.
Zuster Maria, middelpunt van het gezin,
voor de groten en de kleinen, voor de
allerkleinsten het meest.
rieuze jongeman uit Horn, die belang
stelling had voor alles en allen, die op
de mondharmonica speelde, zoals zuster
Maria op de guitaar, terwijl Mia en
'Carla lieten zien hoe goed of ze wel
dansen konden. Wij hoorden nog veel
van het huiselijk leven hier, de zorg
voor de kleintjes, de avondlijke gezel
ligheiö der ouderen onder het lamp
licht, de winkel hier in huis, een echte
„Winkel van Sinkel", waar alles te koop
is, en waar de grotere meisjes van de
verschillende gezinnen desgewenst voor
zich en in elk geval voor de kleintjes
kleding, speelgoed en zo kunnen aan
schaffen uit het budget, waar elk ge
zin voor een jaar over beschikt. De
meisjes zijn echter ook vrij om voor
haar inkopen naar Roermond te gaan.
Voor de opleiding staan alle richtingen
open: Exaten zelf beschikt over Fröbel
school, Lagere School en Huishoud
school, het geheel onder leiding van de
heer Fijnhout. Maar als de kinderen
aanleg hebben, mogen zij ook naar
Roermond, op U.L.O., kweekschool of
wat zij kiezen willen.
Nee, dat ouderwetse huisluchtje, dat
wij nog lichtelijk snoven bij onze entrée
in het oudste deel van het klooster,
bleek maar een vage herinnering aan
wat ens het gestichtsleven was, altijd
wat somber en zielig ondanks de zorg
en toewijding, die ook vorige generaties
aan deze onvermijdelijke vorm van op
voeding hebben gegeven. In „Exaten"
heeft men getracht het gezinsideaal
in de gemeenschap van een in
ternaat zoveel mogelijk te ver
wezenlijken. Het systeem is nog
jong, maar wat wij er van zagen bleek
zeer gelukkig, zeer veel vergoedend
aan wat kinderen als déze missen moe
ten aan ouderliefde en zorg, aan huise
lijkheid en vrijheid, aan allerlei dingen,
die voor een kind bij vader en moeder
thuis normaal zijn Voor de zusters, die
dit „verticale sytéem" thans toepassen,
brengt het veel opoffering mee. het
vraagt meer krachten en nog groter
toewijding, maar uit de ogen der kinde
ren leest men het resultaat. Het was de
eerste keer, dat wij een inrichting als
deze verlieten zonder een gevoel van
lichte beklemming en heimelijk mede
lijden, waar men ook bij de meest gun
stige omstandigheden nooit geheel aan
ontkwam.
„Oom", temidden van zijn pupillen, hui
selijk bepld, dat nauwelijks nog aan „het
gesticht" herinnert.
Gelukkig was Mikwan niet alleen. Er
waren nog Masja en Pasja, de grote ka
melen. Die kregen wel tien keer zo veel
kruiken op hun rug als Mikwan en toch
leek het alsof ze nooit moe werden. O
nee, ze hadden zelfs nog tijd om aan
Mikwan te denken. Soms, als er heel
veel wind stond op de wijde vlakten
waar ze overheen trokken, gingen Mas
ja en Pasja vlak voor hem lopen, zodat
hij niet buiten adem kwam. Dan balkte
Mikwan dankbaar ia.... ia en Masje
en Pasja knikten goedig met hun kop
pen.
Ik denk wel dat Mikwan zijn hele le
ven kruiken gedragen had als er op een
goede dag niet iets was gebeurd.
Het was al avond. Duizend blauwe
sterren stonden aan de lucht. Mikwan
was erg moe. Hij had zijn hoefjes zeer
gedaan aan de harde bevroren grond en
één keer had hij zijn poot bijna ver
stuikt, toen hij in een gat langs de weg
stapte. Hij was blij even stil te mogen
staan, toen de baas „halt" riep. Mikwan
dacht dat koopman Abraham nu iets
verschikken ging aan de zadels. Of
misschien ging hij wel met zijn armen
zwaaien, omdat hij ook koud was ge
worden. Maar nu hoorde hij dat koop
man Abraham praatte. Dat gebeurde
niet veel, want als er andere karavanen
langs kwamen, riepen de kooplui
meestal alleen elkaar „Goede reis" toe.
Mikwan hoorde dat de koopman „nee,
nee" zei. En kijk 'ns, er kwam een
vreemde mar. naar hun toe." Mikwan
schrok een beetje, maar de man was
erg vriendelijk. Hij streelde hem over
zijn hals en onderwijl praatte hij: „AcH,
heer koopman, als u me dit ezeltje
zoudt willen verkopen. Mijn vrouw is
zo moe en de weg is nog zo ver. Maar
ik ben slechts een arm man. Drie zil
verstukken zou ik u kunnen geven."
„Drie zilverstukken, ha, ha, ha,"
lachte Abraham. .rMaar man, zie toch
eens, die ezel is veel meer waard. Kijk
naar zijn glanzend grijze vel, het
pluimpje aan zijn staart en zijn edele
spitse oren. Dit is een ezel om een ko
ning te dragen! Niet voor niets heeft hij
de trotse naam Mikwan. Voor minder
dan tien zilverstukken kunt u hem niet
krijgen."
„Voorzeker, heer koopman," ant
woordde de man hem, „is de ezel wel
tien zilverstukken waard, maar Ik bezit
er niet meer dan drie. Ach, zie naar
mijn vrouw. Zie, hoe moe ze reeds is
en de hele weg naar Bethlehem hebben
we nog voor. ons. Toon barmhartigheid,
koopman. Zeker zal God u dat belonen."
Maar Abraham de koopman gaf
geen antwoord. Hij klapte in zijn han
den en „Vort" riep hij. En daar gin
gen ze weer: Masja en Pasja, de ka
melen, Trudi en Judi, de beide paar
den en Mikwan de ezel.
„Wanneer u met me meegaat naar
het volgende dorp weet ik wel een
plaats waar u voor wat kopergeld
kunt overnachten," riep Abraham de
man nog toe.
Terwijl hij voortliep keek Mikwan
eens naar de man, die hem had willen
kopen. Hij had een lange, grijze baard
en in zijn hand droeg hij een stok waar
aan een knapzak bengelde. Een vrouw
leunde cp zijn arm. En zij liep zo lang
zaam en zo moeilijk dat Mikwan wel
begreep, dat ze heel moe moest zijn.
Misschien had zij haar voeten ook ge
stoten aan de harde bevroren grond net
als hij zijn hoeven. Kom, hij ging ook
wat langzamer lopen. Zo zou Abraham
misschien wel niets merken.
Nu hoorde hij de vrcuw tot de man
zeggen: „Gelukkig dat wij onderdak
hebben, Jozef. Morgen zal ik zo goea
uitgerust zijn dat ik gemakkelijk ver
der kan. Maak je maar niet bezorgd".
Maar Mikwan zag wel dat de man die
pe rimpels in zijn voorhoofd trok en
vol zorg probeerde hij zijn vrouw nog
meer te steunen.
Het dorp was niet ver meer. Abra
ham wees de man en de vrouw
een klein huisje „Kloppen jullie
daar maar", zei hij. „De bedden zijn er
niet zo zacht als in de herberg, maar
het is mooi genoeg voor jullie mensen.
Ha, ha, ha. Goede reis verder". En hij
dreef zijn dieren voort.
die hij zoeven geslagen had
in zichzelf. Hij ontdekte, dat
hij veel reden had om on
tevreden te zijn over zich
zelf, maar dat juist met
Kerstmis al het goede in
hem naar boven kwam. Hij
stelde met vreugde vast, dat
hij eigenlijk altijd vol goede
wil was, maar het nooit zo
sterk besefte als juist nu.
Vrede aan de mensen van
goede wil, dacht hij. En hij
glimlachte. Het was een be
moedigende gedachte.
Toen werd hij bedroefd.
Ook schrijvers zijn be
droefd. Ze zijn het eigenlijk
het meest, wanneer ze heel
veel te vertellen hebben en
het toch niet kunnen ver
tellen. Ze zijn het, wanneer
ze ontroerd zijn en die ont
roering niet onder woorden
kunnen brengen. Ze openen
een schatkist vol mooie ge
dachten, maar die gedachten
uitstallen kunnen ze soms
niet. Wij bezitten allemaal
zo'n schatkist, maar wij we
ten, dat we onze gedachten
nooit zo kunnen neerschrij
ven als een schrijver dat
doet. Hoe erg is het dan
voor hem, wanneer hij, juist
als hij zo graag wil, faalt!
Ik wil schrijven, zei de
schrijver.
Hij greep zijn pen. Hij
nam een blad papier. Hli
had weinig tijd. Het was zo
Kerstmis.
Toen schreef hij een Kerst
verhaal over zichzelf. Het
was net als dit. Het was
eigenlijk deze geschiedenis.
ZONDAG 24 December: 4e Zondag v. d.
Advent; Vigilie v. Kerstmis; Mis v. d. Vi
gilie; 2 gebed v. d. Zondag; Credo; prefa
tie v. d. H. Drievuldigheid; paars.
MAANDAG: Geboorte van Christus
(Kerstmis); 3 eigen Missen; (in 2de Mis:
2 H. Anastasia); Credo; prefatie v. Kerstmis;
wit.
DINSDAG: H. Stephanus, eerste marte
laar; eigen Mis; 2 Kerstmis; Credo; prefa
tie v. Kerstmis; rood.
WOENSDAG: H. Joannes, apostel, evange
list; eigen Mis; 2 Kerstmis; Credo; prefa
tie v. Kerstmis; wit.