Ascese P.v.d.A. plaatst zich tegenover de socialistische ministers et*ic de noorman - Mysterie l Slechts hij, die innerlijk vrij van vrezen is Waarom schrijft men nog steeds historische romans? i Laat heb ik IJ bemind Jussen neus en dippen, WEK DE GAL IN UW LEVER OP GEERVLIET Overgrote deel der Tweede Kamer volgt de Regering met tegenzin Nieuw-Guinea-debat loopt niet vlot door ETHEL MANNIN LITERAIRE KRONIEK ZATERDAG 20 JANUARI 1951 PAGINA 3 Ook hoort boortoestel Keizersgracht 411 Amsterdam-C. Souvereiniteitsoverdracht Veel overeenkomts Indon. Hoge Commissariaat zoekt kantoorruimte Onderhandelingen over hotel „De twee Steden" 14) Pleizierig reizen Verklikker Avontuur van twee studentjes Advertentie u er weer bij met een modern >an Vraagt gratis brochure. D° geschiedenis van het mensdom is zeker niet geschikt om ons bij zonder geestdriftig te stemmen over het „met rede begaafd dier". De problemen, die zijn gedrag de eeuwen door hebben gesteld, spitsen zich in onze tijd dermate toe, dat ze de besten onder ons met vertwijfeling vervullen. Nog hebben de wonden van de laatste ver schrikking zich niet gesloten en reeds hangt de dreiging van de atoombom boven onze wereld. Sommigen noemen oorlog onvermijdelijk. Zijn er dan in derdaad krachten in ons werkzaam, die het onmogelijk maken op den duur in vrede te leven met onze „broeders"? Wat voor zin hebben nog leven en ar beid, als morgen de wereld toch weer m vuur en vlam staat? Het is geen voorrecht te leven in een tijd als deze. De zedelijkheidsnormen zijn verwrongen; goed en kwaad ver warde begrippen geworden. Onrecht schijnt de basis te zijn. waarop onze sa menleving is gebouwd. Waarom die schrijnende armoede naast overdadige rijkdom? Waarom die zinloze vernieti ging van kostbare voedingsmiddelen, terwijl medemensen honger lijden en gebrek aan het meest noodzakelijke? Waarom die kille liefdeloosheid, die bit tere haat, dat niets ontziend egoïsme? De grootste vijand van de mens is de mens zelf! Maar waarom? Waarom die onwil, die duidelijke wei gering tot samenwerking, die alle po gingen tot verbetering doet mislukken? Is het 't noodlot van de mens, dat hij eerder het kwade dan het goede kiest? Maar dan ook hier weer: waarom? Deze niet te ontkennen innerlijke ge neigdheid van de mens tot het kwaad heeft men op verschillende wijzen te verklaren gezocht. Tegenver al die theorieën, die geen van alle het probleem van het kwaad afdoende verklaren, heeft de Kerk van oudsher haar leer van de erfzonde ge plaatst. De aantrekkingskracht van het kwaad op de wereld en op de afzonder lijke mens vindt haar meest bevredigend sntwoord in het gelovig aanvaarden van dit dogma. Nemen wij met het moderne heiden dom de erfzonde niet aan, en geloven wij. dat de mens van nature goed is, dan blijft tóch het kwaad in de wereld onverminderd bestaan. Onze situatie wordt er alleen nóg hopelozer door, daar deze opvatting ons de troost ont neemt van Christus en Zijn reddende Heilsoorde. Een eenvoudig geloof in Gods open baring echter plaatst alles in een geheel ander licht. De erfelijke zondigheid van de mens vraagt dringend om verlossing. Het lijden krijgt zijn diepe zin van boete, bevriiding en heiliging. Het hele Chris tendom is een directe, liefdevolle her schepping Gods van de gevallen mens, wiens leven hier ot> aarde de enige be tekenis heeft van een proeftijd voor de eeuwigheid. In diepste wezen is de leer van de erfzonde een mysterie, dat wij hier nooit geheel zullen kunnen doorgron den. Dat de zonde van een ander ons tot zondaars maakt, is in de grond on begrijpelijk. Maar Gods woord leert een zeer reële schuld voor ieder van ons ten gevolge van Adams val, wiens onge hoorzaamheid voor het hele mensdom representatief was. En deze schuld hoewel door het H. Doopsel uitgewist bracht, als straf, de verbroken harmonie tussen het hogere en lagere in de mens, de enige oorzaak van al het kwaad. Het diepe besef van deze waarheid bracht St. Paulus tot zijn befaamde ver gelijking: het leven is een wedstrijd. Slechts één wint de prijs. Hij. die zich de meeste moeite geeft. Wie moet wor stelen legt zich een volkomen onthou ding op En dit doet men om een ver gankelijke kroon. Wij echter streven naar een onvergankelijke.... Ik J, mijn eigen lichaam, dat ik eronder houd, om niet zelf verloren te gaan, na an deren gepredikt te hebben." (1. cor. 24—271. Met deze woorden verwijst de Apos tel de voornaamste activiteit van de mens naar het terrein der zelfdiscipline. Alle het goede weerstrevende ziele- krachten behoren beheerst te worden door een sterke wil. Géén dubbele auto riteit in ons innerlijk! Geen deel van onze natuur mag een eigen zelfstandig heid ontwikkelen en leven en handelen tot eigen bevrediging. In harmonische Samenwerking moeten alle delen zich schikken naar het welzijn van de hele mens, wiens bestaansdeel buiten deze wereld ligt. Waar hoogmoed en zelfoverschatting het moderne heidendom brengen tot het vrije uitleven van al het menselijke, leert Christus het nederig erkennen van eigen hulpbehoevende ontoereikendheid. Tegenover de begeerlijkheid in al haar vormen eist Hij soberheid van leven, een radicaal afwijzen, boycotten des noods van heidense zinnencultuur; tegen over het mateloze egoïsme stelt de ver losser de dienende liefde. Het wooid ascese is voor de wereld verworden tot een min of meer ridicuul begrip. Maar hoe kan er iets belachelijks of zoais men durft te beweren iets ziekenjKs en mensonterends liggen in een gezona zelfbeheersing, die de misbruikte eigen schappen van wil en hart opnieuw tracht te richten op God, het S0^®- Ware en schone, waarvoor zij geschapen zijn? De leer van het vrije uitleven kan de ware niet zijn! De geesteiijke en mo rele verwildering van onze tijd be wijst het overduidelijk. De ware vrijheid ligt in het onder- v.'orpen-zijn van het lagere aan het ho- 6ere, in volkomen zelfbeheersing. De erfzonde heeft de noodzakelijk heid hiervan in de wereld gebracht. Om ons deze strijd te vergemakkelijken, schonk Christus ons Zijn Kerk met haar genademiddelen. Wie Hem afwijst, bewerkt onvermij delijk zijn eigen ondergang. (Van onze parlementaire redacteur) De Tweede Kamer heeft Vrijdagmiddag nog eerst een uur in comité-generaal vergaderd over het bekende voorstel van prof. Romme om een gedeelte van het in het comité-generaal van September verhandelde openbaar te maken. Toen waren de partijen het eindelijk eens en werden enkele korte alinea's van de Handelingen vrij gegeven. Al spoedig bleek, dat men er daarmee feitelijk nog niet was, aangezien na enkele uren de zaak alweer dreigde spaak te lopen om een soortgelijke reden. Het was toen n.l. de heer Vonk (V.V.D.) die wilde gaan spreken over iets, dat besproken is in de Kamercommissie voor de Uniezaken, maar dit niet mocht van de voorzitter terecht omdat het niet aangaat eenzijdig de vertrouwe lijkheid van commissoriaal overleg te verbreken. Het stond een ogenblik zo, dat de vergadering geschorst moest worden, opdat men eerst met de minister kon overleggen of men ermee accoord ging, dat de heer Vonk over de inhoud van die commissiebespreking in het openbaar zou spreken. Men heeft toen maar be sloten dat de heer Vonk zou doorspreken over andere dingen. Buiten de vergade ring zal men nog overleggen over deze kwestie. De heer Vonk kan er dan even tueel nog op terugkomen. Met dit al loopt het met dit Nieuw- Guinea-debat niet vlot. In plaats van er ongeveer in eerste termijn althans door heen te komen, zoals men gehoopt had. steekt de Kamer nog midden in de af werking van de sprekerslijst. Op deze middag voerden het woord de heren Welter, De Kadt, Vonk en Tilanus, zodat er nu nog niet heel veel peil op het debat te trekken valt. Alleen werd men weer eens bevestigd in de indruk, dat de regering inderdaad tegenover een voor het overgrote deel ontevreden Kamer staat de enige, die zich nu nog met haar accoord kan verklaren, is prof Romme, al voelt hij zich ook niet bij zonder gelukkig met de toestand maar een Kamer, die dermate verdeeld is in zichzelf, dat zij de regering niet durft aan te tasten. Men zie maar eens: de heer Welter is fulminant tegen de regering, evenals de heer Schouten zich dit toonde; de socia listen zijn ook tegen het regeringsstand punt, maar om een buiten de kwestie zelf gelegen reden zullen zij zich niet tegenover de regering plaatsen; de heer Vonk heeft zich namens de liberalf-n per se tegen overdracht van de souverei- niteit geplaatst, doch heeft er aan toe gevoegd, dat dit kabinet, na de fouten die het begaan heeft, er niet meer in kan slagen de souvereiniteit te handhaven; de heer Tilanus heeft zich namens een eensgezinde fractie tegen de regering verklaard, hij acht het Unie-voorstel on aannemelijk. Dit is het beeld van deze dag. Wij 'be weren niet, dat er geen regeringscrisis uit kan voortkomen. Dit kan heel goed, doordat er omstandigheden optreden, die nu nog niet te voorzien zijn. Maar men bemerkt overal een aarzeling om de kat de bel aan te binden en juist dit draaien om de hete brij heen maakt de toestand bijzonder griezelig. Want men kijkt nu al dagen tegen het bijna complete kabinet aan, en als men dan bedenkt, hoe het practisch geheel en al is vastgelopen in het Nieuw-Guinea-vraagstuk, hoe het in het nog veel belangrijker defensie- vraagstuk ook geen raad weet want dat is de werkelijke toestand en ziet hoe de Kamer nu al dagen lang met dit ondermijnde kabinet bezig is, dan lijkt het wel eens op een langzame afmarte ling. Over de rede van de heer De Kadt nog een enkel woord. Het was een schrikkelijk moeilijke taak, waar hij voor stond, na alles wat er in de socia listische partij gepasseerd is, doch men was het er algemeen over eens, dat hij het voortreffelijk gedaan heeft, verstan dig, weloverwogen en goed van vorm. Hij heeft zeer duidielijk uiteen gezet en met redenen omkleed dat zijn fractie op het standpunt staat van sou vereiniteitsoverdracht, de jure en de facto, en dat er dus een duidelijk me ningsverschil is tussen de P. v. d. A. en de socialistische ministers. Maar in dit stadium van de internationale ontwikke ling wal zijn fractie dit niet van zo danige betekenis achten, dat dit menings verschil zou mogen leiden tot opzegging van het vertrouwen. Het valt niet tè ontkennen, dat de partij hiermee practisch zwak staat, maar op een iets langere termijn gezien, kan het ook nog veranderen. Staan de andere partijen sterker? Ten opzichte van de onvermijdelijke loop, die de din gen toch gaan, staan zij bepaald zwak ker. Zij verliezen hun hele greep op de gebeurtenissen en mogen er straks achteraan lopen. De geestelijke ge zindheid geeft hierin de doorslag. Welbeschouwd is er in het erkennen van de feiten tussen de P. v. d. A. en de V.V.D. een grote mate van overeen stemming. Verklaart de eerste zich voor souvereiniteitsoverdracht met het stellige gevoel tussen de regels door, dat het daarheen moet gaan, de liberalen verklaren zich ertegen, maar erkennen, dat zij niet meer is tegen te houden. In de feiten kloppen de heren aardig, maar in de bedoeling liggen ze wel ver uit elkaar. Want als de heer Vonjt dit nu zo zegt en het nog wat scherper maakt door op te merken, dat dit kabi net zijn kans heeft verspeeld, dan klinkt dit toch wel sterk alsof hij reeds speelt op het volgend kabinet, dat dan niet veel anders meer te doen zal hebben dan de fouten van het vorige kabinet maar te nemen voor wat ze zijn. Het wachten is er in werkelijk heid niet op, of de grootste fractie des lands het kabinet blijft steunen. Wat dat betreft wacht men er slechts op hoe zij het klaar zal spelen het ka binet te blijven steunen. Maar het wach ten is of mr. Oud het kabinet in el kaar zal pogen te trappen en als hij het wil maakt hij een lieve kans, dat het hem lukt ook. Voorlopig laat hij nu door zijn „underling" Vonk pogen nog een stukje van geheim overleg in de Kamercommissie te openbaren, opdat hij zal kunnen aantonen, dat de regering toch inconstitutioneel gehandeld heeft. De regering wacht gelaten af en de Ka mer met haar. Veel anders zit er ook niet op. Sedert enige tijd zijn onderhandelingen gaande tussen het Indonesische Hoge Com missariaat te 's-Gravenhageven de directie van het bekende hotel „De Twee Steden" aan het Buitenhof te 's-Gravenhage over aankoop van dit hotel door het Indonesi sche Hoge Commissariaat, dat hierin dan zijn thans over Den Haag verspreide kan toren zal onderbrengen. Naar verluidt, zal de aankoop binnenkort zijn beslag ver krijgen. ïr* 3. Braaf stappend draagt het ezeltje Pum-Pum langs de bossen en velden in Noord-Oostelijke richting. Daar moet hij zijn meester zoeken. De ijlbode, die nog voor de laatste volle maan naar Eric's burcht k\oam, heeft het verteld. En vrouwe Winonah heeft hem op het hart gedrukt vooral niet af te dwalen. Eensklaps houdt hij de ezel in. Een tweesprong, denkt Pum-Pum. „Wat ik nu doen? Ik gaan rechtdoor, de wouden in of ik hier afslaan langs de velden?" Nadenkend trekt hij aan zijn rechteroor. „Wouden zeer stil, wilde beesten, niet grappig. Ik maar klein Pum-Pum en beren groot. Zij geen eerbied voor dienaar vat. meester Eric." Hij haalt de schouders op. „Andere weg zon brandt op arme hoofd en op arme ezel. Zullen groot dorst krijgen. Hoe moeilijk!" Nog even blijft Pum-Pum aarzelen. Dan stuurt hij zijn geduldig grauwtje vast beraden de landweg op. „Ik toch maar niet door wouden gaan. Daar veel vroeger donker worden. Ik langer kan doorrijden en eerder zijn bij geliefd meester." Pum-Pum kan niet weten, dat op hetzelfde ogenblik een zwaar bewapende ruiter een andere tweesprong nadert. Het is een fier paard dat hem draagt. Zijn krachtig gelaat is verweerd en gebronsd door zon en wind en fel schitteren daarin zijn grijze ogen. Hij draagt de sobere kleding van de krijgsman, het zwaard aan de zijde, de pijlenkoker op de rug. In de linkerhand houdt hij een zware, lange boog. Een luid roepen doet hem opzien. Drie mannen te paard naderen van de zijweg. Stofwolken wijzen hun spoor. Als ze naderbij komen blijken het twee ridders te zijn met een wapenknecht. Een oudere man met scherpe gelaatstrekken en brede knevel bereikt de tweesprong het eerst. Vorsend neemt hij de wachtende ruiter op en dan vliegt een trek van blijde verrassing over zijn gelaat. Hij heeft de krijgsman herkend en zegt opgewonden: „Heer koning!! Welk een eer verschaft het lot ons. Sta mij, uw nederig dienaar, tóe, de eerste te zijn om u te begroeten." TI7 aarom worden er nog steeds geschiedkundige of historische romans ge l/I/ schreven en gelezen in onze tijd, die zó boordevol is aan actuele problemen en conflicten, dat men menen zou: alle aandacht blijft impulsief op het heden en de nabije toekomst gericht? Een antwoord op deze vraag gaf Albert Verwéj in zijn inleiding tot de her-uitgave van de ouderwetse roman van Aernout Drost: „De Pestilentie te Katwijk, 1625". De kleine Drost, met zijn spitse gezichtje, ijzeren brilletje, hoge kuif en vadermoorders, was een van onze eerste historische romanciers. Hij leefde maar kort; van 1810 tot 1834. In 1933, dus practisch een eeuw na zijn dood, verscheen van „De Pestilentie" een tweede druk by de Wereldbibliotheek en Verwey schreef toen: „Het zich verdiepen in oude geschrif ten heeft toch ook voor de mens die in zijn tijd leeft, een grote bekoring. Die wereld is afgesloten en een geheime drang doet ons juist dat erin kiezen wat ons schoon en belangrijk lijkt. Terwijl wij in onze eigene nog zo dikwijls wór den geleefd, voelen wij ons in deze vrij: wij komen en gaan en wij blijven ner- Op 23 Januari zal het 20 jaar geleden zijn, dat de wereldberoemde en onvergete lijke danseres Anna Pavlova vrij plotseling stierf in Hotel des Indes in Den Haag. Zij was Russische van afkomst (werd geboren te St. Petersburg in 1881), werd reeds als kind toegelaten tot de keizerlijke balletschool en kwam in haar vader land al spoedig tot'zulk een vermaardheid, dat haar de titel van „prima balle rina" werd toegekend. Tijdens een harer vroegste buitenlandse tournées, rond 1910, besloot zij in Londen te gaan wonen, waar sedertdien ook haar tehuis is gebleven. Vlak na de eerste wereldoorlog werd haar roem over heel de wereld gevestigd en gold zij in alle centra van cultuur als de grootmeesteres der ballet kunst- Haar meest bekende en meest eigene dans „De Stervende Zwaan" zal blij ven gelden als een klassiek hoogtepunt uit de historie van het ballet. Nog geen 50 jaar oud stierf zij te Den Haag aan het begin van naar afscheidstournée. gens langer dan het ons genoegen doet. Deze vrijheid van verbeelding, terwijl wij ons toch in een werkelijkheid en. onder mensen weten, is het verlokkende dat iedere oudheid ons voorspiegelt. Scott is daarom de grote schrijver van de geschiedkundige roman geweest, om dat hij, nevens een gebonden wereld leven, zich die vrijheid ten volle heeft weten te verzekeren. Hij wist tegenover de gebondenheid van de nieuwere maat schappij een „vrije" verbeelding te hand haven. Op het heden te werken door zich er voor te verbergen, door zich er van af te wenden, dat was voor de romantiek- dichter een natuurlijke hou- d i n g". In deze woorden, naar aanleiding van een historische roman uit de oer tijd der romankunst, ligt heel concreet de bestaansreden vervat van het lijvige historische romanwerk van de Duitse dichter WernerBergengrten, zo juist verschenen onder de titel „W eest niet bevreesd". Zojuist versche nen, maar niet' zojuist geschreven, want Bergengruen werkte er aan van 1931 tot 1940, en toen zijn boek af was, mocht het niet verschijnen in Duits land, omdat de idee ervan anti-nazis tisch was. Hoe kan ee'n historische roman, spelend in het keurvorstelijke Berlijn anno 1521. nu op gespannen voet staan met de politiek van Hitler en met de ideeën van onze tijd? Bergengruen veroordeelde in zijn roman de Jodenvervolgingen niet, hoewel hij terloops het feit opmerkt, dat omstreeks 1500 de Joden (ook) verdre ven werden uit Berlijn. Bergengruen hekelde de dictatuur niet; hij schetste in zijn tijdsbeeld juist een overheid, die er zedelijk vap. overtuigd is, dat zij aan het volk geen verantwoording heeft af te leggen en dat zij het volk omtrent be paalde onheilsverwachtingen onwetend kan laten. Toch moest zijn geschrift Hitier hoogst gevaarlijk voorkomen, want dat volk eist wél verantwoording en wenst niet dom en onmondig gehou den te worden. Het boek moest Hitier onwelgevallig zijn, omdat allerlei emo tionele geladenheden erin worden ver beeld, die iedere politieke ideologie on dermijnen; geladenheden die voortkomen uit een ondergangsstemming en die tevens die ondergang bewerkstelligen. Waarschuwing en troost Bergengruen schijnt zijn boek bedoeld te hebben als een waarschuwing en een troost voor zijn tijdgenoten. Zijn taak was: tegenover de gebondenheid aan de actuele situatie een vrije verbeelding te handhaven en op het heden te werken door zich er van af te wenden. Ook af gewend kan een dichter zinrijk tot zijn tijdgenoten spreken. In het verzwijgen van een oordeel kan de scherpste ver oordeling liggen. Dit geldt ook voor de historische roman „Weest niet bevreesd". Deze titel, waarin eenvoudig aan ieder een een raad wordt gegeven, moet in verband worden gebracht met deze woor den uit de eerste brief van de apostel Johannes: „Daarin is de liefde in ons tot volmaaktheid gekomen, dat wij vertrou wen hebben op de dag des oordeels; in de liefde is geen vrees, maar door de volmaakte liefde wordt de vrees uitge dreven. Wie echter bevreesd is, die is nog niet volmaakt in de liefde". De oorspronkelijke, Duitse titel is anders. Zij luidt: „Am Himmel wie auf Erden". Aan de hemel zowel als op aarde waren in 1520 tekenen waarneembaar, die wezen op een grote ramp, welke in Februari 1521 de wereld in het ongeluk zou storten. De sterrekundigen ver moedden, dat het een watersnood zou zijn. De volksfantasie maakte er alras een nieuwe zondvloed van. Paniekstem ming maakte zich van de mensen mees ter. De stad Berlijn, gelegen in het waterland van de Havel en de Spree, zou ongetwijfeld een prooi van het water worden. Men bouwde koortsachtig arken of trok weg naar hoger gelegen streken. Varkensblazen werden opgekocht, om er zwemgordels van te maken. Maar in Februari gebeurde er niets rampzaligs. De Voorzienigheid had het onheil ken nelijk slechts als waarschuwend teken aan de wereld voorgehouden. Maar de astroloog Carion, in dienst van de Ber- lijnse keurvorst Joachim, had intussen berekend, dat de voorspelling die in de stand der planeten te lezen stond, niet op Februari maar op Juni betrekking had. Er was een vergissing gemaakt door de andere berekenaars. Datgene, waar aan men dacht te zijn ontkomen, stond nog te gebeuren. Toen Carion de keur vorst hiervan in kennis stelde, besloot deze tot volstrekte geheimhouding, ten einde een tweede paniekstemming te voorkomen. Het blééf officieel een ge heim. Maar de onheilsverwachting zat in de lucht en de mensen ontkwamen niet aan de verlammende werking ervan. De angst maakte zich van iedereen meester; des te heviger naarmate de overheid het gevaar scheen te loochenen en strenge straffen stelde op iedere Uit het Engels vertaald door DICK OUWENDIJK Advertentie B aalt 's morgens „kiplekkor* «it bed springen. ^®ke dag moet uw lever een Bter gal ta ww ingewanden doen stromen, anders ver vat,,11? voedsel niet. het bederft. U raakt erstopt, wordt humeurig en loom. Neem LET vo d's,! CARTER'S LEVERFIL- «v Vniilr die liter eal op te wekken en liike u!iT nnR en stoelgang op natuur- wiiddei regelen. Een plantaardig zacht •tr<unei> Jï?vertroffen om de gal te dooa «""nen. Eist Carter DeverpiUetje*. Cathryn had alle voordelen opgesomd en toch had Lady Sable wel kunnen huilen. Zij smeekte Cathryn te verhui zen „al is het maar om mij". Toen was Cathryn een beetje boos geworden en zij had gezegd dat het niet fair was een dergelijk beroep op haar te doen; het speet haar, maar zij dacht er niet over terwille van wie ook te verhuizen en nu had zij liever, dat er niet meer over werd gesproken. Lady Sable had daarna een beroep gedaan op Sue. Doch Sue had er op ge wezen, dat als Cathryn zich daar op haar gemak voelde er gevoeglijk over gezwegen kon worden. Sommige men sen hadden nu eenmaal geen gevoel voor comfort, en blijkbaar behoorde Cathryn ook tot hen. Er viel niet te ontkennen, dat zij er uitstekend werk had gedaan. Lady Sable had er zich bij neerge legd en berustte in de gedachte dat haar dochter in *,een achterbuurt" woonde. Juist zoals zij berust had in Francis' atheïsme. En Steven's anti-pa- pisme. En de vreugdeloosheid van haar huwelijk. En nu moest zij wederom be rusten in deze belachelijke verjaardags plannen. Kinderen konden zeer teleur stellend zijn. Cathryn had er half op gerekend, dat Francis bijtijds voor haar verjaardag uit het Zuiden terug zou zijn en toen zij zijn telegram ontving verwachtte zij niet anders, dan dat hij zou mededelen, dat hij kwam. Het bevatte echter alleen zijn gelukwensen en daar het pas na het middaguur was afgezonden, bereikte het haar pas zeer Iaat in de middag. Zij probeerde zich niet gekwetst en te leurgesteld te voelen, doch het baatte weinig; zij was gekwetst en op bittere wijze teleurgesteld. Haar moeder was een dag teypren in Parijs aangekomen en logeerde bij Sue. Zij brachten de morgen van Cathryn's verjaardag winkelend door en lunchten samen in het Bois; in de namiddag ging Lady Sable rusten tot de avond, daarna zouden ze elkander ontmoeten in het restaurant aan de Quai Voltaire. Cath ryn ging er alleen heen, daar Anna de invitatie had afgeslagen. „Ik zou er niet passen", verklaarde zij. „Ik behoor niet tot jullie wereld. Je moeder zou het vreselijk vinden. Sue Lester behoort er wel toe. Het is veel beter als jullie met je drieën blijft. Je kunt me later wel eens uit eten nemen, als je moeder weer weg is. Ik heb een cadeautje voor je meegebracht". Zij wierp iets, in papier gewikkeld, op ta fel. Cathryn pakte het nieuwsgierig op. Toen zij het papier verwijderd had, hield zij een topaas in een prachtig bewerkte zilveren zetting in de hand. „Wat mooi, Anna! Waar heb je die vandaan?" „Niet gekocht, als je dat misschien denkt. Ook niet gestolen. Hij was van mijn over-over-grootmoeder; ik had een paar juwelen uit Rusland meegebracht en dit is het laatste. De rest is al lang verdwenen die was ook veel meer waard dan dit, maar niet zo mooi; nog afgezien van de gevoelswaarde. Ik ben er nooit toe kunnen komen die steen te verkopen, zelfs al had ik geen sou, maar ik wist niet dat ik 'm al die jaren voor jou bewaarde! Vraag me niet waarom ik er dan nu wel afstand van kan doen ik ben blij dat ik je hem kan geven". Cathryn omhelsde haar. „Ik zal hem altijd in waarde houden, en ook altijd dragen". „Je kunt hem niet dragen bij het pa relsnoer, dat je ouders je gegeven heb ben", wierp Anna tegen. „Dat is te veel. En je moet vanavond het parelsnoer wel dragen, wil je je moeder niet kwet sen". „Ik kan 'm op mijn baret steken", zei Cathryn. „Je kunt geen baret dragen bij een avondjapon". „Ik trek geen avondjapon aan. Ik ga zoals ik ben". „Is dat niet een beetje oneerbiedig tegenover je moeder?" „Het is niet zo bedoeld en ik wil ho pen, dat ze het zo ook niet zal opvat ten". Lady Sable voelde zich teleurgesteld, toen Cathryn verscheen, gekleed in een beetje glimmend marine-blauw mantel pakje en een helrode baret op de haren; Sue fronste haar wenkbrauwen. Cath ryn had vond zij nu zij haar moe der zo diep teleurgesteld had door een „coming out" partij te weigeren, zich toch wel enige moeite kunnen getroos ten om haar bij deze gelegenheid een weinig aangenaam te zijn. Zij was zelf zeer elegant en chic in het zwart en droeg een chinchilla cape en een cor sage van orchideeën. Cathryn begroette haar. „Wat zie jy er prachtig uit, Sue." „Ik wilde de gelegenheid vieren." „Ik zou willen, dat Cathryn er zo ook over had gedacht," zei Dorothea, met een afkeurende blik op het meisje. Zij droeg de kleren, welke zij de gehele dag had gedragen. Zij had toch op z'n minst een andere japon aan kunnen trekken. „Maar moeder-lief, ik voel me prach tig! Ik draag het mooie parelsnoer dat u en papa zo lief waren me te geven en deze prachtige topaas van Anna zij wees op haar baret „en ik heb zelfs mijn hals gewassen." „Het is een wonder dat je in die ach terbuurt waar je leeft nog je toilet kunt maken." Cathryn onderdrukte haar ergernis. „Denkt u er om, dat onderwerp is ta boe!! Die rêzen zijn natuurlijk van u." Zij boog naar voren en ademde diep de geur in van de donker rode rozen van het middenstuk. Zij brak een der rozen af en stak die in het knoopsgat van haar jasje. „Nu je geen echte partij wilde was dit het beste, dat ik kon doen. Je had een balzaal vol kunnen hebben." Opnieuw was er bitterheid in haar stem en Sue. die het merkte, veran derde van onderwerp door Caifcryn een klein, in papier gewikkeld pakjr te overhandigen, dat zij naast haar bord had liggen. (Wordt vervolgd) uiting van angst. Er ontstond een ver holen spanning tussen overheid en volk, die tot een uitbarsting kwam toen de keurvorst, zelf door angst overmand, de vlucht nam in de ochtend van de ver meende onheilsdag. En de moraal van deze uitvoerige geschiedenis uit het voorjaar van 1521 is dan, dat tot leiden slechts hij bevoegd is, die innerlijk vrij van vrezen is en voorts, dat een volk zijn eigen zekerheden heeft, die door geen overheid straffeloos kunnen wor den ontkend. Wie onbevreesd is uit wanhoop, zo leert deze moraal ons ver der, is tot verderfelijke daden in staat. Kind van onze tijd Dat Bergengruen een massale onder gangsstemming als thema voor zijn ro man koos, bewijst reeds dat hij een kind. van onze apocalyptische tijd is. Hy bewijst het ook in tal van kleine op merkingen, die hü zijn vele personages in de mond legt. Carion voelde zich ongelukkig, omdat „alle betrouwbaar heid het leven scheen te gaan verlaten" (blz. 166). De keurvorst, die behalve staatsman ook wetenschapsman was, voelde zich ongelukkig, omdat hij met al zijn grondigheid en vlijt niet beschik te over ..de plotseling opflitsende gave der verbindende aanschouwing, die uit een groot aantal afzonderlijke omstan digheden en berekeningen de verborgen betekenis kan afleiden" (blz. 163). Mis sen wij, waar het onze onheilsverwach ting betreft, niet allen deze gave? Op blz. 309 spreekt Bergengruen over „de onberekenbaarheid van iedere despotisch uitgeoefende politiemacht". Waar vindt men zo'n zinnetje in een historische roman van 50 en 25 jaar geleden? En is dit geen vertrouwde gedachte voor ons, met of zonder Camus en zijn roman kunst van het „absurde" (blz. 310): „Het dt= Werner Bergengruen. schrijver van het boek „Weest niet bevreesd leven kent geen consequenties en zo liep dus naast de stroom der dolzinnigheid ook de stroom van het gewone leven verder. En hieruit ontstond een wonder lijke tweespalt, ledereen wist, dat al het bestaande ten ondergang gedoemd was en toch deed men alsof het voortbestaan ervan gewaarborgd was". Dat het volk over een primitief gevoel beschikt, waardoor het, hoe dom men het ook houdt, toch in de juiste richting van het weten wordt geleid, bewijst Ber gengruen prachtig aan de hand van de melaatse volksvrouw Worschula, die met krachten uit de oerwereld in contact komt en in opzwepende visioenen van de zondvloed getuigt. Worschula is een magische verschijning, die ,.dat streng afgebakende onderscheid tussen wat wy zinnebeeld en wat wij werkelijkheid noe men, niet kende; die beide zienswijzen waren voor haar nog volkomen één en onverdeeld, evenals zij ook niet altijd onderscheid maakte tussen de tijden, zodfet zij bijvoorbeeld plotseling een lijkstoet zag, die pas een week later plaats vond, of de strijd met dodelijke afloop tussen twee broers in de molen, die drie mensenleeftijden geleden voor gevallen was", (blz. 94). Worschula's woorden krijgen de klank van een revolutionnaire roep om op stand, waardoor alle verworpenen, ver- bannenen en armoedzaaiers worden mee gesleept. De meest verworpenen waren toentertijd de melaatsen; zij waren door h—i ziekte letterlijk buiten de gemeen schap geworpen. Van hun levenswijze, hun denkwereld en hun haatcomplexen tegen de gezonde maatschappij, geeft deze roman een ongeëvenaarde schilde ring. „Weest niet bevreesd" is trouwens helemaal een sterke roman, die histo risch verantwoord schijnt, een boeiend tijdsbeeld geeft, én de lezer van van daag wat te zeggen heeft. De voornaam ste karakters worden diep gepeild; het zijn indrukwèkkende karakters, die, ge ïncorporeerd in een vorst en in een ge leerde uit het herfsttij der middeleeuwen en het begin 'Van de hervorming, zich geconfronteerd weten aan het moderne verschijnsel van* de levensangst als im puls van doen en laten. De roman is een oprecht katholiek werkstuk. Over tuigend wordt er de zin van het ver trouwen op de Voorzienigheid in aan geduid. Ergens in een gesprek met de keurvorst maakt Carion de opmerking (blz. 170), „dat alles wat leeft de veilige zekerheid kent var. het onwankelbaar in zichzelf berusten, zoals die aan ieder bloemblad en ieder.e vlinder eigen is". Dit is geen loze diepzinnigheid, evenmin als deze sententie (blz. 498): „Het ken merk van alles wat leeft is zijn bedreigd- heid". Daar ligt een vroom stuk levens wijsheid aan ten grondslag, die op vele plaatsen incidenteel aanwijsbaar is, en die verder het hele boek weldadig doorademt. De roman werd, op een paar germanismen na, vloeiend ver taald door J. von Wattenwyl—De Gruyter. Het is in de beste zin van het woord, een goed en opbouwend boek. NICO VERHOEVEN Uitg. De Fontein, Utrecht. I In Hongarije zal men in de trein voortaan niet meer rustig z'n krantje kunnen lezen of een tukje kunnen doen. Rode propagandisten zullen de reizigers in politieke discussies gaan betrekken. Het is n.l. gebleken, dat niet-commu- nisten in de treinen een goede gele genheid vinden om hun opgekropt ge moed te luchten en te vertellen, wat zij uit de radio van de Stem van Amerika hebben gehoord. Daaraan willen de communisten thans een einde trachten te maken. De niet-uitgeslapen arbeiders, die s morgens met de morgenziekte per trein naar hun werk gaan en 's avonds moe en slaperig per spoor naar huis te rugkeren, zullen getracteerd worden op de communistische propaganda van de communistische medereizigers. Wij be twijfelen, of hun stemming er beter op zal worden. In Londen wordt een nieuwe vinding voor het verklikken van de aanwezig heid van dieven in de handel gebracljt. Lee Campbell uit Swansea heeft dit alarmsysteem uitgevonden. Het ver sterkt het geringste geluid 100.000 maal. Bij proefnemingen verried het in een fabriek zelfs een lekkende kraan. Voor huiselijk gebruik is een kleiner appa raat geconstrueerd, dat b.v. op de baby past, wanneer de deur van de kinder kamer dicht is. Het minste zuchtje van de kleine wordt in de andere ka mer als een waarschujvend gebrul ge hoord. De fabrieksuitgave kost 1000 gulden, de huishoudelijke 190. Het mid del lijkt ons erger dan de kwaal. Twee verliefde studentjes wandelden zwaar gearmd in Lissabon door een park. Ze gingen zoals te doen gebrui kelijk is op een bankje zitten en op een gegeven moment, toen zij zich onbe spied waanden, waagden zij zich aan een kusje. Maar hun idylle werd door een van achter een bosje te voorschijn springende parkwachter wredelijk ver stoord. De man vertelde de onthutste gelieven, dat zij in overtreding waren, want dat het verboden was elkaar in het openbaar te kussen. En of ze nu maar 600 exudos wilden betalen. Nu dat wilden en dat konden de studentjes niet. De parkwachter toonde zich bereid over zijn vaderlijk hart te strijken en genoe gen te nemen met 120 exudos, zijnde de premie, die de politie hem voor het aanbrengen van de misdaad zou uitbe talen. De studentjes vonden die plotse linge soepelheid een beetje vreemd en arm in arm begaven zij zich naar het politiebureau. Daar kregen zij tot hun grote opluchting te horen, dat niet zij, maar de kijk- en geldzuchtige park wachter zich aan een overtreding had schuldig gemaakt. De man kreeg dan ook prompt zijn ontslag.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1951 | | pagina 3