Ascese
P.v.d.A. plaatst zich tegenover de
socialistische ministers
et*ic de noorman - Mysterie
l
Slechts hij, die innerlijk vrij van vrezen is
Waarom schrijft men nog steeds
historische romans?
i
Laat heb ik IJ
bemind
Jussen neus en dippen,
WEK DE GAL
IN UW LEVER OP
GEERVLIET
Overgrote deel der Tweede Kamer volgt de
Regering met tegenzin
Nieuw-Guinea-debat
loopt niet vlot
door ETHEL MANNIN
LITERAIRE KRONIEK
ZATERDAG 20 JANUARI 1951
PAGINA 3
Ook
hoort
boortoestel
Keizersgracht 411
Amsterdam-C.
Souvereiniteitsoverdracht
Veel overeenkomts
Indon. Hoge Commissariaat
zoekt kantoorruimte
Onderhandelingen over hotel
„De twee Steden"
14)
Pleizierig reizen
Verklikker
Avontuur van twee
studentjes
Advertentie
u
er weer bij met
een modern
>an
Vraagt gratis brochure.
D° geschiedenis van het mensdom
is zeker niet geschikt om ons bij
zonder geestdriftig te stemmen
over het „met rede begaafd dier". De
problemen, die zijn gedrag de eeuwen
door hebben gesteld, spitsen zich in onze
tijd dermate toe, dat ze de besten onder
ons met vertwijfeling vervullen. Nog
hebben de wonden van de laatste ver
schrikking zich niet gesloten en reeds
hangt de dreiging van de atoombom
boven onze wereld. Sommigen noemen
oorlog onvermijdelijk. Zijn er dan in
derdaad krachten in ons werkzaam, die
het onmogelijk maken op den duur in
vrede te leven met onze „broeders"?
Wat voor zin hebben nog leven en ar
beid, als morgen de wereld toch weer
m vuur en vlam staat?
Het is geen voorrecht te leven in een
tijd als deze. De zedelijkheidsnormen
zijn verwrongen; goed en kwaad ver
warde begrippen geworden. Onrecht
schijnt de basis te zijn. waarop onze sa
menleving is gebouwd. Waarom die
schrijnende armoede naast overdadige
rijkdom? Waarom die zinloze vernieti
ging van kostbare voedingsmiddelen,
terwijl medemensen honger lijden en
gebrek aan het meest noodzakelijke?
Waarom die kille liefdeloosheid, die bit
tere haat, dat niets ontziend egoïsme?
De grootste vijand van de mens is de
mens zelf! Maar waarom?
Waarom die onwil, die duidelijke wei
gering tot samenwerking, die alle po
gingen tot verbetering doet mislukken?
Is het 't noodlot van de mens, dat hij
eerder het kwade dan het goede kiest?
Maar dan ook hier weer: waarom?
Deze niet te ontkennen innerlijke ge
neigdheid van de mens tot het kwaad
heeft men op verschillende wijzen te
verklaren gezocht.
Tegenver al die theorieën, die geen
van alle het probleem van het kwaad
afdoende verklaren, heeft de Kerk van
oudsher haar leer van de erfzonde ge
plaatst. De aantrekkingskracht van het
kwaad op de wereld en op de afzonder
lijke mens vindt haar meest bevredigend
sntwoord in het gelovig aanvaarden van
dit dogma.
Nemen wij met het moderne heiden
dom de erfzonde niet aan, en geloven
wij. dat de mens van nature goed is,
dan blijft tóch het kwaad in de wereld
onverminderd bestaan. Onze situatie
wordt er alleen nóg hopelozer door,
daar deze opvatting ons de troost ont
neemt van Christus en Zijn reddende
Heilsoorde.
Een eenvoudig geloof in Gods open
baring echter plaatst alles in een geheel
ander licht. De erfelijke zondigheid van
de mens vraagt dringend om verlossing.
Het lijden krijgt zijn diepe zin van boete,
bevriiding en heiliging. Het hele Chris
tendom is een directe, liefdevolle her
schepping Gods van de gevallen mens,
wiens leven hier ot> aarde de enige be
tekenis heeft van een proeftijd voor de
eeuwigheid.
In diepste wezen is de leer van de
erfzonde een mysterie, dat wij hier
nooit geheel zullen kunnen doorgron
den. Dat de zonde van een ander ons
tot zondaars maakt, is in de grond on
begrijpelijk. Maar Gods woord leert een
zeer reële schuld voor ieder van ons ten
gevolge van Adams val, wiens onge
hoorzaamheid voor het hele mensdom
representatief was. En deze schuld
hoewel door het H. Doopsel uitgewist
bracht, als straf, de verbroken harmonie
tussen het hogere en lagere in de mens,
de enige oorzaak van al het kwaad.
Het diepe besef van deze waarheid
bracht St. Paulus tot zijn befaamde ver
gelijking: het leven is een wedstrijd.
Slechts één wint de prijs. Hij. die zich
de meeste moeite geeft. Wie moet wor
stelen legt zich een volkomen onthou
ding op En dit doet men om een ver
gankelijke kroon. Wij echter streven
naar een onvergankelijke.... Ik J,
mijn eigen lichaam, dat ik eronder houd,
om niet zelf verloren te gaan, na an
deren gepredikt te hebben." (1. cor.
24—271.
Met deze woorden verwijst de Apos
tel de voornaamste activiteit van de
mens naar het terrein der zelfdiscipline.
Alle het goede weerstrevende ziele-
krachten behoren beheerst te worden
door een sterke wil. Géén dubbele auto
riteit in ons innerlijk! Geen deel van
onze natuur mag een eigen zelfstandig
heid ontwikkelen en leven en handelen
tot eigen bevrediging. In harmonische
Samenwerking moeten alle delen zich
schikken naar het welzijn van de hele
mens, wiens bestaansdeel buiten deze
wereld ligt.
Waar hoogmoed en zelfoverschatting
het moderne heidendom brengen tot het
vrije uitleven van al het menselijke,
leert Christus het nederig erkennen van
eigen hulpbehoevende ontoereikendheid.
Tegenover de begeerlijkheid in al haar
vormen eist Hij soberheid van leven,
een radicaal afwijzen, boycotten des
noods van heidense zinnencultuur; tegen
over het mateloze egoïsme stelt de ver
losser de dienende liefde. Het wooid
ascese is voor de wereld verworden tot
een min of meer ridicuul begrip. Maar
hoe kan er iets belachelijks of zoais
men durft te beweren iets ziekenjKs
en mensonterends liggen in een gezona
zelfbeheersing, die de misbruikte eigen
schappen van wil en hart opnieuw
tracht te richten op God, het S0^®-
Ware en schone, waarvoor zij geschapen
zijn?
De leer van het vrije uitleven kan
de ware niet zijn! De geesteiijke en mo
rele verwildering van onze tijd be
wijst het overduidelijk.
De ware vrijheid ligt in het onder-
v.'orpen-zijn van het lagere aan het ho-
6ere, in volkomen zelfbeheersing.
De erfzonde heeft de noodzakelijk
heid hiervan in de wereld gebracht. Om
ons deze strijd te vergemakkelijken,
schonk Christus ons Zijn Kerk met haar
genademiddelen.
Wie Hem afwijst, bewerkt onvermij
delijk zijn eigen ondergang.
(Van onze parlementaire redacteur)
De Tweede Kamer heeft Vrijdagmiddag nog eerst een uur in comité-generaal
vergaderd over het bekende voorstel van prof. Romme om een gedeelte van het
in het comité-generaal van September verhandelde openbaar te maken. Toen
waren de partijen het eindelijk eens en werden enkele korte alinea's van de
Handelingen vrij gegeven. Al spoedig bleek, dat men er daarmee feitelijk nog
niet was, aangezien na enkele uren de zaak alweer dreigde spaak te lopen om een
soortgelijke reden.
Het was toen n.l. de heer Vonk (V.V.D.) die wilde gaan spreken over iets,
dat besproken is in de Kamercommissie voor de Uniezaken, maar dit niet mocht
van de voorzitter terecht omdat het niet aangaat eenzijdig de vertrouwe
lijkheid van commissoriaal overleg te verbreken. Het stond een ogenblik zo, dat
de vergadering geschorst moest worden, opdat men eerst met de minister kon
overleggen of men ermee accoord ging, dat de heer Vonk over de inhoud van
die commissiebespreking in het openbaar zou spreken. Men heeft toen maar be
sloten dat de heer Vonk zou doorspreken over andere dingen. Buiten de vergade
ring zal men nog overleggen over deze kwestie. De heer Vonk kan er dan even
tueel nog op terugkomen.
Met dit al loopt het met dit Nieuw-
Guinea-debat niet vlot. In plaats van er
ongeveer in eerste termijn althans door
heen te komen, zoals men gehoopt had.
steekt de Kamer nog midden in de af
werking van de sprekerslijst. Op deze
middag voerden het woord de heren
Welter, De Kadt, Vonk en Tilanus, zodat
er nu nog niet heel veel peil op het
debat te trekken valt. Alleen werd men
weer eens bevestigd in de indruk, dat
de regering inderdaad tegenover een
voor het overgrote deel ontevreden
Kamer staat de enige, die zich nu nog
met haar accoord kan verklaren, is prof
Romme, al voelt hij zich ook niet bij
zonder gelukkig met de toestand maar
een Kamer, die dermate verdeeld is in
zichzelf, dat zij de regering niet durft
aan te tasten.
Men zie maar eens: de heer Welter is
fulminant tegen de regering, evenals de
heer Schouten zich dit toonde; de socia
listen zijn ook tegen het regeringsstand
punt, maar om een buiten de kwestie
zelf gelegen reden zullen zij zich niet
tegenover de regering plaatsen; de heer
Vonk heeft zich namens de liberalf-n
per se tegen overdracht van de souverei-
niteit geplaatst, doch heeft er aan toe
gevoegd, dat dit kabinet, na de fouten
die het begaan heeft, er niet meer in kan
slagen de souvereiniteit te handhaven;
de heer Tilanus heeft zich namens een
eensgezinde fractie tegen de regering
verklaard, hij acht het Unie-voorstel on
aannemelijk.
Dit is het beeld van deze dag. Wij 'be
weren niet, dat er geen regeringscrisis
uit kan voortkomen. Dit kan heel goed,
doordat er omstandigheden optreden, die
nu nog niet te voorzien zijn. Maar men
bemerkt overal een aarzeling om de kat
de bel aan te binden en juist dit draaien
om de hete brij heen maakt de toestand
bijzonder griezelig. Want men kijkt nu al
dagen tegen het bijna complete kabinet
aan, en als men dan bedenkt, hoe het
practisch geheel en al is vastgelopen in
het Nieuw-Guinea-vraagstuk, hoe het in
het nog veel belangrijker defensie-
vraagstuk ook geen raad weet want
dat is de werkelijke toestand en ziet
hoe de Kamer nu al dagen lang met dit
ondermijnde kabinet bezig is, dan lijkt
het wel eens op een langzame afmarte
ling.
Over de rede van de heer De Kadt
nog een enkel woord. Het was een
schrikkelijk moeilijke taak, waar hij
voor stond, na alles wat er in de socia
listische partij gepasseerd is, doch men
was het er algemeen over eens, dat hij
het voortreffelijk gedaan heeft, verstan
dig, weloverwogen en goed van vorm.
Hij heeft zeer duidielijk uiteen gezet
en met redenen omkleed dat zijn
fractie op het standpunt staat van sou
vereiniteitsoverdracht, de jure en de
facto, en dat er dus een duidelijk me
ningsverschil is tussen de P. v. d. A. en
de socialistische ministers. Maar in dit
stadium van de internationale ontwikke
ling wal zijn fractie dit niet van zo
danige betekenis achten, dat dit menings
verschil zou mogen leiden tot opzegging
van het vertrouwen.
Het valt niet tè ontkennen, dat de
partij hiermee practisch zwak staat,
maar op een iets langere termijn gezien,
kan het ook nog veranderen. Staan de
andere partijen sterker? Ten opzichte
van de onvermijdelijke loop, die de din
gen toch gaan, staan zij bepaald zwak
ker. Zij verliezen hun hele greep op
de gebeurtenissen en mogen er straks
achteraan lopen. De geestelijke ge
zindheid geeft hierin de doorslag.
Welbeschouwd is er in het erkennen
van de feiten tussen de P. v. d. A. en
de V.V.D. een grote mate van overeen
stemming. Verklaart de eerste zich
voor souvereiniteitsoverdracht met het
stellige gevoel tussen de regels door, dat
het daarheen moet gaan, de liberalen
verklaren zich ertegen, maar erkennen,
dat zij niet meer is tegen te houden.
In de feiten kloppen de heren aardig,
maar in de bedoeling liggen ze wel ver
uit elkaar. Want als de heer Vonjt dit
nu zo zegt en het nog wat scherper
maakt door op te merken, dat dit kabi
net zijn kans heeft verspeeld, dan klinkt
dit toch wel sterk alsof hij reeds speelt
op het volgend kabinet, dat dan niet
veel anders meer te doen zal hebben
dan de fouten van het vorige kabinet
maar te nemen voor wat ze zijn.
Het wachten is er in werkelijk
heid niet op, of de grootste fractie
des lands het kabinet blijft steunen.
Wat dat betreft wacht men er slechts
op hoe zij het klaar zal spelen het ka
binet te blijven steunen. Maar het wach
ten is of mr. Oud het kabinet in el
kaar zal pogen te trappen en als hij het
wil maakt hij een lieve kans, dat het
hem lukt ook. Voorlopig laat hij nu
door zijn „underling" Vonk pogen nog
een stukje van geheim overleg in de
Kamercommissie te openbaren, opdat hij
zal kunnen aantonen, dat de regering
toch inconstitutioneel gehandeld heeft.
De regering wacht gelaten af en de Ka
mer met haar. Veel anders zit er ook
niet op.
Sedert enige tijd zijn onderhandelingen
gaande tussen het Indonesische Hoge Com
missariaat te 's-Gravenhageven de directie
van het bekende hotel „De Twee Steden"
aan het Buitenhof te 's-Gravenhage over
aankoop van dit hotel door het Indonesi
sche Hoge Commissariaat, dat hierin dan
zijn thans over Den Haag verspreide kan
toren zal onderbrengen. Naar verluidt, zal
de aankoop binnenkort zijn beslag ver
krijgen.
ïr*
3. Braaf stappend draagt het ezeltje Pum-Pum langs de bossen en velden in
Noord-Oostelijke richting. Daar moet hij zijn meester zoeken. De ijlbode, die nog
voor de laatste volle maan naar Eric's burcht k\oam, heeft het verteld. En vrouwe
Winonah heeft hem op het hart gedrukt vooral niet af te dwalen. Eensklaps houdt
hij de ezel in. Een tweesprong, denkt Pum-Pum.
„Wat ik nu doen? Ik gaan rechtdoor, de wouden in of ik hier afslaan langs de
velden?" Nadenkend trekt hij aan zijn rechteroor.
„Wouden zeer stil, wilde beesten, niet grappig. Ik maar klein Pum-Pum en beren
groot. Zij geen eerbied voor dienaar vat. meester Eric."
Hij haalt de schouders op.
„Andere weg zon brandt op arme hoofd en op arme ezel. Zullen groot dorst
krijgen. Hoe moeilijk!"
Nog even blijft Pum-Pum aarzelen. Dan stuurt hij zijn geduldig grauwtje vast
beraden de landweg op.
„Ik toch maar niet door wouden gaan. Daar veel vroeger donker worden. Ik
langer kan doorrijden en eerder zijn bij geliefd meester."
Pum-Pum kan niet weten, dat op hetzelfde ogenblik een zwaar bewapende ruiter
een andere tweesprong nadert. Het is een fier paard dat hem draagt. Zijn krachtig
gelaat is verweerd en gebronsd door zon en wind en fel schitteren daarin zijn
grijze ogen. Hij draagt de sobere kleding van de krijgsman, het zwaard aan de
zijde, de pijlenkoker op de rug. In de linkerhand houdt hij een zware, lange boog.
Een luid roepen doet hem opzien. Drie mannen te paard naderen van de zijweg.
Stofwolken wijzen hun spoor. Als ze naderbij komen blijken het twee ridders te
zijn met een wapenknecht. Een oudere man met scherpe gelaatstrekken en
brede knevel bereikt de tweesprong het eerst. Vorsend neemt hij de wachtende
ruiter op en dan vliegt een trek van blijde verrassing over zijn gelaat. Hij heeft
de krijgsman herkend en zegt opgewonden:
„Heer koning!! Welk een eer verschaft het lot ons. Sta mij, uw nederig dienaar,
tóe, de eerste te zijn om u te begroeten."
TI7 aarom worden er nog steeds geschiedkundige of historische romans ge
l/I/ schreven en gelezen in onze tijd, die zó boordevol is aan actuele problemen
en conflicten, dat men menen zou: alle aandacht blijft impulsief op het
heden en de nabije toekomst gericht? Een antwoord op deze vraag gaf Albert
Verwéj in zijn inleiding tot de her-uitgave van de ouderwetse roman van Aernout
Drost: „De Pestilentie te Katwijk, 1625". De kleine Drost, met zijn spitse gezichtje,
ijzeren brilletje, hoge kuif en vadermoorders, was een van onze eerste historische
romanciers. Hij leefde maar kort; van 1810 tot 1834. In 1933, dus practisch een
eeuw na zijn dood, verscheen van „De Pestilentie" een tweede druk by de
Wereldbibliotheek en Verwey schreef toen:
„Het zich verdiepen in oude geschrif
ten heeft toch ook voor de mens die
in zijn tijd leeft, een grote bekoring. Die
wereld is afgesloten en een geheime
drang doet ons juist dat erin kiezen wat
ons schoon en belangrijk lijkt. Terwijl
wij in onze eigene nog zo dikwijls wór
den geleefd, voelen wij ons in deze vrij:
wij komen en gaan en wij blijven ner-
Op 23 Januari zal het 20 jaar geleden zijn, dat de wereldberoemde en onvergete
lijke danseres Anna Pavlova vrij plotseling stierf in Hotel des Indes in Den Haag.
Zij was Russische van afkomst (werd geboren te St. Petersburg in 1881), werd
reeds als kind toegelaten tot de keizerlijke balletschool en kwam in haar vader
land al spoedig tot'zulk een vermaardheid, dat haar de titel van „prima balle
rina" werd toegekend. Tijdens een harer vroegste buitenlandse tournées, rond
1910, besloot zij in Londen te gaan wonen, waar sedertdien ook haar tehuis is
gebleven. Vlak na de eerste wereldoorlog werd haar roem over heel de wereld
gevestigd en gold zij in alle centra van cultuur als de grootmeesteres der ballet
kunst- Haar meest bekende en meest eigene dans „De Stervende Zwaan" zal blij
ven gelden als een klassiek hoogtepunt uit de historie van het ballet. Nog geen
50 jaar oud stierf zij te Den Haag aan het begin van naar afscheidstournée.
gens langer dan het ons genoegen doet.
Deze vrijheid van verbeelding, terwijl
wij ons toch in een werkelijkheid en.
onder mensen weten, is het verlokkende
dat iedere oudheid ons voorspiegelt.
Scott is daarom de grote schrijver van
de geschiedkundige roman geweest, om
dat hij, nevens een gebonden wereld
leven, zich die vrijheid ten volle heeft
weten te verzekeren. Hij wist tegenover
de gebondenheid van de nieuwere maat
schappij een „vrije" verbeelding te hand
haven. Op het heden te werken
door zich er voor te verbergen,
door zich er van af te wenden,
dat was voor de romantiek-
dichter een natuurlijke hou-
d i n g".
In deze woorden, naar aanleiding
van een historische roman uit de oer
tijd der romankunst, ligt heel concreet
de bestaansreden vervat van het lijvige
historische romanwerk van de Duitse
dichter WernerBergengrten, zo
juist verschenen onder de titel „W eest
niet bevreesd". Zojuist versche
nen, maar niet' zojuist geschreven,
want Bergengruen werkte er aan van
1931 tot 1940, en toen zijn boek af was,
mocht het niet verschijnen in Duits
land, omdat de idee ervan anti-nazis
tisch was.
Hoe kan ee'n historische roman, spelend
in het keurvorstelijke Berlijn anno 1521.
nu op gespannen voet staan met de
politiek van Hitler en met de ideeën van
onze tijd? Bergengruen veroordeelde in
zijn roman de Jodenvervolgingen niet,
hoewel hij terloops het feit opmerkt, dat
omstreeks 1500 de Joden (ook) verdre
ven werden uit Berlijn. Bergengruen
hekelde de dictatuur niet; hij schetste in
zijn tijdsbeeld juist een overheid, die er
zedelijk vap. overtuigd is, dat zij aan het
volk geen verantwoording heeft af te
leggen en dat zij het volk omtrent be
paalde onheilsverwachtingen onwetend
kan laten. Toch moest zijn geschrift
Hitier hoogst gevaarlijk voorkomen,
want dat volk eist wél verantwoording
en wenst niet dom en onmondig gehou
den te worden. Het boek moest Hitier
onwelgevallig zijn, omdat allerlei emo
tionele geladenheden erin worden ver
beeld, die iedere politieke ideologie on
dermijnen; geladenheden die voortkomen
uit een ondergangsstemming en die
tevens die ondergang bewerkstelligen.
Waarschuwing en troost
Bergengruen schijnt zijn boek bedoeld
te hebben als een waarschuwing en een
troost voor zijn tijdgenoten. Zijn taak
was: tegenover de gebondenheid aan de
actuele situatie een vrije verbeelding te
handhaven en op het heden te werken
door zich er van af te wenden. Ook af
gewend kan een dichter zinrijk tot zijn
tijdgenoten spreken. In het verzwijgen
van een oordeel kan de scherpste ver
oordeling liggen. Dit geldt ook voor de
historische roman „Weest niet bevreesd".
Deze titel, waarin eenvoudig aan ieder
een een raad wordt gegeven, moet in
verband worden gebracht met deze woor
den uit de eerste brief van de apostel
Johannes: „Daarin is de liefde in ons tot
volmaaktheid gekomen, dat wij vertrou
wen hebben op de dag des oordeels; in
de liefde is geen vrees, maar door de
volmaakte liefde wordt de vrees uitge
dreven. Wie echter bevreesd is, die is
nog niet volmaakt in de liefde". De
oorspronkelijke, Duitse titel is anders.
Zij luidt: „Am Himmel wie auf Erden".
Aan de hemel zowel als op aarde
waren in 1520 tekenen waarneembaar,
die wezen op een grote ramp, welke in
Februari 1521 de wereld in het ongeluk
zou storten. De sterrekundigen ver
moedden, dat het een watersnood zou
zijn. De volksfantasie maakte er alras
een nieuwe zondvloed van. Paniekstem
ming maakte zich van de mensen mees
ter. De stad Berlijn, gelegen in het
waterland van de Havel en de Spree,
zou ongetwijfeld een prooi van het water
worden. Men bouwde koortsachtig arken
of trok weg naar hoger gelegen streken.
Varkensblazen werden opgekocht, om er
zwemgordels van te maken. Maar in
Februari gebeurde er niets rampzaligs.
De Voorzienigheid had het onheil ken
nelijk slechts als waarschuwend teken
aan de wereld voorgehouden. Maar de
astroloog Carion, in dienst van de Ber-
lijnse keurvorst Joachim, had intussen
berekend, dat de voorspelling die in de
stand der planeten te lezen stond, niet
op Februari maar op Juni betrekking
had. Er was een vergissing gemaakt door
de andere berekenaars. Datgene, waar
aan men dacht te zijn ontkomen, stond
nog te gebeuren. Toen Carion de keur
vorst hiervan in kennis stelde, besloot
deze tot volstrekte geheimhouding, ten
einde een tweede paniekstemming te
voorkomen. Het blééf officieel een ge
heim. Maar de onheilsverwachting zat
in de lucht en de mensen ontkwamen
niet aan de verlammende werking ervan.
De angst maakte zich van iedereen
meester; des te heviger naarmate de
overheid het gevaar scheen te loochenen
en strenge straffen stelde op iedere
Uit het
Engels
vertaald door
DICK
OUWENDIJK
Advertentie
B aalt 's morgens „kiplekkor*
«it bed springen.
^®ke dag moet uw lever een Bter gal ta
ww ingewanden doen stromen, anders ver
vat,,11? voedsel niet. het bederft. U raakt
erstopt, wordt humeurig en loom. Neem
LET vo d's,! CARTER'S LEVERFIL-
«v Vniilr die liter eal op te wekken en
liike u!iT nnR en stoelgang op natuur-
wiiddei regelen. Een plantaardig zacht
•tr<unei> Jï?vertroffen om de gal te dooa
«""nen. Eist Carter DeverpiUetje*.
Cathryn had alle voordelen opgesomd
en toch had Lady Sable wel kunnen
huilen. Zij smeekte Cathryn te verhui
zen „al is het maar om mij". Toen
was Cathryn een beetje boos geworden
en zij had gezegd dat het niet fair was
een dergelijk beroep op haar te
doen; het speet haar, maar zij dacht er
niet over terwille van wie ook te
verhuizen en nu had zij liever, dat er
niet meer over werd gesproken.
Lady Sable had daarna een beroep
gedaan op Sue. Doch Sue had er op ge
wezen, dat als Cathryn zich daar op
haar gemak voelde er gevoeglijk over
gezwegen kon worden. Sommige men
sen hadden nu eenmaal geen gevoel
voor comfort, en blijkbaar behoorde
Cathryn ook tot hen. Er viel niet te
ontkennen, dat zij er uitstekend werk
had gedaan.
Lady Sable had er zich bij neerge
legd en berustte in de gedachte dat
haar dochter in *,een achterbuurt"
woonde. Juist zoals zij berust had in
Francis' atheïsme. En Steven's anti-pa-
pisme. En de vreugdeloosheid van haar
huwelijk. En nu moest zij wederom be
rusten in deze belachelijke verjaardags
plannen. Kinderen konden zeer teleur
stellend zijn.
Cathryn had er half op gerekend, dat
Francis bijtijds voor haar verjaardag
uit het Zuiden terug zou zijn en toen
zij zijn telegram ontving verwachtte zij
niet anders, dan dat hij zou mededelen,
dat hij kwam. Het bevatte echter alleen
zijn gelukwensen en daar het pas na het
middaguur was afgezonden, bereikte
het haar pas zeer Iaat in de middag.
Zij probeerde zich niet gekwetst en te
leurgesteld te voelen, doch het baatte
weinig; zij was gekwetst en op bittere
wijze teleurgesteld.
Haar moeder was een dag teypren in
Parijs aangekomen en logeerde bij Sue.
Zij brachten de morgen van Cathryn's
verjaardag winkelend door en lunchten
samen in het Bois; in de namiddag ging
Lady Sable rusten tot de avond, daarna
zouden ze elkander ontmoeten in het
restaurant aan de Quai Voltaire. Cath
ryn ging er alleen heen, daar Anna de
invitatie had afgeslagen.
„Ik zou er niet passen", verklaarde zij.
„Ik behoor niet tot jullie wereld. Je
moeder zou het vreselijk vinden. Sue
Lester behoort er wel toe. Het is veel
beter als jullie met je drieën blijft. Je
kunt me later wel eens uit eten nemen,
als je moeder weer weg is. Ik heb een
cadeautje voor je meegebracht". Zij
wierp iets, in papier gewikkeld, op ta
fel.
Cathryn pakte het nieuwsgierig op.
Toen zij het papier verwijderd had, hield
zij een topaas in een prachtig bewerkte
zilveren zetting in de hand.
„Wat mooi, Anna! Waar heb je die
vandaan?"
„Niet gekocht, als je dat misschien
denkt. Ook niet gestolen. Hij was van
mijn over-over-grootmoeder; ik had een
paar juwelen uit Rusland meegebracht
en dit is het laatste. De rest is al lang
verdwenen die was ook veel meer
waard dan dit, maar niet zo mooi; nog
afgezien van de gevoelswaarde. Ik ben
er nooit toe kunnen komen die
steen te verkopen, zelfs al had ik geen
sou, maar ik wist niet dat ik 'm al die
jaren voor jou bewaarde! Vraag me niet
waarom ik er dan nu wel afstand van
kan doen ik ben blij dat ik je hem
kan geven".
Cathryn omhelsde haar. „Ik zal hem
altijd in waarde houden, en ook altijd
dragen".
„Je kunt hem niet dragen bij het pa
relsnoer, dat je ouders je gegeven heb
ben", wierp Anna tegen. „Dat is te veel.
En je moet vanavond het parelsnoer
wel dragen, wil je je moeder niet kwet
sen".
„Ik kan 'm op mijn baret steken", zei
Cathryn.
„Je kunt geen baret dragen bij een
avondjapon".
„Ik trek geen avondjapon aan. Ik ga
zoals ik ben".
„Is dat niet een beetje oneerbiedig
tegenover je moeder?"
„Het is niet zo bedoeld en ik wil ho
pen, dat ze het zo ook niet zal opvat
ten".
Lady Sable voelde zich teleurgesteld,
toen Cathryn verscheen, gekleed in een
beetje glimmend marine-blauw mantel
pakje en een helrode baret op de haren;
Sue fronste haar wenkbrauwen. Cath
ryn had vond zij nu zij haar moe
der zo diep teleurgesteld had door een
„coming out" partij te weigeren, zich
toch wel enige moeite kunnen getroos
ten om haar bij deze gelegenheid een
weinig aangenaam te zijn. Zij was zelf
zeer elegant en chic in het zwart en
droeg een chinchilla cape en een cor
sage van orchideeën.
Cathryn begroette haar. „Wat zie jy
er prachtig uit, Sue."
„Ik wilde de gelegenheid vieren."
„Ik zou willen, dat Cathryn er zo ook
over had gedacht," zei Dorothea, met
een afkeurende blik op het meisje. Zij
droeg de kleren, welke zij de gehele
dag had gedragen. Zij had toch op z'n
minst een andere japon aan kunnen
trekken.
„Maar moeder-lief, ik voel me prach
tig! Ik draag het mooie parelsnoer dat
u en papa zo lief waren me te geven en
deze prachtige topaas van Anna zij
wees op haar baret „en ik heb zelfs
mijn hals gewassen."
„Het is een wonder dat je in die ach
terbuurt waar je leeft nog je toilet
kunt maken."
Cathryn onderdrukte haar ergernis.
„Denkt u er om, dat onderwerp is ta
boe!! Die rêzen zijn natuurlijk van u."
Zij boog naar voren en ademde diep de
geur in van de donker rode rozen van
het middenstuk. Zij brak een der rozen
af en stak die in het knoopsgat van
haar jasje.
„Nu je geen echte partij wilde was
dit het beste, dat ik kon doen. Je had
een balzaal vol kunnen hebben."
Opnieuw was er bitterheid in haar
stem en Sue. die het merkte, veran
derde van onderwerp door Caifcryn een
klein, in papier gewikkeld pakjr te
overhandigen, dat zij naast haar bord
had liggen.
(Wordt vervolgd)
uiting van angst. Er ontstond een ver
holen spanning tussen overheid en volk,
die tot een uitbarsting kwam toen de
keurvorst, zelf door angst overmand, de
vlucht nam in de ochtend van de ver
meende onheilsdag. En de moraal van
deze uitvoerige geschiedenis uit het
voorjaar van 1521 is dan, dat tot leiden
slechts hij bevoegd is, die innerlijk vrij
van vrezen is en voorts, dat een volk
zijn eigen zekerheden heeft, die door
geen overheid straffeloos kunnen wor
den ontkend. Wie onbevreesd is uit
wanhoop, zo leert deze moraal ons ver
der, is tot verderfelijke daden in staat.
Kind van onze tijd
Dat Bergengruen een massale onder
gangsstemming als thema voor zijn ro
man koos, bewijst reeds dat hij een kind.
van onze apocalyptische tijd is. Hy
bewijst het ook in tal van kleine op
merkingen, die hü zijn vele personages
in de mond legt. Carion voelde zich
ongelukkig, omdat „alle betrouwbaar
heid het leven scheen te gaan verlaten"
(blz. 166). De keurvorst, die behalve
staatsman ook wetenschapsman was,
voelde zich ongelukkig, omdat hij met
al zijn grondigheid en vlijt niet beschik
te over ..de plotseling opflitsende gave
der verbindende aanschouwing, die uit
een groot aantal afzonderlijke omstan
digheden en berekeningen de verborgen
betekenis kan afleiden" (blz. 163). Mis
sen wij, waar het onze onheilsverwach
ting betreft, niet allen deze gave? Op
blz. 309 spreekt Bergengruen over „de
onberekenbaarheid van iedere despotisch
uitgeoefende politiemacht". Waar vindt
men zo'n zinnetje in een historische
roman van 50 en 25 jaar geleden? En
is dit geen vertrouwde gedachte voor
ons, met of zonder Camus en zijn roman
kunst van het „absurde" (blz. 310): „Het
dt=
Werner Bergengruen. schrijver van het
boek „Weest niet bevreesd
leven kent geen consequenties en zo liep
dus naast de stroom der dolzinnigheid
ook de stroom van het gewone leven
verder. En hieruit ontstond een wonder
lijke tweespalt, ledereen wist, dat al het
bestaande ten ondergang gedoemd was
en toch deed men alsof het voortbestaan
ervan gewaarborgd was".
Dat het volk over een primitief gevoel
beschikt, waardoor het, hoe dom men
het ook houdt, toch in de juiste richting
van het weten wordt geleid, bewijst Ber
gengruen prachtig aan de hand van de
melaatse volksvrouw Worschula, die met
krachten uit de oerwereld in contact
komt en in opzwepende visioenen van
de zondvloed getuigt. Worschula is een
magische verschijning, die ,.dat streng
afgebakende onderscheid tussen wat wy
zinnebeeld en wat wij werkelijkheid noe
men, niet kende; die beide zienswijzen
waren voor haar nog volkomen één en
onverdeeld, evenals zij ook niet altijd
onderscheid maakte tussen de tijden,
zodfet zij bijvoorbeeld plotseling een
lijkstoet zag, die pas een week later
plaats vond, of de strijd met dodelijke
afloop tussen twee broers in de molen,
die drie mensenleeftijden geleden voor
gevallen was", (blz. 94).
Worschula's woorden krijgen de klank
van een revolutionnaire roep om op
stand, waardoor alle verworpenen, ver-
bannenen en armoedzaaiers worden mee
gesleept. De meest verworpenen waren
toentertijd de melaatsen; zij waren door
h—i ziekte letterlijk buiten de gemeen
schap geworpen. Van hun levenswijze,
hun denkwereld en hun haatcomplexen
tegen de gezonde maatschappij, geeft
deze roman een ongeëvenaarde schilde
ring.
„Weest niet bevreesd" is trouwens
helemaal een sterke roman, die histo
risch verantwoord schijnt, een boeiend
tijdsbeeld geeft, én de lezer van van
daag wat te zeggen heeft. De voornaam
ste karakters worden diep gepeild; het
zijn indrukwèkkende karakters, die, ge
ïncorporeerd in een vorst en in een ge
leerde uit het herfsttij der middeleeuwen
en het begin 'Van de hervorming, zich
geconfronteerd weten aan het moderne
verschijnsel van* de levensangst als im
puls van doen en laten. De roman is
een oprecht katholiek werkstuk. Over
tuigend wordt er de zin van het ver
trouwen op de Voorzienigheid in aan
geduid. Ergens in een gesprek met de
keurvorst maakt Carion de opmerking
(blz. 170), „dat alles wat leeft de veilige
zekerheid kent var. het onwankelbaar
in zichzelf berusten, zoals die aan ieder
bloemblad en ieder.e vlinder eigen is".
Dit is geen loze diepzinnigheid, evenmin
als deze sententie (blz. 498): „Het ken
merk van alles wat leeft is zijn bedreigd-
heid".
Daar ligt een vroom stuk levens
wijsheid aan ten grondslag, die op vele
plaatsen incidenteel aanwijsbaar is, en
die verder het hele boek weldadig
doorademt. De roman werd, op een
paar germanismen na, vloeiend ver
taald door J. von Wattenwyl—De
Gruyter. Het is in de beste zin van
het woord, een goed en opbouwend
boek.
NICO VERHOEVEN
Uitg. De Fontein, Utrecht.
I
In Hongarije zal men in de trein
voortaan niet meer rustig z'n krantje
kunnen lezen of een tukje kunnen doen.
Rode propagandisten zullen de reizigers
in politieke discussies gaan betrekken.
Het is n.l. gebleken, dat niet-commu-
nisten in de treinen een goede gele
genheid vinden om hun opgekropt ge
moed te luchten en te vertellen, wat zij
uit de radio van de Stem van Amerika
hebben gehoord. Daaraan willen de
communisten thans een einde trachten
te maken. De niet-uitgeslapen arbeiders,
die s morgens met de morgenziekte per
trein naar hun werk gaan en 's avonds
moe en slaperig per spoor naar huis te
rugkeren, zullen getracteerd worden op
de communistische propaganda van de
communistische medereizigers. Wij be
twijfelen, of hun stemming er beter op
zal worden.
In Londen wordt een nieuwe vinding
voor het verklikken van de aanwezig
heid van dieven in de handel gebracljt.
Lee Campbell uit Swansea heeft dit
alarmsysteem uitgevonden. Het ver
sterkt het geringste geluid 100.000 maal.
Bij proefnemingen verried het in een
fabriek zelfs een lekkende kraan. Voor
huiselijk gebruik is een kleiner appa
raat geconstrueerd, dat b.v. op de baby
past, wanneer de deur van de kinder
kamer dicht is. Het minste zuchtje
van de kleine wordt in de andere ka
mer als een waarschujvend gebrul ge
hoord. De fabrieksuitgave kost 1000
gulden, de huishoudelijke 190. Het mid
del lijkt ons erger dan de kwaal.
Twee verliefde studentjes wandelden
zwaar gearmd in Lissabon door een
park. Ze gingen zoals te doen gebrui
kelijk is op een bankje zitten en op een
gegeven moment, toen zij zich onbe
spied waanden, waagden zij zich aan
een kusje. Maar hun idylle werd door
een van achter een bosje te voorschijn
springende parkwachter wredelijk ver
stoord. De man vertelde de onthutste
gelieven, dat zij in overtreding waren,
want dat het verboden was elkaar in
het openbaar te kussen. En of ze nu
maar 600 exudos wilden betalen. Nu dat
wilden en dat konden de studentjes niet.
De parkwachter toonde zich bereid over
zijn vaderlijk hart te strijken en genoe
gen te nemen met 120 exudos, zijnde de
premie, die de politie hem voor het
aanbrengen van de misdaad zou uitbe
talen. De studentjes vonden die plotse
linge soepelheid een beetje vreemd en
arm in arm begaven zij zich naar het
politiebureau. Daar kregen zij tot hun
grote opluchting te horen, dat niet zij,
maar de kijk- en geldzuchtige park
wachter zich aan een overtreding had
schuldig gemaakt. De man kreeg dan
ook prompt zijn ontslag.