Schoenhandel zit met grote voorraden;
kooplust van publiek geluwd
- Mening van de K.A.B. -
Wc cCe STUUD OM WEIDRflW
TOT DE RAND VAN DE AFGROND
Vroegtijdige inkopen van winkeliers
komen ten goede van consument
Alleen
gepakt
V
wie er door wordt
heeft het iets te zeggen
aan
Hebben Uw foto's ook waarde
voor anderen?
W'
Geen gewoon boerenmeisje
GEERVLIET
Komt er een goedkope
schoen?
Commentaar van de
R.K. Middenstandsbond
WEK DE GAL
IN UW LEVER OP
DOOR LEO BRADY
LITERAIRE KRONIEK
ZATERDAG 16 JUNI 1951
PAGINA 3
Over moeilijkheden in schoenhandel
Bronzen leeuw voor
inlichtingenofficier
DE OPVOLGING VAN YAMIN
Wongsonegoro en Supomo
genoemd
St. Adelbertus Herenigings-
werk
16
Ook
hoort
hoortoestel
Keizersgracht 411
Amsterdam-C
HET AMBON-DORP
Voor onze
amateur-fotografen
Contrasten
Zoals bekend is op het ogenblik een door minister Van den Brink ingestelde
commissie aan het bestuderen, of de klachten, die van de zijde van de
schoenhandel zijn gerezen tegen de Prijzenbeschikking Handelsmarges
de z.g. Relatieve Prijsstop gegrond zijn. Zonder vooruit te willen lopen op
het advies, dat deze commissie aan de minister zal uitbrengen, menen wij toch
vast te mogen stellen, dat die klachten inderdaad gegrond zijn. Men mag wel
als vaststaande feiten aannemer., dat enerzijds de schoenhandel met zeer grote
voorraden zit en dat anderzijds de kooplust van het publiek sterk is afgeno
men. Men kan dit zien als een gevolg van de hamsterwoede, die enige tijd ge
leden overal heerste.
Pers en radio vertelden het publiek, dat de lederprijzen op de wereldmarkt
stegen. Verder oefenden de herbewapening en het conflict in Korea een in
vloed uit, waardoor er een zekere angstpsychose ontstond. Een en ander had tot
gevolg, dat de vraag enorm steeg. Dit was met name te constateren uit het feit,
dat er een aanzienlijke daling kwam van de saldi op de spaarbanken.
extra verdiend kan worden. Door de
huidige prijsbeschikking is dit geheel
uitgesloten.
Wat is n.l. het geval:
In de periode van Mei 1949 tot 6
April 1951 heeft de schoenhandel ge
bruik gemaakt van het feit, dat er geen
prijsvoorschriften bestonden. De winst
marges werden in verband met stijging
van kosten en risicofactoren verhoogd.
Het risico steeg omdat het publiek veel
hogere eisen ging stellen dan ooit vóór
de oorlog, zodat de winkelier schoe
nen, die tegen een hogere prijs inge
kocht waren, tegen een lagere prijs
moest verkopen. Op 6 April 1951 de
afkondiging van de Relatieve Prijsstop
werden de winstmarges in de schoen
handel, uitgedrukt in geld, bevroren op
het peil van 1 Juni 1949—31 Mei 1950.
Op 27 April 1951 wordt door de minis
ter van Economische Zaken de beschik
king Kleinhandelsmarges Schoenen 1951
uitgevaardigd, waarbij het winstpercen
tage bepaald wordt op 18 tot 20 pet.,
resp. voor heren- en kinderschoenen en
voor damesschoeisel en origineel good
year. De schoenhandel meende, en
meent nog. dat deze percentages te ge
ring zijn. Hjj protesteerde bij de minis
ter. Het instellen van bovengenoemde
commissie is hiervan het gevolg ge
weest.
Zo liggen dus thans de zaken. Het
Wachten is nu op het rapport van de
door de minister ingestelde commissie.
Het ligt wel in de lijn der verwach
tingen, dat de minister zeer zeker gro
te waarde zal hechten aan het resultaat
van het onderzoek, dat de commissie
instelt. Het uitspreken van verwachtin
gen voor de toekomst, ook in algemene
zin, lijkt ons voorbarig. Wel is het dui
delijk, dat de schoenhandel voorlopig
In Maart j.l. bereikten de omzetten
in de schoenhandel een recordhoogte.
In April zakten die omzetten reeds.
Intussen had de schoenhandel, evenals
zoveel andere branches, zijn inkopen
vervroegd toen men voelde aankomen,
dat er prijsstijgingen op til waren. Deze
vroegtijdige bevoorrading had tot doel
zichzelf tegen verdere prijsstijgingen te
dekken. Bij het publiek wordt wel eens
de indruk gewekt, dat dit wat men
noemt „aanleggen van grote voorra
den" alleen geschied zou zijn, om zo
veel mogelijk profijt te trekken van de
voortgaande prijsstijgingen van de
grondstoffen op de wereldmarkt. In het
algemeen gesproken kan hier echter in
tegendeel gezegd worden, dat hier
sprake is geweest van wijs koopmans-
beleid. Hier heeft inderdaad de bedoe
ling voorgezeten, om door het doen van
vroegtijdige inkopen zichzelf tegen
prijsstijgingen te dekken. Dit komt
thans ten goede aan de consument.
Wanneer het n.l. niet gebeurd zou zijn,
zouden thans de schoenen belangrijk
duurder geweest zijn. Wanneer nu blijkt,
dat, door omstandigheden als stijging
der prijzen in sectoren van de eerste
levensbehoeften, achteruitgang van de
koopkracht en vermindering van de op
namen der spaargelden, de schoenwin
keliers met grote voorraden van een
aan mode onderhevig schoeisel blijven
zitten, dan kunnen hieruit voor hen
stroppen ontstaan. Stroppen kunnen al
leen maar gedragen worden, wanneer
de marge van dien aard is, dat er zo nu
en dan aan de bovenkant eens iets
Het lijkt ons interessant om de
lezer, naast de mening van de
middenstand, voor te leggen
hoe de K.A.B. meent te moeten den
ken over de huidige moeilijkheden
in de schoenindustrie.
Het blad „Herstel", orgaan van de
K.A.B.zegt o.a., niet fe begrijpen
hoe dergelijke mensen het blad
bedoelt de handelaren, die hun or
ders annuleren het woord offers
nog in hun mond durven nemen. „Wij
hopen," aldus het blad, „dat de mi
nister van Economische Zaken hun
heeft duidelijk gemaakt, dat het Ne
derlandse volk niet op hun diensten
zit te wachten."
De minister van Economische Za
ken, zo meent „Herstel" verder, had
de plicht in deze tijdsomstandigheden
prijsregelend op te treden. Het blad
geeft ter argumentatie een aantal
cijfers. „Dat die tijdsomstandigheden,
zo wordt dan verder gezegd, door
prijsdaling en omzetdaling kunnen
veranderen, weet ook de minister van
Economische Zaken en dat als gevolg
daarvan ook weer de marges dienen
te worden gewijzigd, heeft de minis
ter in principe erkend, door op 10
Mei te besluiten een kleine commis
sie in te stellen tot nader objectief
onderzoek van de economische toe
stand in deze branche.
Desondanks hebben de schoenwin
keliers gemeend op grond van een
huns inziens te geringe winstmarge,
waarbij nota bene het berekenen der
vervangingswaarde in belangrijke
mate wordt toegestaan, een kopers
staking te moeten beginnen. Het is
feitelijk niet zozeer deze koperssta
king, waartegen onze bezwaren gaan,
ook een winkelier kan niet meer in
kopen indien zijn eigen omzet gaat
dalen, als wel tegen de manier, waar
op deze handelaren een winstmarge
regeling, die op grond van objectie
ve cijfers gerechtvaardigd is, gebrui-
Naar aanleiding van de publicatie in
„Herstel", ontvingen wij van de N.R.K.
M het volgende commentaar:
„De Nederlandse Katholieke Midden
standsbond betreurt ten zeerste de pu
blicatie in „Herstel" het orgaan van de
K.A.B., waarin gesproken wordt over de
huidige moeilijkheden in de schoenen
industrie en een geenszins door de fei
ten verantwoorde aanval wordt gedaan
op de schoenwinkeliers.
In bedoelde publicatie wordt het
voorgesteld alsof de schoendetailhandel
uit ontevredenheid over de marge
beschikking een inkoopstaking is be
gonnen, terwijl in feite het niet plaat
sen van orders afhankelijk is van di
verse economische factoren, waaronder
sterke omzetdaling en liquiditeitsmoei-
li,k heden een voorname plaats in
nemen.
„Herstel" motiveert zijn verontwaar
diging met cijfers over omzetstijging en
winststijging. Uit de nieuwste cijfers
van het E.I.M. blijkt echter, dat er
reeds in April een daling van 29 pet.
in de parenofnzet is begonnen, terwijl
voor de beoordeling van de winststij
ging de hantering van het cijfer der
bruto-marge een zeer scheef beeld geeft,
daar ook de bedrijfskosten aanzienlijk
zijn gestegen. Een vergelijkingscijfer
met het offer van de arbeiders zou ge
zocht moeten worden in de factor on-
aernemersloon uit de netto-winst.
Vooral betreurt de Katholieke Mid
denstandsbond deze scherpe aanval van
de zijde van de K.A.B. nu de gehele
situatie in de schoenenbranche nog in
onderzoek is bij een door de minister
ingestelde commissie."
Bij K.B. is de bronzen leeuw toege
kend aan de luitenant ter zee van spe
ciale diensten der tweede klasse K.
Lef randt, wegens het bedrijven van bij
zonder moedige en beleidvolle daden
tijdens de strijd tegen de Japanners.
keil om de annulering van hun or
ders dat wil zeggen het afstoten
van hun handelsrisico te verdedi
gen."
Van de Nederlandse schoenindus
trie vraagt het blad, dat zij meer zal
gaan betekenen op de buitenlandse
markten, waardoor een vergroting
van de afzetmarkt en een spreiding
van het afzetrisieo te weeg gebracht
worden.
„Wij hebben, aldus het orgaan van
de K.A.B., daarnaast de indruk, dat,
door vergroting van de efficiency in
deze bedrijfstak, onder andere met
behulp van een goede toevoerindus
trie van halffabrikaten, een verlaging
van kostprijs en een vergroting van
omzet zijn te verkrijgen.
Mocht de huidige teruggang in de
bedrijvigheid een groteré geneigdheid
in dezen betekenen, wellicht dat wij
dan in de toekomst kunnen spreken
van hét goede, dat uit het kwade ge-
■boren werd.
Wat de bestrijding van dit kwaad
van de teruggang in de bedrijvigheid
zelf aangaat, wij menen, dat er geen
effectiever middel op korte termijn
bestaat, dan reeds nu deze industrie
opdracht te geven tot het vervaardi
gen van het schoeisel, dat straks voor
ons leger in opbouw nodig zal zijn.
Het is daarbij wellicht niet eens
noodzakelijk ons bij voorbaat te be
perken tot ons eigen land, maar mo
gelijkerwijs bestaat voor soortgelijke
opdrachten ook interesse van de zijde
van het buitenland.
Wij hopen echter, dat naast een
spoedige beslissing in dezen de verant
woordelijke personen het huidige te
ken aan de wand zullen willen ver
staan en van een dergelijke gelegen
heid gebruik zullen maken de meer
fundamentele problemen van deze
bedrijfstak op te lossen.
En het zou ons niet verwonderen,
indien hiertoe ook gerekend moet
worden een zekere overbezetting in
het verkoopapparaat."
voorzichtig zal blijven met het doen
van bestellingen. En wat het publiek
betreft: ondanks de wetenschap, dat er
een nieuwe prijzenbeschikking voor de
schoenhandel in de maak is, die, naar
men mag verwachten, een grotere
winstmarge voor de schoenhandel zal
brengen, koopt hét toch niet. Men kan
inderdaad wel stellen, dat het Ne
derlandse publiek „volgekoeht" is en
dat het ook niet meer in staat is gro
tere inkopen te doen.
Maar ook de schoenfabrikanten zit
ten met moeilijkheden. Er is sinds eni
ge tijd een sterke afname van de be
stellingen. door de schoenwinkeliers.
Een aantal oorzaken zijn hiervoor aan
te wijzen. Op de eerste plaats is het
seizoen dit jaar veel te vroeg gevallen.
Verder zitten de winkeliers met liqui
diteitsmoeilijkheden, zodat men voor
zichtiger wordt met het doen van in
kopen. Tenslotte zitten de winkeliers
„vol", omdat door de sterke verminde
ring van de verkoop gedurende de laat
ste maanden de voorraad groot blijft.
Daarnaast is voor de schoenfabrikant
inderdaad van invloed de naar het in
zicht van de schoenhandel té geringe
winstmarge, op een verhoging waarvan
men hoopt. Zolang die hoop echter nog
niet verwezenlijkt is blijft de handel
voorzichtig.
Thans is het zowel voor de schoen
handel als voor de schoenfabrikant de
grote vraag welke doeleinden men bij
de regering nastreeft. Duidelijk is het,
dat men in het algemeen gesproken het
prijsniveau wil drukken. Indien men
aan de consument de gelegenheid geeft
om goedkoop, doch volwaardig schoei
sel te kopen, zou er voor de regering
aanleiding kunnen bestaan om alles wat
niet behoort tot deze goedkope catego
rie schoeisel, te beschouwen als luxe
schoeisel, welk luxe-schoeisel niet aan
een winstmarge-regeling gebonden is
en dus buiten de prijzenbeschikking ge
houden zou kunnen worden. Hierdoor
zou de schoenhandel dus de gelegen
heid krijgen zijn stroppen op te van
gen.
Waarschijnlijk zal het nog wel twee
weken duren vooraleer de studiecom
missie met haar werk gereed is en de
minister, gesteund door haar rapport,
over zal gaan tot het vaststellen van
een nieuwe beschikking, of, onder be
paalde voorwaarden, een beschikking
overbodig acht. Dit zou, gezien de
huidige situatie, zowel voor de schoen
handel als voor de consument een wen
ding ten goede betekenen.
In politieke kringen te Djakarta re
kent men met de mogelijkheid, dat prof.
tSupomo, de president van de universi
teit van Indonesië, de portefeuille van
Justitie toegewezen zal krijgen. Ande
ren menen echter, dat Wongsonegoro,
die minister van Justitie was in het ka-
binet-Natsir en thans minister van On
derwijs is, de portefeuille van Justitie
ad interim zal beheren.
Ieder jaar op 25 Juni is er een een
voudig, maar zinvol feest te Egmond.
In 1950 werd de priorij van dat oude
dorp verheven tot abdij: de prior werd
op 24 Juni te Haarlem in de kathedraal
tot abt gewijd, en de volgende dag pon
tificeerde hij voor het eerst op de Sint-
Adelberts-Akker. Want daar ligt de
oorsprong van de abdij, die duizend jaar
geleden gesticht werd. Graaf Dirk gaf
aan het nieuwe klooster de relieken van
St. Adelbert, apostel van Kennemerland,
binnen een houten kerk in de duinen
begraven.
Toen het lichaam werd opgegraven,
ontsprong er een bron, de Adelbertus-
put, die nog aanwezig is. De oude
legende werd als waarheid bewezen
door de opgravingen van dr. Holwerda.
Met de Alkmaarse Gerrit van den Bosch,
boterfabrikant, ijverden de bankier
Nieuwenhuijs en de edelman Ruijs de
Beerenbrouck voor het herstel van ak
ker en abdij. De abdij staat er weer. De
akker is weer in ere.
Daar wordt op 25 Juni om 10 uur een
plechtige Hoogmis opgedragen om de
nagedachtenis te eren van de Apostej
van Kennemerland, wiens werk door
de abdij in de eeuwen werd voortgezet.
Daar wordt dank gebracht aan God voor
de kerstening van Nederland, en daat
wordt door de voorspraak van St. Adel
bert Gods zegen gevraagd over het
werk van de Hereniging in Nederland
en in de wereld.
Wie mee wil doen met dit vrome wérk
vindt op 25 Juni te 9.34 aan het station
Heiloo een bus, die aansluit op de trein.
Cé
37. Heer Haifa heeft menigmaal voor hete vuren gestaan en nog nooit is hij voor
enig gevaar teruggedeinsd. Maar nu, deze vliegende galop met de koning, is het de
eerste keer, dat hij aan zijn eigen kracht begint te twijfelen. Telkeiis weer dreigt
hij achter te komen, maar met koppige verbetenheid houdt hij vol, omdat hij juist
deze proef wil doorstaan. Want deze Eric kent hij nog niet. Als vergroeid met zijn
rijdier schijnt hij welhaast vleugels te hebben gekregen. In een razende jacht gaat
het door de wouden en langs de velden, over greppels en door struikgewas. Het is
alsof hij in deze duizelingwekkende vaart de woede wil doen uitvieren, die door hem
heentrilt, nu het verraad van Wendir hem duidelijk is.
Iedere hoefslag brengt hen nader tot die kleine, grimmig bewaakte burcht, waar
hij het hart van de samenzwering weet. Nader en nader tot dezelfde plaats die
jonkvrouwe Heidrun een dag vroeger bereikt heeft in haar uiterste poging om toch
nog de gevolgen van haar misplaatste goedgelovigheid tegenover Wendir te voor
komen. Zo flink als zij zich in deze vroege morgen heeft gehouden bij het afscheid
van Haifa en Awain, zo klein voelt ze zich nu, enkele uren later slechts, nu ze
weer het domein van Wendir moet gaan betreden. Hoe doorzichtig schijnt haar zelf
nu het verhaal, waarmede zij de dobbelende rechter weer gunstig zal trachten te
stemmen. Maar het moet, er is geen keus!
Beslist zet zij zich over haar gedachten heen en rijdt tot voor de poort van
Wendir's slot. Verbaasde uitroepen van de krijgsknechten begroeten haar. Maar die
verrassing duurt niet lang. Weldra drommen de kerels om haar heen en verwen
singen klinken op, terwijl een van de wachters Heidrun's paard ruw bij de teugel
grijpt en een ander haar met onheilspellende blik beveelt af te stijgen. En dan
verschijnt, gewaarschuwd door het rumoer, de sombere Likar. die Heidrun met
een gemene grijns brutaal opneemt. Zij doet alsof ze het niet merkt en zegt:
„Breng mij naar heer Wendir! Het is mij gelukt uit de handen van mijn ont
voerders te ontsnappen. Ik wens de rechter over hen in te lichten
Tergend langzaam knikt Likar met het hoofd.
„In te lichten," herhaalt hij temerig om, met de plotselinge overgang die hem
eigen is, er op scherpe toon aan toe te voegen: „Maar dan de waarheid! De aller
kleinste leugen zult gij bezuren, jonkvrouwe, en wat mijzelf betreftik geloof
u maar half!"
Over
het
schone geheim der poëzie
oor wie van poëzie houdtzond.tr dat hij zich er bepaald mee vertrouwd
voelt, heeft Albert Westerlinck een warmbloedige inleiding ge
schreven: „Het schone geheim van de poëzie" („beluisterd, niet ontluis
terd"). Het boek beleefde onlangs een tweede, herziene druk.
Westerlinck voert als motto aan een woord van Goethe: „lm Grunde ver-
stehen wir nur was wir lieben", dat wil hier zeggen: geen uitleg kan die tover
macht van poëzie verstaanbaar maken, indien wij er - niet reeds in een soort
verliefdheid door zijn gepakt. Telkens weer staat men als inleider van poëzie
tegenover een schare, die met élan nu eens even alles redelijk begrijpen wil.
Met dit élan en met deze bereidwilligheid valt niets te beginnen. Geen liefde
is redelijk, geen toverformule is logisch, en aan geen mens kan ik duidelijk
maken waarom ik onderstaand „Avondlied" van Maurice Gilliams bijna even
mooi vind als een schilderij van Marc Chagall:
Boerenmeisje blaast de hoorn.
De gele maan schijnt door de bomen.
Boerenmeisje koost de rozen
in de blauwe manen van het paard.
Bleker gaan haar handen door het donker
naar de rozen nijgen die de grond bevonken.
Gans verslonden in gepeinzen
voelt zij zonder droefnis zich verkwijnen
in de rozen van gepeinzen.
Maan en rozen graast het paard.
Als de moede mannen komen
is zij maan en rozen waard.
Met zo'n gedicht zit men zomaar mid
den in de echte poëzie. Over de kenmer
ken van die echtheid valt achteraf wel
wat te praten, maar het gepakt-zijn moet
er aan voorafgaan. Daarna kan men
gaan bedenken waarom in het versver
band „de gele maan schijnt door de
bomen" een zwijmelend droefgeestige
verwachting inhoudt, terwijl „zie de
maan schijnt door de bomen" een olijke
verrassing in petto heeft. Verder is dit
boerenmeisje geen gewoon boerenmeis
je; ze kan sproeten hebben of roodver
brand zijn, maar dan is dit hier toch per
fect verdoezeld. Het is beslist ook geen
van die realistische meisjes, waarvan ge
zongen wordt, dat overal, waar zij zijn
het bal is. Toch is zij tot in ieder gebaar
een volkomen realiteit. Die realiteit is
het vers; een gesloten, besloten, onrède-
lijk realiteit je, waar wolkjes langsschui-
ven, beveiligende wolkjes van woorden
wie zich daarop vertuurt ziet niets van
de illuminatie, die zij teweegbrengen.
Het leven in dit minzieke „Avondlied" is
even onredelijk als hèt leven, en even
natuurlijk: maar men moet er voor open
staan om er door te worden gepakt.
Al is dit open-staan in zijn onthutsen
de eenvoud niet aan te leren; er zijn
toch wel enkele behartigenswaardige
wenken te geven. Gabriël Smit gaf zulke
Advertentie
U zult 's morgens „kiplekker"
uit bed springen.
Elke dag moet uw lever eert liter gal ln
uw ingewanden doen stromen, anders ver
teert uw voedsel niet, het bederft. U raakt
verstopt, wordt humeurig en loom. Neem
de plantaardige CARTER'S LEVERPIL
LETJES om die liter gal op te wekken en
uw spijsvertering en stoelgang op' natuur
lijke wijze te regelen. Een plantaardig zacht
middel, onovertroffen om de gal te doen
stromen. Eist Carter's Leverpilletjes»
(Uit het Engels vertaald door André Noorbeek
en uitgegeven door Het Spectrum, Utrecht.)
„Wat gedaan?" Martin trachtte zich
achter de vragen te verschuilen, want
hij vertrouwde die man. die zijn vaaer
gekend had. niet. Zijn moeder had al
tijd gezegd, dat de vrienden van zijn
vader „slecht gezelschap" waren. Velen
van hen waren van dit slag geweest;
knap om te zien, glimlachend in opzich
tige kleren met dasspelden. Hij kon
toch nog wel van de politie zijn; vader
had ook agenten gekend.
De man haalde de schouders op. „Waar
ze het dan over hadden. Het doet er wei
nig toe wat. Als ze eenmaal beginnen,
weten ze van geen ophouden." Hij keek
naar de achterkamer. „Is je moeder
daar?"
Eens had zijn moeder, in een zeldzaam
moedig ogenblik, impulsief tegen een
stelletje vrienden van zijn vader gezegd,
dat zij voor hen zou bidden. Ze hadden
luidkeels gelachen en er brutaal de spot
mee gedreven, toen ze wat later rumoe
rig de trap afgingen. Maar sindsdien
waren ze haar liever niet meer onder
de ogen gekomen. „Ze is dood", zei Mar
tin effen. Hij moest weer denken aan
de begrafenis, het onvermijdelijke ge
volg op de laatste snik; hij herinnerde
zich. dat juffrouw Lally gezegd had, dat
de jonge priester alles voor de begrafe
nis in orde had gemaakt. Waar was de
jonge priester geweest tijdens de moord?
Het zou een goedkope begrafenis wor
den, dacht hij; zo goedkoop als het maar
kon; het tengere lichaam zou op een ake
lige manier in een goedkope kist worden
gestopt. „Ze is vandaag gestorven."
,Ik condoleer je", zei de man, die
verschrikkelijke noodlottige duik. Zijn l'jke toon, die scheen te zinspelen op een
moeder had alleen maar gebeden en ge- of andere verborgen saamhorigheid. „Hij
huild. Hijzelf was jong geweest en had ?el. dat je een goeie jongen was; precies
genoegen genomen met de schaarse uit- je moeder, zei hij altijd. Ja, een beste
leg treurig kijkend naar zijn moeder en kerel, die Martin Lynn. Altijd geintjes,
meer getroffen door haar verdriet dan altijd opgewekt. Martin waardeerde
door het geval zelf. „Hadden ze het daar- die woorden; hij had nooit over zijn va-
over'" vroeg Craig, na een stilte. „Die der horen spreken zonder dat er bitter-
smpristpn?" heid en medelijden bij te pas kwam. „Die
smeiissen. jongen van Martin Lynn", zeiden de
„Die. zei Martin. „Die wilden iets mensen hoofdschuddend. „Hij was een
weten over een roofoverval, waarbi.j ge- vent V£m niets;. De oude priester had
schoten is. Iets in het Galaxy-theater. Ze ook dje man;er naar hem gekeken,
probeerden mij er in te halen. voor hij
„Dat doen ze altijd met iedereen", zei De vreemdeling was bij de deur. „Ik
Craig en toen op achteloze toon: „Is er ga dan maar^ zei hij Maar h„ bleef aar.
bij geschoten? Waarom ondervroegen ze zelep Hij had iets in Zljn hand een
jou? Hebben ze hebben ze de dader rechthoekig stukje papier. Hij stopte het
gezien. weer in zijn zak, bedacht zich ën haalde
„Ik weet het niet wat ze hebben ge- het opnieuw te voorschijn. Hij glimlach-
zien", antwoordde Martin. „Ze zeiden,- te.
dat ik een verdachte indruk maakte." Hij „Hier" hij legde het op tafel. „Dat is
lette weer op zijn handen; ze lagen groot VOQr jou Het kan je misschien te pas
en afstotelijk in zijn schoot. Hij legde ze komen." Martin zag, dat het opgerold
over elkaar, maar dat hielp met, ze leken bankpapier was. Het rolde open? toen
nu nog tweemaal zo groot. Hij kruiste de het optafel viel: een enkel biljet
armen en borg zijn handen onder zijn Martin bIeef, van de divan af. er naar
oksels, want hij voelde zich ineens klein zitten staren. De tekens en het plaatje
en koud worden. er op Waren hem vreemd; het moest een
„Het was een ongelukkige tijd om te groot bedrag zijn. Vragend keek hij Craig
komen", zei de man opstaande. „Ik dacht, aan.
wenken in zijn boekje „In het land van
de dichter"; S. Vestdijk ging er wat die
per op in in* „De glanzende kiemcel";
Albert Westerlinck weidt er over uit in
„Het schone geheim der poëzie".
Westerlinck is de minst nuchtere,
tevens de meest handboekachtige van
de drie. Niet dat hij zijn lezers een
ogenblik met maat- en rijmsoorten
vermoeit; dat laat hij gelukkig aan de
schoolmeesters over; maar zijn werk
is toch wel heel systematisch inge
deeld.
Hij beziet een gedicht van twee kan
ten. In de eerste helft van zijn boek
als woordkunstwerk; vervolgens als
levensboodschap.
Bij het gedicht als woordkunstwerk
spreekt hij over de grondtoon, de klank,
over het verschil tussen rhythme en
als ik je misschien kon helpen met de
politie. Ik mocht je vader graag. Hij
sprak altijd veel over je."
„Ik heb hem niet zo goed gekend"
„Het heeft niets te betekenen", zei
Craig. „Als ik je ooit van dienst kan zijn
dan kom ik, hoor." Hij liep met ele
gante bewegingen naar de deur. Een va-
Martin. En hij dacht, dat hij nu dicht bij ge geur van parfum, zoet en doordrin-
zijn vader was, in dezelfde wereld als gend, hing achter hem in de kamer. Zijn
de opzichtige man, die gokte en graag voetstappen klonken op de trap. Martin
sprak over paarden en winstkansen, en bleef nog lang naar het geld staren voor
die soms in de onderwereld verzeild hij in beweging kwam om het nader te
Craig heette, zachtjes, alsof hij oprecht raakte. Hij was nu zelf „slecht gezel- bekijken. En toen stond hij verstomd
meeleefde. Martin gevoelde plotseling -- J
de neiging, hem over zijn vader te vra
gen om te proberen, iets te ontraadselen
van die sprong over de brugleuning, die in zijn stem, een inpalmende, vertrouwe-
schap". „Wat wat zei hij dan?'
,Nou zo de gewone dingen", zei Craig.
Er kwam weer iets bewust-innemends
(Wordt vervolgd).
metrum, over rijm, beeldspraak, vers
bouw en tenslotte over de eenheid van
vorm en inhoud. Hij doet dit werkelijk
verhelderend, maar toch niet zo, dat
men zegt: hier zaten we op te wachten.
In feite beluistert hij een klassieke rei
van Vondel met precies dezelfde good
will als een expressionistisch vers van
Paul van Ostayen, en ik meen dat dit
niet zonder haperen gaat. Want het
beelden- en klankenorgel van Vondel
ruist au fond nog in een bevattelijke
wereld, maar het pizzicato van de mo
derne dichter slaat met iedere seconde
stilte door de onredelijkheid van de tijd
in ons hart. 5
De werkelijkheid in Vondels vers is
niet alleen historisch en sferisch, maar
ook wézenlijk anders dan de werkelijk
heid in het moderne vers.
„Tijd en Mens''
Over dit verschil heeft de jonge Vla
ming Jan Walravens een scherp
zinnig opstel geschreven: „Phenomeno-
logie van de moderne poëzie"**); een
boekje dat te beschouwen is als de
finishing touch na het sympathieke be
toog van zijn oudere confrater in de
literatuur, Albert Westerlinck. Jan Wal
ravens is redacteur van het Vlaamse
avant-garde-tijdschrift „Tijd en Mens",
met het bestaan waarvan hier practisch
geen sterveling bekend is. In een andere
kroniek hopen wij er de verdiende aan
dacht voor te vragen. Nu komen het tijd
schrift en het opstel van Jan Walravens
ons slechts van pas, omdat er overtui
gend in uitgesproken wordt, dat het ook
(zelfs juist) in de modernste poëzie niet
enkel gaat om het „woordkunstwerk",
maar ook en vooral om de „levensbood
schap"; wij houden ons aan de termen
van Albert Westerlinck.
Voor zover poëzie een levensboodschap
is. is zij dit als verslag van een avon
tuur met God. Iedere grote kunst dingt
naar God. Hierbij onderscheidt Wester
linck twee mogelijkheden, twee kunste
naarstypen, twee levensvormen. „In de
ene vorm wordt de werkelijkheid ver
wezenlijkt met een tomeloze drang naar
het transcendente; in de andere vorm
streeft de ziel naar de opbouw van een
evenwichtig en geordend leven, waarin
de oneindigsheidsdrift voltooiing en be
grenzing vindt." „Een mystisch-trans-
cenderende levensvorm en een religieus-
humanistische staan hier tegenover el-r
kaar, als de twee polen waar rond de
menselijke eeuwigheidsdrang der dichters
in wisselende spanning naar verwezen
lijking streeft. Deze polen beheersen
door hun wederzijdse spanning het cul
tuurleven van alle tijden."
Men kan zijn eigen avontuur niet kie
zen; ieder draagt zijn levensvorm en
zijn onvervreemdbaar rhythme mee als
„genade en lot"; ook de dichter. En dan
komt Westerlinck tot zijn vérstrekkende
conclusie: „De diepste zin van zijn dich
terlijke echtheid ligt wellicht in de
schone trouw, waarmede hij deze aller
persoonlijkste beschikking scheppend
voltrekt. En hierin ligt wellicht ook
de diepste zin van zijn dichterlijke roe
ping, want geen dichter begrijpt zijn
roeping grondig genoeg, die zijn aller
persoonlijkste scheppende taak in deze
vergankelijke tijd niet beleeft als
een scheppend deelgenootschap aan het
onvoltooid plan van Gods onuitputtelij
ke scheppingswil."
De betrekkelijke bepaling „in deze
vergankelijke tijd" is even raak als ba
gatelliserend. Jan Walravens, die, in zijn
opstel over moderne poëzie, tot prac
tisch dezelfde levensboodschap conclu
deert als Albert Westerlinck. verant
woordt haar anders. Zijn avontuur ligt
verankerd in „de verwarring en de ver
scheurdheid, die even onvervreemdbaar
tot het moderne levensbeeld behoren,
als het primitieve godsgeloof tot de mid
deleeuwen en de herrijzenis van de vrije
mens tot de renaissance." Walravens is
veel meer dan Westerlinck een verbij s-
Advertentie
u
er weer bij met
een modern
Tan
Vraagt gratis brochure.
terd kind van zijn tijd. Westerlinck kan
van Vondel houden; Walravens kan
hoogstens tegen hem opzien. Voor Wes
terlinck is God de verheugende Aanwe
zigheid; voor Walravens is Hij de smar
telijke Afwezigheid', „de essentiële nood
druft." In Walravens moedig pleidooi
voor de moderne poëzie is het avontuur
met God even primair als bij Wester
linck.
De poëzie vati onze tijd kan enkel
maar religieus zijn, verbijsterend reli
gieus; of zij is niets dan een welbeha
gen in de verwarring vanwaaruit zij op
klinkt. Haar geluidsachtergrond is God:
Zijn Afwezigheid haalt Hem nabij.
NICO VERHOEVEN.
Albert Westerlinck: „Het schone ge
heim van de poëzie", Uitg. Standaard
boekhandel, Amsterdam 1950.
Jan Walravens: „Phenomenologie
van de moderne poëzie", Uitg. „Tijd en
Mens", 1951. Te verkrijgen: Robert
Buyckstraat 7, Brussel. 50 frs.
Naar aanleiding van deze dagen in
sommige bladen verschenen berichten
als zou men op het ministerie van Unie
zaken en Overzeese Rijksdelen het plan
van de directeur van het vogelpark
Avifauna om in Alphen aan de Rijn
een Ambonees dorp te bouwen niet met
onverdeelde sympathie ontvangen, ver
nemen wij van bevoegde zijde, dat de
regering hierover nog geen enkele me
ning heeft uitgesproken.
De burgemeester van Alphen a. d.
Rijn is inderdaad op het departement
van Uniezaken en Overzeese Rijks
delen ontvangen, waar hij in zijn kwali
teit als voorzitter van de coördinatie
commissie besprekingen heeft gevoerd
met de secretaris-generaal van het mi
nisterie.
anneer wij ons rolfilmpje heb
ben laten ontwikkelen _en de
afdrukken thuis krijgen' zijn
wij meestal nogal enthousiast over de
resultaten, en ook onze kennissen, die
alle personen die op de afdrukken
staan kennen, spreken hier vaak zeer
enthousiast over- Natuurlijkdat
kan ook niet anders, immers, al de fo
to's zijn van zeer recente datum en men
vindt hierop allerlei aardige momen
ten, b.v. Jantje in de tuin met dat aar
dige nieuwe truitje aan, en zie hem
eens ondeugend kijken! Maar wanneer
wij deze foto's enkele maanden later
bekijken, vinden wi; toch de nieuwe,
die wij pas gemaakt hebben, weer
mooier. De oorzaak hiervan kan gedeel
telijk schuilen in betere kwaliteit der
foto's, maar hoofdzakelijk ligt het toch
aan het feit dat het nieuwtje van de
eerste af is. Veel later, wanneer Jantje
een grote kerel geworden is, krijgt die
foto meer waarde en zouden wij haar
voor geen geld van de wereld meer wil
len missen. Laten wij nu de foto's zien
aan iemand die de daarop voorkomen
de personen niet kent, er zelfs geen en
kele relatie mee heeft, dan zal hij be
leefdheidshalve vaak proberen even en
thousiast te doen als de anderen, maar
in werkelijkheid vindt hij ze vaak heel
gewoon, tenminste niet zo heel bijzon
der. Maar dan ineens wordt zijn belang
stelling gewekt door een foto die u zelf
ook mooi vond, terwijl het tafereel wel
licht niets te maken heeft met een her
innering van u. Het is doodgewoon een
foto die u maakte omdat u het onder,
werp aardig vond. Dit komt heel veel
voor en deze foto zal iedereen mooi
vinden en ook blijven vinden: er zit
iets in dat bekoort! Zulke foto's steken
boven de andere uit omdat hun artis
tieke waarde ons imponeert.
Deze soort foto's wordt niet alleen
gemaakt door hen, die door voorafgaan,
de studie en ervaring een goede compo
sitie-opbouw in de foto leggen, maar
ook door hen, die zich door hun onge
schoold kunstgevoel laten leiden. Ieder
heeft kunstgevoel, doch velen kunnen
niet motiveren waarom zij die foto ge
maakt hebben. Dat ieder kunstgevoel
heeft blijkt wel uit het feit, dat iemand
iets mooi kan vinden. Wij kunnen nu
dat kunstgevoel gaan ontwikkelen, op
een hoger plan brengen. Een goede fo
to moet n.l- aan een bepaald aantal
eisen voldoen, die overeenkomen met
ons gevoel. Het belangrijkste deel dezer
regels behoort tot de z.g- vlakvullings-
of compositieleer, waarmee wij bij het
maken van een foto rekening kunnen
houden.
De basis waarop de compositieleer
berust is de contrast-werking. Een
geïsoleerde en alleenstaande figuur op
zichzelf beschouwd, werkt min of meer
dood en star en wekt dus de belang
stelling van de beschouwer niet- Daar
het juist de bedoeling is belangstelling
te wekken want door de belangstel
ling die gewekt wordt zal een foto gaan
boeien moeten wij deze vorm in ver
band trachten te brengen met een an-
deze vorm. Nu ontstaat tussen béide
een contrastwerking, die een zekere
spanning veroorzaakt- Zo kunnen b v.
allerlei indrukken gebruikt worden om
spanning te maken, hoe groter het con
trast tussen deze vormen is, des te
meer zal straks de foto de aandacht
trekken. Spanning wordt veroorzaakt
door b V. vormen als: recht-krom, cir
kel-vierkant, vol-ledig, stomp-spits,
scherp-onscherp, enz. tegenover elkaar
te zetten- Het contrast tussen het beeld
en zijn omgrenzing komt het eerst in
aanmerking. Plaatsen wij 'n voorwerp
in een beeldvlak, dan zijn de afstanden
van 't voorwerp tot de beeldbegrenzing
van groot belang. Staat het voorwerp
precies in het midden van een vierkant,
dan boeit het ons niet: de interesse
wordt niet gewekt, daar de spanning
ontbreekt, doordat de afstanden alle
gelijk zijn. Bij een bepaalde verhouding
van de afstand tot de beeldbegrenzing
is de spanning het grootst; dit punt
noemt men een sterk punt. Wanneer
wij een rechthoek door vier lijnen
twee horizontaal en twee verticaal
gaan verdelen, dan zijn de vier punten
waar de lijnen elkaar snijden, sterke
punten. E:i juist sterke punten moeten
wij proberen te benutten voor ons
hoofdmotief, want hier zal het de mees
te aandacht trekken. Plaats dus nooit
een persoon of figuur in het mi !den
van een foto, want het midden van een
vlak is zwak en trekt niet de nodige
aandacht; een sterk punt is altijd
veel mooier, zoals bij bovenstaande fo
to het geval is- Deze werd gemaakt met
Exakta Vare;:, F 9 1/100 sec. bij volle
zon op film 27» Sch.