Schoenhandel zit met grote voorraden; kooplust van publiek geluwd - Mening van de K.A.B. - Wc cCe STUUD OM WEIDRflW TOT DE RAND VAN DE AFGROND Vroegtijdige inkopen van winkeliers komen ten goede van consument Alleen gepakt V wie er door wordt heeft het iets te zeggen aan Hebben Uw foto's ook waarde voor anderen? W' Geen gewoon boerenmeisje GEERVLIET Komt er een goedkope schoen? Commentaar van de R.K. Middenstandsbond WEK DE GAL IN UW LEVER OP DOOR LEO BRADY LITERAIRE KRONIEK ZATERDAG 16 JUNI 1951 PAGINA 3 Over moeilijkheden in schoenhandel Bronzen leeuw voor inlichtingenofficier DE OPVOLGING VAN YAMIN Wongsonegoro en Supomo genoemd St. Adelbertus Herenigings- werk 16 Ook hoort hoortoestel Keizersgracht 411 Amsterdam-C HET AMBON-DORP Voor onze amateur-fotografen Contrasten Zoals bekend is op het ogenblik een door minister Van den Brink ingestelde commissie aan het bestuderen, of de klachten, die van de zijde van de schoenhandel zijn gerezen tegen de Prijzenbeschikking Handelsmarges de z.g. Relatieve Prijsstop gegrond zijn. Zonder vooruit te willen lopen op het advies, dat deze commissie aan de minister zal uitbrengen, menen wij toch vast te mogen stellen, dat die klachten inderdaad gegrond zijn. Men mag wel als vaststaande feiten aannemer., dat enerzijds de schoenhandel met zeer grote voorraden zit en dat anderzijds de kooplust van het publiek sterk is afgeno men. Men kan dit zien als een gevolg van de hamsterwoede, die enige tijd ge leden overal heerste. Pers en radio vertelden het publiek, dat de lederprijzen op de wereldmarkt stegen. Verder oefenden de herbewapening en het conflict in Korea een in vloed uit, waardoor er een zekere angstpsychose ontstond. Een en ander had tot gevolg, dat de vraag enorm steeg. Dit was met name te constateren uit het feit, dat er een aanzienlijke daling kwam van de saldi op de spaarbanken. extra verdiend kan worden. Door de huidige prijsbeschikking is dit geheel uitgesloten. Wat is n.l. het geval: In de periode van Mei 1949 tot 6 April 1951 heeft de schoenhandel ge bruik gemaakt van het feit, dat er geen prijsvoorschriften bestonden. De winst marges werden in verband met stijging van kosten en risicofactoren verhoogd. Het risico steeg omdat het publiek veel hogere eisen ging stellen dan ooit vóór de oorlog, zodat de winkelier schoe nen, die tegen een hogere prijs inge kocht waren, tegen een lagere prijs moest verkopen. Op 6 April 1951 de afkondiging van de Relatieve Prijsstop werden de winstmarges in de schoen handel, uitgedrukt in geld, bevroren op het peil van 1 Juni 1949—31 Mei 1950. Op 27 April 1951 wordt door de minis ter van Economische Zaken de beschik king Kleinhandelsmarges Schoenen 1951 uitgevaardigd, waarbij het winstpercen tage bepaald wordt op 18 tot 20 pet., resp. voor heren- en kinderschoenen en voor damesschoeisel en origineel good year. De schoenhandel meende, en meent nog. dat deze percentages te ge ring zijn. Hjj protesteerde bij de minis ter. Het instellen van bovengenoemde commissie is hiervan het gevolg ge weest. Zo liggen dus thans de zaken. Het Wachten is nu op het rapport van de door de minister ingestelde commissie. Het ligt wel in de lijn der verwach tingen, dat de minister zeer zeker gro te waarde zal hechten aan het resultaat van het onderzoek, dat de commissie instelt. Het uitspreken van verwachtin gen voor de toekomst, ook in algemene zin, lijkt ons voorbarig. Wel is het dui delijk, dat de schoenhandel voorlopig In Maart j.l. bereikten de omzetten in de schoenhandel een recordhoogte. In April zakten die omzetten reeds. Intussen had de schoenhandel, evenals zoveel andere branches, zijn inkopen vervroegd toen men voelde aankomen, dat er prijsstijgingen op til waren. Deze vroegtijdige bevoorrading had tot doel zichzelf tegen verdere prijsstijgingen te dekken. Bij het publiek wordt wel eens de indruk gewekt, dat dit wat men noemt „aanleggen van grote voorra den" alleen geschied zou zijn, om zo veel mogelijk profijt te trekken van de voortgaande prijsstijgingen van de grondstoffen op de wereldmarkt. In het algemeen gesproken kan hier echter in tegendeel gezegd worden, dat hier sprake is geweest van wijs koopmans- beleid. Hier heeft inderdaad de bedoe ling voorgezeten, om door het doen van vroegtijdige inkopen zichzelf tegen prijsstijgingen te dekken. Dit komt thans ten goede aan de consument. Wanneer het n.l. niet gebeurd zou zijn, zouden thans de schoenen belangrijk duurder geweest zijn. Wanneer nu blijkt, dat, door omstandigheden als stijging der prijzen in sectoren van de eerste levensbehoeften, achteruitgang van de koopkracht en vermindering van de op namen der spaargelden, de schoenwin keliers met grote voorraden van een aan mode onderhevig schoeisel blijven zitten, dan kunnen hieruit voor hen stroppen ontstaan. Stroppen kunnen al leen maar gedragen worden, wanneer de marge van dien aard is, dat er zo nu en dan aan de bovenkant eens iets Het lijkt ons interessant om de lezer, naast de mening van de middenstand, voor te leggen hoe de K.A.B. meent te moeten den ken over de huidige moeilijkheden in de schoenindustrie. Het blad „Herstel", orgaan van de K.A.B.zegt o.a., niet fe begrijpen hoe dergelijke mensen het blad bedoelt de handelaren, die hun or ders annuleren het woord offers nog in hun mond durven nemen. „Wij hopen," aldus het blad, „dat de mi nister van Economische Zaken hun heeft duidelijk gemaakt, dat het Ne derlandse volk niet op hun diensten zit te wachten." De minister van Economische Za ken, zo meent „Herstel" verder, had de plicht in deze tijdsomstandigheden prijsregelend op te treden. Het blad geeft ter argumentatie een aantal cijfers. „Dat die tijdsomstandigheden, zo wordt dan verder gezegd, door prijsdaling en omzetdaling kunnen veranderen, weet ook de minister van Economische Zaken en dat als gevolg daarvan ook weer de marges dienen te worden gewijzigd, heeft de minis ter in principe erkend, door op 10 Mei te besluiten een kleine commis sie in te stellen tot nader objectief onderzoek van de economische toe stand in deze branche. Desondanks hebben de schoenwin keliers gemeend op grond van een huns inziens te geringe winstmarge, waarbij nota bene het berekenen der vervangingswaarde in belangrijke mate wordt toegestaan, een kopers staking te moeten beginnen. Het is feitelijk niet zozeer deze koperssta king, waartegen onze bezwaren gaan, ook een winkelier kan niet meer in kopen indien zijn eigen omzet gaat dalen, als wel tegen de manier, waar op deze handelaren een winstmarge regeling, die op grond van objectie ve cijfers gerechtvaardigd is, gebrui- Naar aanleiding van de publicatie in „Herstel", ontvingen wij van de N.R.K. M het volgende commentaar: „De Nederlandse Katholieke Midden standsbond betreurt ten zeerste de pu blicatie in „Herstel" het orgaan van de K.A.B., waarin gesproken wordt over de huidige moeilijkheden in de schoenen industrie en een geenszins door de fei ten verantwoorde aanval wordt gedaan op de schoenwinkeliers. In bedoelde publicatie wordt het voorgesteld alsof de schoendetailhandel uit ontevredenheid over de marge beschikking een inkoopstaking is be gonnen, terwijl in feite het niet plaat sen van orders afhankelijk is van di verse economische factoren, waaronder sterke omzetdaling en liquiditeitsmoei- li,k heden een voorname plaats in nemen. „Herstel" motiveert zijn verontwaar diging met cijfers over omzetstijging en winststijging. Uit de nieuwste cijfers van het E.I.M. blijkt echter, dat er reeds in April een daling van 29 pet. in de parenofnzet is begonnen, terwijl voor de beoordeling van de winststij ging de hantering van het cijfer der bruto-marge een zeer scheef beeld geeft, daar ook de bedrijfskosten aanzienlijk zijn gestegen. Een vergelijkingscijfer met het offer van de arbeiders zou ge zocht moeten worden in de factor on- aernemersloon uit de netto-winst. Vooral betreurt de Katholieke Mid denstandsbond deze scherpe aanval van de zijde van de K.A.B. nu de gehele situatie in de schoenenbranche nog in onderzoek is bij een door de minister ingestelde commissie." Bij K.B. is de bronzen leeuw toege kend aan de luitenant ter zee van spe ciale diensten der tweede klasse K. Lef randt, wegens het bedrijven van bij zonder moedige en beleidvolle daden tijdens de strijd tegen de Japanners. keil om de annulering van hun or ders dat wil zeggen het afstoten van hun handelsrisico te verdedi gen." Van de Nederlandse schoenindus trie vraagt het blad, dat zij meer zal gaan betekenen op de buitenlandse markten, waardoor een vergroting van de afzetmarkt en een spreiding van het afzetrisieo te weeg gebracht worden. „Wij hebben, aldus het orgaan van de K.A.B., daarnaast de indruk, dat, door vergroting van de efficiency in deze bedrijfstak, onder andere met behulp van een goede toevoerindus trie van halffabrikaten, een verlaging van kostprijs en een vergroting van omzet zijn te verkrijgen. Mocht de huidige teruggang in de bedrijvigheid een groteré geneigdheid in dezen betekenen, wellicht dat wij dan in de toekomst kunnen spreken van hét goede, dat uit het kwade ge- ■boren werd. Wat de bestrijding van dit kwaad van de teruggang in de bedrijvigheid zelf aangaat, wij menen, dat er geen effectiever middel op korte termijn bestaat, dan reeds nu deze industrie opdracht te geven tot het vervaardi gen van het schoeisel, dat straks voor ons leger in opbouw nodig zal zijn. Het is daarbij wellicht niet eens noodzakelijk ons bij voorbaat te be perken tot ons eigen land, maar mo gelijkerwijs bestaat voor soortgelijke opdrachten ook interesse van de zijde van het buitenland. Wij hopen echter, dat naast een spoedige beslissing in dezen de verant woordelijke personen het huidige te ken aan de wand zullen willen ver staan en van een dergelijke gelegen heid gebruik zullen maken de meer fundamentele problemen van deze bedrijfstak op te lossen. En het zou ons niet verwonderen, indien hiertoe ook gerekend moet worden een zekere overbezetting in het verkoopapparaat." voorzichtig zal blijven met het doen van bestellingen. En wat het publiek betreft: ondanks de wetenschap, dat er een nieuwe prijzenbeschikking voor de schoenhandel in de maak is, die, naar men mag verwachten, een grotere winstmarge voor de schoenhandel zal brengen, koopt hét toch niet. Men kan inderdaad wel stellen, dat het Ne derlandse publiek „volgekoeht" is en dat het ook niet meer in staat is gro tere inkopen te doen. Maar ook de schoenfabrikanten zit ten met moeilijkheden. Er is sinds eni ge tijd een sterke afname van de be stellingen. door de schoenwinkeliers. Een aantal oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen. Op de eerste plaats is het seizoen dit jaar veel te vroeg gevallen. Verder zitten de winkeliers met liqui diteitsmoeilijkheden, zodat men voor zichtiger wordt met het doen van in kopen. Tenslotte zitten de winkeliers „vol", omdat door de sterke verminde ring van de verkoop gedurende de laat ste maanden de voorraad groot blijft. Daarnaast is voor de schoenfabrikant inderdaad van invloed de naar het in zicht van de schoenhandel té geringe winstmarge, op een verhoging waarvan men hoopt. Zolang die hoop echter nog niet verwezenlijkt is blijft de handel voorzichtig. Thans is het zowel voor de schoen handel als voor de schoenfabrikant de grote vraag welke doeleinden men bij de regering nastreeft. Duidelijk is het, dat men in het algemeen gesproken het prijsniveau wil drukken. Indien men aan de consument de gelegenheid geeft om goedkoop, doch volwaardig schoei sel te kopen, zou er voor de regering aanleiding kunnen bestaan om alles wat niet behoort tot deze goedkope catego rie schoeisel, te beschouwen als luxe schoeisel, welk luxe-schoeisel niet aan een winstmarge-regeling gebonden is en dus buiten de prijzenbeschikking ge houden zou kunnen worden. Hierdoor zou de schoenhandel dus de gelegen heid krijgen zijn stroppen op te van gen. Waarschijnlijk zal het nog wel twee weken duren vooraleer de studiecom missie met haar werk gereed is en de minister, gesteund door haar rapport, over zal gaan tot het vaststellen van een nieuwe beschikking, of, onder be paalde voorwaarden, een beschikking overbodig acht. Dit zou, gezien de huidige situatie, zowel voor de schoen handel als voor de consument een wen ding ten goede betekenen. In politieke kringen te Djakarta re kent men met de mogelijkheid, dat prof. tSupomo, de president van de universi teit van Indonesië, de portefeuille van Justitie toegewezen zal krijgen. Ande ren menen echter, dat Wongsonegoro, die minister van Justitie was in het ka- binet-Natsir en thans minister van On derwijs is, de portefeuille van Justitie ad interim zal beheren. Ieder jaar op 25 Juni is er een een voudig, maar zinvol feest te Egmond. In 1950 werd de priorij van dat oude dorp verheven tot abdij: de prior werd op 24 Juni te Haarlem in de kathedraal tot abt gewijd, en de volgende dag pon tificeerde hij voor het eerst op de Sint- Adelberts-Akker. Want daar ligt de oorsprong van de abdij, die duizend jaar geleden gesticht werd. Graaf Dirk gaf aan het nieuwe klooster de relieken van St. Adelbert, apostel van Kennemerland, binnen een houten kerk in de duinen begraven. Toen het lichaam werd opgegraven, ontsprong er een bron, de Adelbertus- put, die nog aanwezig is. De oude legende werd als waarheid bewezen door de opgravingen van dr. Holwerda. Met de Alkmaarse Gerrit van den Bosch, boterfabrikant, ijverden de bankier Nieuwenhuijs en de edelman Ruijs de Beerenbrouck voor het herstel van ak ker en abdij. De abdij staat er weer. De akker is weer in ere. Daar wordt op 25 Juni om 10 uur een plechtige Hoogmis opgedragen om de nagedachtenis te eren van de Apostej van Kennemerland, wiens werk door de abdij in de eeuwen werd voortgezet. Daar wordt dank gebracht aan God voor de kerstening van Nederland, en daat wordt door de voorspraak van St. Adel bert Gods zegen gevraagd over het werk van de Hereniging in Nederland en in de wereld. Wie mee wil doen met dit vrome wérk vindt op 25 Juni te 9.34 aan het station Heiloo een bus, die aansluit op de trein. Cé 37. Heer Haifa heeft menigmaal voor hete vuren gestaan en nog nooit is hij voor enig gevaar teruggedeinsd. Maar nu, deze vliegende galop met de koning, is het de eerste keer, dat hij aan zijn eigen kracht begint te twijfelen. Telkeiis weer dreigt hij achter te komen, maar met koppige verbetenheid houdt hij vol, omdat hij juist deze proef wil doorstaan. Want deze Eric kent hij nog niet. Als vergroeid met zijn rijdier schijnt hij welhaast vleugels te hebben gekregen. In een razende jacht gaat het door de wouden en langs de velden, over greppels en door struikgewas. Het is alsof hij in deze duizelingwekkende vaart de woede wil doen uitvieren, die door hem heentrilt, nu het verraad van Wendir hem duidelijk is. Iedere hoefslag brengt hen nader tot die kleine, grimmig bewaakte burcht, waar hij het hart van de samenzwering weet. Nader en nader tot dezelfde plaats die jonkvrouwe Heidrun een dag vroeger bereikt heeft in haar uiterste poging om toch nog de gevolgen van haar misplaatste goedgelovigheid tegenover Wendir te voor komen. Zo flink als zij zich in deze vroege morgen heeft gehouden bij het afscheid van Haifa en Awain, zo klein voelt ze zich nu, enkele uren later slechts, nu ze weer het domein van Wendir moet gaan betreden. Hoe doorzichtig schijnt haar zelf nu het verhaal, waarmede zij de dobbelende rechter weer gunstig zal trachten te stemmen. Maar het moet, er is geen keus! Beslist zet zij zich over haar gedachten heen en rijdt tot voor de poort van Wendir's slot. Verbaasde uitroepen van de krijgsknechten begroeten haar. Maar die verrassing duurt niet lang. Weldra drommen de kerels om haar heen en verwen singen klinken op, terwijl een van de wachters Heidrun's paard ruw bij de teugel grijpt en een ander haar met onheilspellende blik beveelt af te stijgen. En dan verschijnt, gewaarschuwd door het rumoer, de sombere Likar. die Heidrun met een gemene grijns brutaal opneemt. Zij doet alsof ze het niet merkt en zegt: „Breng mij naar heer Wendir! Het is mij gelukt uit de handen van mijn ont voerders te ontsnappen. Ik wens de rechter over hen in te lichten Tergend langzaam knikt Likar met het hoofd. „In te lichten," herhaalt hij temerig om, met de plotselinge overgang die hem eigen is, er op scherpe toon aan toe te voegen: „Maar dan de waarheid! De aller kleinste leugen zult gij bezuren, jonkvrouwe, en wat mijzelf betreftik geloof u maar half!" Over het schone geheim der poëzie oor wie van poëzie houdtzond.tr dat hij zich er bepaald mee vertrouwd voelt, heeft Albert Westerlinck een warmbloedige inleiding ge schreven: „Het schone geheim van de poëzie" („beluisterd, niet ontluis terd"). Het boek beleefde onlangs een tweede, herziene druk. Westerlinck voert als motto aan een woord van Goethe: „lm Grunde ver- stehen wir nur was wir lieben", dat wil hier zeggen: geen uitleg kan die tover macht van poëzie verstaanbaar maken, indien wij er - niet reeds in een soort verliefdheid door zijn gepakt. Telkens weer staat men als inleider van poëzie tegenover een schare, die met élan nu eens even alles redelijk begrijpen wil. Met dit élan en met deze bereidwilligheid valt niets te beginnen. Geen liefde is redelijk, geen toverformule is logisch, en aan geen mens kan ik duidelijk maken waarom ik onderstaand „Avondlied" van Maurice Gilliams bijna even mooi vind als een schilderij van Marc Chagall: Boerenmeisje blaast de hoorn. De gele maan schijnt door de bomen. Boerenmeisje koost de rozen in de blauwe manen van het paard. Bleker gaan haar handen door het donker naar de rozen nijgen die de grond bevonken. Gans verslonden in gepeinzen voelt zij zonder droefnis zich verkwijnen in de rozen van gepeinzen. Maan en rozen graast het paard. Als de moede mannen komen is zij maan en rozen waard. Met zo'n gedicht zit men zomaar mid den in de echte poëzie. Over de kenmer ken van die echtheid valt achteraf wel wat te praten, maar het gepakt-zijn moet er aan voorafgaan. Daarna kan men gaan bedenken waarom in het versver band „de gele maan schijnt door de bomen" een zwijmelend droefgeestige verwachting inhoudt, terwijl „zie de maan schijnt door de bomen" een olijke verrassing in petto heeft. Verder is dit boerenmeisje geen gewoon boerenmeis je; ze kan sproeten hebben of roodver brand zijn, maar dan is dit hier toch per fect verdoezeld. Het is beslist ook geen van die realistische meisjes, waarvan ge zongen wordt, dat overal, waar zij zijn het bal is. Toch is zij tot in ieder gebaar een volkomen realiteit. Die realiteit is het vers; een gesloten, besloten, onrède- lijk realiteit je, waar wolkjes langsschui- ven, beveiligende wolkjes van woorden wie zich daarop vertuurt ziet niets van de illuminatie, die zij teweegbrengen. Het leven in dit minzieke „Avondlied" is even onredelijk als hèt leven, en even natuurlijk: maar men moet er voor open staan om er door te worden gepakt. Al is dit open-staan in zijn onthutsen de eenvoud niet aan te leren; er zijn toch wel enkele behartigenswaardige wenken te geven. Gabriël Smit gaf zulke Advertentie U zult 's morgens „kiplekker" uit bed springen. Elke dag moet uw lever eert liter gal ln uw ingewanden doen stromen, anders ver teert uw voedsel niet, het bederft. U raakt verstopt, wordt humeurig en loom. Neem de plantaardige CARTER'S LEVERPIL LETJES om die liter gal op te wekken en uw spijsvertering en stoelgang op' natuur lijke wijze te regelen. Een plantaardig zacht middel, onovertroffen om de gal te doen stromen. Eist Carter's Leverpilletjes» (Uit het Engels vertaald door André Noorbeek en uitgegeven door Het Spectrum, Utrecht.) „Wat gedaan?" Martin trachtte zich achter de vragen te verschuilen, want hij vertrouwde die man. die zijn vaaer gekend had. niet. Zijn moeder had al tijd gezegd, dat de vrienden van zijn vader „slecht gezelschap" waren. Velen van hen waren van dit slag geweest; knap om te zien, glimlachend in opzich tige kleren met dasspelden. Hij kon toch nog wel van de politie zijn; vader had ook agenten gekend. De man haalde de schouders op. „Waar ze het dan over hadden. Het doet er wei nig toe wat. Als ze eenmaal beginnen, weten ze van geen ophouden." Hij keek naar de achterkamer. „Is je moeder daar?" Eens had zijn moeder, in een zeldzaam moedig ogenblik, impulsief tegen een stelletje vrienden van zijn vader gezegd, dat zij voor hen zou bidden. Ze hadden luidkeels gelachen en er brutaal de spot mee gedreven, toen ze wat later rumoe rig de trap afgingen. Maar sindsdien waren ze haar liever niet meer onder de ogen gekomen. „Ze is dood", zei Mar tin effen. Hij moest weer denken aan de begrafenis, het onvermijdelijke ge volg op de laatste snik; hij herinnerde zich. dat juffrouw Lally gezegd had, dat de jonge priester alles voor de begrafe nis in orde had gemaakt. Waar was de jonge priester geweest tijdens de moord? Het zou een goedkope begrafenis wor den, dacht hij; zo goedkoop als het maar kon; het tengere lichaam zou op een ake lige manier in een goedkope kist worden gestopt. „Ze is vandaag gestorven." ,Ik condoleer je", zei de man, die verschrikkelijke noodlottige duik. Zijn l'jke toon, die scheen te zinspelen op een moeder had alleen maar gebeden en ge- of andere verborgen saamhorigheid. „Hij huild. Hijzelf was jong geweest en had ?el. dat je een goeie jongen was; precies genoegen genomen met de schaarse uit- je moeder, zei hij altijd. Ja, een beste leg treurig kijkend naar zijn moeder en kerel, die Martin Lynn. Altijd geintjes, meer getroffen door haar verdriet dan altijd opgewekt. Martin waardeerde door het geval zelf. „Hadden ze het daar- die woorden; hij had nooit over zijn va- over'" vroeg Craig, na een stilte. „Die der horen spreken zonder dat er bitter- smpristpn?" heid en medelijden bij te pas kwam. „Die smeiissen. jongen van Martin Lynn", zeiden de „Die. zei Martin. „Die wilden iets mensen hoofdschuddend. „Hij was een weten over een roofoverval, waarbi.j ge- vent V£m niets;. De oude priester had schoten is. Iets in het Galaxy-theater. Ze ook dje man;er naar hem gekeken, probeerden mij er in te halen. voor hij „Dat doen ze altijd met iedereen", zei De vreemdeling was bij de deur. „Ik Craig en toen op achteloze toon: „Is er ga dan maar^ zei hij Maar h„ bleef aar. bij geschoten? Waarom ondervroegen ze zelep Hij had iets in Zljn hand een jou? Hebben ze hebben ze de dader rechthoekig stukje papier. Hij stopte het gezien. weer in zijn zak, bedacht zich ën haalde „Ik weet het niet wat ze hebben ge- het opnieuw te voorschijn. Hij glimlach- zien", antwoordde Martin. „Ze zeiden,- te. dat ik een verdachte indruk maakte." Hij „Hier" hij legde het op tafel. „Dat is lette weer op zijn handen; ze lagen groot VOQr jou Het kan je misschien te pas en afstotelijk in zijn schoot. Hij legde ze komen." Martin zag, dat het opgerold over elkaar, maar dat hielp met, ze leken bankpapier was. Het rolde open? toen nu nog tweemaal zo groot. Hij kruiste de het optafel viel: een enkel biljet armen en borg zijn handen onder zijn Martin bIeef, van de divan af. er naar oksels, want hij voelde zich ineens klein zitten staren. De tekens en het plaatje en koud worden. er op Waren hem vreemd; het moest een „Het was een ongelukkige tijd om te groot bedrag zijn. Vragend keek hij Craig komen", zei de man opstaande. „Ik dacht, aan. wenken in zijn boekje „In het land van de dichter"; S. Vestdijk ging er wat die per op in in* „De glanzende kiemcel"; Albert Westerlinck weidt er over uit in „Het schone geheim der poëzie". Westerlinck is de minst nuchtere, tevens de meest handboekachtige van de drie. Niet dat hij zijn lezers een ogenblik met maat- en rijmsoorten vermoeit; dat laat hij gelukkig aan de schoolmeesters over; maar zijn werk is toch wel heel systematisch inge deeld. Hij beziet een gedicht van twee kan ten. In de eerste helft van zijn boek als woordkunstwerk; vervolgens als levensboodschap. Bij het gedicht als woordkunstwerk spreekt hij over de grondtoon, de klank, over het verschil tussen rhythme en als ik je misschien kon helpen met de politie. Ik mocht je vader graag. Hij sprak altijd veel over je." „Ik heb hem niet zo goed gekend" „Het heeft niets te betekenen", zei Craig. „Als ik je ooit van dienst kan zijn dan kom ik, hoor." Hij liep met ele gante bewegingen naar de deur. Een va- Martin. En hij dacht, dat hij nu dicht bij ge geur van parfum, zoet en doordrin- zijn vader was, in dezelfde wereld als gend, hing achter hem in de kamer. Zijn de opzichtige man, die gokte en graag voetstappen klonken op de trap. Martin sprak over paarden en winstkansen, en bleef nog lang naar het geld staren voor die soms in de onderwereld verzeild hij in beweging kwam om het nader te Craig heette, zachtjes, alsof hij oprecht raakte. Hij was nu zelf „slecht gezel- bekijken. En toen stond hij verstomd meeleefde. Martin gevoelde plotseling -- J de neiging, hem over zijn vader te vra gen om te proberen, iets te ontraadselen van die sprong over de brugleuning, die in zijn stem, een inpalmende, vertrouwe- schap". „Wat wat zei hij dan?' ,Nou zo de gewone dingen", zei Craig. Er kwam weer iets bewust-innemends (Wordt vervolgd). metrum, over rijm, beeldspraak, vers bouw en tenslotte over de eenheid van vorm en inhoud. Hij doet dit werkelijk verhelderend, maar toch niet zo, dat men zegt: hier zaten we op te wachten. In feite beluistert hij een klassieke rei van Vondel met precies dezelfde good will als een expressionistisch vers van Paul van Ostayen, en ik meen dat dit niet zonder haperen gaat. Want het beelden- en klankenorgel van Vondel ruist au fond nog in een bevattelijke wereld, maar het pizzicato van de mo derne dichter slaat met iedere seconde stilte door de onredelijkheid van de tijd in ons hart. 5 De werkelijkheid in Vondels vers is niet alleen historisch en sferisch, maar ook wézenlijk anders dan de werkelijk heid in het moderne vers. „Tijd en Mens'' Over dit verschil heeft de jonge Vla ming Jan Walravens een scherp zinnig opstel geschreven: „Phenomeno- logie van de moderne poëzie"**); een boekje dat te beschouwen is als de finishing touch na het sympathieke be toog van zijn oudere confrater in de literatuur, Albert Westerlinck. Jan Wal ravens is redacteur van het Vlaamse avant-garde-tijdschrift „Tijd en Mens", met het bestaan waarvan hier practisch geen sterveling bekend is. In een andere kroniek hopen wij er de verdiende aan dacht voor te vragen. Nu komen het tijd schrift en het opstel van Jan Walravens ons slechts van pas, omdat er overtui gend in uitgesproken wordt, dat het ook (zelfs juist) in de modernste poëzie niet enkel gaat om het „woordkunstwerk", maar ook en vooral om de „levensbood schap"; wij houden ons aan de termen van Albert Westerlinck. Voor zover poëzie een levensboodschap is. is zij dit als verslag van een avon tuur met God. Iedere grote kunst dingt naar God. Hierbij onderscheidt Wester linck twee mogelijkheden, twee kunste naarstypen, twee levensvormen. „In de ene vorm wordt de werkelijkheid ver wezenlijkt met een tomeloze drang naar het transcendente; in de andere vorm streeft de ziel naar de opbouw van een evenwichtig en geordend leven, waarin de oneindigsheidsdrift voltooiing en be grenzing vindt." „Een mystisch-trans- cenderende levensvorm en een religieus- humanistische staan hier tegenover el-r kaar, als de twee polen waar rond de menselijke eeuwigheidsdrang der dichters in wisselende spanning naar verwezen lijking streeft. Deze polen beheersen door hun wederzijdse spanning het cul tuurleven van alle tijden." Men kan zijn eigen avontuur niet kie zen; ieder draagt zijn levensvorm en zijn onvervreemdbaar rhythme mee als „genade en lot"; ook de dichter. En dan komt Westerlinck tot zijn vérstrekkende conclusie: „De diepste zin van zijn dich terlijke echtheid ligt wellicht in de schone trouw, waarmede hij deze aller persoonlijkste beschikking scheppend voltrekt. En hierin ligt wellicht ook de diepste zin van zijn dichterlijke roe ping, want geen dichter begrijpt zijn roeping grondig genoeg, die zijn aller persoonlijkste scheppende taak in deze vergankelijke tijd niet beleeft als een scheppend deelgenootschap aan het onvoltooid plan van Gods onuitputtelij ke scheppingswil." De betrekkelijke bepaling „in deze vergankelijke tijd" is even raak als ba gatelliserend. Jan Walravens, die, in zijn opstel over moderne poëzie, tot prac tisch dezelfde levensboodschap conclu deert als Albert Westerlinck. verant woordt haar anders. Zijn avontuur ligt verankerd in „de verwarring en de ver scheurdheid, die even onvervreemdbaar tot het moderne levensbeeld behoren, als het primitieve godsgeloof tot de mid deleeuwen en de herrijzenis van de vrije mens tot de renaissance." Walravens is veel meer dan Westerlinck een verbij s- Advertentie u er weer bij met een modern Tan Vraagt gratis brochure. terd kind van zijn tijd. Westerlinck kan van Vondel houden; Walravens kan hoogstens tegen hem opzien. Voor Wes terlinck is God de verheugende Aanwe zigheid; voor Walravens is Hij de smar telijke Afwezigheid', „de essentiële nood druft." In Walravens moedig pleidooi voor de moderne poëzie is het avontuur met God even primair als bij Wester linck. De poëzie vati onze tijd kan enkel maar religieus zijn, verbijsterend reli gieus; of zij is niets dan een welbeha gen in de verwarring vanwaaruit zij op klinkt. Haar geluidsachtergrond is God: Zijn Afwezigheid haalt Hem nabij. NICO VERHOEVEN. Albert Westerlinck: „Het schone ge heim van de poëzie", Uitg. Standaard boekhandel, Amsterdam 1950. Jan Walravens: „Phenomenologie van de moderne poëzie", Uitg. „Tijd en Mens", 1951. Te verkrijgen: Robert Buyckstraat 7, Brussel. 50 frs. Naar aanleiding van deze dagen in sommige bladen verschenen berichten als zou men op het ministerie van Unie zaken en Overzeese Rijksdelen het plan van de directeur van het vogelpark Avifauna om in Alphen aan de Rijn een Ambonees dorp te bouwen niet met onverdeelde sympathie ontvangen, ver nemen wij van bevoegde zijde, dat de regering hierover nog geen enkele me ning heeft uitgesproken. De burgemeester van Alphen a. d. Rijn is inderdaad op het departement van Uniezaken en Overzeese Rijks delen ontvangen, waar hij in zijn kwali teit als voorzitter van de coördinatie commissie besprekingen heeft gevoerd met de secretaris-generaal van het mi nisterie. anneer wij ons rolfilmpje heb ben laten ontwikkelen _en de afdrukken thuis krijgen' zijn wij meestal nogal enthousiast over de resultaten, en ook onze kennissen, die alle personen die op de afdrukken staan kennen, spreken hier vaak zeer enthousiast over- Natuurlijkdat kan ook niet anders, immers, al de fo to's zijn van zeer recente datum en men vindt hierop allerlei aardige momen ten, b.v. Jantje in de tuin met dat aar dige nieuwe truitje aan, en zie hem eens ondeugend kijken! Maar wanneer wij deze foto's enkele maanden later bekijken, vinden wi; toch de nieuwe, die wij pas gemaakt hebben, weer mooier. De oorzaak hiervan kan gedeel telijk schuilen in betere kwaliteit der foto's, maar hoofdzakelijk ligt het toch aan het feit dat het nieuwtje van de eerste af is. Veel later, wanneer Jantje een grote kerel geworden is, krijgt die foto meer waarde en zouden wij haar voor geen geld van de wereld meer wil len missen. Laten wij nu de foto's zien aan iemand die de daarop voorkomen de personen niet kent, er zelfs geen en kele relatie mee heeft, dan zal hij be leefdheidshalve vaak proberen even en thousiast te doen als de anderen, maar in werkelijkheid vindt hij ze vaak heel gewoon, tenminste niet zo heel bijzon der. Maar dan ineens wordt zijn belang stelling gewekt door een foto die u zelf ook mooi vond, terwijl het tafereel wel licht niets te maken heeft met een her innering van u. Het is doodgewoon een foto die u maakte omdat u het onder, werp aardig vond. Dit komt heel veel voor en deze foto zal iedereen mooi vinden en ook blijven vinden: er zit iets in dat bekoort! Zulke foto's steken boven de andere uit omdat hun artis tieke waarde ons imponeert. Deze soort foto's wordt niet alleen gemaakt door hen, die door voorafgaan, de studie en ervaring een goede compo sitie-opbouw in de foto leggen, maar ook door hen, die zich door hun onge schoold kunstgevoel laten leiden. Ieder heeft kunstgevoel, doch velen kunnen niet motiveren waarom zij die foto ge maakt hebben. Dat ieder kunstgevoel heeft blijkt wel uit het feit, dat iemand iets mooi kan vinden. Wij kunnen nu dat kunstgevoel gaan ontwikkelen, op een hoger plan brengen. Een goede fo to moet n.l- aan een bepaald aantal eisen voldoen, die overeenkomen met ons gevoel. Het belangrijkste deel dezer regels behoort tot de z.g- vlakvullings- of compositieleer, waarmee wij bij het maken van een foto rekening kunnen houden. De basis waarop de compositieleer berust is de contrast-werking. Een geïsoleerde en alleenstaande figuur op zichzelf beschouwd, werkt min of meer dood en star en wekt dus de belang stelling van de beschouwer niet- Daar het juist de bedoeling is belangstelling te wekken want door de belangstel ling die gewekt wordt zal een foto gaan boeien moeten wij deze vorm in ver band trachten te brengen met een an- deze vorm. Nu ontstaat tussen béide een contrastwerking, die een zekere spanning veroorzaakt- Zo kunnen b v. allerlei indrukken gebruikt worden om spanning te maken, hoe groter het con trast tussen deze vormen is, des te meer zal straks de foto de aandacht trekken. Spanning wordt veroorzaakt door b V. vormen als: recht-krom, cir kel-vierkant, vol-ledig, stomp-spits, scherp-onscherp, enz. tegenover elkaar te zetten- Het contrast tussen het beeld en zijn omgrenzing komt het eerst in aanmerking. Plaatsen wij 'n voorwerp in een beeldvlak, dan zijn de afstanden van 't voorwerp tot de beeldbegrenzing van groot belang. Staat het voorwerp precies in het midden van een vierkant, dan boeit het ons niet: de interesse wordt niet gewekt, daar de spanning ontbreekt, doordat de afstanden alle gelijk zijn. Bij een bepaalde verhouding van de afstand tot de beeldbegrenzing is de spanning het grootst; dit punt noemt men een sterk punt. Wanneer wij een rechthoek door vier lijnen twee horizontaal en twee verticaal gaan verdelen, dan zijn de vier punten waar de lijnen elkaar snijden, sterke punten. E:i juist sterke punten moeten wij proberen te benutten voor ons hoofdmotief, want hier zal het de mees te aandacht trekken. Plaats dus nooit een persoon of figuur in het mi !den van een foto, want het midden van een vlak is zwak en trekt niet de nodige aandacht; een sterk punt is altijd veel mooier, zoals bij bovenstaande fo to het geval is- Deze werd gemaakt met Exakta Vare;:, F 9 1/100 sec. bij volle zon op film 27» Sch.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1951 | | pagina 3