Vertrouwen ARCHITECT A. J. KROPHOLLER ZEVENTIG JAAR jVLugcCim Ene de Noorman: OE PR'JS PEP WRAKE 1 k I DE DOODSGEDACHTE IN DE POEZIE Thema van alle tijden GELIEFD IN DE LATE MIDDELEEUWEN 'nfonkelnieuwe MOBYLETTE! D TOT DE RAND VAN DE AFGROND ■■■••■MM* VOOR DE VUIST I -WEG1 Het decor van het kindertoneel L Winal speelt U geen roulette, M Ij ve/UtuJcMifk' UTERAIRE KRONIEK DOOR LEO BRADY Rebus-actie E.H.B. 0. ZATERDAG 28 JULI 1951 PAGINA 3 Geschenk van Koningin en Prins Bouwmeester van veel fraaie gebouwen Belastingheffing over kinder bijslag Pakket met vergiften ontvreemd Binnen een maand 2 O kansen voor 35 c. Rebus-Actie -KATH. NAT. BOND VOOR E.H.B.Or- 52 CHOCOLADE/ Ketterjacht? Minister Stikker naar Parijs Achtergrond en filter Voor onze amateur-fotografen Mmêê 8, De mens is een eigenaardig wezen. Om zijn verlangens te vervullen is hij meestal tot de grootste in spanningen en offers bereid. Jarenlang kan hij plannen maken en onvermoeid Werken, maar als hij eenmaal het ver langde bezit, dan verflauwt vaak heel spoedig zijn belangstelling en het duurt niet lang, of het zo vurig gewenste wordt iets gewoons, iets alledaags, dat hij nauwelijks nog een blik waardig keurt. Hij gaat weer op zoek naar nieu we dingen, en, heeft hij ze veroverd, dan delen die ook weldra in hetzelfde lot. Alles, waarmee wij vertrouwd zijn ge raakt, verliest snel zijn aantrekkelijk heid. Soms zelfs lijkt het ons onbegrij pelijk, hoe wij ooit met zoveel ijver daarnaar hebben kunnen streven. Wanneer wij deze zo goed als alge mene menselijke eigenschap trachten te verklaren, dan komen wij noodgedwon gen tot de conclusie, dat niets, wat ook, in de geschapen wereld, in staat is ons op de duur blijvend te bevredigen. Steeds wroet er in ons hart een vage onrust, die wij moeilijk onder woorden kunnen brengen, maar die daarom niet minder werkelijk aanwezig is. Een waarlijk diep en tevredenmakend ge luksgevoel kennen de meesten onzer nauwelijks of niet. Daar zijn wij te op pervlakkig voor, daarvoor is ons streven te vaak en te uitsluitend op de ver keerde dingen gericht. Wij trachten ons geluk te vinden in surrogaat en be grijpen niet, dat ons hart, dat voor de eeuwigheid geschapen is, nooit een b 1 ij- v e n d e voldoening kan vinden in de dingen dezer wereld Hoe wij het wenden of keren, alle mensen hebben een onsterfelijke ziel, die haar eigen eisen heeft, welke wij niet straffeloos kunnen veronachtzamen. Nu is het natuurlijk een onloochenbaar *e't, dat bovenbedoelde eigenschap ook tvel een goede kant heeft, omdat zij ons duidelijk bewijst, dat wij eenvoudig niet Voor het vergankelijke geschapen kun nen zijn! Want juist het kwellende ge mis aan blijvende bevrediging drijft ons naar steeds verder zoeken. Uit het algemeen voorkomen van dit Streven naar iets, dat ons geheel kan Vervullen, ons volkomen voldoen, mogen Wij besluiten tot de zekerheid, dat er dus ook iets moet bestaan, dat dit menselijke verlangen tot rust brengt. Ware dit niet zo, dan zou er eenvoudig met ons ge speeld worden. Het is toch duidelijk, dat een algemeen bij alle mensen voor komende eigenschap een w e z e n 1 ij k bestanddeel moet uitmaken van onze natuur en haar algemeen geldend doel. Voor ons ligt dan ook de enige en af doende en volkomen bevredigende ver klaring in het feit, dat wij geschapen zijr voor God, om eeuwig met Hem ge lukkig te zijn. Sint Augustinus heeft dit alles duidelijk samengevat in deze kern achtige formule: .Ons hart, o, God, is onrustig tot het rust in U". Gelovigen zowel als ongelovigen heb ben allen dezelfde menselijke natuur. Allen zijn door God met hetzelfde eeu- wigheidsdoel geschapen. Geen redene ring zal ooit in staat zijn deze onrust uit oe wereld te praten. Omdat God niet Weg te praten is! Daarom is het verstandigste wat wij kunnen doen, in alle nederigheid en een voud met Hem in alles rekening te hou den. Ons leven in te richten naar Zijn geboden. Want alleen zó hebben wij de garantie en nog wel een goddelijke dat ons bestaan hier op aarde niet slechts draaglijk, maar zelfs heel bevredigend en gelukkig kan zijn. Het is eigenlijk a.iemaal zo eenvoudig. God alleen weet, rnrtilifkhoa VOOr ons is- Hi-i kent onze O e" onze zwakten. Als Hij te »aan hihhl0 3Ulste WeS wijst, die wij rir- "hnT el3l3e"'..en ons daarenboven nog ,fp, va" ZlJn genademiddelen ver- riJt a *och voor de hand, nnrtr.rj7i?,?sii!a het grootste vertrouwen onder Zijn leiding kunnen stellen. De liturgie van de elfde Zondag na Pinksteren drukt ons dit gezichts punt sterk op het hart. In Zijn goedheid heeft God ons geroepen tot Zijn Kerk. Voor al onze ellende heeft. Hij het juiste geneesmiddel, Zijn genade sterkt ons in alle moeilijkheden tegen alle vijanden. Eigen ongehoorzaamheid en zonden worden ons door Hem ver geven en uiteindelijk voert Hij ieder, die trouw Zijn aanwijzingen volgt, tot de eeuwige zaligheid in de hemel. Dit is in korte trekken de hoofdinhoud Van de H. Mis van morgen en tevens van het hele Christendom. Als wij dus zoeken naar onze juiste levenshouding, dan is daar maar één antwoord op te geven: een allesomvat tende, blijvende dankbaarheid, die zich behoort te uiten in een absoluut ver trouwen op God en een nauwgezet na leven van Zijn geboden. In het Epistel stapelt St. Paulus de bewijzen op voor ons geloof. Dat is immers het onwrikbaar en onmisbaar fundament van ons leven. Het H. Evangelie bevat dat éne, korte zinnetje, waaraan wij ons in alle om standigheden kunnen en moeten vast klampen, daar het ons een houvast geeft, dat wij overal elders vergeefs zullen Zoeken. Het is de bewonderende uitroep van de omstanders, toen Jesus de doof stomme genezen had: „Hij heeft alles Wél gedaan". Inderdaad, alles heeft Hij weg gedaan! n willekeurig komt ons hierbij in de gedachten het woord uit het boek der Schepping: „God zag, dat alles goed Was"! En daarna? Kunnen wij, als wij eerlijk wensen te zijn, de vraag ontwijken: hoe komt het dan, dat de aarde en het leven zoveel ellende bergen; dat wij geneigd zijn een groot vraagteken te zetten ach ter deze z.g. goedheid? Ook hier maar één antwoord! Omdat de mensen te hoogmoedig zijn, te eigen wijs om zich naar Gods voorschriften te schikken. Omdat wij, in onze onno zelheid. alles beter willen weten. Zijn wij nu werkelijk niet in staat eindelijk eens schoon schip te maken en onze hele levenshouding zo grondig te herzien, dat wij onze verhouding tot God, de juiste verhouding, tot norm hiaken van ons gedrag? Het is toch alleen maar in ons eigen Voordeel! Als wii het absolute vertrouwen he etten, dat Jesus dwong wonderen te Verrichten waar Hij het aantrof, een Vertrouwen, dat zijn onwankelbare basis vindt in ons geloof, dan alleen zijn wij °ij machte het leven tegemoet te treden, Sewapend met de nodige kracht om alle Moeilijkheden het hoofd te bieden. Maar "it vertrouwen is slechts denkbaar in ®en overtuigd, christelijk leven, dat ons hele denken en handelen omvat. Naar de mate, waarin wij God bejegenen met °hs geloof en vertrouwen, naar diezelfde h}ate op zijn minst zal Hij ons bij- ®!.aan. God laat Zich nooit in edelmoe digheid overtreffen. Wat wij Hem schen den, krijgen wij dubbel en nog meer erug. Moge Zijn genade ons verlichten. °dat wij de H. Mis van morgen zó hums beleven, dat zij in ons die nood- akelijke ommekeer bewerkt, die ons ven eindelijk de juiste richting geeft. L. Koningin Juliana en Prins Bernhard hebben mevr. Aida Serra de Martinez, •dhtgenote van de president van Uru- «w>y, een siervaas geschonken T^\ e architect A. J. Kropholler, een der J bekendste bouwmeesters van Ne- derland, die ook veel fraaie katho lieke kerkgebouwen heeft neergezet toen het geloof in de voortreffelijkheid van namaak der gothiek aan 't tanen ging, is deze week zeventig jaar geworden. Zijn kunst komt, naar de geest, van die van zijn leermeester Berlage, maar hij heeft cliens beginselen zeker niet slaafs over genomen, de nuchterheid van Berlage zelfs vermeden en deze stijl gevarieerd en uitgebreid. Hij heeft niet getracht mee te doen met internationale stro mingen, hij is zelfs een verklaard te genstander van de z.g. nieuwe zakelijk heid en bouwt, waar mogelijksteeds in baksteen, verlevendigd door natuursteen in voorname partijen. „In de bouwkunst kan het nooit de goede weg zijn", heeft Kropholler ge schreven in zijn theoretisch werk „Over bouwstijl vroeger en nu", „om gedachteloos buitenlanders te volgen en te vergeten dat ons land een eigen stijl heeft, die op het inheemse mate riaal en op onze volksaard berust en die elk bouwmeester voor zich moet verwerven om hem te bezitten. Een nationaal gebouw in ons land behoort van buiten en van binnen hiervan te spreken, niet alleen door de rijke en veelkleurige toepassing van de bak steen, maar ook door de voor die steen eigenaardige vormen en constructies zoveel mogelijk te vertonen Toen Kropholler zestig jaar werd, heeft onze redacteur voor beeldende kunst het genoemde boekwerk uitvoerig besproken en gezegd, dat wat Krop holler onderscheidt van Berlage is: het ontbreken van het element der vernieu wing. Waar Berlage zich beriep op tra dities, beriep hij zich vooral op het geestelijke element daarin, bij was een revolutionnair. die werkelijk nieuwe vormen wilde en gaf. Kropholler daar entegen is veel consenqu'enter een traditionalist en afkerig van het expe riment. De bespreker beweerde echter volstrekt niet, dat hij zich zou overge ven aan zielloze namaak, dat hij geen eigen stijl zou bezitten. Hij heeft zeer zeker een eigen, sterk persoonlijke stijl, die men steeds herkent, en veel van zijn werken, stoer en doordacht, nobel van proporties, met overleg versierd, nergens banaal, verdienen oprechte bewondering, zij zullen langer boeien dan vele een dagsvliegen, waarin aan vluchtige mode verschijnselen is geofferd. Zoals bekend, werd bij de wetten van 13 Juli 1951 de kinderbijslag ver hoogd. Het ministerie van Financiën vestigt er de aandacht op, dat in ver band hiermede de werkgevers met in gang van 1 September 1951 de loonbe lasting moeten inhouden over de ver hoogde bedragen. De nieuwe bedragen zullen ter kennis van de werkgevers worden gebracht door middels van een aanvulling op de handleiding voor de werkgevers. De commissaris van politie te Amersfoort deelt mede, dat Woensdag 18 Juli 1951 uit een bestelauto tussen Amsterdam en Amers foort een pakket is ontvreemd afgezonden door de Kon. Pharmaceutische Fabrieken Brocades Stheeman N.V. te Amsterdam aan de stichting Zon en Schild te Amersfoort. Het pakket houdt zware vergfiten in. Vooral in de nieuwe kerkbouw is Kropholler een kracht van betekenis ge weest, wiens bouwwerken, hoe men er dan ook tegenover moge staan, altijd een eigen en markante persoonlijkheid verraden. Met zeer eenvoudige midde len. met een bedwongen spel van ver houdingen heeft Kropholler orde en klaarheid weten uit te drukken. De kerk van de H.H. Martelaren van Gorcum aan de Linnaeushof te Amster dam. het St. Rosaklooster aldaar met zijn bijzonder fraaie spitsbooggang, het ge bouw van de Noord-Hollandsche Levens verzekeringsmaatschappij te Alkmaar, oe raadhuizen te NoordwijkerhOut en te V/aalwijk, om nu maar enkele van zijn meest bekende scheppingen te noemen, zijn ons in het moderne stadsbeeld ver trouwd geworden. Zij geven daar een ernstige noot, getuigen van rust en be zonkenheid. Zijn werk is altijd harmo nisch aangepast aan de omgeving en vooral wanneer hij een heel complex kan bouwen blijkt over welke vermo gens als ruimtekunstenaar hij beschikt. Advertentie voorkomt dat muggen U steken. 26. Met ijskoude onverschilligheid laat Ho vin zich door de wapenknechten door de burcht leiden. Hij ziet de haat branden in hun ogen, maar hij ziet ook, dat allen ervoor zorgen, buiten bereik van zijn armen te blijven. „Naar de koning!" snauwt hij grijnzend de aanvoerder na. „Ik wil niets liever breng mij bij die Noorman! Maar snel!" Heer Haifa doet in edele verontwaardiging een stap naar voren, wanneer hij de moordenaar uitdagend het vertrek ziet binnen komen. Zijn hand gaat naar het zwaard aan zijn zijde, maar een blik van de koning houdt hem terug. Zonder enige vrees treedt Eric tot vlak voor de rover van zijn zoon, het gelaat als uit steen ge houwen. Zijn stem verraadt geen enkele emotie, maar zijn vraag klinkt als een bevel: „Waar is mijn zoonSpreek man!" „In Hovin's veilige handenzegt de reus met onverholen sarcasme. „De bevelen komen nu van mij, Noorman! Ik wens met u te spreken buiten het gehoor van deze oude wijven met speelgoedzwaarden!" De koning ziet hem strak aan. Dan glijden zijn blikken over Haifa en de andere getrouwen, die nauwelijks hun toorn kunnen verbergen. Geheel onbewogen wendt hij zich weer tot de geweldenaar: „Volg mij." „Ik ken uw plannen!" zegt Eric rustig, wanneer de reus opnieuw tegenover hem staat in zijn eigen vertrek. „Ik weet, wat gij op Tyrfing uitbroedt met het uitvaagsel van mijn gebied!" Likarsnuift Hovin. „Hij zal u wel ingelicht hebben! Wél...", zijn ogen ver» duisteren zich „breng hem hier!" „Likar is ontsnaptzegt Eric zonder enige aarzeling. „Hij heeft uw sluipmoorde naarsaanval niet overleefd!" Ha!" gromt Hovin voldaan. „Dan zijt gij nu aan de beurtNoorman. Gij gaat met mij mee, nu, onmiddellijk. En alleen Met mijn zoon als inzet!" zegt Ene bedaard. „Ik begrijp het! Doch wie zijt gij eigenlijk? Wie verschuilt zich achter de naam Hovin?" Minachtend haalt Hovin de schouders op. „Het gaat u niet aan!" zegt hij grof, „noem mij maar de Wreker!" Hij zegt het onverschillig, maar met een sterke nadruk op het onheilspellende woord. Hoog richt hij zich op. „De tijd is voorbijzegt hij. Genoeg gewauweld! Neem uw besluitNoorman! De zoon of de vader?" De schampere wreedheid doet Ene het bloed naar de wangen stijgen. Maar weer bedwingt Eric zichhet beeld van Erwin staat hem eensklaps met ongekende duide- lijkheid voor ogen. „Het zij zo," zegt hij. „Ik zal met u meegaan!" wj 1 [ckerlyc hield niet van de Dood, maar hij raakte noodgedwongen vertrouwd fL met hem. De dichter en de dood, ze bespelen elkander, en het kan een zinnespel worden of een komieke treurmars (zo gaat japie naar de bliksem toe), of een atonale elegie of een volksballade: het thema, dat er achter sluimert, is onveranderlijk. De dood doordringt het leven en de dichter zingt er van. het verhaalt aan ieder, die het horen wil, hoe wij allen op een ongelegen ogenblik naar het ondergronds feest banket moeten verhuizen: het land van Mollengijs. Wij improviseren een le venslustige reidans, zo lang als 't duurt, want wij weten niet wie de dood is die in ons midden danst en wij weten niet, hoe lang hij zich nog incognito houdt. De uitbeelding van de dodendans was geliefd in de late middeleeuwen. De oorsprongen er van werden onlangs strikt cultuur-historisch onderzocht door de Utrechtse professor D. Th. Enklaar 1). Het is niet de bedoeling Men kan van de dood zeggen, dat „hij zingt als een krekel in het gras: onzichtbaar, onophoude lijk nabij" (Gabriel Smit). En men kan als J. W. F. Werumeus Buning in zijn ballade van de zeven hengelaars, die enige jaren voor de oorlog met een auto verdronken nabij Purmerend, uitstoten: „De dood als een otter wild heeft er zeven den moord gebeten, die te vissen waren gegaan in de streek van Purmer end, geen mens kent zijn lot en zijn end; zij vloekten hun mond vol water en stierven onbekend." Als krekel be noemd of als otter, de dood pijpt pre cies eender. Het is niet aan de aandacht der geesten ontsnapt, dat de doodsmotieven in sommige tijden der geschiedenis he viger vlees en bloed in ons werden dan „normaal". Zo'n tijd was bijvoorbeeld het einde van de middeleeuwen; de tijd, waarin het rederijkersspel van Elcker- lyc ontstond. Is de auteur inderdaad Anthonis de Roovere, dan is men ge neigd de doodsgedachte in zijn spel te zien als een variatie op de danse maca bre, waar deze dichter, in de Referei nen die hem bekend maakten, zo uiter mate van was vervuld. Zijn beroemdste referein heet „Van der mollen feeste"; Advertentie 20 van die prachtige Kaptein Mobylettes staan startklaar. Notariële trekking zonder uitstel op 31 Augustus a.s. (Toegestaan bij Min. Besluit van 23 Juli 1951, 2e afd. A 02182) Zondag 29 Juli a.s. worden aan vrijwel alle R.K. Kerken in Nederland deelnemerskaarten uitgereikt voor de van de diens gedegen studie hier te bespreken. Enklaar schreef niet over de doodsge dachte in algemeen verband. Hij ver diepte zich niet in een spel als dat van Elckerlyc, omdat, gelijk hij opmerkt, dit spel geen typisch dodendansdrama is. „De dood zoekt er wel iedereen, maar die iedereen wordt verbeeld in een en kel persoon, en niet in veel personen, die elk een stand, leeftijd of geslacht voorstellen." Het referein „Van der mollen feeste" is om die reden wel een soort dodendans, d.w.z. een orgi astische zinnebeeldige voorstel ling van de macht van de dood over het mensengeslacht, want de oproep van de dichter richt zich in een sug gestieve reeks van roepnamen tot iedereen onverdeeld. Hij roept de drie standen: geestelijk en wereld lijk, rijk en arm, vrij en horig. Maar een échte overgave aan de dgns wordt het toch niet, want de dichter houdt, hoe hees de dood zich in hem ook roert, zich toch steeds nuchter voor ogen, dat ster ven een „gedaagd-worden" betekent, en hier is hij weer van eender gevoelen met de dichter van Elcker lyc, die zijn stuk de ondertitel gaf: „Hoe dat elckerlyc mensche wert ghedaecht gode rekeninghe te doen." e geremde dansstemming onder het overwicht van de nuchtere, moraliserende geest brengt in deze poëet op de kentering der tijden, Anthonis de Roovere, een heel persoon lijke spanning teweeg. Zijn vers loopt stroef uit critische angst voor mee gaandheid en vervoering. Eenzelfde stroefheid kenmerkt ook het bekende gedicht van de in 1940 ge storven dichter E. du Perron: „Gebed (Uit het Engels vertaald door Andrè Noorbeek e» uitgegeven door Het Spectrum, Utrecht.) Maar de jongen bleef haar aanstaren met een opgejaagde blik en zij voelde zich niet op haar gemak. „Natuurlijk, als je liever wilt wachten," zei ze wre velig en ze stond op het punt hem de rug toe te keren. ,Ik," begon hij verlegen en zij wend de zich weer naar hem toe. Hij had een hand naar haar uitgesto ken en bleef die verward voor zich uit houden. „Ik kom niet voor pastoor Kirkman," zei hij en het kwam haar voor, dat hij moeite had met spreken. „Ik kom voor mijn moeder." „O, is dat de kwestie," zei ze, den kend dat hij iemand kwam afhalen. Misschien is zij nog binnen. Dan kan ze ieder ogenblik hier zijn." En nu zag zij tranen in zijn ogen komen. „U begrijpt het verkeerd," zei hij ge smoord. „Zij is dood. Zij is ook dood." „Ik condoleer je." zei ze. „Ik zal even gaan vragen." Zij voelde een beetje medelijden, terwijl zij, tussen de vrou wen doorschuivend, naar het kantoor liep. Vreemd, dacht zij, dat er nog een andere doode in het gebouw lag, nog een lichaam, dat bleek uitgestrekt lag tussen bloemen en kaarsen. Zij vond de directeur van de begrafenisonderne ming, een grove, dikke man die van rubber gemaakt scheen en die in druk gesprek was met een jonger duplicaat. Het waren vader en zoon. „Die jongen van Lynn," zei de zoon een beetje geschrokken. „Laten we hem naar boven brengen. Je weet nooit wat hij nu weer uithaalt." Zij schoven langs haar de gang in en ze zag, hoe zij vlug op de jongen toeliepen; de een was een enigszins gebrekkige copie van de ander. Zij volgde hen en baande 'zich weer een weg tussen het kleiner wordend groep je vrouwen door. Nieuwsgierig keek zij naar de jongen. Vader en zoon ston den nu ieder aan een kant van hem en fluisterden allebei tegelijk tegen hem op vertrouwelijke toon. „Er zijn hier ook anderen," hoorde zij boven het eentonige gemurmel van de rozenkrans uit. „Niet storen heel stilde trap op." De een ging hem voor naar bo ven, de ander volgde met steelse geba ren en zacht gefluister. De jongen liep tussen hen in met gebogen hoofd, als een gevangene. De vader, die achteraan liep, boog zich over de trapleuning naar haar toe. „Wel bedankt, juffrouw Conroy," zei hij knikkend. De jongen bleef staan, keerde zich om, legde de hand op de leuning en keek naar haar. Zijn ogen waren diep droevig. „Bent u", begon hij en zijn stem leek dof van uitputting, „bent u.... familie van hem?" Hij maakte een bruuske hoofdbeweging naar de mensen in de deuropening, vanwaar het bidden klonk. „Ik ben zijn nichtje", zei ze en zij wenste, dat hij het niet had gevraagd, want het hinderde haar, dat te moeten zeggen, het klonk als een loyaliteits verklaring. Zij zag hoofden, die zich af wendden van de rozenkrans om naar haar te kijken. De jongen zei niets. Maar zijn ogen schenen nog droeviger te worden. Hij liet de leuning los en zijn arm ging langzaam omhoog langs zijn jasje; even rustte ziin hand in zijn nek. Toen wendde hij zich af én begon weer langzaam en geslagen de trap op te ïo- pen. Weer voelde zij medelijden. Hij leek zo eenzaam, zo zielig, zo jong. Ze probeerde zich voor te stellen, hoe het zou zijn, als je een werkelijk verlies leed, van iemand die je liefhad. Haar eigen moeder was lang geleden gestor ven, in een andere wereld. Was er iemand, die zij kon verliezen, waardoor zij zich zo verlaten en verloren zou voelen? Zij trachtte zich voor te stel len, dat Malcolm dood was, maar kon het niet. Die jongen wist, wat het be tekende; hij droeg een last mee naar boven over de traploper. Zij pantserde zich tegen haar gevoel; zij kon nu geen medelijden gebruiken, hoe vaag en voorbijgaand ook. Dat hield haar ook vast, net als de bezorgd heid van haar oom; dat drong in je en wilde niet wijken en het beet naar je, als je het probeerde weg te jagen. Het verdriet van de jongen zou ook wel weer slijten, de tijd en de Kerk zou den hem wel tot berusting brengen. Daarbinnen was de rozenkrans afge lopen. „Dat hij rustezeiden zij, daarop klonk er een gestommel en ge roezemoes, dat weer wegstierf, en ze kwamen naar buiten. Ze spraken te gen haar in het voorbijlopen. „Wij voe len mee met uw verlies", zeiden ze. „Hij was een echte heilige. Absoluut". De lege gezichten gleden langs haar, knik kend en mompelend. Een heilige! Aan zoiets had zij nooit gedacht. In haar verbeelding vergeleek zij de dikke, oude pastoor met de bleke asceten van de oleografieën en de heiligenbeelden met stijf gevouwen handen en staren de ogen. Zij kon geen enkele gelijkenis ontdekken. Een stralenkrans om dat grijze, heen en weer deinende hoofd zou belachelijk staan. Met voldoening dacht zij er aan, wat Malcolm eens had ge zegd: „Heiligen!" hij had de wenkbrau wen opgetrokken, waarbij een ooghoek omhoog ging op die typische, lichtelijk cynische manier van hem. „Ik kan mij niets akeligers voorstellen dan iemand, die aldoor maar aan de dood denkt. Wat een naargeestige lui. Zo vuil, met zo'n baard en zo'n haren hemd. Ik wed, dat ze nooit iets leuks hebben gezegd". Die herinnering maakte van de heilig heid iets, waarmee je naar believen kon omspringen, waarmee je grapjes kon maken en dan cynisch je ene wenk brauw optrekken, zoals Malcolm had gedaan. Als heiligheid betekende, je met andermans zaken bemoeien, dan kwam haar oom er zeker voor in aan merking. Als er hinderlijke bemoei zucht en eigenzinnigheid bij te pas kwam, dan mochten ze hem heilig ver klaren. wat haar betrof. „Heilige Fran- ciseus Kirkman, bid voor ons" 70 dacht het zich in: de uitbreiding van de litanie, de wonderen, de onduidelij ke, bijgewerkte plaatjes in de krant, de fantastische verhalen, die nooit iemand werkelijk geloofde. Met schrik dacht zij er aan, dat zij dan zelf het nichtje van een heilige zou zijn. Maar Malcolm kwam haar weer redden, glimlachend tussen al die afgrijselijke dameshoeden en die stuntelige, benepen mannetjes Malcolm zou dat alles goed belachelijk weten te maken. (Wordt vervolgd). bij de harde dood". Ook hier een op somming van vele namen, waaruit blij ken moge, dat de dood niemand spaart. Het is precies zoals in de middeleeuwen. Beide dichters slaan een toon van ver beten ontsteltenis aan; ze proberen er met bittere humor iets feestelijks van te maken. Maar door één ontstellend zinnetje doen de glimwormpjes op Du Perron's ondergronds feestbanket hun lichtjes uit: „De dood is niets misschien, het doodgaan alles." Dit kan een reli gieus voelend dichter als De Roovere nooit beamen. Du Perron's conclusie is schrijnend: „Men moet beproeven een al te grote doodsstrijd te ontgaan." Voor de moderne, psychologisch geïnteres seerde mens is er een hopeloos verschil in de manier waarop de een aan zijn eind komt door lachend onder een trein te lopen (met één slag knock out), en de ander, door langzaam weg te kwij- ner. in een veren bed: dit is de werke- lij.' harde dood, de dood, die tellen mag en die zijn patiënt altijd op juiste waarde schat. De verwarring van het dood-zijn met het dood-gaan is ken merkend voor de doodsverioachting en vero-chting in de moderne poëzie. De Vlaming Adriaan de Roover (zijn naam ligt nabij de naam van de in 1482 gestorven Brugse Rederijker) heeft een inleiding met bloemlezing uitgegeven over „De doodsgedachte in de moderne Noord- Nederlandse poëzie" 2). Zijn werk ge tuigt van belezenheid en smaak Hij verrichtte geen baanbrekende arbeid, Advertentie Èkars want het thema werd vroeger reeds door bloemlezers en subtiele geesten behandeld. (De mooiste studie op dit gebied is die van de dichter P. N. van Eyck: „Over leven en dood in de poë zie"). Maar het aardige van zijn uitga ve is, dat de dichters, van wie hier een doodsgedicht wordt opgenomen, in aparte hoofdstukjes van zijn inleiding door hem worden besproken om de wijze waarop de doodsgedachte bij hen als probleem en inspiratiebron aanwe zig is. Terecht merkt hij op, dat uit een enkel in memoriam-vers van een dich ter niet diens eschatologische verwach ting val' af te leiden. De geest van een werk is van doodsverwachting door trokken, of niet. Achtereenvolgens be handelt hij dan de dichters H. Mars man, J Greshoff, J. Slauerhoff. E. du Perron.' A. Roland Holst. M. Nijhoff, Hendrik de Vries, J. W. F. Werumeus Buning, Anton van Duinkerken, Jac ques Schreurs, Gabriel Smit. Frans van Oldenburg Ermke, Jac. van Hattum, Ed. Hoornik, M. Vasalis, Gerrit Achter berg, Gerard den Brabander en Bertus Aafjes. Zijn boekje verscheen in een van die Vlaamse, genummerde, bibliophiele reeksjes, waarover wij hier volkomen in het ongewisse blijven: „Mens en Mu ze", onder redactie van Ivo Michiels, Paul de Vree en Adriaan de Roover. Twee jaargangen heeft men het uitgezongen. Toen was ook deze kleine po ging tot dichterlijke mani festatie weer uitgebloeid. NICO VERHOEVEN. 1) D Th. Enklaar: „De dodendans", een cultuur historische studie. Uitg. L. J. Veen, Amsterdam 1950. 2) Adriaan de Roover: „De doodsgedachte in de moderne Noord-Neder landse poëzie", essay en bloemlezing. Uitgeg. als vijfde nummer in de eerste reeks „Mens en Muze". Uitg De Brug, Antwerpen. Thans: Uitg. Standaardboekhandel, Antwerpen. In de Amsterdamse gemeenteraad heeft de communist dr. Polak het „ket terjacht" genoemd, dat zijn politieke geestverwant dr. Engels niet op de voordracht van B. en W. voor een ge woon hoogleraarschap in de Romaanse philologie aan de Gemeente-universiteit zou zijn geplaatst louter en alleen, om dat deze dr. Engels een aanhanger van Moskou is. Dr Polak meende, dat de „progressieve" hoogleraren van de Facul teit der Let teren van de Amsterdamse Universiteit daartegen hadden moeten protesteren. Zowel het P. v. d. A.-lid dr. Sajet als burgemeester d'Ailly heb ben om strijd dr. Polak verzekerd, dat alleen zuiver zakelijke motieven van deskundigheid in het geding zijn ge weest en' de politieke gezindheid van de te bénoemen hoogleraren zelfs geen punt van overleg heeft uitgemaakt. Dr. Sajet ging zelfs zover te verklaren, dat hij geen ogenblik geaarzeld zou hebben zijn stem op de communist dr. Engels uit te brengen, indien deze in de Romaanse letterkunde deskundi ger zou zijn geweest dan de thans be noemde prof. dr. P. Zumthor. Wij menen, dat de heer Sajet en bur gemeester d'Ailly zich niet zo hadden behoeven te beijveren om zich van de verdeniking van „ketterjacht" te zuive ren tegenover dr. Polak, die als com munist de meest rigoureuze en onbarm hartige ketterjacht ter wereld, n.l. die van Moskou, principieel goedkeurt. Wij zouden het meer op prijs gesteld heb ben. indien zij onomwonden hadden verklaard, dat zij ter verdediging van onze democratische instellingen en «ei- ligheid zich principieel verzetten tegen het benoemenvan aanhangers van Mos kou aan de Gemeente-universiteit van Amsterdam, hoe deskundig dezen ook in een bepaald vak mogen zijn. Immers, méér nog dan bij de atoomindustrie dient bij de geestelijke en wetenschap pelijke vorming van onze studenten ge waakt te worden tegen het binnendrin gen van communistische elementen, die op last van Moskou de taak en de plicht hebben' elk ambt. welk dit ook moge zijn, voor hun politiek uit te buiten en verraad te plegen aan de democratie, die hen op het gestoelteder weten schap zou zetten. Een democratie, die dat niet wil of doet, zou haar eigen graf graven. Wanneer het om topprestaties gaat bij kinderfoto's, dan komen wij op een terrein waarbij de regie een onmisbaar iets is. Natuurlijk is het niet een kwestie van: en nu zullen we eens even een goede foto van Jantje maken", maar men moet de hele ge schiedenis goed overdenken en precies weten wat te maken. Het fotograferen begint dan ook niet met het in de hand nemen van de camera, maar al de avond van te voren. U bedenkt dan vast wat U wilt maken; neem er even tueel papier en potlood bij en ga enke le schetsen maken. Denk vooral aan Oe lichtval, omdat dit een der voornaamste punten is. Misschien heeft U op een be paald punt in de tuin al eens een mooie opname gemaakt, maar als U zich weer tot. die ideale plek wendt, pas dan op en vergeet niet dat de zon draait en dit mooie punt b.v. een uur later onbruik baar kan zijn of dat dit punt midden in de zomer goed kan zijn, maar in voor- of najaar totaal ongeschikt is om dat de zonnestand dan lager is. Hoe la ger de zon staat, hoe beter de resultaten, want het licht is dan zachter. Bij volle zon zijn portretten zeer moeilijk te maken, zelfs met tegenlicht. Eventueel kunt U van een reflectiescherm gebruik De leiding van het Katholieke Eerste Hulpwerk welke organisatie reeds meer dan twaalf duizend leden telt verdeeld over ruim driehonderd afde lingen in den lande heeft besloten, mede in verband met de wens van rege ringszijde om honderdzestien duizend mannen en vrouwen aan te trekken in het kader van de Burgerlijke verdedi ging het, werk zeer sterk uit te brei den. Een van de voorlopers van deze plan nen is een originele rebusactie, voor welke actie a.s. Zondag aan a»c kerken in den lande deelnemerskaarten worden uitgereikt. Voor 0.35 totaal aan post zegels krijgt men twintig kansen om binnen een maand een fraai Mobylette- rijwiel met hulpmotor te winnen, terwijl^ twintig stuks in deze actie zijn opge* nomen. Hoeveel pleisters plakt de familie die op de kaart staat aangetekend? zo luidt de vraag van de leiding van het E.H.B O.-werk? en die vraag is door jong en oud op te lossen. Dinsdagochtend zal minister Stikker per vliegtuig naar Parijs vertrekken voor O.E. E.C.-besprekingen. Woensdag reist hij per trein door naar Straatsburg. Aan het einde van die week wordt hij hier te lande terug verwacht. maken, dus door b.v. met een laken of iets dergelijks het zonlicht op de scha duwzijde van het gezicht reflecteren. In de schaduw van een boom of huis heb ben wij vaak een mooi zacht, zij het wat egaal, licht, dat heel goed kan zijn. Ook hier kunnen wij door het bewuste reflectiescherm (ook een krant of an der papier kan goede diensten bewijzen) weer een zacht effectlicht maken. Bij schaduw van bomen moeten wij wel op passen dat er geen lichtvlekken op de figuur vallen, want dat maakt het ge heel onrustig. Een rustige achtergrond kan op ver schillende manieren verkregen worden. Wij kunnen b.v. het kind in een deur opening plaatsen, waarachter een vnl donker vertrek is; aldus krijgen wij een donkere, bijna zwarte achtergrond, d(~ echter vaak een beetje somber werkt. Een lichtere achtergrond is meestal iets frisser wat bij de jeugd beter past. Gaan wij nu de opname van een laag standpunt maken, dan kunnen wij de blauwe lucht als achtergrond gebruiken; na het ontwikkelen van de film en het afdrukken ontdekken wij echter vaak dat de lucht totaal wit geworden ls, dus ook al niet ideaal. Wat nu? Toch de lucht gebruiken is het eenvoudigste, maar nu nemen wij er een geel of oran je filter bij; hiermee wordt de blauwe lucht resp. licht of donker grijs en boe ken wij een heel goed resultaat. Is dit alles niet mogelijk, dan kunnen wij een onrustige achtergrond door weinig diepte-scherpte wazig houden waardoor wij het rustige effect ook bereiken. Wanneer wij nu goed overdacht heb ben hoe wij het zullen doen, gaan wij een scène in elkaar zetten. Eerst instel len, lichtval, belichtingstijd, enz. bepa len en vervolgens b.v. het nieuwe jurkje voor de pop aan het kind geven, dat hiervan geen flauw vermoeden had. On ze eerste opname is dan de expressie van het gezicht, wanneer zij het jurkje krijgt; direct een volgend beeldje van de film voordraaien en weer schotklaar staan, want de gebeurtenissen en ge laatsuitdrukkingen volgen elkaar nu snel op. Dan wordt haar de pop gegeven en gaat zij deze aankleden met de nieu we aanwinst, waarvan nog menige opna me gemaakt kan worden. Wij maken zo onwille keurig een hele serie, waarvan wij straks de mooiste uitzoeken om uit te vergroten, want meest al staat er toch nog wel iets op dat er af kan. Op deze manier zullen foto's met werkelijk goede in houd ontstaan en wij kun nen 't best aan uw regie talent overlaten om der gelijke scènes in elkaar te zetten; U zult hier vaak wekenlang pleizier van hebben. De foto hierbij is een aardig bewijs, dat wij steeds schotklaar moeten zijn. Deze kleine belhamel was watervlug en dus moeilijk te nemen, maar op een gegeven moment kwam hij enthousiast een staaltje van zijn katte- kwaad rapporteren en knip, dat was hét moment om een foto te maken, die beter geslaagd was dan alle resultaten van andere pogingen. Wij zien dan ook, dat elk kind op zich zelf een studie waard is. Maar, zoals ook hier het geval is, bij dergelijke op namen komen bijna altijd storende dingen voor: de contouren van de spring plank hadden er beter niet op kunnen staan. Op name Exakta Varex, volle zon aan het strand. 1/200 sec., f8, film 32° Sch.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1951 | | pagina 3