Vertrouwen
ARCHITECT A. J. KROPHOLLER
ZEVENTIG JAAR
jVLugcCim
Ene de Noorman: OE PR'JS PEP WRAKE
1
k
I
DE DOODSGEDACHTE IN DE POEZIE
Thema van alle tijden
GELIEFD IN DE LATE
MIDDELEEUWEN
'nfonkelnieuwe MOBYLETTE!
D
TOT DE RAND VAN DE AFGROND
■■■••■MM*
VOOR DE VUIST I
-WEG1
Het decor van het kindertoneel
L
Winal speelt U geen roulette,
M Ij ve/UtuJcMifk'
UTERAIRE KRONIEK
DOOR LEO BRADY
Rebus-actie E.H.B. 0.
ZATERDAG 28 JULI 1951
PAGINA 3
Geschenk van Koningin
en Prins
Bouwmeester van veel fraaie gebouwen
Belastingheffing over kinder
bijslag
Pakket met vergiften
ontvreemd
Binnen een maand 2 O kansen voor 35 c.
Rebus-Actie
-KATH. NAT. BOND VOOR E.H.B.Or-
52
CHOCOLADE/
Ketterjacht?
Minister Stikker naar Parijs
Achtergrond en filter
Voor onze
amateur-fotografen
Mmêê
8,
De mens is een eigenaardig wezen.
Om zijn verlangens te vervullen
is hij meestal tot de grootste in
spanningen en offers bereid. Jarenlang
kan hij plannen maken en onvermoeid
Werken, maar als hij eenmaal het ver
langde bezit, dan verflauwt vaak heel
spoedig zijn belangstelling en het duurt
niet lang, of het zo vurig gewenste
wordt iets gewoons, iets alledaags, dat
hij nauwelijks nog een blik waardig
keurt. Hij gaat weer op zoek naar nieu
we dingen, en, heeft hij ze veroverd,
dan delen die ook weldra in hetzelfde
lot.
Alles, waarmee wij vertrouwd zijn ge
raakt, verliest snel zijn aantrekkelijk
heid. Soms zelfs lijkt het ons onbegrij
pelijk, hoe wij ooit met zoveel ijver
daarnaar hebben kunnen streven.
Wanneer wij deze zo goed als alge
mene menselijke eigenschap trachten te
verklaren, dan komen wij noodgedwon
gen tot de conclusie, dat niets, wat ook,
in de geschapen wereld, in staat is ons
op de duur blijvend te bevredigen.
Steeds wroet er in ons hart een vage
onrust, die wij moeilijk onder woorden
kunnen brengen, maar die daarom niet
minder werkelijk aanwezig is. Een
waarlijk diep en tevredenmakend ge
luksgevoel kennen de meesten onzer
nauwelijks of niet. Daar zijn wij te op
pervlakkig voor, daarvoor is ons streven
te vaak en te uitsluitend op de ver
keerde dingen gericht. Wij trachten
ons geluk te vinden in surrogaat en be
grijpen niet, dat ons hart, dat voor de
eeuwigheid geschapen is, nooit een b 1 ij-
v e n d e voldoening kan vinden in de
dingen dezer wereld
Hoe wij het wenden of keren, alle
mensen hebben een onsterfelijke ziel,
die haar eigen eisen heeft, welke wij
niet straffeloos kunnen veronachtzamen.
Nu is het natuurlijk een onloochenbaar
*e't, dat bovenbedoelde eigenschap ook
tvel een goede kant heeft, omdat zij ons
duidelijk bewijst, dat wij eenvoudig niet
Voor het vergankelijke geschapen kun
nen zijn! Want juist het kwellende ge
mis aan blijvende bevrediging drijft ons
naar steeds verder zoeken.
Uit het algemeen voorkomen van dit
Streven naar iets, dat ons geheel kan
Vervullen, ons volkomen voldoen, mogen
Wij besluiten tot de zekerheid, dat er dus
ook iets moet bestaan, dat dit menselijke
verlangen tot rust brengt. Ware dit niet
zo, dan zou er eenvoudig met ons ge
speeld worden. Het is toch duidelijk, dat
een algemeen bij alle mensen voor
komende eigenschap een w e z e n 1 ij k
bestanddeel moet uitmaken van onze
natuur en haar algemeen geldend doel.
Voor ons ligt dan ook de enige en af
doende en volkomen bevredigende ver
klaring in het feit, dat wij geschapen
zijr voor God, om eeuwig met Hem ge
lukkig te zijn. Sint Augustinus heeft dit
alles duidelijk samengevat in deze kern
achtige formule: .Ons hart, o, God, is
onrustig tot het rust in U".
Gelovigen zowel als ongelovigen heb
ben allen dezelfde menselijke natuur.
Allen zijn door God met hetzelfde eeu-
wigheidsdoel geschapen. Geen redene
ring zal ooit in staat zijn deze onrust uit
oe wereld te praten. Omdat God niet
Weg te praten is!
Daarom is het verstandigste wat wij
kunnen doen, in alle nederigheid en een
voud met Hem in alles rekening te hou
den. Ons leven in te richten naar Zijn
geboden. Want alleen zó hebben wij de
garantie en nog wel een goddelijke
dat ons bestaan hier op aarde niet slechts
draaglijk, maar zelfs heel bevredigend
en gelukkig kan zijn. Het is eigenlijk
a.iemaal zo eenvoudig. God alleen weet,
rnrtilifkhoa VOOr ons is- Hi-i kent onze
O e" onze zwakten. Als Hij
te »aan hihhl0 3Ulste WeS wijst, die wij
rir- "hnT el3l3e"'..en ons daarenboven nog
,fp, va" ZlJn genademiddelen ver-
riJt a *och voor de hand,
nnrtr.rj7i?,?sii!a het grootste vertrouwen
onder Zijn leiding kunnen stellen.
De liturgie van de elfde Zondag na
Pinksteren drukt ons dit gezichts
punt sterk op het hart. In Zijn
goedheid heeft God ons geroepen tot
Zijn Kerk. Voor al onze ellende heeft.
Hij het juiste geneesmiddel, Zijn genade
sterkt ons in alle moeilijkheden tegen
alle vijanden. Eigen ongehoorzaamheid
en zonden worden ons door Hem ver
geven en uiteindelijk voert Hij ieder, die
trouw Zijn aanwijzingen volgt, tot de
eeuwige zaligheid in de hemel.
Dit is in korte trekken de hoofdinhoud
Van de H. Mis van morgen en tevens
van het hele Christendom.
Als wij dus zoeken naar onze juiste
levenshouding, dan is daar maar één
antwoord op te geven: een allesomvat
tende, blijvende dankbaarheid, die zich
behoort te uiten in een absoluut ver
trouwen op God en een nauwgezet na
leven van Zijn geboden.
In het Epistel stapelt St. Paulus de
bewijzen op voor ons geloof. Dat is
immers het onwrikbaar en onmisbaar
fundament van ons leven.
Het H. Evangelie bevat dat éne, korte
zinnetje, waaraan wij ons in alle om
standigheden kunnen en moeten vast
klampen, daar het ons een houvast geeft,
dat wij overal elders vergeefs zullen
Zoeken. Het is de bewonderende uitroep
van de omstanders, toen Jesus de doof
stomme genezen had: „Hij heeft alles
Wél gedaan".
Inderdaad, alles heeft Hij weg gedaan!
n willekeurig komt ons hierbij in de
gedachten het woord uit het boek der
Schepping: „God zag, dat alles goed
Was"!
En daarna? Kunnen wij, als wij eerlijk
wensen te zijn, de vraag ontwijken: hoe
komt het dan, dat de aarde en het leven
zoveel ellende bergen; dat wij geneigd
zijn een groot vraagteken te zetten ach
ter deze z.g. goedheid?
Ook hier maar één antwoord! Omdat
de mensen te hoogmoedig zijn, te eigen
wijs om zich naar Gods voorschriften
te schikken. Omdat wij, in onze onno
zelheid. alles beter willen weten.
Zijn wij nu werkelijk niet in staat
eindelijk eens schoon schip te maken
en onze hele levenshouding zo grondig
te herzien, dat wij onze verhouding tot
God, de juiste verhouding, tot norm
hiaken van ons gedrag?
Het is toch alleen maar in ons eigen
Voordeel!
Als wii het absolute vertrouwen he
etten, dat Jesus dwong wonderen te
Verrichten waar Hij het aantrof, een
Vertrouwen, dat zijn onwankelbare basis
vindt in ons geloof, dan alleen zijn wij
°ij machte het leven tegemoet te treden,
Sewapend met de nodige kracht om alle
Moeilijkheden het hoofd te bieden. Maar
"it vertrouwen is slechts denkbaar in
®en overtuigd, christelijk leven, dat ons
hele denken en handelen omvat. Naar
de mate, waarin wij God bejegenen met
°hs geloof en vertrouwen, naar diezelfde
h}ate op zijn minst zal Hij ons bij-
®!.aan. God laat Zich nooit in edelmoe
digheid overtreffen. Wat wij Hem schen
den, krijgen wij dubbel en nog meer
erug. Moge Zijn genade ons verlichten.
°dat wij de H. Mis van morgen zó
hums beleven, dat zij in ons die nood-
akelijke ommekeer bewerkt, die ons
ven eindelijk de juiste richting geeft.
L.
Koningin Juliana en Prins Bernhard
hebben mevr. Aida Serra de Martinez,
•dhtgenote van de president van Uru-
«w>y, een siervaas geschonken
T^\ e architect A. J. Kropholler, een der
J bekendste bouwmeesters van Ne-
derland, die ook veel fraaie katho
lieke kerkgebouwen heeft neergezet toen
het geloof in de voortreffelijkheid van
namaak der gothiek aan 't tanen ging, is
deze week zeventig jaar geworden. Zijn
kunst komt, naar de geest, van die van
zijn leermeester Berlage, maar hij heeft
cliens beginselen zeker niet slaafs over
genomen, de nuchterheid van Berlage
zelfs vermeden en deze stijl gevarieerd
en uitgebreid. Hij heeft niet getracht
mee te doen met internationale stro
mingen, hij is zelfs een verklaard te
genstander van de z.g. nieuwe zakelijk
heid en bouwt, waar mogelijksteeds in
baksteen, verlevendigd door natuursteen
in voorname partijen.
„In de bouwkunst kan het nooit de
goede weg zijn", heeft Kropholler ge
schreven in zijn theoretisch werk
„Over bouwstijl vroeger en nu", „om
gedachteloos buitenlanders te volgen
en te vergeten dat ons land een eigen
stijl heeft, die op het inheemse mate
riaal en op onze volksaard berust en
die elk bouwmeester voor zich moet
verwerven om hem te bezitten. Een
nationaal gebouw in ons land behoort
van buiten en van binnen hiervan te
spreken, niet alleen door de rijke en
veelkleurige toepassing van de bak
steen, maar ook door de voor die steen
eigenaardige vormen en constructies
zoveel mogelijk te vertonen
Toen Kropholler zestig jaar werd,
heeft onze redacteur voor beeldende
kunst het genoemde boekwerk uitvoerig
besproken en gezegd, dat wat Krop
holler onderscheidt van Berlage is: het
ontbreken van het element der vernieu
wing. Waar Berlage zich beriep op tra
dities, beriep hij zich vooral op het
geestelijke element daarin, bij was een
revolutionnair. die werkelijk nieuwe
vormen wilde en gaf. Kropholler daar
entegen is veel consenqu'enter een
traditionalist en afkerig van het expe
riment. De bespreker beweerde echter
volstrekt niet, dat hij zich zou overge
ven aan zielloze namaak, dat hij geen
eigen stijl zou bezitten. Hij heeft zeer
zeker een eigen, sterk persoonlijke stijl,
die men steeds herkent, en veel van zijn
werken, stoer en doordacht, nobel van
proporties, met overleg versierd, nergens
banaal, verdienen oprechte bewondering,
zij zullen langer boeien dan vele een
dagsvliegen, waarin aan vluchtige mode
verschijnselen is geofferd.
Zoals bekend, werd bij de wetten van
13 Juli 1951 de kinderbijslag ver
hoogd. Het ministerie van Financiën
vestigt er de aandacht op, dat in ver
band hiermede de werkgevers met in
gang van 1 September 1951 de loonbe
lasting moeten inhouden over de ver
hoogde bedragen. De nieuwe bedragen
zullen ter kennis van de werkgevers
worden gebracht door middels van een
aanvulling op de handleiding voor de
werkgevers.
De commissaris van politie te Amersfoort
deelt mede, dat Woensdag 18 Juli 1951 uit
een bestelauto tussen Amsterdam en Amers
foort een pakket is ontvreemd afgezonden
door de Kon. Pharmaceutische Fabrieken
Brocades Stheeman N.V. te Amsterdam aan
de stichting Zon en Schild te Amersfoort.
Het pakket houdt zware vergfiten in.
Vooral in de nieuwe kerkbouw is
Kropholler een kracht van betekenis ge
weest, wiens bouwwerken, hoe men er
dan ook tegenover moge staan, altijd
een eigen en markante persoonlijkheid
verraden. Met zeer eenvoudige midde
len. met een bedwongen spel van ver
houdingen heeft Kropholler orde en
klaarheid weten uit te drukken.
De kerk van de H.H. Martelaren van
Gorcum aan de Linnaeushof te Amster
dam. het St. Rosaklooster aldaar met zijn
bijzonder fraaie spitsbooggang, het ge
bouw van de Noord-Hollandsche Levens
verzekeringsmaatschappij te Alkmaar,
oe raadhuizen te NoordwijkerhOut en te
V/aalwijk, om nu maar enkele van zijn
meest bekende scheppingen te noemen,
zijn ons in het moderne stadsbeeld ver
trouwd geworden. Zij geven daar een
ernstige noot, getuigen van rust en be
zonkenheid. Zijn werk is altijd harmo
nisch aangepast aan de omgeving en
vooral wanneer hij een heel complex
kan bouwen blijkt over welke vermo
gens als ruimtekunstenaar hij beschikt.
Advertentie
voorkomt dat muggen U steken.
26. Met ijskoude onverschilligheid laat Ho vin zich door de wapenknechten door de
burcht leiden. Hij ziet de haat branden in hun ogen, maar hij ziet ook, dat allen
ervoor zorgen, buiten bereik van zijn armen te blijven.
„Naar de koning!" snauwt hij grijnzend de aanvoerder na. „Ik wil niets liever
breng mij bij die Noorman! Maar snel!"
Heer Haifa doet in edele verontwaardiging een stap naar voren, wanneer hij de
moordenaar uitdagend het vertrek ziet binnen komen. Zijn hand gaat naar het
zwaard aan zijn zijde, maar een blik van de koning houdt hem terug. Zonder enige
vrees treedt Eric tot vlak voor de rover van zijn zoon, het gelaat als uit steen ge
houwen. Zijn stem verraadt geen enkele emotie, maar zijn vraag klinkt als een bevel:
„Waar is mijn zoonSpreek man!"
„In Hovin's veilige handenzegt de reus met onverholen sarcasme. „De bevelen
komen nu van mij, Noorman! Ik wens met u te spreken buiten het gehoor van
deze oude wijven met speelgoedzwaarden!"
De koning ziet hem strak aan. Dan glijden zijn blikken over Haifa en de andere
getrouwen, die nauwelijks hun toorn kunnen verbergen. Geheel onbewogen wendt
hij zich weer tot de geweldenaar: „Volg mij."
„Ik ken uw plannen!" zegt Eric rustig, wanneer de reus opnieuw tegenover hem
staat in zijn eigen vertrek. „Ik weet, wat gij op Tyrfing uitbroedt met het uitvaagsel
van mijn gebied!"
Likarsnuift Hovin. „Hij zal u wel ingelicht hebben! Wél...", zijn ogen ver»
duisteren zich „breng hem hier!"
„Likar is ontsnaptzegt Eric zonder enige aarzeling. „Hij heeft uw sluipmoorde
naarsaanval niet overleefd!"
Ha!" gromt Hovin voldaan. „Dan zijt gij nu aan de beurtNoorman. Gij gaat met
mij mee, nu, onmiddellijk. En alleen
Met mijn zoon als inzet!" zegt Ene bedaard. „Ik begrijp het! Doch wie zijt gij
eigenlijk? Wie verschuilt zich achter de naam Hovin?"
Minachtend haalt Hovin de schouders op.
„Het gaat u niet aan!" zegt hij grof, „noem mij maar de Wreker!"
Hij zegt het onverschillig, maar met een sterke nadruk op het onheilspellende
woord. Hoog richt hij zich op.
„De tijd is voorbijzegt hij. Genoeg gewauweld! Neem uw besluitNoorman!
De zoon of de vader?"
De schampere wreedheid doet Ene het bloed naar de wangen stijgen. Maar weer
bedwingt Eric zichhet beeld van Erwin staat hem eensklaps met ongekende duide-
lijkheid voor ogen.
„Het zij zo," zegt hij. „Ik zal met u meegaan!"
wj 1 [ckerlyc hield niet van de Dood, maar hij raakte noodgedwongen vertrouwd
fL met hem. De dichter en de dood, ze bespelen elkander, en het kan een
zinnespel worden of een komieke treurmars (zo gaat japie naar de bliksem
toe), of een atonale elegie of een volksballade: het thema, dat er achter sluimert,
is onveranderlijk. De dood doordringt het leven en de dichter zingt er van.
het verhaalt aan ieder, die het horen
wil, hoe wij allen op een ongelegen
ogenblik naar het ondergronds feest
banket moeten verhuizen: het land van
Mollengijs. Wij improviseren een le
venslustige reidans, zo lang als 't duurt,
want wij weten niet wie de dood is die
in ons midden danst en wij weten niet,
hoe lang hij zich nog incognito houdt.
De uitbeelding van de dodendans was
geliefd in de late middeleeuwen. De
oorsprongen er van werden onlangs
strikt cultuur-historisch onderzocht
door de Utrechtse professor D. Th.
Enklaar 1). Het is niet de bedoeling
Men kan van de dood zeggen, dat
„hij zingt als een krekel in het
gras: onzichtbaar, onophoude
lijk nabij" (Gabriel Smit). En men kan
als J. W. F. Werumeus Buning in zijn
ballade van de zeven hengelaars, die
enige jaren voor de oorlog met een auto
verdronken nabij Purmerend, uitstoten:
„De dood als een otter wild heeft er
zeven den moord gebeten, die te vissen
waren gegaan in de streek van Purmer
end, geen mens kent zijn lot en zijn
end; zij vloekten hun mond vol water
en stierven onbekend." Als krekel be
noemd of als otter, de dood pijpt pre
cies eender.
Het is niet aan de aandacht der
geesten ontsnapt, dat de doodsmotieven
in sommige tijden der geschiedenis he
viger vlees en bloed in ons werden dan
„normaal". Zo'n tijd was bijvoorbeeld
het einde van de middeleeuwen; de tijd,
waarin het rederijkersspel van Elcker-
lyc ontstond. Is de auteur inderdaad
Anthonis de Roovere, dan is men ge
neigd de doodsgedachte in zijn spel te
zien als een variatie op de danse maca
bre, waar deze dichter, in de Referei
nen die hem bekend maakten, zo uiter
mate van was vervuld. Zijn beroemdste
referein heet „Van der mollen feeste";
Advertentie
20 van die prachtige Kaptein Mobylettes staan startklaar.
Notariële trekking zonder uitstel op 31 Augustus a.s.
(Toegestaan bij Min. Besluit van 23 Juli 1951, 2e afd. A 02182)
Zondag 29 Juli a.s. worden aan vrijwel alle R.K. Kerken in Nederland
deelnemerskaarten uitgereikt voor de
van de
diens gedegen studie hier te bespreken.
Enklaar schreef niet over de doodsge
dachte in algemeen verband. Hij ver
diepte zich niet in een spel als dat van
Elckerlyc, omdat, gelijk hij opmerkt, dit
spel geen typisch dodendansdrama is.
„De dood zoekt er wel iedereen, maar
die iedereen wordt verbeeld in een en
kel persoon, en niet in veel personen,
die elk een stand, leeftijd of geslacht
voorstellen."
Het referein „Van der mollen
feeste" is om die reden wel een
soort dodendans, d.w.z. een orgi
astische zinnebeeldige voorstel
ling van de macht van de dood over
het mensengeslacht, want de oproep
van de dichter richt zich in een sug
gestieve reeks van roepnamen tot
iedereen onverdeeld. Hij roept de
drie standen: geestelijk en wereld
lijk, rijk en arm, vrij en horig.
Maar een échte overgave aan de
dgns wordt het toch niet, want de
dichter houdt, hoe hees de dood
zich in hem ook roert, zich toch
steeds nuchter voor ogen, dat ster
ven een „gedaagd-worden" betekent,
en hier is hij weer van eender
gevoelen met de dichter van Elcker
lyc, die zijn stuk de ondertitel gaf:
„Hoe dat elckerlyc mensche wert
ghedaecht gode rekeninghe te doen."
e geremde dansstemming onder
het overwicht van de nuchtere,
moraliserende geest brengt in
deze poëet op de kentering der tijden,
Anthonis de Roovere, een heel persoon
lijke spanning teweeg. Zijn vers loopt
stroef uit critische angst voor mee
gaandheid en vervoering.
Eenzelfde stroefheid kenmerkt ook
het bekende gedicht van de in 1940 ge
storven dichter E. du Perron: „Gebed
(Uit het Engels vertaald door Andrè Noorbeek
e» uitgegeven door Het Spectrum, Utrecht.)
Maar de jongen bleef haar aanstaren
met een opgejaagde blik en zij voelde
zich niet op haar gemak. „Natuurlijk,
als je liever wilt wachten," zei ze wre
velig en ze stond op het punt hem de
rug toe te keren.
,Ik," begon hij verlegen en zij wend
de zich weer naar hem toe.
Hij had een hand naar haar uitgesto
ken en bleef die verward voor zich uit
houden. „Ik kom niet voor pastoor
Kirkman," zei hij en het kwam haar
voor, dat hij moeite had met spreken.
„Ik kom voor mijn moeder."
„O, is dat de kwestie," zei ze, den
kend dat hij iemand kwam afhalen.
Misschien is zij nog binnen. Dan kan
ze ieder ogenblik hier zijn." En nu zag
zij tranen in zijn ogen komen.
„U begrijpt het verkeerd," zei hij ge
smoord. „Zij is dood. Zij is ook dood."
„Ik condoleer je." zei ze. „Ik zal even
gaan vragen." Zij voelde een beetje
medelijden, terwijl zij, tussen de vrou
wen doorschuivend, naar het kantoor
liep. Vreemd, dacht zij, dat er nog een
andere doode in het gebouw lag, nog
een lichaam, dat bleek uitgestrekt lag
tussen bloemen en kaarsen. Zij vond
de directeur van de begrafenisonderne
ming, een grove, dikke man die van
rubber gemaakt scheen en die in druk
gesprek was met een jonger duplicaat.
Het waren vader en zoon.
„Die jongen van Lynn," zei de zoon
een beetje geschrokken. „Laten we
hem naar boven brengen. Je weet nooit
wat hij nu weer uithaalt."
Zij schoven langs haar de gang in
en ze zag, hoe zij vlug op de jongen
toeliepen; de een was een enigszins
gebrekkige copie van de ander. Zij
volgde hen en baande 'zich weer een
weg tussen het kleiner wordend groep
je vrouwen door. Nieuwsgierig keek
zij naar de jongen. Vader en zoon ston
den nu ieder aan een kant van hem en
fluisterden allebei tegelijk tegen hem
op vertrouwelijke toon. „Er zijn hier
ook anderen," hoorde zij boven het
eentonige gemurmel van de rozenkrans
uit. „Niet storen heel stilde trap
op." De een ging hem voor naar bo
ven, de ander volgde met steelse geba
ren en zacht gefluister. De jongen liep
tussen hen in met gebogen hoofd, als
een gevangene. De vader, die achteraan
liep, boog zich over de trapleuning
naar haar toe. „Wel bedankt, juffrouw
Conroy," zei hij knikkend.
De jongen bleef staan, keerde zich
om, legde de hand op de leuning en
keek naar haar. Zijn ogen waren diep
droevig.
„Bent u", begon hij en zijn stem leek
dof van uitputting, „bent u.... familie
van hem?" Hij maakte een bruuske
hoofdbeweging naar de mensen in de
deuropening, vanwaar het bidden
klonk.
„Ik ben zijn nichtje", zei ze en zij
wenste, dat hij het niet had gevraagd,
want het hinderde haar, dat te moeten
zeggen, het klonk als een loyaliteits
verklaring. Zij zag hoofden, die zich af
wendden van de rozenkrans om naar
haar te kijken.
De jongen zei niets. Maar zijn ogen
schenen nog droeviger te worden. Hij
liet de leuning los en zijn arm ging
langzaam omhoog langs zijn jasje; even
rustte ziin hand in zijn nek. Toen
wendde hij zich af én begon weer
langzaam en geslagen de trap op te ïo-
pen. Weer voelde zij medelijden. Hij
leek zo eenzaam, zo zielig, zo jong. Ze
probeerde zich voor te stellen, hoe het
zou zijn, als je een werkelijk verlies
leed, van iemand die je liefhad. Haar
eigen moeder was lang geleden gestor
ven, in een andere wereld. Was er
iemand, die zij kon verliezen, waardoor
zij zich zo verlaten en verloren zou
voelen? Zij trachtte zich voor te stel
len, dat Malcolm dood was, maar kon
het niet. Die jongen wist, wat het be
tekende; hij droeg een last mee naar
boven over de traploper.
Zij pantserde zich tegen haar gevoel;
zij kon nu geen medelijden gebruiken,
hoe vaag en voorbijgaand ook. Dat
hield haar ook vast, net als de bezorgd
heid van haar oom; dat drong in je en
wilde niet wijken en het beet naar je,
als je het probeerde weg te jagen. Het
verdriet van de jongen zou ook wel
weer slijten, de tijd en de Kerk zou
den hem wel tot berusting brengen.
Daarbinnen was de rozenkrans afge
lopen. „Dat hij rustezeiden zij,
daarop klonk er een gestommel en ge
roezemoes, dat weer wegstierf, en ze
kwamen naar buiten. Ze spraken te
gen haar in het voorbijlopen. „Wij voe
len mee met uw verlies", zeiden ze. „Hij
was een echte heilige. Absoluut". De
lege gezichten gleden langs haar, knik
kend en mompelend. Een heilige! Aan
zoiets had zij nooit gedacht. In haar
verbeelding vergeleek zij de dikke,
oude pastoor met de bleke asceten van
de oleografieën en de heiligenbeelden
met stijf gevouwen handen en staren
de ogen. Zij kon geen enkele gelijkenis
ontdekken. Een stralenkrans om dat
grijze, heen en weer deinende hoofd zou
belachelijk staan. Met voldoening dacht
zij er aan, wat Malcolm eens had ge
zegd: „Heiligen!" hij had de wenkbrau
wen opgetrokken, waarbij een ooghoek
omhoog ging op die typische, lichtelijk
cynische manier van hem. „Ik kan mij
niets akeligers voorstellen dan iemand,
die aldoor maar aan de dood denkt.
Wat een naargeestige lui. Zo vuil, met
zo'n baard en zo'n haren hemd. Ik wed,
dat ze nooit iets leuks hebben gezegd".
Die herinnering maakte van de heilig
heid iets, waarmee je naar believen kon
omspringen, waarmee je grapjes kon
maken en dan cynisch je ene wenk
brauw optrekken, zoals Malcolm had
gedaan. Als heiligheid betekende, je
met andermans zaken bemoeien, dan
kwam haar oom er zeker voor in aan
merking. Als er hinderlijke bemoei
zucht en eigenzinnigheid bij te pas
kwam, dan mochten ze hem heilig ver
klaren. wat haar betrof. „Heilige Fran-
ciseus Kirkman, bid voor ons" 70
dacht het zich in: de uitbreiding van
de litanie, de wonderen, de onduidelij
ke, bijgewerkte plaatjes in de krant, de
fantastische verhalen, die nooit iemand
werkelijk geloofde. Met schrik dacht
zij er aan, dat zij dan zelf het nichtje
van een heilige zou zijn. Maar Malcolm
kwam haar weer redden, glimlachend
tussen al die afgrijselijke dameshoeden
en die stuntelige, benepen mannetjes
Malcolm zou dat alles goed belachelijk
weten te maken.
(Wordt vervolgd).
bij de harde dood". Ook hier een op
somming van vele namen, waaruit blij
ken moge, dat de dood niemand spaart.
Het is precies zoals in de middeleeuwen.
Beide dichters slaan een toon van ver
beten ontsteltenis aan; ze proberen er
met bittere humor iets feestelijks van
te maken. Maar door één ontstellend
zinnetje doen de glimwormpjes op Du
Perron's ondergronds feestbanket hun
lichtjes uit: „De dood is niets misschien,
het doodgaan alles." Dit kan een reli
gieus voelend dichter als De Roovere
nooit beamen. Du Perron's conclusie
is schrijnend: „Men moet beproeven een
al te grote doodsstrijd te ontgaan." Voor
de moderne, psychologisch geïnteres
seerde mens is er een hopeloos verschil
in de manier waarop de een aan zijn
eind komt door lachend onder een trein
te lopen (met één slag knock out), en
de ander, door langzaam weg te kwij-
ner. in een veren bed: dit is de werke-
lij.' harde dood, de dood, die tellen mag
en die zijn patiënt altijd op juiste
waarde schat. De verwarring van het
dood-zijn met het dood-gaan is ken
merkend voor de doodsverioachting en
vero-chting in de moderne poëzie.
De Vlaming Adriaan de Roover
(zijn naam ligt nabij de naam
van de in 1482 gestorven Brugse
Rederijker) heeft een inleiding met
bloemlezing uitgegeven over „De
doodsgedachte in de moderne Noord-
Nederlandse poëzie" 2). Zijn werk ge
tuigt van belezenheid en smaak Hij
verrichtte geen baanbrekende arbeid,
Advertentie
Èkars
want het thema werd vroeger reeds
door bloemlezers en subtiele geesten
behandeld. (De mooiste studie op dit
gebied is die van de dichter P. N. van
Eyck: „Over leven en dood in de poë
zie"). Maar het aardige van zijn uitga
ve is, dat de dichters, van wie hier een
doodsgedicht wordt opgenomen, in
aparte hoofdstukjes van zijn inleiding
door hem worden besproken om de
wijze waarop de doodsgedachte bij hen
als probleem en inspiratiebron aanwe
zig is. Terecht merkt hij op, dat uit een
enkel in memoriam-vers van een dich
ter niet diens eschatologische verwach
ting val' af te leiden. De geest van een
werk is van doodsverwachting door
trokken, of niet. Achtereenvolgens be
handelt hij dan de dichters H. Mars
man, J Greshoff, J. Slauerhoff. E. du
Perron.' A. Roland Holst. M. Nijhoff,
Hendrik de Vries, J. W. F. Werumeus
Buning, Anton van Duinkerken, Jac
ques Schreurs, Gabriel Smit. Frans van
Oldenburg Ermke, Jac. van Hattum,
Ed. Hoornik, M. Vasalis, Gerrit Achter
berg, Gerard den Brabander en Bertus
Aafjes.
Zijn boekje verscheen in een van die
Vlaamse, genummerde, bibliophiele
reeksjes, waarover wij hier volkomen
in het ongewisse blijven: „Mens en Mu
ze", onder redactie van
Ivo Michiels, Paul de Vree
en Adriaan de Roover.
Twee jaargangen heeft
men het uitgezongen. Toen
was ook deze kleine po
ging tot dichterlijke mani
festatie weer uitgebloeid.
NICO VERHOEVEN.
1) D Th. Enklaar: „De
dodendans", een cultuur
historische studie. Uitg.
L. J. Veen, Amsterdam
1950.
2) Adriaan de Roover:
„De doodsgedachte in de
moderne Noord-Neder
landse poëzie", essay en
bloemlezing. Uitgeg. als
vijfde nummer in de
eerste reeks „Mens en
Muze". Uitg De Brug,
Antwerpen. Thans: Uitg.
Standaardboekhandel,
Antwerpen.
In de Amsterdamse gemeenteraad
heeft de communist dr. Polak het „ket
terjacht" genoemd, dat zijn politieke
geestverwant dr. Engels niet op de
voordracht van B. en W. voor een ge
woon hoogleraarschap in de Romaanse
philologie aan de Gemeente-universiteit
zou zijn geplaatst louter en alleen, om
dat deze dr. Engels een aanhanger van
Moskou is. Dr Polak meende, dat de
„progressieve" hoogleraren van de Facul
teit der Let teren van de Amsterdamse
Universiteit daartegen hadden moeten
protesteren. Zowel het P. v. d. A.-lid
dr. Sajet als burgemeester d'Ailly heb
ben om strijd dr. Polak verzekerd, dat
alleen zuiver zakelijke motieven van
deskundigheid in het geding zijn ge
weest en' de politieke gezindheid van de
te bénoemen hoogleraren zelfs geen
punt van overleg heeft uitgemaakt.
Dr. Sajet ging zelfs zover te verklaren,
dat hij geen ogenblik geaarzeld zou
hebben zijn stem op de communist
dr. Engels uit te brengen, indien deze
in de Romaanse letterkunde deskundi
ger zou zijn geweest dan de thans be
noemde prof. dr. P. Zumthor.
Wij menen, dat de heer Sajet en bur
gemeester d'Ailly zich niet zo hadden
behoeven te beijveren om zich van de
verdeniking van „ketterjacht" te zuive
ren tegenover dr. Polak, die als com
munist de meest rigoureuze en onbarm
hartige ketterjacht ter wereld, n.l. die
van Moskou, principieel goedkeurt. Wij
zouden het meer op prijs gesteld heb
ben. indien zij onomwonden hadden
verklaard, dat zij ter verdediging van
onze democratische instellingen en «ei-
ligheid zich principieel verzetten tegen
het benoemenvan aanhangers van Mos
kou aan de Gemeente-universiteit van
Amsterdam, hoe deskundig dezen ook in
een bepaald vak mogen zijn. Immers,
méér nog dan bij de atoomindustrie
dient bij de geestelijke en wetenschap
pelijke vorming van onze studenten ge
waakt te worden tegen het binnendrin
gen van communistische elementen, die
op last van Moskou de taak en de plicht
hebben' elk ambt. welk dit ook moge
zijn, voor hun politiek uit te buiten en
verraad te plegen aan de democratie,
die hen op het gestoelteder weten
schap zou zetten. Een democratie, die
dat niet wil of doet, zou haar eigen graf
graven.
Wanneer het om topprestaties gaat
bij kinderfoto's, dan komen wij
op een terrein waarbij de regie
een onmisbaar iets is. Natuurlijk is het
niet een kwestie van: en nu zullen
we eens even een goede foto van Jantje
maken", maar men moet de hele ge
schiedenis goed overdenken en precies
weten wat te maken. Het fotograferen
begint dan ook niet met het in de hand
nemen van de camera, maar al de
avond van te voren. U bedenkt dan
vast wat U wilt maken; neem er even
tueel papier en potlood bij en ga enke
le schetsen maken. Denk vooral aan Oe
lichtval, omdat dit een der voornaamste
punten is. Misschien heeft U op een be
paald punt in de tuin al eens een mooie
opname gemaakt, maar als U zich weer
tot. die ideale plek wendt, pas dan op
en vergeet niet dat de zon draait en dit
mooie punt b.v. een uur later onbruik
baar kan zijn of dat dit punt midden
in de zomer goed kan zijn, maar in
voor- of najaar totaal ongeschikt is om
dat de zonnestand dan lager is. Hoe la
ger de zon staat, hoe beter de resultaten,
want het licht is dan zachter. Bij volle
zon zijn portretten zeer moeilijk te
maken, zelfs met tegenlicht. Eventueel
kunt U van een reflectiescherm gebruik
De leiding van het Katholieke Eerste
Hulpwerk welke organisatie reeds
meer dan twaalf duizend leden telt
verdeeld over ruim driehonderd afde
lingen in den lande heeft besloten,
mede in verband met de wens van rege
ringszijde om honderdzestien duizend
mannen en vrouwen aan te trekken in
het kader van de Burgerlijke verdedi
ging het, werk zeer sterk uit te brei
den.
Een van de voorlopers van deze plan
nen is een originele rebusactie, voor
welke actie a.s. Zondag aan a»c kerken
in den lande deelnemerskaarten worden
uitgereikt. Voor 0.35 totaal aan post
zegels krijgt men twintig kansen om
binnen een maand een fraai Mobylette-
rijwiel met hulpmotor te winnen, terwijl^
twintig stuks in deze actie zijn opge*
nomen.
Hoeveel pleisters plakt de familie die
op de kaart staat aangetekend? zo
luidt de vraag van de leiding van het
E.H.B O.-werk? en die vraag is door
jong en oud op te lossen.
Dinsdagochtend zal minister Stikker per
vliegtuig naar Parijs vertrekken voor O.E.
E.C.-besprekingen. Woensdag reist hij per
trein door naar Straatsburg. Aan het einde
van die week wordt hij hier te lande terug
verwacht.
maken, dus door b.v. met een laken of
iets dergelijks het zonlicht op de scha
duwzijde van het gezicht reflecteren. In
de schaduw van een boom of huis heb
ben wij vaak een mooi zacht, zij het
wat egaal, licht, dat heel goed kan zijn.
Ook hier kunnen wij door het bewuste
reflectiescherm (ook een krant of an
der papier kan goede diensten bewijzen)
weer een zacht effectlicht maken. Bij
schaduw van bomen moeten wij wel op
passen dat er geen lichtvlekken op de
figuur vallen, want dat maakt het ge
heel onrustig.
Een rustige achtergrond kan op ver
schillende manieren verkregen worden.
Wij kunnen b.v. het kind in een deur
opening plaatsen, waarachter een vnl
donker vertrek is; aldus krijgen wij een
donkere, bijna zwarte achtergrond, d(~
echter vaak een beetje somber werkt.
Een lichtere achtergrond is meestal iets
frisser wat bij de jeugd beter past.
Gaan wij nu de opname van een laag
standpunt maken, dan kunnen wij de
blauwe lucht als achtergrond gebruiken;
na het ontwikkelen van de film en het
afdrukken ontdekken wij echter vaak
dat de lucht totaal wit geworden ls, dus
ook al niet ideaal. Wat nu? Toch de
lucht gebruiken is het eenvoudigste,
maar nu nemen wij er een geel of oran
je filter bij; hiermee wordt de blauwe
lucht resp. licht of donker grijs en boe
ken wij een heel goed resultaat. Is dit
alles niet mogelijk, dan kunnen wij een
onrustige achtergrond door weinig
diepte-scherpte wazig houden waardoor
wij het rustige effect ook bereiken.
Wanneer wij nu goed overdacht heb
ben hoe wij het zullen doen, gaan wij
een scène in elkaar zetten. Eerst instel
len, lichtval, belichtingstijd, enz. bepa
len en vervolgens b.v. het nieuwe jurkje
voor de pop aan het kind geven, dat
hiervan geen flauw vermoeden had. On
ze eerste opname is dan de expressie
van het gezicht, wanneer zij het jurkje
krijgt; direct een volgend beeldje van
de film voordraaien en weer schotklaar
staan, want de gebeurtenissen en ge
laatsuitdrukkingen volgen elkaar nu
snel op. Dan wordt haar de pop gegeven
en gaat zij deze aankleden met de nieu
we aanwinst, waarvan nog menige opna
me gemaakt kan worden.
Wij maken zo onwille
keurig een hele serie,
waarvan wij straks de
mooiste uitzoeken om uit
te vergroten, want meest
al staat er toch nog wel
iets op dat er af kan. Op
deze manier zullen foto's
met werkelijk goede in
houd ontstaan en wij kun
nen 't best aan uw regie
talent overlaten om der
gelijke scènes in elkaar te
zetten; U zult hier vaak
wekenlang pleizier van
hebben.
De foto hierbij is een
aardig bewijs, dat wij
steeds schotklaar moeten
zijn. Deze kleine belhamel
was watervlug en dus
moeilijk te nemen, maar
op een gegeven moment
kwam hij enthousiast een
staaltje van zijn katte-
kwaad rapporteren en
knip, dat was hét moment
om een foto te maken, die
beter geslaagd was dan
alle resultaten van andere
pogingen. Wij zien dan
ook, dat elk kind op zich
zelf een studie waard is.
Maar, zoals ook hier het
geval is, bij dergelijke op
namen komen bijna altijd
storende dingen voor: de
contouren van de spring
plank hadden er beter
niet op kunnen staan. Op
name Exakta Varex, volle
zon aan het strand. 1/200
sec., f8, film 32° Sch.