ONZE KERSTVIERING is goeddeels van vreemden huize
Lekker eten is een Engels ideaal;
de Kerstboom Duits
Geen welkom voor „Santa" of
„Père Noël"
M
■n
PI
Het klimaat moet
meewerken
Dc Kerstganzen ter tafel
Ter Gouw, vijand van Kerstboom
Kerstillusie in fragmenten
Weg met „Vadertje Kerstmis"
Alleen duivekater bleef echt
Blijde thuiskomst
Een buitengewoon gewone geschiedenis, waarin
men zich in de buurman vergist, om tenslotte
oog te krijgen voor het moment
MAANDAG 24 DECEMBER 1951
PAGINA 4
Wij zullen tevreden zijn, als onze kinderen
één ding van ons hebben geleerd:
Kerstmis te vieren!
Op zeldzame avonden, nadat de mensen
zich urenlang hebben verveeld met hun
krant, hun radio en hun dode verwach
tingen van morgen, kan het gebeuren, dat een
vreemdeling plotseling mee aan tafel zit. De
mensen hebben al jaren met hem samenge
werkt op de fabriek; of ze kennen hem vage
lijk als de overbuurman, die iedere avond om
elf uur na de nieuwsberichten zijn hond uitlaat.
Ze horen hem dan gedempt roepen naar het
dier: „Kom, schiet op, Donar!" Na wat heen en
weer gedrentel, waarnaar men niet hoeft uit
te kijken, omdat men het zich zó wel voor kan
stellen, valt aan de overkant van de Tulpstraat
de huisdeur in het slot. En de mensen aan deze
kant zeggen dan tegen elkaar: „Kom, het wordt
bedtijd!" Meer valt er over de overbuurman
niet te vertellen. Maar op zo'n zeldzaam ge
wone avond, als alles schijnt te iopen, zoals het
altijd gelopen is, kan het gebeuren, dat de
overbuurman het verkeerde huis binnenkomt:
het huis aan deze kant: ons huis.
Een Kerstverhaal door N. Verhoeven
Wij zijn in de Kerstnacht geboren en dat beschouwen wij als een groot
voorrecht. Het heeft ons menige Kerstnacht uit de slaap gehouden,
want lange tijd geloofden wij oprecht, dat, als de klok twaalf sloeg en
wij dus een jaar ouder werden, op hetzelfde ogenblik onze lichaamslengte
toenam. Hardnekkig hebben wij op dat uur van twaalf liggen wachten om
onszelf op het moment van groei te kunnen betrappen, maar het is nooit ge
lukt. Wij geloofden nog méér, wat er allemaal te middernacht gebeuren zou
als wij maar wakker konden blijven. Dan zouden wij het bed uitgaan en door
het raam naar de donkere hemel kijken. Want als de Westertoren was uitge
speeld en de laatste slag van twaalf verklonken, zou er een licht gaan schij
nen en engelen zingen hoog in de lucht. De Kerstnacht immers was een nacht
van wonderen voor wie de slaap kon weerstaan en hij is dat altijd voor ons
gebleven. Later hebben wij dikwijls de hele nacht door gewaakt. Op ons
rustte de taak om de kerstboom te versieren en daarmee wachtten wij liefst
tot alle huisgenoten naar bed waren gegaan. Dan behoorde ons de Kerstnacht
toe. Dan weefden wij de bonte slingers door de takken van de boom als dra
den van een oud verhaal, schikten de beelden van het stalletje als regisseer
den wij een spel voor ons alleen. En wij luisterden naar de stilte. Om als het
twaalf uur had geslagen aan het venster te staan en naar de lucht te zien,
wachtende of het licht der lichten zou opgaan in ons hart.
Omdat wij tevens verjaarden was het
Kerstfeest heel bijzonder van ons. Die
dagen zijn wij altijd gelukkig geweest
en wonderlijk gestemd, een stil en vre
dig gevoel, later met iets van weemoed
vermengd. Dat gevoel van weemoed is
met de jaren sterker geworden en er
is ook onrust bijgekomen, de vrees van
het Kerstfeest te verspelen, het won
der. dat uit zou blijven, geen licht en
geen engelenzang aan de soms wel don
kere hemel van onze gemoedsgesteld
heid. De zorg vooral, dat het Kerstfeest
niet meer zijn zou als vroeger, niet
meer zo innig, niet meer zo stil niet
meer als een heldere bedwelming, die
over ons kwam. Want het moet ons be
roeren en betoveren, zoals het ons deed
toen wij kind waren. Dat kan heel on
verwachts gebeuren en heel eenvoudig.
Bij het zien van een Kerst-étalage, het
horen van een melodie, de vluchtige
geur. die men opsnuift van het sparre-
groen. En wij moeten eerlijk bekennen,
dat ook ditmaal Kerstmis zó naar ons
toe is gekomen. Wij liepen door een
kleine stad en keken naar de winkels
en opeens was er een uitstalkast uit
bundig van glinstering: pieken en slin
gers en schitterpoeder, en in ons hart
een kinderlijke vreugde. En op een late
middag met blauwe nevel over de
gracht speelde een pierement dat pro
fane liedje van de bedelknaap eenzaam
ir. de stille nacht, en wij wisten weer,
dat wij er ooit bij hadden gehuild. Zou
den wij dat mos nog gebruiken, vroeg
onze echtgenote bij het nazien van de
,,Kerst,boel", die van boven was ge
haald. Wij namen zon groen plokje,
met nog zilverdraad er doorheen, hiel
den het in de hand en roken het Kerst
feest.
Zo is dit hoogtij ondenkbaar gewor
den zonder de entourage, die er de
uiterlijke feestelijkheid van bepaalt:
het stalletje, de brandende boom, het
ontbijt na de Nachtmis, de hulst,
de mistletoe, het gebraad op de
avonddis. En de illusie van win
ter en sneeuw, die ons klimaat
er meestal aan onthoudt, terwijl dat
toch juist het geborgene behaaglijke
van het samenzijn binnenshuis verster
ken moet. De profane Kerstviering
bloeit dan ook nergens als in Noorde
lijke streken, waar zij bovendien in veel
gevallen teruggrijpt op heidense ge
bruiken in midwintertijd. De natuur
moet meewerken en al zijn het, zoals
bij ons, meestal geen vorstkristallen,
die men ziet, en hoort men de sneeuw
niet kraken bij zijn kerkgang, dan is
toch haar bijdrage een passende stilte:
nevelig of regentriest de atmosfeer en
eindeloos duister en geheimzinnig elk
der twaalf nachten. De lage landen zijn
ook niet bij voorkeur de bakermat der
Kerstromantiek. Buiten de kerk had
hier de viering van ouds weinig uitbun
digs. Wat er vandaag toe behoort is
voor een groot deel van buitenlandsen
huize, geïmporteerd uit Duitsland, En
geland Scandinavië.
Zodra Sinterklaas voorbij is,'
schrijft Jan ter Gouw in de zeventi
ger jaren, verschijnen de Kerstgan
zen. Te Amsterdam kwamen ze met
schepen vol aan bij de Haringpakkerij
en werden met karren vol de stad in
gereden. Trouwens overal, van Schel
de tot Eems, zag men bij ieder
die zich met vogelplukken bezig hield,
in de dagen vóór Kerstmis hele
peletons meer of minder vette dieren
paraderen. Kerstavondvermaak in de
herbergen en kroegen was het loten
om een gans, waarbij het vette beest
al geruimen tijd tevoren aan een spij
ker te pronk werd gehangen. Een an
der oud gebruik in die dagen was het
Kerstblok, een zwaar stuk hout of
stobbe, dat in de haard werd gelegd
en voor een extra vrolijk vuurtje
zorgde. In de couranten werden
Kerstkransen uitgevent, terwijl de
„gebakhuizen" hun oliekoeken,
smeerbollen en tulbanden aanbeve
len. De oude Kerstkoek of duivekater
had toen al plaats gemaakt voor de
Weinachtswecke", mèt de Kerstboom
uit Duitsland overgewaaid, zegt Ter
Gouw. Hij beschrijft die vroegere
Kerstkoek als plat en met een hoge
En hij betwijfelt verder of die Kerst
boom wel Christelijk is, ook al beginnen
de kinderen, die er naar komen kijken,
prompt een stichtelijk lied te zingen,
dat ze op de bewaarschool hebben ge
leerd. Bij 's Heilands geboorte, schrijft
hij, komt geen boom te pas en de Duit
se Kerstboom zal ook wel enige eeuwen
ouder zijn dan Bethlehems kribbe.
Waarschijnlijk is het niets anders dan
de miniatuur-vertegenwoordiger van de
oude wereldboom, die bij de Germanen
zeer heilig was, de es Yggdrasill. de
boom des levens en daarom immer
groen, die met zijn takken en wortelen
hemel en aarde en hél omvatte. Aan de
voet van die boom ontsprongen de hei
lige bronnen, zijn kroon overschaduwde
het heilige meer, waaruit de Nornen of
Schikgodinnen te voorschijn kwamen
en van zijn takken druppelde een zoete
dauw, höningval genaamd. Die boom
was diep in de volksgeest geworteld en
daarom werd er door de geloofspredi-
kers, evenals aan de Meiboom en zo
veel andere overleveringen, een chris
telijke betekenis aan gegeven, 't
Boompje, op Kerstavond vdor de kin
deren geplant, moest natuurlijk voor
höningval wat lekkers en speelgoed aan
de takken dragen.
Jan ter Gouw zou waarschijnlijk
vreemd opkijken als hij vandaag in
zijn geliefde Amsterdam, midden op
het Damplein, een reusachtige Kerst
boom branden zag en gaande in
deze dagen door de avondlijke stad
overal achter de vensters eenzelfde
schijnbaar verstarde flonkering zou
waarnemen. Dit laatste hebben de
electrische. kaarsjes mogelijk gemaakt,
naar onze smaak geen volledige vreug
de. Op zo'n aldoor brandend boompje
moet men toch spoedig uitgekeken
raken. Ondanks de last van aansteken
en uitblazen en het onmiskenbaar
brandgevaar houden wij het toch lie
ver op het levend licht van echte
rand. soms wel drie voet lang en
anderhalf breed. Het bovenvlak was
met witte suiker bestrooid en van
binnen zat hij vol pruimen, rozijnen,
sukade en meer van dien aard.
Tussen het smullen aan de Kerstgans
en de Kerstkoek door en bij het kijken
naar het knetterend en berstend Kerst
blok in de haard werden Kerstsprook
jes verteld. Hoe wonderlijker die wa
ren, hoe mooier: oude vertellingen, se
dert eeuwen overgeleverd vdn geslacht
op geslacht en telkens gevarieerd, zo
veel als vernuft en fantasie van een
bestemoer of petemeui dat vermochten,
aldus Ter Gouw. Dat waren dan de
sprookjes van Moeder de Gans of t
Roodkousje. En wie was Moeder de
Gans? Niemand anders dan de Kerst
gans, die de sprookjes meebracht. Men
spijkerde haar kop aan de wand of op
een plankje boven de haard en zo was
zij gastvrouw bij het ganzenmaal; de
kinderen onder het eten riepen haar nu
en dan toe: Dank je. Moeder de Gans,
't smaakt lekker, hoor! Ook bij het
sprookjes-vertellen waren de ogen tel
kens op de ganzenkop gericht; 't was
of de bek op en neer ging.
De Kerstboom heeft hier in de loop
van de vorige eeuw burgerrecht ver
kregen. Jan ter Gouw was er niet
enthousiast over. De Duitse Kérstavond,
schrijft hij, wordt allerliefst gevonden,
en hij citeert de Gelderse Volksalmanak
van 1837, waar deze het feit constateert:
„Menig verhaal daarvan mag onder de
schoonste gerekend worden, die men
aan de jeugd in handen geven kan. Ook
op onze vaderlandse bodem wordt dit
kinderfeest bij de Kerstboom name
lijk reeds meer en meer inheems, 't
Is te vergeefs, schrijft Ter Gouw, of dr.
Eelco Verwijs nog roept: Laat Duitsland
zijn Kerstboom! Hij heeft gelijk, maar
't is te laat. Wij hebben dit denne-
boompje en raken het niet weer kwijt.
kaarsen, dat altijd een evenement be
tekent. het branden van de boom een
feestelijk hoogtepunt. Uit de heden
daagse kerstviering is de boom dan
ook niet meer weg te dénken. Iets van
het eeuwig ruisende woud brengt hij
het woonvertrek binnen: hij leeft en
ademt en zijn harsige geur draagt
wezenlijk bij tot de sfeer van het
feest. Zoals de rode besjes, van de
hulst, de ivoorblanke van de maretak,
de mistletoe, die niet stekelig is en
fel, eerder' kwijnénd en heel teer,
maar vol geheimzinnigheid. De mare
tak willen wij nooit missen in huis, al
symboliseert zij nu voor ons het ele
ment van weemoed elk Kerstfeest op
nieuw, de herinnering aan dagen, dat
de verwachting van het wonder lief
lijke contouren krpcg en heimelijke
belofte van vervulling. Het wordt nu
langzamerhand tijd, dat wij de mare
tak aan de oudsten van ons kroost
zullen moeten afstaan.
Wij geloven, dat wanneer er geen
kinderen meer. in huis zijn men niet zo
licht er toe komt een kerstboom op te
tuigen. Men kan de kerstillusie echter
ook in kleinere fragmenten kopen:
kaarslicht en dennegroen en hulst en
mistletoe, mos van de kribbe en de be
lofte van lente in een bloeiende hya
cint of bloedrode tulp, dit alles ge
arrangeerd tot een kerststukje. De
bloemenwinkels hebben er vol van ge
staan in deze dagen en de dingen kun
nen werkelijk mooi zijn soms, wanneer
opmaker of binder er smaak voor be
zat en aardigheid in had. Extra dure
stukjes vertonen een Gothische kaars,
die in zijn statuur iets plechtigs en
voornaams vertolken wij. iets van de
kathedraal in huis. Een kaars, die ook
geroepen is om met vele op zilveren
luchters geplaatst de feestdis te sieren
en te verlichten, brandend mét hoge
dunne vlammen en de gloed van koraal
en brokaat uit fonkelend wijnglas te
aoen leven op damast. En geroepen
vooral om in de ogen der aanzittenden
de weerglans te wekken van louter
goede en schone gedachten, van ge
negenheid en geluk. Want daarvoor
werden zij gegoten, de grote en kleine
kerstkaarsen, om hun licht te delen
met mensenogen, jonge en oude.
Men krijgt tegenwoordig wel de indruk,
dat Kerstmis een voortzetting is gewor-
Zo is dit hoogtij ondenkbaar geworden zonder de entourage, die er de uiterlijke
feestelijkheid van bepaalt....
Een artikel, bewijzend dat de kerst
boom niet van vandaag is. Mag men
er dan uit lezen, dat hij van gisteren
zou zijn? Neen, Jan ter Gouw fulmi
neerde in de vorige eeuw reeds tegen
de toen bij ons nieuwe, in Duitsland
al oeroude „heidense" boom.
den van Sinterklaas. Nauwelijks is de
goedheiligman vertrokken of de winkels
schakelen over op Kerstsfeer. Daar
komen veel watten aan te pas en meters
rood lint. En in enkele etalages zagen
wij het beeld van de Sint op 7 Dec.
prompt vervangen door dat van de
Kerstman. En als er nu één voorbeeld
is van naargeestige buitenlandse import,
dan is het wel deze wij zouden haast
zeggen tragische verschijning. Bij ons
straalt er nog iets op hem af van de
waardigheid van Sinterklaas, die on
aantastbaar blijft, maar elders is het
ronduit gezegd een schertsfiguur of hij
nu Weihnachtsmann of Père Noël heet
of Santa in Angelsaksische landen, waar
hij figureert in een slee, met rendieren
bespannen. Géén Père Noël met een
dronkemansneus voor ónze kinderen,
dit misselijk surrogaat van hun St.
Nicolaas. Afgezien nog van het feit, dat
die Santa de volkomen verheidensing
is van de Kerstviering en helaas voor
velen de kribbe vervangen moet als
zingevend middelpunt. Een ander im
port-artikel, waarmee men zich beter
verzoenen kan, zijn de Kerst- en Nieuw
jaarskaarten, die men aan vrienden en
kennissen zendt. Het pretentieloos vi
sitekaartje, met Z.N., dat men vroeger
zijn bekenden omtrent Nieuwjaar toe
komen deed, raakt uit de mode. Wie
zichzelf respecteert is reeds vóór Kerst
mis present met zijn goede wensen, ge
lijkelijk voor dit feest en voor het nieu
we jaar. Naarmate de maand December
vordert verdringen zich de mensen in
de boekwinkels om keuze te maken uit
een snel groeiende collectie, variërend
van beproefde motieven als een stadje
in de sneeuw of zingende knapen tot
soms zéér fraaie reproducties van oude
meesters of ontwerpen van hedendaag
se kunstenaars, En instellingen en men
sen met veel relaties laten kaarten voor
zich drukken om zó iets persoonlijks te
behouden in wat reeds een formaliteit
dreigt te worden.
Kerstmis is natuurlijk vóór alles een
culinair festijn. Misschien bij ons niet
zo overdadig als in de goede oude tijd
bij de Engelsen. Als Scrooge in
Dickens' Christmas Carols 's nachts
door zijn eigen harde snurken ont
waakt om in kennis te komen met de
tweede boodschapper van zijn over
leden compagnon Marley, herkent hij
zijn eigen kamer niet, de muren en
zoldering behangen met fris groen:
hulst-, mistletoe- en klimopbladeren en
op de vloer, hoog opgetast, in de vorm
van een soort troon, een visioen van
kalkoenen, ganzen, wild en allerlei
gevogelte, grote bouten vlees, speen-
varkentjes, lange risten worst, pastei
tjes, plumpuddingen, vaten met oes
ters, gloeiend hete kastanjes, rood
wangige appels, sappige sinaasappels,
heerlijke peren, geweldige taarten en
grote schalen punch, waarvan de ver
rukkelijk geurende damp de hele ka
mer vulde. „Ik ben de Kerstgeest van
het Heden", sprak toen de geestver
schijning, die op deze overvloed troon
de. En inderdaad, hier lag aanschou
welijk het ideaal van een Engelse
Kerstmis, dat althans in Dickens' da
gen nog wel verwerkelijkt werd. En
zou het elders minder zijn geweest?
Wat heeft de Majoorske Samzelius
haar gasten voorgezet tijdens het
Kerstmaal op Ekeby? Men mocht dit
gerust aan Selma Lagerlöf overlaten
zonder dat zij de historie geweld aan
deed.
De kalkoen was nooit frequent op de
nationale dis en zo talrijk als blijkbaar
in ter Gouw's dagen zijn ook de kerst
ganzen niet meer, al zag men ze bij elke
poelier in lange rijen de goudgele lijven
spannen. Braadgeur van een malse rol
lade heeft daarnaast van ouds de
blauwe tegeltjes doortrokken van de
vaderlandse kerstkeuken en hoe zullen
veren en pluimen hebben gestoven van
het kleine mestvee. Maar de samen
stelling van een kerstmenu houde men
ons ten goede. Als een specifiek Ne
derlands culinair accent in de vreugde
dezer dagen willen wij slechts de lof
zmgen van de oud-Hollandse duive
kater, in het bijzonder die van Nieu-
wendam. Dit fameuze, hagelblanke,
fijn-aromatische midwinterbrood, ge
bakken naar overgeleverd recept in
wat men noemen mag de oervorm, zo
als Jan Steen die reeds op zijn schilde
rijen heeft afgebeeld, neemt bij ons
Kerstontbijt weer de ereplaats in naast
het meer bekende krenten- en rozijnen
brood van onze eigen bakker.
En zo nadert weer net ogenblik van
de vroege gang door duister en ontij
naar het licht, de orgelklanken, de
zang, heel de stralende feestelijkheid
van de Nachtmis, die voor ons, be
voorrechte katholieken de schoonst
denkbare inleiding is tot de viering
thuis. Dat ook anderen dit begrepen
hebben, blijkt uit de instelling van
Protestantse diensten gedurende de
Kerstnacht in verschillende van hun
kerken. Zo luiden nu te middernacht
de Kerstklokken uit de Westertoren
tijdens een dienst op dit uur in het
kerkgebouw. Wij zijn er voorstander
van om de Nachtmis bij te wonen in
de eigen parochiekerk, zoals wij prae
tisch ons leven lang in de vroege
Kerstochtend zijn opgegaan over de
stille grachten van het oude Amster
dam naar de Krijtberg, eerst aan Moe-
der's hand, toen zelfstandig vooruit om
ais kleine leviet tijdig het rode toogje
te kiezen, dat ons paste. En later ge
armd en nog later aan de hand met de
volgende generatie, waarvan nu de
oudsten ook al weer alleen gaan om
een rood toogje te passen of omdat ze
aan onze hand ontgroeid zijn. Ofschoon
wij heimelijk hevig worden bekoord om
voor één keer de traditie te. breken en
ditmaal ter kerke te gaan bij O.L. Heer
op Solder, hier de Nachtmis bij te wo
nen in dezelfde bank, waar drie eeuwen
geleden de toen hoogbejaarde dichter
heeft gezeten van het „O, Kerstnacht
schoner dan de dagen"
Er is geen blijder thuiskomst dan na
afloop van de Nachtmis in de versierde
woning, waar het geurt naar vérs gezet
te koffie en warme saucijzebroodjes. Er
branden kaarsen overal in huis. Op de
feestelijk gedekte ontbijttafel, boven de
luchters langs de wand, bij het stalletje
en aan de kerstboom De jongsten grij
pen juichend naar de geschenken, neer
gelegd onder de boom, en als de eerste
vreugdevolle verrassing enigszins be
daard is, wordt er gezongen. Kerstlied
jes uit de eigen jeugd willen wij horen,
nu uit de mond van onzekinderen en
de sfeer van dit ogenblik zou men voor
altijd willen behouden, een droom van
gisteren en nu en morgen, de wondere
continuïteit van de traditie, want eens
zullen onze kinderen zich dit uur her
inneren, zoals wij nu terugdenken aan
hoe het was in het ouderhuis. En zij
zullen, precies als wij, in heel de entou
rage van hün kerstviering „dat van
toen" willen herleven laten. En hoe
Het kerstslalletje: sluitstuk van d*
„wondere continuïteit der traditie".
dichter zij het benaderen, hoe belang
rijker het is voor de stemming van het
hart, de vrede met de dingen, die wij
geluk noemen. Dit is dan ook onze
plicht, elk Kerstfeest weer, om hen met
dit geheim vertrouwd te maken. Wy
zullen tevreden zijn, wanneer onze kin
deren één ding van ons hebben geleerd:
Kerstmis te vieren!
FRED THOMAS
iiiiiiuiiiiiiMiiiiimiiiimiiiiiMimHiiiHimmiiiiiiMMiiiiiim
Onze Verlosser, welbeminden,
Is vandaag geboren: laten
wij blij zijn. Want er mag
geen plaats zijn voor enige droef
heid daar waar het de geboorte
dag is van het leven. Niemand is
van deze blijdschap uitgesloten.
Allen hebben eenzelfde reden tot
vreugde: want zoals onze Heer
niemand schuldeloos heeft bevon
den, zo is Hij ook gekomen om
allen zonder uitzondering te ver
lossen. Dat dan de heilige op-
springe omdat zijn palmtak nabij
is, dat de zondaar zich verheuge
omdat hij uitgenodigd wordt tot
de vergiffenis, dat de heiden moed
vatte wijl hij geroepen wordt tot
het leven.
(Uit een Kersttoespraak van
Paus Leo de Grote)
(De illustraties bij het artikel „Kerst
viering in Italië" op pag. 3 werden wel
willend afgestaan door „ENIT")
Ook een beeld, van Kerstmis, doch ai-
leen culinair en dus: Engels.
imc
Het is ons gepasseerd, zoals het zoveel mensen, in de
Tulpstraat wel eens is gepasseerd; ook al vergaten
ze het misschien. Men vergeet zulke dingen spoedig
in de Tulpstraat; juist omdat zij zo zeldzaam gewoon zijn.
Daarom is het ook moeilijk het verhaal van die vreemde
ling hier te vertellen, zonder er iets opzienbarends bij te
maken. Want dan zou het kunnen gebeuren, dat alle
straatbewoners zich onverwachts de ware toedracht zou
den herinneren en zeggen: O ja, maar zulke dingen gebeu
ren nooit!
Achteraf beschouwd was het toch niet zo'n heel gewone
avond, want mijn vrouw en ik waren niet van plan op de
gewone tijd naar bed te gaan, omdat wij om twaalf uur
naar de Nachtmis wilden, 't Was Kerstavond. Ja, dat geeft
nu, achteraf beschouwd, wel een bijzonder cachet aan de
zaak. Misschien dat wij onbewust in de ban van die sfeer
leefden; want Kerstavond heeft toch altijd iets wat de
romanschrijvers sfeer noemen. Aan die sfeer danken zij
het succes van hun verhalen, maar mijn vrouw en ik
zijn te nuchter om ons daardoor te laten meeslepen. Goed,
wij hebben de kinderen het hartverheffende van die sl®e'
meegegeven; todat zij uittrouwden, of in een andere stad
op kamers moesten gaan wonen. En nu scheppen ze hun
eigen sfeer en komen morgen hier om de oudjes een za
lig Kerstmis te wensen. Men kan dit zien als een uete-
lijk uitvloeisel van de opvoeding, die wij hun gaven; als
een vanzelfsprekende tegenprestatie, waar iedereen ge
lukkig om kan zijn. „Het zal heerlijk zijn de kinderen
morgen weer om ons heen te hebben", had mijn vrouw
gezegd. Ik had het van harte beaamd. Maar doet dit aan
de nuchterheid iets af? Ik ben er zeker van, dat enkel
niets. Ik geloof daar met in. En toch moet ik zeggen, maar
weer achteraf, mijn verhaal heeft toch wel iets van zó'n
flauwe-geschiedenis, waar alle partijen in het einde warm
hartig door worden gestemd, en er in het begin ternauwer
nood door worden verontrust.
Hoe moet ik het anders verklaren, dat mijn vrouw en
ik geen maatregelen namen, toen de vreemdeling die
avond kort ha elven ongevraagd in onze huiskamer
stond, een stoel van de tafel afschoof, en ging zitten om
rustig de situatie op te nemen. Heel zijn entrée had de
allure van insluiperswerk. De treden van de trap hadden
niet gekraakt; de deurknop had geen hoorbare klik ge
geven. De man had de inhoud van onze kamer veroverd,
eer wij het wisten. Daar zaten wij nu gedrieën en maten
elkander.
Ik mat zijn gezicht: geen onguur gezicht, maar ook geen
karakter. Een onaf. verwisselbaar gezicht, waarin men
beurtelings door de gelijkenis met trekken van bekenden
werd verrast en teleurgesteld.
Van zijn hoofd naar zijn voeten was maar een korte
afstand. Kleur en snit van zijn jas, broek en vest vergat
men onmiddellijk; zo onopvallend waren ze. Zijn voeten
staken in vilten pantoffeltjes. Inbrekersmuiltjes, met net
doel onhoorbare en onzichtbare stappen te nemen? Of
vertrouwelijke huiselijkheid, gelijk aan die welke van de
sloffen van mijn vrouw en mijzelf uitging? Liep onze
overbuurman op pantoffels, als hij zijn hond uitliet? Deze
achteraf argumenten zijn aan te voeren, die voor het
bijzonder karakter van de avond van ons verhaal plei
ten, en 'dat ons verhaal bijgevolg ook enkel achteraf be
schouwd kan worden als bijzonder, als min of meer sen
sationeel, als min of meer ingegeven door het befaamde
sfeertje der gevoelige Kerstvertellers. Wat drommel, als
een insluiper bij u op Kerstavond het tafelzilver wenst
weg te halen, is er dan enige reden om hem ter wille van
de Kerstsfeer of van de lieve vrede zijn gang te laten
gaan? Zou hij het soms als een mislukte vierde koning
naar het kribje gaan brengen om het aan de voetjes van
het Kindje te leggen? Ik heb het voor U in de Tulpstraat
gestolen. Het Kindje zou zeggen: Gauw terugbrengen
naar die mensen! Natuurlijk! Maar met Kerstmis wil zo'n
geval van ongewenst bezoek toch graag gevat worden in
een aandoenlijk lijstje. De arme inbreker had geen brood
meer voor zijn bloedjes van kinderen! Hij leed gebrek!
Alsof dit mogelijk zou zijn in deze sociale tijd! Het is
goedkoop stemmingswerk, aanstellerij, en anders is het
vreemdeling kon onze overbuurman zijn; maar met even
veel recht kon hij Manus, de electrische lasser, zijn.
Manus was die middag in de fabriek naar mij toegezon
den en had gezegd: „Van Oene, ik ga met de Kerstdagen
de stad uit, naar mijn getrouwde dochter in Gelderland.
Ga jij d'r ook nog van tussen, bans?"
„Wij krijgen de kinderen thuis", zei ik. ,,'t Is met de
feestdagen altijd groot rendez-vous bij ons".
„Maar ik ga er van tussen", zei hij nogmaals en, ach
teraf, iets tè nadrukkelijk voor mijn gevoel. „Sinds mijn
vrouw dood is, is de gezelligheid van die dagen thuis toch
weg. Maar jullie positie kan ik begrijpen. Tot na de gezel
ligheid dan maar weer. Van Oene!"
Tot na dé gezelligheid! Intussen zat de vreemdeling,
of hij nu Manus was of de overbuurman beide moge
lijkheden moesten als even onwaarschijnlijk verworpen
worden aan onze tafel en nam de situatie op. Vóór hem
lag de weggeworpen krant van die dag, slordig opgevou
wen; tot aan de uiterste verveling uitgelezen.
„De krant al uit?" vroeg de man ineens, terwijl hij tus
sen duim en vinger een vouw glad trok. Het was het
eerste wat hij zei en het klonk bijzonder vreemd, omdat
hij het zo in gemoede zei, alsof het vanzelfsprekend is,
dat een insluiper, die zijn slachtoffers nog niet in slaap
aantreft, een gesprek met hem aanknoopt. Daarbij keek hij
afwisselend naar mijn vrouw en mij; afwachtend, maar
met iets aanprijzends in zijn wezen; als een handelsreizi
ger, die zijn overwicht op de besluiteloze koper doet gel
den.
„Het is niet mijn bedoeling u over te halen", zei hij,
zijn houding verontschuldigend. Hierbij keek hij speciaal
naar mijn vrouw, en glimlachte in een ongelukkige poging
om superieur te schijnen.
Ik had tot nog toe alleen maar oog gehad voor het vreem
de in de man. Nu keek ik eindelijk naar mijn vrouw, om
uit haar gezicht te lezen, hoe zij de toestand opnam. Ik
zocht naar een flits van verstandhouding in haar. Zij zou
thans wel een enkel woord gaan zeggen, dat afdoende was;
dat desnoods heel deze waanzin uit de wereld zou helpen
als een vervelende droom uit urenlange verveling geboren.
Op momenten dat er iets besloten moest worden, doortas
tend tegen de kinderen moest worden opgetreden, opslag
moest worden gevraagd, ging het porrende woord van mijn
vrouw uit. Op alle beslissende momenten leunde ik tegen
haar aan, kan ik wel zeggen; haar kleine porren in de zij
waren mij een behoefte geworden, zonder dat ik mijzelf zag
afdalen tot het peil van een pantoffelheld. Mijn vrouw was
nu eenmaal de kordaatste, die het snelst reageerde, en ver
volgens aan mijn houding richting gaf. Ook thans ver
wachtte ik een te volgen richtlijn uit haar reactie op te ma-
„ken. Ik keek haar van opzij aan, maar haar gezicht straalde
niets uit, dat mij tot optreden aanspoorde. Zij zat in haar
leunstoel bij de radio, rustig als altijd; en voorzover er
enige aandacht van haar uitging, was het een gemoedereer
de, belangeloze aandacht, met een zee van tijd voor zich uit.
De poging van de handelsreiziger om glimlachend de
situatie te beheersen, liep dood op deze belange
loosheid. Daarom zei hij tenslotte: „Het moment,
dat wij de krant als dood papier van ons afwerpen, is een
gedenkwaardig moment. Dan zijn wij vol van de leegte
dezer wereld. Ja, mijn waarde mevrouw en meneer Van
Oene, dan zijn wij vol en leeg tegelijkertijd. Dan kan de
verveling eerst recht een aanvang gaan nemen. Maar dan
zou er ook iets anders kunnen gaan gebeuren. Bijvoor
beeld zoiets als er nu hedenavond aan 't gebeuren is. Hoe
laat is het nu precies?"
Alsof wij ineens hartstochtelijk wilden weten, hoe laat
het nu precies was, keken mijn vrouw en ik naar de
hangklok bij de deur.
„Om precies te zijn, vier minuten voor half twaalf
zei de vreemdeling.
„Wij moeten aan onze kerktijd denken", zei mijn vrouw.
Haar waarschuwing klonk nogal onzinnig, maar misschien
schoot de gedachte haar eenvoudig te binnen en was zu
zo dwaas nog niet. Wij moesten er inderdaad aan gaan
denken.
„De klok is bovendien meer dan drie minuten achter
zei ik.
„Wij kunnen dan nu wel zeggen, dat het half twaau