I J w o Hoe n oude koning herder werd. en eerst toen het Jesuskind vond hè MAANDAG 24 DECEMBER 1951 PAGTNA 5 Dal drie koningen uil hel Verre Oosien hel kindje Jezus kwamen aanbidden, weien we allemaal. Ze werden geleid door een glanzende sier aan de hemel, die ze de weg wees, en dag en nachl trokken zij op hun kamelen voorl om hel kleine Kind Jezus hel goud, de wierook en de myhrre le brengen. Maar er is nog een vierde koning geweesl. Zijn verhaal ga ik je nu vertellen. Een kerstvertelling voor de jeugd f J 7 f. t 1Aii1 Si Zo kon 't dan ook gebeuren, dat in die wondere nacht, toen zij verschrikt ontwaakten door een groot licht aan de hemel en zij een stoet engelen naar be neden zagen zweven, van wie een van hen zich voor hen stel de, en zeide: „Vreest niet, want ziet ik verkondig u een grote vreugde, die voor het hele volk is bestemd. Heden is in de stad van David een Verlosser gebo ren Christus de Heer, Histemos het eerste begreep dat nu het grootste wonder van alle tijden geschied was. En toen de en gel voortging. „Ge zult een Kindje vinden, dat in doeken is gewikkeld en in een kribbe ligt", stond hij rechtop en riep met fonkelende ogen: „Komt laat ons gaan om deze Koning te aanbidden. Hij is het die ik zo lang gezocht heb. Voor Hem heb ik mijn rijk verlaten; om Hem te vinden, heb ik mijn trouwe Zabadek moeten verlie zen. Komt, talmt niet langer. Neemt het kostbaarste mee wat ge bezit, want de Heer van alle tijden is geboren." DE VIERDE KONING Lang geleden leefde in een land ver in het Oosten een koning. Koning Histemos heette hij en als je hem zo zag leek het alsof hij al erg oud was. Zijn voorhoofd zat vol diepe rimpels, dat kwam van al het denken, zeiden zijn onderdanen en de haren van zijn lange baard waren helemaal wit. Dat komt van al de zorgen, die de koning zich om ons maakt, dachten de ver standige burgers van Histemia. Want die wisten wel, dat ze soms net kleine stoute kinderen waren. Stel je voor, ei was een schoenmaker in het land die altijd héél dunne zolen onder de schoe nen sloeg. Als je een week je gemaakte schoen droeg, dan was er al weer een gat in de zool en dat moest hij al weer naar de schoenmaker. Je begrijpt dat die lelijke schoenlapper dat alleen deed om veel geld aan zijn klanten te verdienen. En dan was er nog een bak ker, die niet genoeg krenten in de Zon dagse tulband deed en een fa-bri-kant, die een heleboel mensen in dienst had om de kleurige mantels en overkleden voor de burgers van Histemia te ma ken. Die betaalde de mensen veel te weinig zilveren dukaten, zodat ze nooit op Zondag een bloemetje voor hun huiskamer konden kopen. O ja, en dan waren er nog de buurvrouwen die ru zie maakten omdat bijvoorbeeld de poes door haar pasgeharkt tuintje had ge lopen of Pietje van de buren had zijn voeten niet geveegd toen hij binnen kwam. De ruzies liepen soms zo hoos. dat ze elkaar bijna met de koekenpan om de oren sloegen of geheimzinnig achter hun hand fluisterend lelijke praatjes over hun buurvrouw gingen rond strooien. Dan waren er niet te verge ten nog massa's domme kinderen in Histemia. Die vergaten hun les te leren of waren brutaal tegen de meester. Over al deze mensen moest koning His temos nu regeren. Je begrijpt hoe diep hij moest nadenken om wijs en recht vaardig t.e ziin als hij Dinsdags op zijn gouden troon voor zijn paleis zat om uitspraak te doen in alle zaken van het land. O zeker, de mensen in Histemia wa ren heel tevreden over hun koning, maar toch dachten zij soms: Waarom rijdt onze koning nooit in een purperen mantel op een wit paard door de stad, zoals zij wel hoorden dat koningen in andere landen deden. Waarom houdt hij niet een tournooi met tien andere ridders in een zilveren harnas en met een pluim op zijn helm? En waarom was er daarna niet een groot banket onder een blauw fluwelen baldakijn, waarbij de koning van gouden borden at. Ach zij wisten wel dat zij een wijze koning hadden, ja dat zo'n wijze koning in geen ander land te vinden was. Maar toch vonden zij koning Histemos een beetje eigenaardig. Zij waren dan ook helemaal niet verbaasd dat de vorst zijn zoon tot zijn opvolger kroonde toen deze oud genoeg geworden was en zich uit alle staatszaken terugtrok. „Onze koning is moe'', zeiden ze, „al is hij nog niet zo oud". Hij zal nu wel op zijn grote buiten gaan wonen en al leen nog maar in zijn folianten gaan lezen. Want dat wisten zij, dat de ko- mng het liefst van alles in grote boeken zat !e lezen en dat hij soms nachten lang op het dak van zijn paleis zat om de loop van de sterren te bestuderen. Ook vertelden ze dat de wijze oude ge leerde Sophos zijn beste vriend was. n het hele land wist alleen Sophos dat de koning een groot plan had, en zijn hart beefde als hij er aan dacht. Toen hij 's avonds bij zijn vorst in de bibliotheek zat, vroeg hij dan ook met zachte stem: „Wilt ge nog steeds, heer koning, uw onderdanen verlaten om op onbekend avontuur te trekken?" Ja zeker Sophos", antwoordde de koning, „hoezeer het mij ook spijt om jou te moeten achterlaten. Voor mijn land heb ik gedaan wat ik kon. Mijn zoon zal mijn werk hier voortzetten. Maar ik zal gaan zoeken naar de koning die vrede laat dalen in de harten van zijn onderdanen, en die gerechtigheid zal leren aan zijn mensen." „Maar heer koning", waagde Sophos te zeggen, „is uw gelaat niet reed; ge rimpeld en zijn uw haren niet reeds wit van het denken en zoeken naar recht vaardigheid. Noemen de burgers u niet de wijze koning?" „Zwijg toch Sophos", antwoordde zijn heer. „Ik weet dat ik dag en nacht Cetn o.- la- ctyj" Zei Ep_ /b Zy Ju.-éei-AeA /ua eeA X\wttf.(Uh.Va* dit sterren Acer Uit it<ucz^b. WC-llSi. abuis- In /rncAttl WuL dm kluiUx Heef- Ala. haeit £ta. ll/l Acurtix. Geen herder draald' in 't witte veld, toen Jezus was geboren; De schapen bleven ongeteld; één lam werd uitverkoren en haastig naar den stal gebracht, en aan het kind geschonken; en al de herders zongen zacht terwijl hun ogen blonken: Gloria - Gloria Geen koningsknecht verliet de ster toen Jezus was geboren; zij reisden van zoo grens loos ver met vorsten uitverkoren. Drie grijze wijzen zochten Hem door weidsche woestenijen en mochten na Jeruzalem zich in een kind vermeien. Gloria - Gloria Wij komen met ons Gloria nu Jezus is geboren, de makke lamm'ren achterna; ook wij zijn uitverkoren als engel, wijze, knecht en heer, zie ons Maria wenken; wij snellen toe en bieden, Heer, ons hart U ten geschenke. Gloria - Gloria Tekst van Drs. Wim Snitker en muziek van Jan Laarveld. peinsde over rechtvaardigheid, maar de vrede en goedheid van harte heb ik niemand kunnen schenken noch leren. Aan de voeten van deze koning zou ik willen zitten om Zijn formule te leren kennen. Neen, Sophos houd me niet te gen, ik zal niet rusten voor ik Hem, van wie de Oude Boeken spreken, ge vonden heb". „Ja zeker", antwoordde nu de oude wijze. ..Maar de Oude Boeken zeggen ook dat er een teken aan de hemel zal staan om hun die zoeken de weg te wijzen". ..Ach dat teken", riep de koning uit. „Reeds meer dan tien jaren speur ik de hemel af. Iedere avond hoopte ik, en geen avond kwam een bijzonder heldere ster de nachtelijke hemel verlichten. Ik kan niet langer wachten. Ik zal Hem gaan zoeken en al kost het mij jaren zwerven, ik zal Hem zeker vinder,''. „Ach heer" smeekte Sophos, toen hij zag dat de koning niet tegen te houden was, „laat dan tenminste uw dienaar Zabadek meegaan. Reeds vele jaren heeft hij u trouw gediend en mijn hart zal geruster zijn als hij voor u zorgen kan. Want ofschoon ge een wijs en rechtvaardig man zijt, heer koning, het leven van de gewone sterveling kent ge niet. Hadt ge iets nodig, de dienaren stonden klaar om het u te brengen. Waart ge in het gevecht, dappere lans knechten streden aan uw zijde." „Het is goed", sprak de koning. ,,Ik zal Zabadek meenemen". En zo gebeurde het. Heel vroeg in de morgen werden aan de achterkant van het paleis twee paarden gezadeld. Eén voor de koning en één voor Za badek Op Zabadeks paard was een grote Ieren zak bevestigd waarin brood, kaas en wijn als proviand waren ge borgen En de koning had in zijn zadel tas een zak vol gouden dukaten Die zouden zij gebruiken om de herbergiers te betalen of de smeden in de dorpen waar ze hun paarden lieten beslaar.. Lang reden ze voort die dag en légen de avond hadden ze de grenzen van het rijk Histemia al achter zich gelaten. Niemand had de koning herkend en dat was ook niet te verbazen. Want wie zou in die armelijke man met witte baard en in een eenvoudige bruine mantel gekleed de vroegere heer van zijn land herkend hebben. Alleen de herbergier bij wie zij die avond over nachten. keek nieuwsgierig naar dé glanzende robijn, die aan de rechterhand van de koning fonkelde. Hij vroeg zich af hoe zo'n eenvoudig man wel aan dat prachtige sieraad zou komen. Hij nam zich voor die nacht goed op te ietten want de geldla was leeggeroofd en de plunderaars verdwenen, voor je gelegen heid kreeg om hulp te roepen. Maar toen de volgende morgen in alle vroegte de paarden gezadeld werden en de reke ning behoorlijk was betaald, werd hij nieuwsgierig genoeg om vriendelijk te zijn en hij vroeg: i.Waar gaat de reis heen, heer?",, De oude man trok zijn schouders op. „Dat weten we nog niet" was zijn antwoord. Onthutst keek de herbergier Zabadek en zijn heerser na. Hij had wei gelijk gehad, dacht hij nu Aan deze gasten was minstens een steekje l°s en hij was maal" blij dat ze veilig en wel bet huis uit waren. Dagen lang reden de koning en Zabadek nu voort. Het landschap begon te veranderen. De bodem werd hard en rotsachtig en 's nachts was het bitter koud- De koning kocht een paar schapenvachten en hing die over de huiverende schouders van Za badek en hem zelf. In ieder dorp en in iedere stad vroeg Histemos: „Regeert hier een wijs en rechtvaardig koning en leert hij jullie de vrede des harten? De bangen ga ven ten antwoord: „O ja, onze koning is wijs en rechtvaardig'', en zij keken angstig om zich heen, want zij vrees- den dat ue vraag van de vreemde man een valstrik was en dat zij misschien in de kerker geworpen zouden worden, zo zij anders antwoordden. Er kwamen echter ook bittere antwoorden „O ja. onze heerser is een goed man. Kijk maar eens naar de striemen op mijn handen". Hier sloeg de dienaar van de koning, omdat ik niet hard genoeg voor hem gewerkt had en mijn schatting aan tarwe niet kon opbrengen". Een oud moedertje, dat hout sprokkelde langs de weg, antwoordde: „De koning is wijs. Hij heeft mijn drie zoons opgeroe pen om hem als soldaat in de oorlog te dienen. Daarom moet ik op mijn oude dag zelf het hout sprokkelen om mijn jichtige leden te verwarmen". Door medelijden bewogen legde de koning zijn schapevacht op haar krom- gewerkte schouders en reed zwijgend weer door. Neen, hij zou verder moeten gaan zoeken. Ook hier was de koning die hij zocht niet te vinden- Dan waren er weer die Histemos en Zabadek hard uitlachten: „Ha ha, die zijn op zoek naar een wijs en rechtvaardig heerser. Dat zijn zeker twee dwazen die niets beters te doen hebben". Of zo'n koning op de hele wereld te vinden zou zijn? O, het was soms of de koning de men sen nu pas leerde kennen. Hun hard heid en hun naijver. Het was of hij nu pas wist hoe weinig brood er in som mige huizen 's avonds wel op tafel stond en hoe dikwijls de moeders de kleren wel moesten oplappen zodat ze nog een jaartje meekonden. Zabadek begon onrustig te worden „Waar gaan we toch heen, meester? We raken steeds verder van ons land ver wijderd en zie wat de mensen antwoor den op uw vraag. Ik geloof dat gij iets zoekt, dat niet bestaat. Laten wij toch terugkeren nu het nog tijd is". Dan antwoordde koning Histemos: „De koning die wij zoeken zullen we zeker vinden, Zabadek. De Oude Boe ken spreken over Hem en eens zal het ons gelukken Hem te vinden. Nog een weinig geduld". En zie, alsof de koning het geweten had, nog die avond troffen zij in een herberg een man die op de vraag van de koning antwoordde: „Ja zeker, ik heb over een wijs en machtig heerser horen spreken. Ik weet waar ik hem zal moeten zoeken. Als ge er geen bezwaar tegen hebt zullen we morgen samen reizen en ik zal u naar hem toebrengen". „Gaarne zullen we ons door u laten begeleiden", antwoordde Histemos en als ge mij bij de koning brengt, die ik zoek. zal ik u rijkelijk belonen-" Het licht van de kaarsen vonkte in de ro bijn. die hij aan zijn rechterhand droeg. Door dalen en over heuvels voerde de nieuwe gids hen de volgende dag een on herbergzaam land binnen. De koning dacht: Deze koning weet zijn lant' goed beschermd, welke vijand zal het wagen over deze bergen te trekken? Maar of schoon zijn paard struikelde over de har de rotsgrond en terwijl hij huiverde van de koude ijswind. die tegen de avond be gon te waaien, zijn hart sprong op van vreugde als hij er aan dacht dat hij nu eindelijk de lang gezochte koning zou gaan ontmoeten. Tóen de nacht reeds gevallen was sprak de metgezel: „Het wordt nu tijd heer, om uit te rusten. Daar onder de rotsen zuilen wij bescherming vinden tegen de koude en de wind." Zelf steeg hij af en leidde het paard van Histemos de rotskloof binnen. Ook Zabadek was afgestegen en voerde zijn paard aan de teugel. En toen was daar opeens een kampvuur en in het rode schijnsel zag de koning drie manner zitten met le lijke tronies en messen in hun gordel. Nog voor hij kon vragen wie deze man nen waren, riep de man, die zijn paard geleid had uit: „Plundert hen kamera den. Deze kerels zijn op zoek naar een koning. Allicht dat ze dan rijke ge schenken bij zich hebben." „Zoekt de zadeltassen na." Tegelij kertijd wilde hij zich op de koning storten en hij schreeuwde: „Rijkelijk wilde je mij belonen. Wacht ik zal mij zelf we] belonen- Geef op die ring." Hij trok zijn mes en wilde koning Histemos doorsteken. Maar Zabadek wierp zich op hem. „Redt u heer koning" en dat waren de laatste woorden van deze trouwe dienaar. Want de andere rovers waren door het rumoer naderbij geko men, wierpen zich op hem en doodden hem. a, wat zal ik je nu verder vertellen over de jarenlange eenzame zwerf tochten van Histemos. Toen de ko ts". zei de vreemdeling. „Een gedenkwaardige tijd!" Toen zwegen wij gedrieën lange tijd en dreven met onze ogen de achterstallige.wijzer voorwaarts naar het punt, waarop een palletje binnen in het uurwerk de klok slag teweeg zou brengen. Wij zwegen en hielden onze ogen op hetzelfde punt gevestigd. Wij zwegen meer dan drie achterstallige minuten lang. Al zwijgende vereffenden ■wij een verschrikkelijke tijdschuld. Toen de klok ons eindelijk met één moeizame slag had vrijgesproken, zei de man: „Zo gaat dat. Zo'n klokslag is als een handtekening, die onze schuldbrief nietig verklaart. Maar de achterstand wordt er niet door ingelopen. Wij blijven hardnekkig ver volgd worden door die ons vóórgaat. Ik had zo van harte gehoopt, dat hier de klok precies op tijd zou lopen. De tijd, mevrouw en meneer Van Oene, die aan elkaar hangt van momenten, waarin wij onze krant wegwerpen en de radio afzetten en onvergelijkelijk vol en leeg zijn van de geheimen van deze wereld". „Wij moeten nu dringend aan onze kerktijd gaan den ken", zei mijn vrouw. Zij trok haar pantoffels uit en zocht met haar hand onder haar stoel naar haar schoenen. Mocht zij de vreemdeling een ogenblik versleten hebben voor een insluiper, voor wie men op zijn hoede moet zijn, of voor een handelsreiziger, die men rustig uit laat pak ken, thans beschouwde zij hem alleen nog maar als een lastige dwaas, die men probeert kwijt te raken door te zeggen, dat men dringend weg moet. Maar inderdaad, wij moesten dringend aan onze tijd denken. De kerk was een kwartiertje lopen, en eer wij onze schoenen en jassen aan zouden hebben..,. „Ik ga ook", zei de vreemdeling opstaande. „Ik had eigenlijk alleen de hond maar even uit willen laten, weet u. Ik moet u wel mijn excuses aanbieden. Ik was echt niet van plan uw stemming te verstoren. En het kan ook niet mijn bedoeling zijn geweest u over te halen" ..Over te halen?" vroeg ik, oprijzend uit mijn gebukte houding en met mijn uitgetrokken pantoffels in de hand. Mijn vrouw reikte mij ongeduldig mijn schoenen aan. „Aantrekken!" drong zij aan. „Over te halen.... tot wat?" „U moet het zich maar niet te erg aantrekken", zei hij. „Al die geheimen die men niet kent! 't Is al heel wat als men weet. dat de klok achter loopt". Ik wrong mij in mijn rechterschoen. Zoals gewoonlijk had ik de veters bij het uittrekken van de schoenen niet losgemaakt: natuurlijk zaten ze nu hevig in de koop. ik kon thans niet op mijn gemak de tijd nemen om ze los te peuteren. „Het is hóóg tijd, willen wij niet te laat komen", zei mijn vrouw. Ik wrong mij in mijn linkerschoen en liep op de kapstok in de gang toe. „Overbuurman", zei ik, „ik kan er niets aan doen, maar svij moeten weg. Echt!" Hij stond nu naast mij bij het trap gat „Dat ik de overbuurman, die u meent voor te hebben, niet ben, doet er momenteel niet toe", zei hij. „U kunt my, zo u verkiest, gerust uw overbuurman noemen. Wij hebben te vaak zonder erg door eikaars ruiten naar binnen gekeken ®m ons vreemden voor elkaar te voelen. Ik zou meteen van de gelegenheid gebruik willen maken om u een Zalige Kerst te wensen, u en uw vrouw, meneer Van Oene!" Hij deed een poging mij de hand te drukken. „Van harte het zelfde, meneer eh", stamelde ik Zijn hand begon hevig aan de mijne te schud den. „Ik dank u wel" zei hij. Hij scheen geroerd te zijn „En ook u, me vrouw, bedankt", voegde hij er aan toe. Toen begon hij langzaam als of hem iets, dat hij nog zeggen wou, maar niet te binnen wilde schieten, de trap af te dalen. Hal verwege beneden wendde hij zich met een draaibe- weging van zijn romp naar ons om. Hij moest nu tegen ons opkij ken, met in de nek getrokken hoofd. Zijn sche del werd, in het perspectief waar in wij hem waar namen, eigenaardig lang en kwetsbaar. „Ik vergat nog ontzaglijk veel te zeggen", zei hij bedroefd. „Ik blijf u veel uitleg verschuldigd". ij hadden onze jassen al aan; mijn vrouw had de kerkboeken in haar tasje gestopt. „Heb je kerk centen?" hoorde ik haar gehaast vragen. „Maar wellicht zult u dadelijk rustig in de kerk als vanouds aanvoelen, wat op dit moment niet uit te leggen valt. Het is echter in te halen. U zult zo dadelijk vanzelf diep in uw hart het besef voelen trillen, dat u het ge boortemoment der wereld beleeft. Misschien zal u dit besef dat u tijdens iedere Kerstnacht placht te vertederen, dit maal niet zó gemakkelijk afgaan, omdat ik u nog even voor- ogen zal blijven schemeren. U zult zich geprikkeld afvra gen: en wie was die kerel nu; was hij de overbuurman, of tóch een ander die eigenlijk in Gelderland of waar ook moest zijn. Pie kert u daar niet over! Maakt uw stemming er niet mee stuk! Ik ben gewoon een vreemdeling, een van uw naas ten- Ik kwam op een weinig ge slaagde manier namens nog wal andere mensen die wij geen van allen kennen, u met dit moment geluk wensen Het moment, dat een geboorte boordevol gehei men is. Het mo ment dat schuld onschuld wordt' God, kind; hel buitengewone, 'éwoon. Wij gaan daar weer oog voor krijgen. Zijn wij niet allen van goede wil? Ik ge loof, dat dit we) tussen ons in orde is, mevrouw Van Oene. Ja mevrouw, ik ben al weg. Als u nu vlug aanstapt bent u nog keu rig op tijd. Dacht u soms, dat ik zelf graag te laat wilde komen. Ik heb ook een ach- terstand in te lo pen. Ik heb hetzelfde doel als u, mevrouw". Wij trokken de huisdeur achter ons dicht en haastten ons door de huiverige nacht. Mijn vrouw had mij bij de arm genomen. Twintig pas voor ons uit liep de man. Wij hoor den zijn voetstappen niet, maar konden ons levendig voor stellen, hoe zijn pantoffeltjes sliften. „God, hij zal het wel koud hebben, zo zonder overjas of das", zei mijn vrouw in een opwelling. „Een van onze naasten die gebrek lijdt", zei ik. en ik wist dat dit gebrek door geen volmaaktheid der sociale toestanden was op te heffen. Toen haastten wij ons verder zwijgend door de lange duistere Tulpstraat, van lantaarn paal naar lantaarnpaal. Bij het kerkportaal gekomen bleek, dat wij nog niet le laat waren. Tenminste, nog meer mensen kwamen zwijg zaam uit de duisternis aanschuifelen. Wij zagen, hoe onze bezoeker naar los geld in zijn portemonnaie zocht, om d« misdienaar bij de deur voor een misboekje te betaie». Wij hadden hem ingehaald en stonden tussen de aandringende mensen in vlak achter hem. juist Op het ogenblik dat hij met de misdienaar had afgehandeld en nog slechts één slap hoefde te doen om in de anonimiteit der stampvolle kerk te verdwijnen. Ik kon niet nalaten hem op zijn schouder te tikken. Mijn vrouw stootte mij meteen aan, als wiide ze zeggen: Wat doe je nou, schiet liever op. dadelijk vinden we hélemaal geen plaats meer. Maar mijn tikje was niet meer ongedaan te maken. De man hield zijn voorwaarts geworpen beweging in en draaide zijn hoofd vragend om. „Ook ik lijd gebrek", fluisterde ik hem toe. „Ik lijd ge brek aan gewone momenten, die zich als geboortegeheimer» van seconde naar seconde over een heel jaar verdelen, over een heel leven." „Zo zou het moeten zijn" fluisterde de man terug, alsof ik iets vanzelfsprekends had gezegd. „Het is vanzelfspre kend, dat het zc zou moeten zijn. Wij hebben bij onze pogingen onze goede wil wel mee. maar wat kinderlijk ge loof komt er ook bij kijken". De mensen drongen nu onhoudbaar op. Het was of ze allen evenveel haast hadden om zich een goede plaats in de buurt van het kribje te veroveren. Mijn vrouw, de vreemdeling en ik werden gedrieën door de stroom naar voren gedreven. „Hierheen!" blies mijn vrouw mij in het oor; zij had in een zijbeuk een doorgang ontdekt, die ons toestond sneller voorwaarts te komen. Ook de man volgde de ster der kordaatheid waarmee zij mij voorging „Ieder heeft dat kinderlijk geloof op zijn manier", fluisterde hij mij toe. „Het mysterie pakt haar mèèr, dan men zo zou zeggen". Wij vonden door haar toedoen een goede plaats, niet al te ver verwijderd van het kribje. Wij konden het warme, gele, eiectrische licht zien neerstromen uit een onzichtbare bron in de nok van de stal. Wij konden ons concentreren op de daarboven zwevende engel van gips met het wappe rend lint van de gloria tussen zijn geheven armen, de parachute der hemelse heirscharen. Wij konden stil worden en elkaar als deelgenoten in hetzelfde geheim erkennen en dit geboortemoment als vloeibare vreugde voelen uitstro men over de verveling van alie gewone dagen. Toen voelde ik hoe mijn vrouw mij zacht in miin zij porde. „Hier. je missaal", zei ze. Ik sloeg het open en las: „Coilecta: O God, die deze heilige nacht door de glans van het ware Licht hebt doen schitteren geef, bidden wij. dat wij de vreugde van het Licht, welks geheimen wij op aarde gekend hebben, ook eens in de hemel genieten". „Geef, bidden wij", bad ik, dat wij de vreugde van het Licht ook werkelijk als geheimen op aarde mogen kennen en beleven. O, als geheimen van naaste tot naaste, van moment tot moment. Geef dat wij oog krijgen Ik voelde een zachte por in mijn zij; ik lag met tnijn hoofd in mijn handen. Opkijkend zag ik hoe mijn vrouw, en de vreemdeling, en alle andere vreemdelingen in de kerk waren opgestaan voor het Evangelie. En ik wist dat dit een buitengewoon gewoon moment was. Ik stond als vreemdeling tussen vreemdelingen in. Wij waren elkander nabij. NICO VERHOEVEN. ning ontwaakte uit zijn verdoving was hij heel alleen in de rotskloof. De rovers waren gevlucht met de paarden Hij maakte een eenvoudig graf voor Zaba dek en liep toen zolang zijn voeten hem dragen konden. Eindelijk kwam hij bij een dorp en bij de burgemeester maakte hij zich bekend als Histemos. de vroege re koning van Histemia. Maar dp burge meester lachte: Ha ha, was deze man met die ongekamde baard en zijn gera felde bruine mantel een koning" Wei nee. hij wist wel beter. Hij was een bru tale bedelaar en door -zijn dienaren liet hij de koning toen van zijn deur jagen. „Scheer je weg kerel", riepen zij. „anders laten we je in het spinhuis werpen wegens majesteitsschennis." Te voet trok Histemos nu voort. Zijn brood bedelde hij langs de huizen en hii sliep waar hem onderdak geboden werd. In een bundeltje aan een stok droeg hij de enige bezittingen die hem op aarde nog restten. Soms als hij erg koud en hongerig was. vergat hij bijna waarom hij toch uit Histemia was vertrokken, maar als hij dan weer in een dorp kwam vroeg hij toch of iemand een koning kende die wijs en rechtvaardig was en die de vpede dPed dalen in de harten van de mensen. Eens op een avond kwam nij bii ee;-. groep herders terecht bij wier vuur hij zich warmde. De herders deelden hun brood en de harde geitenkaas met deZe, man die nog armer was dan zij zelf. De herders nu waren zwijgzame liederj en pas toen de koning helemaal warm was geworden en hij geen honger meer had. vroegen zij: .Waar gaat ge toch heen, oude man?" Toen trok Histemos zijn schouders op en antwoordde: ..Ik weet niet waar ik heen ga. noch ken ik de weg van waar ik gekomen ben. Maar ik ben oud en moe van het zwerven en wat ik zocht, heb ik niet gevonden. Het blijft me nu gelijk waar ik de zon zie opgaan en aan welke einder ik hem 's avonds zie zinken". Een der herders, door medelijden bewogen, vroeg hem toen: „Maar waar om blijft ge niet bii ons oude man. De kudde van Simeon loopt zonder hoeder sinds deze ziin zieke vader is gaan op zoeken Wij kunnen U tenminste een vuur in de avond bieden en een scha penvacht om te slapen." Zo hoedde koning Histemos voortaan de lammeren en de schapen en hij trok met ziin kudden voort door het berg land van Judea. De herders hielden van hem. want hij was een vriendelijk en wijs man. En een zoete rust daalde in zijn hart toen hij de engelen hoorde zingen: „Glorie aan God in den hoge. En vrede op aarde onder de mensen van goede wil." Wij weten hoe de herders bij het Kind Jesus kwamen, hem een schapen pelsje brachten en 'n geitenkaas, en zoe te liedjes voor Hem speelden op hun fluit. Maar nu weten we ook, dat een van de oude herders, die daar in een hoek van de stal zat en wie de tranen over de wangen rolden, terwijl hi.i het Jesuskindje een lammeije aan de voe ten legde, Koning Histemos was, die de zwerftocht van zijn leven beëmdde. Johny v. Rooyv. d. Heuvel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1951 | | pagina 5