Ridder Grünemberg reist naar Bethlehem
Boetetocht der middeleeuwen I
en de pelgrimage per D-trein
ZWARE REIS VOL GEVAREN;
AUTHENTIEK VERSLAG VAN
EEN PELGRIMAGE IN HET
JAAR DES HEREN 1486
Raadgevingen voor
de reis
Aan boord van de
galei
Uitgejouwd en ge
slagen. vier mannen
bezwijken
Op de Godsakker
begraaft men dode
pelgrims
In Bethlehem
Alle moeilijkheden
en ellende beloond
God zij geloofd!
Kapers op Rhodos
Monnik doodgestoken
voor Jaffa
Eindelijk aan land,
verblijf in holen
WOENSDAG 24 DECEMBER 1952
fACTNA
Reproductie van de authentieke tekening, die Ridder Grünemberg van Bethlehem vervaardigde
ij',
illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllHlllllllllllllllllllllllllllllllillllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIflilllllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIHHUIIItlllllllllllllUIIIIII^
In het jaar duizend vierhonderd en
zes en tachtig na de geboorte on-
zes Heeren Christi, op den twee
en twintigsten dag van April, dat
was daags voor Sint Joris, ben ik,
ridder Conrat Grünemberg, van Kon-
stenz weggereden, namelijk op een
Vrijdag, met drie paarden en met
Caspar Gaisberg, vol moed op een
goede afloop van een pelgrimstocht
naar Palestina." Aldus begint Grü
nemberg zijn relaas, dat verder heel
de reis zal uitmunten door een won
derlijke objectiviteit en getuigt van
een zeldzaam geloof en optimisme,
Hij volgt de route naar Venetië tot
Dörfis. Daar verkoopt hij zijn paar
den en scheept zich op een bark in
voor het laatste deel van de reis
naar de Dogenstad.
In Venetië rust hij zich toe voor de
heilige tocht, want vandaar vertrekt het
schip met pelgrims. Ridder Grünemberg
begint met de volgende raadgevingen.
„Wie zich gereed maakt naar God en
zijn graf over zee te reizen, die doet het
beste eerst te biechten en het heilig
Sacrament te ontvangen, wanneer zijn
hart daartoe geneigd is. Koop dan een
bed, vier lakens, een kolter, een kussen
en twee slopen er bij, dan een leren
kussen en een karpet, daarop blijft men
altijd helemaal koel en proper en 't bed
wordt tegen de avond droog, want 't
zweet loopt iemand dag en nacht uit.
Zie toe, dat ge een groote kist hebt. De
lengte zij daarnaar bepaald, dat men er
goed op kan liggen, wegens de vlooien
en luizen, die zich uitermate vermenig
vuldigen. Want daar liggen de pelgrims,
die geen kist hebben, op den bodem van
het schip vlak tegen elkaar en houden
meest hun kleeren aan. Wie evenwel op
de kist ligt, ligt properder.
Voorzie jezelf en je gezelschap wel
van biscoten, dat is twee- of driemaal
gebakken brood, dit bederft niet.
Evenzeer van reuzel, kaas en eieren
en laat je in Venetië een kippenhok
of een groote kooi maken, waarin je
oude en nieuwe hoenders houdt. Die
kun je op alle eilanden weer bjjkoopen.
Item koop in Venetië zijden spek,
gerookte tong en gedroogde snoek en
zout. De patroon op het schip geeft
gewoonlijk slecht te eten. Slechts
tweemaal daags. Zijn kost is, als hij
vlees schaft, schapenvlees. Een
schaap slacht hij alleen als 't snot
heeft of half verhongerd is. Dat staat
iemand zoo tegen, als hij 't ziet alleen
al, dat hij er niets van kan eten. Zijn
brood is grootendeel® oude verlegen
biscot. Dat is hard als een bikkel, vol
maden en spinnen en roode wormen.
Item denk er aan, dat je een lange jas
met kap aanschaft, men noemt die
daar Gaban; en een lang hemd en
vier wambuizen. Want men zweet dag
en nacht heel erg en twee hoeden en
fazuletten, waarmee men zich het
zweet kan afwissen, want het is broeie
rig om te stikken en snikheet in het
schip. Item koop verder twee linnen
broeken en laarzen van niet ingevet
leer, dat zit mooi koel.
Item bezorg je artsenij en een goed
reUkwater. Het zit onder in het schip
V°1 vliegen, wormen en kevers, maden,
^Uizen en ratten. Komt allemaal van
edorven visch en vleesch en meel. Er
orden ook gemakkelijk pelgrims ziek,
l' °°ral lijden ze aan dissenterie. Die heb
ben dan geen verzorging en laten hun
behoefte maar loopen in het zand, waar
ze liggen. Ook als 't stormt en het schip
hard stampt, braken de meesten. Tegen
dezen stank is het wel goed om azijn in
den neus te gieten. Item koop 'n zak om
aan den hals te dragen. Als men loopen
moet en de heidenen je niet meer willen
laten rijden, dan heb je een zak bij je.
En daarin kaas en brood en wijn en hard
gekookte eieren zou heel goed zijn.
Want er ïijn geen herbergen in het Hei
lige Land. Voorzie je van houten stijg
beugels, want wie ijzeren neemt, dien
worden ze direct afgenomen door de
heidenen of Saracenen. Verder voorzie
je van het noodige om vuur te maken,
daarbij van groote en kleine waskaarsen.
Koop een tobbe met een deksel met een
gat er in, dat is goed als men ziek
wordt om daarin te braken. Ook twee
pispotten: die omwoelt men gewoonlijk
met stroo. Koop nog twee aardewerken
kruiken voor water en wijn. Koop ook
een vrij groote bak voor eten."
Na zich aldus tot de reis te hebben
voorbereid gaat ridder Grünem
berg aan boord van de galei,
waarover de edele en aanzienlijke man
Heer Augustijn de Conterina de patroon
is, en op de laatste dag in Mei vaart men
uit met aan boord behalve een groot
aantal gewone pelgrims ook nog 27
hooggeboren, welgeboren, edele edelge-
strenge, erentfeste en hooggeleerde he
ren. Velen van hen zouden de gevaar
lijke reis niet overleven. De ridder be
gint met een uitvoerige beschrijving van
het leven aan boord, de kunst der navi
gatie, de gevaren der klippen, want men
vaart vrij dicht onder de kust. Over het
gewone scheepsvolk zegt hij: „Die lieden
noemt men galioten, die liggen boven
op het dek als arme verschoppelingen
in regen en wind en mogen op poene
van lijfstraf niet naar beneden; en het
gebeurt soms, als harde wind en storm
opsteekt, dat zij zich moeten vastbinden,
anders zou de zee hen wegslaan. Van
deze arme drommels zijn er wel twee
honderd. Zij leven zoo armzalig, dat moei
lijk iemand dit lang zou uithouden". Na
dagen zeilen komen de pelgrims in Pa-
renz, aan de Westkust var} Istrië. Hier
laten ze het anker vallen en zendt de pa
troon volk naar de stad om runderen,
schapen en geiten te kopen. In iedere
plaats, die zij aandoen, bezoeken de pel
grims de aanwezige kerken en zoeken
de graven van martelaren en belijders
op. De twaalfde dag in Juli bereikt het
schip na vele tussenlandingen en avon
turen het eiland Rhodos, waar de pel
grims zich naar goede zede eerst ter ker
ke begeven. Ridder Grünemberg geeft
van de aanwezige reliekschatten hier de
volgende beschrijving. „Er zijn twee
doornen van den kroon ons Heeren
Jezus Christi. Daar zegt men ons, dat
de doornen telken jare op den heiligen
Goeden Vrijdag bloeden. Item daar, is
ook.een van de dertig zilverlingen, waar
voor de Heere aan de Joden verkocht
werd. Item zagen wij daar het hoofd van
de heilige maagd Philomene. Verder een
groot stuk van het heilig Kruis Christi
en een arm van den H. Blasius. Item ook
een arm van Sinte Stephanus, verder een
arm van Sint Jan de Dooper. Ook een
arm van den heiligen ridder Joris. Item
een arm van Sint Thomas den Apostel:
„Leg pélérine du del", detail var.
het timpaan aan het Westerpor
taal van de Romaanse kerk te
Autun in Bourgondië.
In Frankrijk herleeft de oude pelgri
voet, een kruis meedragend, naar
in de hand, een lans. een boog, een
zwaard, een knots. Ook had ieder een
krommen degen. En toeu wij hen bijna
gepasseerd waren, zagen wij zes hei
denen op den grond op prachtige tapij
ten zitten met gekruiste beenen. De
voornaamste was de heer van Jeruzalem
en deze zes hadden alle macht in het
Heilige Land. De schrijver vroeg ieder
van ons ..Hoe heet je vader?" èn zoodra
iemand dit zei schreef hij den naam met
een rieten pen in een boek. Daarna
brachten de heidenen ons in twee oude
holen, onder een berg, en de heidenen
en hun ezels hadden ze vergeef mij
het woord bevuild met drek. zoodal
het er verschrikkelijk smerig rook. Daar
gaven ze je een handvol stroo, dat moest
je voor ettelijke margetten koopen, en
je moest het wel doen, anders waren ze
in staat om je af te ranselen of den baard
uit te trekken.
Item in de genoemde holen lagen wij
tot den derden dag. Er kwamen ook
kooplieden van de heidenen, die paarlen..
rozenkransen en etenswaar te koop
hadden voor ons geld. En terwijl wij
onder bewaking in de holen lagen, slo
ten de heidenen en onze patroon een
overeenkomst omtrent tol en geleide en
maakten ook een afspraak omtrent de
ezels, waarop wij zouden kunnen rij
den; zij betaalden hiervoor vijftienhon
derd ducaten. De heidenen behandelden
ons gemeen, vooral 's nachts. Want al?
iemand naai buiten wilde om voor net
hol zijn behoefte te doen, dan grepen
de heidenen hem en eischten geld; als
iemand niet wilde betalen, dan werd
hij afgeranseld en weer in het hol ge
worpen. Zoo werd nog in den laatsten
nacht een voornaam ridder zoo gesla
gen, dat hü den volgenden dag stierf"
Omgeven door een groot aantal
heidenen en afvallige Christe
nen, te voet en te paard, trok de
stoet eindelijk het binnenland in. De
pelgrims reden op de gehuurde ezels,
maar de heidenen vierden „Vasten
avond" met hen. Zij werden overal uit
gejouwd en geslagen en uitgescholden
voor „Schubuppup. schubuppup" ,lk
geloof, dat de heidenen de ezels ergens
mee staken", zegt ridder Grünemberg.
want telkens begonnen de dieren te
springen en te trappen, Wie van de
ezel werd geworpen, verloor meestal
zijn zak of iets anders en hij moert
dan een fooi geven om zijn bezit weer
terug te krijgen; ook moest hij beta
len voor de hulp bij het weei opstij
gen". De Franciscaner monniken
waarschuwden vooral de pelgrims, da'
zij niet ever de graven der heidenen
zouden rijden, want dan sloegen de Sa
racenen verschrikkelijk. Zo trok de
droeve stoet naar Raman en in alle
plaatsen liepen de Saracenen te hoop
om de pelgrims te honen. Ze sloegen
ze met prikstokken en rukten ze de
baard uit. In een hospitaal le Raman
gesticht door een hertog van Bourgon
dië. bezweken viei pelgrims Twee
ridders stierven dadelijk, twee ande
ren, een machtig abt uit Frankrijk en
een van zijn priesters, voerden de pel
grims nog mee. maar zij haalden Jeru
zalem niet levend meer Telkens wer
den de pelgrims bijeen gedreven en ge
teld en voor de gestorvenen moesten
hoge boetes worden betaald. Ondanks
al deze ellende beschrijft ridder Grü
nemberg de tocht met een zeldzame
blijmoedigheid en tekent alles op. wa'
hij ziet, de tempels, de gewassen en
geeft prachtige eenvoudige beschrijvin
gen van de mensen. „Eens zag ik een
vrouw met een lief gezicht. Zij droeg
een kind op eiken arm. Ik gaf haar twee
marcellen", zegt hij.
De veertiende dag komt het gezet-
schap in Jeruzalem aan. De pelgrims
gingen te voet de heilige stad binnen
en verdienden een volle aflaat door
een oezoek aan de heilige tempel,
waarin het Heilig Graf ligt. ..Wij ble
ven daar een uur of drie, vier. De
heidenen beschimpten ons erg en wil
den geld hebben, anders zouden ze
het ons lastig maken. Toen konden
wij hun kwaadaardigheid niet langer
verdragen en vroegen een Jood, of hij
ergens een herberg kon vinden, waar
wij ons voor de heidenen konden op
sluiten. Deze bracht ons naar het
huis van een Christen-centuur en
die stelde ons een kelderruimte ter
beschikking. Wij deden dien dag
niets".
Hierna beschrijft ridder Grünemberg
de stad en alle heilige plaatsen, die in
Jeruzalem te vinden zijn. Hij doet het
zonder omhaal, zonder bijzonder veel
ontroering en zeer objectief. Hij mist
te enenmale de critische instelling, die
ons verwend® reizigers kenmerkt Hij
is niet alleen volledig op de hoogte der
Bijbelse gebeurtenissen, maar kent ook
alle legenden uit de eerste Christen
lege. Studenten en arbeiders trekken te
Chartres, Onderweg wordt gebeden.
tijd. Hij bezoekt ook het dal van Je»
saphat en de beek Cedron, waar het
graf van Maria geweest moet zijn, en
komt aan de voet van de Olijfberg.
Van alles, wat de schrijver ziet maakt
hij zorgvuldige tekeningen, die ook al
le bewaard zijn gebleven. „Item
daarna kwamen wij aan een Godsak
ker, die voor dertig penningen gekocht
werd. Daarin begraaft men gestorven
arme pelgrims. De akker ligt aan de
vierde zijde tegen een berg en is hier
overdekt met een geweit. Boven in het
gewelf zijn acht gaten, waardoor men
de doode lichamen der pelgrims een
een hoogte van twee verdiepingen
werpt. Sint Helena heeft de gewelven
laten maken. Wij lieten brandende
kaarsen aan touwen naar beneden en
zagen de lijken; er waren er kort ge
leden vele bijgekomen. Daar is een af
laat' Op de berg van Calvarië en in
de tempel van het heilige Graf worden
missen voor de pelgrims opgedragen en
de schrijver geeft een zeer uitgebreid
en kundig verslag van de kloosteror
den, die de diensten in deze tempel
onderhouden.
Op Donderdag, den zeventienden dag
van Augustus tegen den avond,
reden wij pelgrims naar Bethle
hem. dat ruim een Duitse mijl van
Jeruzalem afligt Als men nog drie
w elsche mijlen van Bethlehem af is, ligt
daar een groote steen, daar is de plaats,
waar de ster aan de heilige Drie Konin
gen verschenen is. Daar is een aflaat.
Tegen den nacht bereikten wij Bethle
hem, waar de Saracenen ons weer tel
den en in het klooster lieten. De pel
grims begaven zich eerst in de kruis
gang; ieder zocht een plek. waar hij dien
nacht wilde liggen en legde er zijn zak
neer. Item daarna hielden de broeders
Franciscanen, van wie er hier vier wa
ren. een processie. Zij en alle pelgrims
droegen brandende kaarsen. Item ging
men eerst de kerk binnen naar de abcis
ter zijde van het koor aan den rechter
kant. Daai staat een altaar en is de
piek. waar Jezus besneden werd. toen
hij acht dagen oud was. daar is een
volle aflaat Item daarna ging men in
de abcis ter linkerzijde. Daar staat een
altaar op de plaats, waar de Drie Ko
ningen hun offergaven aan het Kind
Jezus aanboden. Daar is een aflaat.
Item. daarna gaat men de trap af een
kapel in. die onder het koor der groote
kerk ligt. Daar is de plek. waar de
Maagd Maria haar Kind baarde; de
plaats is onder het altaar. Daar is een
volle aflaat. Item. daarna een weinig
terug onder een rots is de plek. waar
het kribje gestaan heeft, waar onze
Lieve Heer Jezus werd neergelegd
voor den os en den ezel daar is een
aflaat. Item, daarna ziet men achter in
de kapel in den rechterhoek 'n gat groot
genoeg om den arm door te steken. Op
deze plek. zegt men. straalde de ster.
welke voor de Drie Koningen verscheen
en die hun den weg naar Bethlehem wees,
naar binnen, zoodat zij alles zagen. Daar
is een aflaat. Item daar waar God ge
boren is. staat een prachtige kapel, ge
heel bekleen met marmer van allerlei
kleur, en met verguld en gekleurd glas,
zoals de San Marco Munster te Venetië,
en hiermee is de kerk van boven geheel
en al bedekt. Deze tempel is buitenge
woon prachtig gebouwd met hooge
kosten, zoodat ik nimmer een weerga
er van gezien heb. en er staan vier en
veertig marmeren zuilen in, en men zegt
iedereen, dat de Koning-sultan dit
prachtige bouwwerk zeer bewonderd
heeft en meer dan eens heeft bevolen
de mooie marmeren zuilen uit te breken
en ze over te brengen naar Babyion.
Doch telkenmale werden zij, die be
gonnen te breken aan den tempel, lam en
kreupel; daarom zijn de heidenen erg
bang voor den tempel."
„De broeders van Sint Franciscus
brachten ons stroozakken om op te
liggen Item tegen het aanbreken van
den dag las men een mis voor ons en
baden de pelgrims devoot en zij zeiden
telkens weer, dat zij hun leven lang
geen hooger genot hadden gesmaakt,
tenzij in den heiligen tempel en dat
zij zich nu voor alle moeilijkheden en
ellende beloond zagen; en hoe het er
hier nu uitziet heb ik ook op een
teekening vastgelegd."
„Item Bethlehem ligt aardig op een
mooien berg, en er omheen ligt een
ronde berg om den andere, en vroeger
is het een stadje geweest; men kan het
nog goed zien aan den toren en de steen
blokken van den muur, en er ligt mid
den in het dal een dorpje en even ver
der een groot dorp of een markt."
Ridder Grünemberg heeft weer heel
huids Jaffa bereikt, waar de galei nog
te wachten lag. Op Sint Ottmar's dag
in het jaar zeven en tachtig keerde hij
terug in Venetië. Hij was toen drie en
dertig weken weg geweest.
Door de oude Westerse wereld lopen als
rode draden de oude pelgrimswegen,
waarlangs de Christenheid eeuwen en
eeuwen getrokken is om de heilige plaatsen te
bezoeken en haar zonden uit te boeten. Die
wegen leiden naar Compostella, dat in Galli-
cië benoorden Portugal het gebeente van de
Heilige Jacobus bewaart; naar Roma, de zetel
en het graf van Sint Petrus, de apostel, die
met het hoofd naar beneden gekruisigd moet
zijn; naar de zwarte Madonna in de kale on
herbergzame piekgebergten van de Montser-
rat achter de Pyreneeën, naar de Saint Ser-
nin in Toulouse en naar talrijke andere hei
lige oorden. Ge herkent de bedevaartsplaat
sen direct als ge er binnenkomt. Vooral sinds
de achttiende eeuw zijn ze centra van nering
doenden, die met een onuitputtelijke fantasie
steeds nieuwe vormen van devotionaliën be-
dacht hebben. Daardoor hebben de bedevaarts
oorden en vooral die, wier ontstaan uit meer
recente tijden stammen, iets gezelligs, iets,
waardoor de bedevaart tot een knusse, ge
noeglijke uitgaansdag voor potverterende ker
kelijke organisaties is geworden. In dit ver
band zijn Kevelaer, Echternaeh en Halle be
roemd, of als men het zo noemen wil berucht
geworden. In Halle, onder Brussel, gonst het
marktpleintje op dagen, dat de bedevaartgan
gers verschijnen, van kraampjes vol wassen
armen en beentjes, blikken plaatjes, vlaggetjes
en van duimsgrote Onze LieveVrouwe-beeld-
jes en te Lourdes en Fatima heeft die cultus,
zij het in andere vorm, al even bizarre vormen
aangenomen.
Wie in een comfortabele touringcar of een
luxe D-trein naar de heilige plaatsen reist,
beseft nauwelijks hoe weinig de moderne pel
grimage met de oorspronkelijke boete-tocht
van doen heeft en ook zal men zich niet rea
liseren hoe groot de invloed van de pelgrims
wegen op de verbreiding der Europese cultuur
is geweest. De pelgrimstocht is altijd een sa
crale onderneming geweest, hij had een haast
magische betekenis. Hij verbond de cultuur
gebieden in het oude Europa en langs zijn
wegen ontwikkelden zich de kunsten en plant
ten de liederen zich voort. Hij maakte keizers
tot bedelaars en liet de gastvrijheid en liefde
bloeien. Hij kweekte moedige en roekeloze
mensen. Hij maakte de honkvasten tot zwer
vers en gaf de rustelozen vrede. De pelgrims
tocht was tekenend voor de Europese geest,
want „de Westerse mens is altijd op weg, of
hij zijn bestemming kent of niet, hij staat niet
stil en bezint zich enkel op het verleden om
dat hij weet, dat er maar weinig met hem be
gint en met hem ophoudt," schreef prof. F.
van der Meer.
De pelgrims hebben ook het ridder-ideaal
verdiept en groter vitaliteit gegeven en zij
gaven de monnikkloosters gelegenheid hun
zin voor gastvrijheid bot te vieren. Ridders
verplichtten zich geheel aan bescherming der
pelgrims en de beveiliging der wegen te wij
den. Pelgrimshuizen werden opgericht en ge
nootschappen vormden zich om pelgrims over
gevaarlijke bergpassen en moerassen te hel
pen. Op de Grote Sint Bernhard bestaat zo'n
huis nog steeds, bewoond door Benedictijnen
en ook aan de oude pelgrimsweg over de
Apennijnen naar Lucca en Roma staat nog het
oude hospitium, dat in het midden der elfde
eeuw te Tenpascio werd ingericht.
Uiteraard ging de zaak niet altijd zo god
vruchtig als bovenstaande regelen misschien
suggereren. -In naam van het Christendom en
in het teken der armoedige en deemoedige
pelgrimage zijn wel ooit de grofste schand
daden bedreven, maar het doet niets af aan de
edele geest, die aan de tochten ten grondslag
lag. De pelgrimages bleven niet tot Europa
beperkt, want het grootste ideaal gold een reis
naar Palestina, naar het land, dat de Christe
nen vele malen hebben gepoogd aan de Heide
nen te ontrukken. Maar ondanks de mislukte
veroveringen der Kruisvaarders bleef een
stroom pelgrims naar de Heilige plaatsen trek
ken en een van de meest schone reisvertellin-
gen van een dergelijke reis, die ooit beschre
ven zijn, vormt het boek van Ridder Grünem
berg, die in het jaar 1486 naar het Heilige
Land is gereisd. Zijn verhaal is prachtig ver
taald door dr. A. C. J. de Vrankrijker, naar de
uitgave van Goldfriedrich en Franzel en jaren
geleden bij N.V. Parnassus te Amsterdam ver
schenen. Grünemberg heeft zijn journaal ver
rijkt met een aantal tekeningen, die uitermate
boeiend en interessant zijn. Uit dit fantasti
sche boek blijkt hoe groot het geloof der pel
grims was, die de grootste ellende en de grof
ste vernedering doorstonden. Ongedierte, kou
de, hitte, honger, dorst, vermoeidheid, schip
breuk en zelfs de dood deerden hen niet bij
hun verlangen om het Heilige Land te be
zoeken.
In nevenstaand verhaal heb ik ridder Grü
nemberg zo veel mogelijk zelf aan het woord
gelaten om zijn reis naar Bethlehem te ver
tellen. Uiteraard is het maar een klein deel
van het boek en op sommige plaatsen moest
ik mij de vrijheid van een bewerking permit
teren. MARIUS VAN BEEK
ook een arm van Sint Leodegar. Item het
hoofd van de maagd Santa Effemia; ver
der een hoofd van de elfduizend maag
den en een hoofd Santi Bollicarpi; ook
nog het hoofd van Santa Clara. Item een
hand van Santa Anna, de moeder van de
Maagd Maria. Item de linkerarm en een
hand van Santa Catharina".
Na deze enigszins lugubere be
schrijving der overblijfselen van
Gods lieve heiligen bezichtigt
onze ridder de stad en ziet voor Rho
dos twee kaperschepen liggen, die
voortreffelijk bewapend zijn met steen
stukken, veldslangen en kartouwen.
Er tussen in lag een nave, een groot
schip, dat ze pas gekaapt hadden. „Zei
len, mensen en lading hadden ze geheel
naar hun eigen schip overgebracht en
allen die geld bezaten in de ketenen
geklonken met de bedoeling nog meer
geld af te persen. Daarna waren de
patroons van de schepen in Rhodos
aan land gegaan om het veroverde
schip en de lading te verkoopen. Want
een ieder op Rhodos heeft de vrijheid
zag drie schepen, die op hen aanvoeren.
Het waren kaperschepen. Ieder be
geeft zich aan dek, bereid om te vechten.
Voor alle steenstukken liggen de lonten
klaar. Evenzo voor de haakbussen en
handbogen en lansen liggen voor het
grijpen. Als de schepen elkaar dicht ge
naderd zijn en de slag ieder moment
kan beginnen, schreeuwt de Comit van
een der kaperschepen, dat zij afkomstig
zijn van het Koninkrijk Sicilië en op
avontuur uit zijn. Zij wensen de heer
lijkheid Venetië en haar onderdanen
echter geen kwaad toe. „Dus liet ieder
zijn zeilen staan en voer zijns weegs".
Op Maandag na de middag, de dag voor
Sint Jacobus, komt het schip voor Jaffa
aan.
De Saracenen of heidenen klommen
in grooten getale in beide torens,
keken naar ons en staken toen op
een toren een rode vlag uit ten teeken
van vrede. Wij streken hierna de zeilen
en wierpen twee ankers uit en nog den
zelfden dag zond onze patroon zijn schrij
ver, een handigen knaap, naar Jeruza
lem om geleide te vragen. Zoo lagen
wij zestien dagen voor anker. Het schip
schommelde en rolde verschrikkelijk.
In dezen tijd werden verschillende pel-
gen wel driemaal; geen onzer had ooit
iets gedaan. Dus vluchtten wij snel naar
onze bark en voeren ijlings naar onze
galei. De goede arme monnik lag daar
op het strand; de patroon liet hem
halen door twee matrozen, die bang
waren. Kort daarna stierf hij.
Item den zesden dag in Augustus
kwamen de heer van Jeruzalem, de
schrijver en verschillende heeren en
heel veel Mamelukken, dat zijn af
vallige christenen, en zij kwamen met
wel honderd paarden en nog meer
voetknechten en voeren denzelfden
dag naar ons schip, bekeken alle koop
waar daarin en kochten vee! schar
laken. De patroon liet voor hen tapij
ten uitleggen, waarop zij gingen zitten;
de patroon liet voor hen een gevari
eerd eten klaarmaken, maar zij namen
er geen genoegen mee en liepen de
keuken in en pakten van de pelgrims
af wat zij zochten. Toen liepen de Ne
derlanders naar de heidenen en pak
ten hun 't eten weer af en de patroon
was doodsbang, dat de pelgrims de
heidenen zouden slaan. Daarop ver
lieten zij het schip en deelden mede.
dat de Saracenen dit keer geen vrij
geleide wenschten te verleenen aan
de pelgrims, vooral niet aan de Fran-
schen onder hen. We vroegen een
Nederlander naar zijn meening, die
zei: al wist hij dat heidenen hem
zouden dooden, dan zou hij toch het
Heilige Land ingaan. Als één man
vielen wij hem bij.
en goedkeuring om handel te drijven
met alle dieven en roovers, zelfs als
het Turken of Saracenen zijn. Die
zelfde zeeschuimers liepen prachtig
uitgedost in Rhodos rond. Beide droe
gen zij om den hals 'n band van zuiver
ducatengoud en zij kochten veel ossen,
schapen en meel".
„Item daarna zagen wij een groote
nave. Daarop droegen alle vlaggen en
schilden het wapen van den koning van
Spanje. De grootmeester liet er alle
zeilen afnemen. Hij nam ook den patroon
gevangen met vele opvarenden, en wij
pelgrims haastten ons naar het groote
schip te varen om het te zien. En wij
zagen in dit schip een wilden man, een
Baban en vele heidensche schapen en
een rat, die zoo groot was als een vos en
een heel bijzondere agroste (aap)." Maai
nauwelijks is het pelgrimsschip uit
Rhodos weggevaren of de uitkijk, die
boven op de gabio in de masttop zat,
grims ziek, van wie ook eenige stier
ven. Tijdens dit lange wachten voeren
wij met de bark langs Jaffa, een halve
mijl ver naar een rots, die vrij in zee
ligt. Op diezelfde plek heeft onze Heer
gestaan en Petrus geroepen. Deze ver
liet terstond het schip en trad op Hem
toe. Daar is de eerste volle aflaat.
Toen wij van de rots terugvoeren naar
onze galei, zagen wij de heidenen te
paard en te voet met vele kamelen, ezels
en paarden, die alle beladen waren. Zij
namen de dieren de lasten af en staken
vuur aan. Toen wendde onze patroon
met zijn bark en wilde naar de heidenen
varen om etenswaar, die wij hard
noodig hadden, te koopen. Wij voeren
aan land met twee Franciscaner mon
niken, die de heidensche taal kenden
De heidenen boden ons een stapel
meelkoeken aan, doch ze waren grof en
niet half doorbakken. Daarop begonnen
de heidenen ons uit te schelden, stoor
den zich niet aan ons vrijgeleide, pak
ten eenigen onzer beet en doorstaken
een der monniken met een langen de-
Item op Dinsdag, den achtsten dag in
Augustus, voeren wij met de bark
naar de heidensche haven Jaffa en
bij het aan land gaan verdienden wij
een vollen aflaat. Iedere pelgrim droeg
een zak aan' den hals, waarin hij brood
en een flesch wijn had, eenige hardge
kookte eieren, kaas, een kam, een
scheermes en allerlei, dat nogal zwaar
was. Geen van de Saracenen bleef in
zijn hut of keuken, alleman liep uit om
ons te zien. Ook waren er heel wat
afvallige christenen onder. Ze hadden
roode punthoeden op met een witten
band er om heen. De heidenen droegen
mooie witte mantels en op hun kaal
geschoren hoofden groote witte tulban
den en zij hadden allemaal baarden, ze
waren ook niet zoo zwart als Mooren;
wij passeerden er meer dan driehonderd,
schat ik. Ieder van hen hield een wapen