Kroningsvoorbereiding Puistjes Moord LACHEN is eigenlijk erger dan SCHREIEN Mijn aap nog altijd Helman 's dubbelganger Cultuurpessimisme ie de lift Drie vu Idigh eids- zondag D.D.D. Bejaarden wensen zo lang mogelijk hun zelfstandigheid te bewaren Dr. Muntendam over bejaardenprobleem -J LITERAIRE KRONIEK ZATERDAG 30 MEI 1953 Mooi en lelijk Frans boek over Titus Brandsma „Die kleine gevaarlijke monnik" EERSTE KERSEN IN ZUID-LIMBURG door NGAIO MARSH Zomercarnaval - I II „Doop te Lausanne" van Matthijs Maris Aanwinst voor Haags Gemeente-museum Vaticaanse schatten onderweg Minister Witte: Protest omzetbelasting op taxi 's Huurverhoging woningen Ede gemotiveerd Raad voor de Burgerlijke Rijksdienst H.H. Wijdingen Bisdom Haarlem PAUiiNA (Van onze Londense correspondent) Het parlement is op kronings reces en Westminster en het Parlementsplein zijn in bezit genomen door de tienduizenden Lon- denaren, vacantiegangers en toeristen die dag-in, dag-uit in onafzienbare drommen rondwaren om de versie- fingen te zien. Het Parlementsplein is onherkenbaar veranderd. De West minster Abdij, de kerk van St. Mar garet, de voorgevel van de parle mentsgebouwen en de gevel van het Provinciehuis van het Graafschap Middlesex gaan schuil achter hoge stellages. Men zou, dank zij de banie ren en de heraldieke versieringen, hebben kunnen denken dat de hon derden zitplaatsen, die reiken tot aan de gootranden van de omliggende gebouwen, waren aangebracht voor een komend tournooi of een groot circus en dat het schouwspel zich zou voltrekken op het mooie gras veld op het midden van het plein. Doch ook dit grasveld is verdwenen onder een massief vierkant van stel lingen en steigers, zodat zich nu het verkeer rond het plein beweegt in canyons van hout, staal en zeil. Door deze canyons slenteren de tiendui zenden nieuwsgierigen in de hitte, met kinderen op hun schouder en jasjes over de arm en met op de gezichten de gelatenheid van hen die last hebben van pijn in hun voeten. Ingetogenheid De versieringen in de stad zijn bijna voltooid. Vooral als de zon Schijnt vertoont Londen een ongewoon vrolijke aanblik, waarin de mooie rode bussen hun blijvende rol spelen. Doch wat de buitenlander hier opvalt, evenals bij zoveel vorige gelegenheden, is dat de vrolijkheid is in de versiering en niet in hen die rondgaan om ze te bewon deren. De Londense menigten zijn nog steeds ingetogen menigten en er is geen uitgelatenheid, geen stem ming. Wij mogen aannemen dat deze stemming zal komen op de kronings dag zelf. Doch het is zeer wel moge lijk dat deze stemming zich zal be perken tot de volksbuurten. Want men mag verwachten dat op de kro ningsdag zelf, zeker indien de dag wordt gezegend met de stralende zonneschijn welke de Pinksterdagen verguldde, de menigte langs de route een dodelijk vermoeide menigte zal zijn. Velen zullen de gehele nacht hebben doorgebracht op de plaatsen die zij hebben uitgekozen voor het zien van de kroningsoptocht, en zo- wij dit in Holland gewend zijn. Op koninklijke verjaardagen wordt hier slechts gevlagd door particuliere ge bouwen. Wij hebben nog nooit in Engeland de statige fleur gezien van straten waarin elke huisgevel een vlag vertoont. Voor deze uitzonder lijke gelegenheid maakt men dan ook gebruik van kleine vloddervlagjes en slingervlaggen en papieren slingers Dit soort versiering heeft alleen maar een feestelijk effect als zij op uitge breide schaal wordt doorgevoerd, hetgeen zeer dikwijls niet het geval is. Sommige van de van overheids wege in Londen aangebrachte versie- ringen zijn magnifiek, vooral de parabolische dubbelbogen van staal in de Mall met hun ranke rietkronen. hangend hoog boven de weg. Mooi zijn ook de hoge lilakleurige palen in Whitehall versierd met grote blin kende metalen helmen met gesty- leerde wit-rode pluimen. Ze staan opgesteld, groepsgewijze midden op straat in de buurt van de oude kazerne van de bereden garde die dit model helm draagt. Mooi is de gou den kooi rond Eros in Piccadilly Cir cus en mooi zijn de gedistingeerde dubbele triomfbaldakijnen die aan de Koningin te paard op 10 meter hoogte in Oxfordstreet. dra vanaf drie uur in de morgen de publieke vervoermiddelen de massa's naar Londen zullen vervoeren, zal het voor hen die langs de route staan opgesteld vrijwel onmogelijk zijn iets anders te doen dan staan, uren en uren lang staan. Het is moeilijk aan te nemen dat deze honderdduizenden na twaalf uur opeengepakt te hebben gestaan veel energie over zullen heb ben voor uitgelatenheid. Doch het is veiliger niets te voorspellen. De En gelsen zijn onberekenbaar, en onbe schrijflijk taai met een gedeeltelijk fatalistisch, gedeeltelijk quictistisch uithoudingsvermogen. En wat te zeggen van de versie ringen? Ons valt hier, wederom niet voor de eerste keer, op dat particulieren zo weinig vlaggen zoais Versiering ingang van Kensington langs het park de straat overspannen. Ook de winkelstraten langs de route zijn rijk versierd. Het nette Regent Street heeft voor gezamen lijke rekening de hoge gevels ver sierd met vuil-rose rozen van plastic en neerhangende bleekgroene banie ren eveneens versierd met ditzelfde rose roosmotief. De oordelen over deze straatversiering lopen erg uit een. Wij zijn zelf van mening dat de ingetogenheid iets te ver is gegaan, dat de kleuren te flets zijn en dat alle uitbundigheid ontbreekt. In Ox ford Street, de lelijkste en meest protserige winkelstraat van het Noor delijk Halfrond, is de versiering gro tendeels verzorgd door de afzonder lijke firma's op eigen houtje. Een groot warenhuis is uitgebarsten in rood-wit-blauwe mazelen. Hier en daar kan men gigantische gevelver sieringen zien van zo grenzenloze vul gariteit dat als het ware een nieuwe vorm van schoonheid is ontdekt door het scheppen van de meest volmaak te vorm van lelijkheid. Er zijn weinig winkels in de stad die niet op een of andere wijze in hun étalages hun loyauteit tegen over de koningin hebben willen betuigen. Doch meestal beperkt zich de versie ring tot het aan brengen van enig rood-wit-blauw crêpe-papier, een gekleurd en vrij wel altijd lelijk portret van de koningin en wellicht enige papieren roset tes. Indien een buitenstaander wellicht een beetje teleurge steld is, is het misschien omdat de stemming die de sfeer moet brengen nog steeds op zich laat wachten. Misschien komt de gloed op tussen Kensington Road en Kensington High Dinsdag van de Street. volgende week Het is méér dan jammer, het is een wezenlijk en zeer te betreuren le- M kort in onze geloofskennis, dat het hysterie van de H. Drieëenheid ons zo ui11'® zegt. Zouden wij ons afvragen, wat wij van dit grootste geheim van °ns H. Geloof weten, dan komen wij zeer waarschijnlijk niet veel verder dan 2°: er is maar één God, maar die God bestaat uit drie afzonderlijke Personen, be Vader, de Zoon en de H. Geest, ter- Wijl die drie goddelijke Personen toch blaar één goddelijke natuur zijn. Het moge op het eerste gezicht oneer biedig klinken, maar het is alleen maar logisch, als wij ons daarna afvragen: wat hebben we eigenlijk aan die ken- his? Waarom heeft God ons dat geopen- aard? Want zonder Zijn openbaring ouden wij nooit of nimmer zelfs niet P hét vermoeden gekomen zijn van het bestaan van dit geheim. Héél zeker is, bat God ons dit niet heeft bekend ge haakt enkel en alleen om onze kennis van Hem te vergroten. God moet daar mee een speciale bedoeling hebben ge- Wanneer wij de liturgie van het Drie- uldigheidsfeest, dat wij morgen vieren, soed bezien, dan blijkt daaruit al aan- °bds, dat heel iets anders op de voor grond staat dan een strikt theologische eschouwing over wat wij van dit ge- eim kunnen begrijpen. Het gaat vooral om dit éne: ons diep te doordringen van levensnoodzakelijkheid de H Drie- enheid ons hele leven aan te bieden als offer van aanbidding en dank Aegens be ons bewezen barmhartigheid. de oneindig heilige God, aan Vader. ,bon en H. Geest samen danken wij s i®s wat wij zijn en hebben: onze on Plng' ons bestaan aan de Vaóor, hon® verlossing aan de Zoon en onze j bugm^ing aan de H. Geest. Het Credo b de H. Mis is een prachtige weergave ö?h deze waarheid. Zeer mooi en uiterst 1®P van zin heeft men de volgende j, brdspeling gevonden: Credo-Cor do, is ik geef mijn hart. In de grond b bit dè enig-juiste houding tegenover EoS geloofsbelijdenis. Wanneer wij soed begrijpen, wat het Credo aan heils- aarheden voor ons inhoudt, dan kan j eh niet anders dan uit diepgevoelde "na*3,aarheid voor zoveel oneindige Va 'b en liefde de Bewerkers daar in zijn gehele hart schenken, v '1 hier gaat het om. Om deze reden lev bet geheim van Zijn drieënig d]Xe!) geopenbaard. Opdat we aan de ^.'eene God onophoudelijk onze aanfcid- en lofprijzingen zouden schenken. laiTat be eindeloos heilige God Zijn be zitstelling heeft getoond voor de zon dig mens en hoe! is wel zo'n h'zelingwekkend bewijs van de aller- jj °°tste liefde, dat wij bij het overden kt daarvan alleen maar eerbiedig-stil Ppbnen worden in lovende aanbidding. -h.an ons dan ook niet verbazen, dat v H. Paulus, die door Gods bijzondere Goilcbting een veel dieper inzicht in dan heilsplannen met de wereld bezat liiw w'j °°'t zullen krijgen, onophoude- .terugkomt op de dringende aan- hiatlng toch vooral ons hele leven te zin tot een ononderbroken lofprij- van Gods heerlijke genade. Ohophoudelijk werkt de drieëne God in ons met Zijn genade. Bij godrt ,bet H. Doopsel hebben de drie Sm "jke Personen hun intrek in ons mP„ genomen, waardoor wij in de „vPt letterlijke zin van het woord bat obbelijkt" zijn. Want alle goeds, ve-_.e®n Christen in staat van genade ZÜn u t' werkt de H. Drievuldigheid in Sint uit, meer speciaal de H. Geest. mani blus heeft dit op zijn kernachtige hu allerprachtigst samengevat, toen Gepscbreef: „God de Vader heeft de Zonri Van Zijn Zoon in onze harten ge- j-, en en Deze roept: Abba, Vader!" Jl 0°r bit werken en bidden van de vèrlR?st ln °ns, die door de Zoon zijn hooE worden wij voortdurend om- getrokken naar God. leven wij in cont-°vennatuur, in een allernauwst Zo icCj met bet goddelijk leven zelf. leven n 00k ons hele bestaan, ons hele t>riP,„ WjHedig afhankelijk van de H. barrvk bmticid, van Haar liefde en ep cbartigheid, die ons voortdurend redt ®'hddn ,lgt en ons 20 tot ons eeuwig ha», tracht te brengen. Als wij Rot 'cn! gel0r,f„ls bus letterlijk waar, dat het het febeim van de H. Drieëenheid levep abergewichtigste is in ons hele Zeq rwet,raakt ons in ons diepste we- r» iexcuvi, uus in ons aiepsie wc- bsara» aarb°or zijn wij, wat wij zijn; Blij?1? banken wij heel ons heil. heer - besef uit ons gedrag? Wan- v°rdie„ onze geloofsk e n n i s willen Vurjg-buu orr> onze geloofsb e 1 e v i n g kloeten k maken, dan zullen wij daar ®ok one T.®?'nnen. Dan zullen wij vooral bijwonen van de H. Mis moeten gaan zien als de voornaamste en beste wijze van aanbidding, omdat wij dan geholpen worden door de oneindige lof prijzingen, die de Offeraar Christus, in Zijn en onze naam aan de Vader aan biedt. Dan zullen wij telkens en telkens weer onze acten van geloof moeten gaan vernieuwen vanuit een innerlijke behoefte van dankbaarheid, waar door wij ons in direct en heilbe- werkend contact met de H. Drievuldig heid brengen. Dan zullen wij ook een nieuwe eerbied en hoogachting moeten aankweken voor het H. Kruisteken, waarvan de diepe zin ons zo vaak ont gaat. In de naam van de Vader, van de Zoon en de H. Geest zegenen wij ons zelf door ons onmiddellijk onder Hun allerheiligste en allerkrachtigste hoede en bescherming te stellen. Want nog eens: van de drieëne God is alles wat bestaat in de meest volstrekte zin afhankelijk, hebben wij alle goeds ontvangen, heb ben wij alles te verwachten. Zonder een vurige verering en aan bidding van de H. Drievuldigheid, elke dag in diep geloof herhaald, is ons godsdienstig leven zonder basis. Omdat de H. Drievuldigheid voor ons, voor ieder van ons persoonlijk eenvoudig alles betekent. L. Advertentie en de huid geneest. GENEESMIDDEL TEGEN HUIDAANDOENINGEN Zuiver en ontsmet uw huid met de helder vloeibare D.D.D. De jeuk bedaart.de ziekte kiemen worden gedood Naar wij vernemen is de Franse schrij ver Josse Alzin, die, evenals prof. Brandsma, als slachtoffer van de nazi- terreur in een concentratiekamp heeft vertoefd, bezig met het schrijven van een nieuw boek over deze martelaar van de Katholieke pers. De titel van het boek zal zijn „Ce petit moine dangereux", „Die kleine, gevaarlijke monnik". Zoals bekend is, was prof. Brandsma klein en tenger van gestalte. Josse Alzin wil in zijn werk aantonen, dat prof. Brandsma gevaarlijk is geweest in dubbel opzicht; gevaarlijk voor de Duitse bezetter en gevaarlijk voor de middelmaatmens, de mens, die zich met een laf, middelmatig Christendom tevre den stelt en niet inziet, da het Rijk der Hemelen geweld lijdt en dat alleen wie het Kruis opneemt, Christus' volgeling kan worden genoemd. Bij de opening van het nieuwe pavil joen „Avondlicht" voor bejaarden te Haren (Gr.), heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, dr. P. Munten dam, een rede gehouden over het be jaardenprobleem. Allereerst wilde dr. Muntendam nagaan, of de bejaarden- groep in quantitatieve zin een probleem vormt. 1 Januari 1950 bedroeg het per centage 65-jarigen en ouder 7,7% van de totale bevolking. Als men dit vergelijkt met het percentage van omringende lan^ den als Frankrijk met 11,3, België met 11,1, Engeland met 10,9, Zweden met 10,1 en Zwitserland met 9,5%, dan zou men geneigd zijn het vraagstuk in quan titatieve zin voor ons land als van min der grote betekenis te beschouwen dan in de eerder genoemde landen, aldus spreker. Een heel ander beeld krijgt men, in dien men de absolute aantallen verge lijkt, namelijk nog geen 500.000 bejaar den in 1930 tegen 771.000 in 1950, een toeneming derhalve van meer dan 50 pet.,terwijl de totale bevolkingsgroei slechts 25 pet. bedroeg. Als wij in aan merking nemen, dat het percentage be jaarden in 1965 tot 9,4 gestegen zal zijn en in 1980 reeds tot 11,1 pet. waar mee overigens naar alle waarschijnlijk heid een evenwichtstoestand zal zijn be reikt dan is het duidelijk, aldus dr. Muntendam, dat wij, ondanks het be trekkelijk lage verhoudingsgetal in 1950 veroorzaakt door onze kinderrijkdom zeker ook in quantitatief opzicht voor ons land met een probleem te doen hebben. Een der maatschappelijke aspecten is dat der huisvesting. Hoezeer hier van een probleem gesproken mag worden kan wel blijken uit het feit, dat de cij fers van het C.B.S. uitwijzen hoezeer de bejaarden zo lang mogelijk hun zelf standigheid wensen te bewaren. Immers, van de 771.000 bejaarden in 1950 woonde er nog geen 4 pet. in niet-winstbeogende tehuizen voor ouden van dagen. In eigen gezinsverband' woonden er 65 pet., 13 pet. bij kinderen, 3 pet. in een vreemd gezin en 13 pet. alleenwonend. En als men dit beschouwt tegen de achtergrond van het woningtekort, dat nu nog 250.000 woningen bedraagt, dan beseft men, al dus spr., dat aan de huisvesting van onze bejaarden nog zeer veel ontbreekt en dat iedere verbetering hierin, zeer zeker ook de uitbreiding van het wonen in pension-tehuizen, ten zeerste moet worden toegejuicht. Vrijdag zijn te Eijsden de eerste ker sen geveild. Het waren 100 kilo „vroeg ste ter markt" a f 0.40 per kilo. Binnen acht dagen worden kersen van betere kwaliteit verwacht, namelijk de vroege Duitse kers. De smakelijke Meikers is dit jaar iets later en zal waarschijnlijk over veertien dagen worden geveild. Om de laatste roman van Albert Helman, „Mijn aap lacht", volledig naar waarde te schatten, is bekendheid met zijn boek uit 1928, „Mijn aap schreit", zo niet noodzakelijk, dan toch gewenst. Men vraagt zich af door wat voor droefgeestigheid Helman bewogen wordt tot zulk een bitter herschrijven van het beste werk u'it zijn vroege dagen. Cy nisme, zoals dit hier de teugel wordt gevierd, is van meet af aan niet de sterk ste trek geweest van Helman's schrijverschap. Het liet zich nimmer goed verstaan met zijn heimwee naar een oerstaat van onschuld of althans van ongerept be waarde natuur; een oerstaat zonder arglist en dubbelhartigheid. de twee karaktertrekken, welke Helman het meest 'in 's mensen wezen laakt. In 1921, op zijn achttiende jaar, kwam deze zoon van Suriname naar Holland. Na de oorlog, in '46, keerde hij voor het eerst naar zijn geboorte land terug. Sindsdien is het heimwee min of meer gestild, bevredigd, maar zijn waarneming van de mens en de menselijke beschaving is er pessimisti scher op geworden dan ooit. In „Mijn aap schreit", het eerste boek dat Helman schreef, hij was toen pas in Holland overheerst de diep melancholieke toon van heimwee. Een prachtige toon, en een prachtige .kleine roman", waarin de auteur zich als een schoolknaap, in samenspraak met een aap bevindt, teneinde zichzelf bewust te worden, dat de mens zowel méér als minder dan een dier is. „God heeft ons wreder gemaakt dan de dieren", schrijft hij. „Wij kunnen ook onszelf doden, het z 1 f in ons. Dat is onze kracht en onze distinctie tevens. Je hebt je mens zijn gewonnen, omdat je dit even beeld gedood hebt". Wat is dit geheimzinnige „Zelf" bij Helman? Het is datgene, waardoor wij zijn,- zoals wij zijn; meer dus een wijs gerig of speculatief dan een zielkundig begrip. Het cultuurpessimisme, waartoe Hel man zich bekent, fundeert hij, in het feit, dat de mens „zichzelf" niet meer is. Hij is wreder dan het dier, en niet temin als een hoger wezen bedoeld. Voor dit hogere kan Helman tegen woordig alleen maar een fundamenteel scepticisme opbrengen, hij twijfelt er aan en spot er mee. Hij deelt eenvou dig, door mens te zijn, in het bestaan van dit hogere mee. Hij zou het in zijn eigen bestaan religieus willen verwer kelijken, in de godsdienstige ge loofsact en het beleven van het kind schap Gods ligt immers de zeer prac- tische zin van dit hogere, hetwelk ons van het dier onderscheidt maar dit brengt hij als zodanig niet meer op. Wat hij rondom zich waarneemt, stijft hem in ziin twijfelzucht en' ziin bij tende spot. In de mens schuilt een Übermensch en een Untermensch. Bei ben zijn even onmenselijk; beiden zijn het tot caricatuur verwrongen voor werp van zijn hoon, die, zoals waar schijnlijk in wezen met elk cynisme het geval is, de uiting is van een heel diep, haast honds verdriet. Het heim wee naar zuiverheid en echtheid van natuur heeft in Helman's cynisme een uitdrukkingswijze gevonden, die wij in zijn ware betekenis moeten trachten te doorzien. Het dubbelgangersmotief De verandering van titel, van „Mijn aap schreit" naar „Mijn aap lacht", blijkt niets anders uit te wijzen dan een verandering van vormgeving aan pre cies hetzelfde beleven. In zijn hart is Helman de oude, of zo men wil de jonge, gebleven, die hij was, toen hij in het vreemde Europese land zijn eer ste warme woorden schreef over de verborgenheden van het moederlijk oerwoud, Zuid-Zuid-West „Mijn aap'' lacht niet echt. hij schreit nog- altijd; hij is nog altijd Helman's dubbel/anger, door hem geliefkoosd en gehaat tegelijkertijd; geliefkoosd, omdat hij zoveel eerlijker en in zijn primitiviteit ontroerender is dan de mens; gehaat, omdat hij op de mens gelijkt zonder de roepingen het 1 ij den van de mens te ken nen. In „Mijn aap schreit" wordt het aap je oud," sukkelig en ziek. Zijn baasje ziet zich genoodzaakt hem af te maken en hij meent dit te moeten doen door middel van cyaan, hetwelk ook wordt gebruikt, voegt Helman er onheilspel lend aan toe, „om vlinders op te zet ten". Bü het sterfbed van de aap. die aanvankelijk ziin gifschotel laat staan, om daarna met een glimlach en een laatste vlaag van energie aan het eten te slaan, zit het baasje terneer en hij peinst: „Zo zou hij ons mensen tóch zijn grootste smaad aandoen, te sterven als een mens. als wélk een mens. 0 Soera tes! En ik zou de Platoon wezen, die zijn Phaidoon moest schrijven? Nooit, nooit zou ik zoiets dulden. Sterven zoü hij, maar n'iet als een mens. Dit laatste de dood, ons heiligste mysterie, het laatste levensgeheim, dat wij leren ten koste van alles, zou hij parodiëren, zou hij mij voorspellen, zó miniem? Nooit, nooit zou ik het dulden. En nu merkte ik het plotseling: hoe ik hem. haatte met een haat, die gegroeid was vanaf mijn prille jeugd. Dodelijk haatte ik. hem, vanaf de eerste seconde dat ik hem zag" De schijn van een glimlach, waar mee dit aapje sterft, is in Helman's laatste boek een grimlach geworden: een grimas. „Mijn aap lacht", omdat iets in Helman niet meer schreien kan, of wil. Van een gemoedstegenstelling, zoals in de populaire uitdrukking „Jantje huilt en Jantje lacht", is uiteraard niet in het minst sprake Filosofie van de dierfabel „Mijn aap" in Helman's laatste ro man is een fabuleus dier, dat lange tijd stilzwijgend onder de mensen heeft vertoefd en dat daarna, terug in het dierenrijk, als voornaamste geheim met zich meevoert: de kennis van machts uitoefening over anderen. „Mijn aap", van menselijke machtswil bezeten, wordt tussen zijns gelijken het spot beeld van een despoot, een „dolle dic tator". Het terroriseert het vreedzame dierenrijk, totdat, haast onvermijdelijk in deze moderne diersprook, ook hier hoogmoed voor de val komt. Zoals het tedere aapje uit „Mijn aap schreit" door de mens wordt gedood. 39 Hij keek snel op. De Lampreys hadden hun vorige houdingen weer aangeno men. Lord Charles liet zijn oogglas slingeren. Henry's handen staken weer diep in zijn broekzakken, opnieuw staarden de tweelingen in het vuur, ter wijl Patch met haar kin op haar knieën bij Roberta Grey op de vloer zat. En juffrouw Grey zat nog recht op haar bankje. Alleyn werd herinnerd aan het kinderspelletje, waarbij telkens als de gene die hem zijn rug gekeerd heeft, allen naar voren komen, om direct weer onbeweeglijk te blijven staan als hij zich omdraait en naar hen kijkt. Al leyn wist bijna zeker, dat er een soort signaal van de een naar de ander ge gaan was, een signaal, dat hij juist ge mist had. Bij dit verfoeilijke en beken de teken van behoedzaamheid werd zijn eigen aandacht ook meer gescherpt. „Ah, juist," zei hij. „We kunnen dit punt wel even ophelderen, nu we zo ver zijn." Hij keek naar de tweelingen. „Meneer Fox heeft me verteld, dat Lord Charles niet opgemerkt heeft wie van u beiden met de lift meeging. Wie was het?" „Ik," zeiden de tweelingen. Er viel zo'n volmaakte stilte in de kamer, dat Alleyn een stem in de straat beneden een taxi hoorde aanroepen. Het 1, 2 en 3 Augustus wordt in Breda het „Carnaval d'été" .gehouden als com pensatie voor het carnaval dat dit jaar niet is doorgegaan als gevolg van de watersnoodramp. vuur in de haard verschoof met licht geknetter en even duidelijk alsof de Lampreys inplaats van stokstijf in hun stoel te zitten, een gezamenlijke be weging hadden uitgevoerd, hoorde Al leyn hen de gelederen sluiten. „Hallo," zei hij beminnelijk, „een me ningsverschil! Of bent u beiden naar de lift gegaan?" „Ik ben naar beneden gegaan, me neer," zeiden de tweelingen. Lord Charles met een krijtwit gezicht, stak zijn oogglas in zijn zak „Beste Alleyn," zei hij, „ik moet je waarschuwen dat deze twee idioten een soort belachelijk idee hebben om op dit punt obstructie te voeren. Ik heb hun al gezegd, dat het buitengewoon dwaas is en bovendien volkomen mis plaatst. Ik hoop, dat jij hen hiervan kunt overtuigen." „Dat hoop ik ook," zei Alleyn. Uit zijn ooghoek zag hij nog juist hoe de smalle handen van Lady Charles zich samenknepen. Hij wendde zich tot haar. „Misschien kunt u dit punt voor ons ophelderen. Lady Charles?" vroeg hij. „Kunt u zeggen wie Lord en Lady Wu therwood met de lift naar beneden heeft gebracht?" „Nee. het spijt me. Ik heb het niet opgemerkt. Een van de tweelingen kwam op de overloop zodra ik ge vraagd had of iemand de lift wilde be dienen." Ze keek de tweelingen aan met een onverholen toewijding, alsof zij hen wilde overhalen om iets te zeggen, maar ze zweeg verder. Alleyn wachtte. Fox kwam terug en ging stil op zijn stoel zitten. Nanny schraapte haar keel. „Heeft iemand anders gezien, wie van de tweelingen hier achterbleef en wie in de lift meeging?" De tweelingen staarden in het vuur. Frid maakte een plotseling ongeduldig gebaar. Henry stak een sigaret op. -k i l': Ksf „Nee?" vroeg Alleyn. „Dan gaan we verder." Het leek alsof er plotseling in alle stilte nieuwe stellingen betrokken wei den. Voor de eerste maal keken ze hem allemaal aan en hij wist, dat zij ver wacht hadden dat hij onmiddellijk op dit vreemde gedrag van de tweelingen zou gereageerd hebben en ze waren he-«- vig in de war gebracht door zijn weige ring om er op in te gaan. Hij ging on verdroten voort. „Toen Lady Charles vroeg of iemand de lift wilde bedienen, waren Lady, Frid en Lady Patricia toen in de slaapkamer van hun moeder en waren hun broers hier in de zitkamer?" „Ja," zei Henry. „Waar was u voor die tijd geweest?" „In de eetkamer." „Allemaal?" „Ja. Wij allemaal. Alle kinderen en Roberta. Juffrouw Grey." „Terwijl uw vader en Lord Wuther- wood in deze kamer aan het praten waren?" „Ja." „Wanneer ging u weer de eetkamer uit?" „Toen de meisjes weggingen. De tweelingen en ik zijn toen hierheen ge gaan." ,En u, juffrouw Grey?" „Ik ben in de eetkamer gebleven met Mike met Michael." „En Michael," zei Alleyn, ,„ligt nu na tuurlijk in bed." „Ja," zei Nanny. „Was u allemaal in de eetkamer toen Lord Wutherwood riep?" „Ja", zei Henry. Hij riep twee keer: Violet! Toen waren wij in de eetkamer." „Wanneer is Michael de eetkamer binnengekomen?" Henry boog zich voorover en haalde een asbak naar zich toe. „Niet lang vóór oom Gabriel begon te roepen. Hij was met zijn spoortreinen bezig geweest in nummer 26." „Mooi. Dat is volmaakt duidelijk. We zijn nu aan het ogenblik gekomen, dat Lady Wutherwood en haar escorte de lift binnengingen. Bent u op de overloop geweest. Lady Charles?" „Ik stond in de deuropening van de hal om hen goedendag te zeggen." „Ja? En toen?" „Toen draaide ik me om en ging hier binnen. Ik was juist naar dat tafeltje ge lopen om een sigaret te nemen, toen ik hoordeZe haperde slechts een se conde, „toen ik mijn schoonzuster hoor de gillen. We gingen toen allemaal naai de overloop." „Zal ik maar verder gaan?" vroeg Henry. „We gingen naar de overloop. De lift kwam juist weer boven. Tante Violet gilde nog steeds. Toen opende een van de tweelingen de liftdeuren en ze viel zowat naar buiten. Toen zagen we hem." „Juist. Nu nog even terug. Dat roe pen 1 van Lord Wutherwood. Vond u het geen van allen gek, dat hij in de lift was gaan zitten en daar Lady Wuther wood riep?" „Helemaal niet," zei Frid. „Dat was hem nu precies. Ik kan u niet zeg gen „Mijn broer," onderbrak Lord Char les haastig, was zo. Ik bedoel hij deed dat over het algemeen om zittend naar alle mogelijke mensen te roepen." „Ik begrijp het. Bij nader inzien vindt u toch niet, dat er iets speciaal drin gends in zijn stem was?" (Wordt vervolgd). Naar wij vernemen heeft het Haags Ge meentemuseum als aanwinst verworven een aquarel met dekverf van Matthijs Maris De schilder heeft omstreeks 1860 een reis langs de Rijn naar Zwitserland gemaakt; hieruit is in 1863 de aquarel „Doop te Lausanne" ontstaan. Het stuk, ruim 30 bij ruim 50 c. groot en gemonogrammeerd „M.M.", is afkomstig uit een verzameling van Lou Bandy; het werd dezer dagen op een veiling gekocht. Gega digden waren zowel Utrecht als Den Haag: de Rijkscommissie voor de Musea heeft de ze week beslist, dat de stad van de Haagse School het meest voor dit charmante werk uit Maris' vroege tijd in aanmerking kwam. ALBERT HELMAN omdat hij, geen mens zijnde, de mens vernedert door te veel op hem te lij ken, zo wordt de wrede aap uit „Mijn aap lacht"door zijn „Grote Even beeld" gedood, omdat hij. een aap zijnde, de aap vernedert door te veel op de mens te lijken. Terloops zij hier opgemerkt, dat met dit „Grote Evenbeeld" een van Hel man's oudste en meest wezenlijke mo tieven eens opgeld doet: het dubbel gangersmotief. dat aan vrijwel al zijn romans een diepere zin geeft. De dub belganger maakt steeds dat eigenaar dige. hierboven gesignaleerde „Zelf" zichtbaar, ons zuivere-zijn, dat wij ver loren, verwierpen, of in 'ons doodden, en waar wij telkens weer mee worden geconfronteerd Voorzover men deze roman als mo derne dierfabel kan of wil verstaan, kan men het met deze uitspraak wel eens zijn. De roman maakt echter meer dan eens een gekunstelde indruk; de aap fungeert dan uitsluitend als een figuur, waaraan Helman zijn cynische visie op de mens kan waar maken en wij gelo ven dan niet meer in zijn levend be staan als „romanheld", noch als aap, noch als mens-aap, noch als aapmens. Met Darwinisme heeft deze zinnebeel dige dubbelgangersgeschiedenis uiter aard niets v-an doenmet apekool wel een klein beetje. Men voelt, hoe Hel man rich in bochten wringt, om zijn gal te spuwen over de voosheid in de menselijke beschaving. Hij is vaak onredelijk, kortzichtig en onnodig kwetsend. Hij chargeert terwille van zijn moraal, maar uiteindelijk gaat dit alleen ten koste van zijn verhaal. Niet temin pakt dit boek. naarmate het zijn „mens-onterende" climax nadert, de lezer steeds meer en daarna dwingt het tot een rondkijken en waarnemen met nieuwe ogen. NICO VERHOEVEN Albert Helman: „Mijn aap lacht", Uitg. A'damse Boek- en Courant-mij., Amsterdam 1953. VB Literaire Kroniek mach 22 De kunstvoorwerpen uit Vaticaanstad en verscheidene Italiaanse steden, die van het einde van de volgende maand af in het Haagse gemeentemuseum zul len worden tentoongesteld, zijn in een speciale treinwagon, onder politiebe waking onderweg naar ons land. De stukken, die met elkaar de ex positie „Kunstschatten uit Vaticaan stad, Italiaanse kerken en musea" zullen vormen, vertegenwoordigen een waar de van millioenen guldens. Ze zijn in Italië naar twee centrale punten ver voerd, Rome en Milaan, en daar in de trein geladen. De Federatie van Nederlandse orga nisaties voor het personenvervoer heeft een adresg ericht tot de minister van Financiën, waarin zij onder diens aandacht brengt, dat de met weeldebe lasting bezwaarde personenauto voor het beroepspersonenvervoer een pro ductie-middel is. Zonder deze motor rijtuigen zou een huurauto- of taxi bedrijf niet denkbaar zijn. De federatie verzoekt de minister daarom voor deze bedrijfstak de per sonenauto vrij te stellen van de heffing van omzetbelasting of de normale hef fing van vier pet. toe te passen. In antwoord op vragen van het Twee de Kamerlid I'okkema heeft de minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting medegedeeld, de huurverhoging van 120 z.g. „stuntwoningen" in Ede gerecht vaardigd te vinden. De oorspronkelijk vastgestelde huur van f 6.10 per week werd voor honderd woningen verhoogd tot f 7.06, voor twintig tot f 8.23. Het ligt in het voor nemen van de minister zijn goedkeu ring niet te onthouden aan een op de bestaande ïegelingen afgestemde huur verhoging, daarbij in het midden la tende, welk gebruik de gemeente van deze goedkeuring kan maken in verband met de overeenkomsten, welke door haar met de huurders zijn gesloten. Naar het A.N.P. verneemt, is de in stelling te verwachten van een vast college uit de raad van ministers,, ge naamd raad voor de Burgerlijke Rijks dienst. Het ligt in het voornemen, dat dit nieuwe college in het bijzonder werk zaam zal zijn in zaken betreffende de rechtstoestand van het overheidsperso neel, de hoofdlijnen van personeelsbe leid en personeelszorg, zomede de al gemene vraagstukken van organisatie en efficiëncy, de burgerlijke rijks dienst betreffende. Z.H. Exc. de Bisschop van Haarlem heeft heden in de Basiliek „St. Bavo" te Haarlem de volgende H.H. Wijdingen toegediend: Het H. Priesterschap aan de Eerw. Heren: B. W. Alkemade, A. J. Bruin, M. J. J. v. Buuren, L. Comelis, G. W. J, Feliks, G. M. den Hollander, N. J. M. v. Kan, J. C. Koopman, J. P. J. Kraak man, J. J. Kramer, M. A. L. Kroeders, G. J. Laan, J. C. Nieuwenhuis, H. Sam son, J. A. A. Schoenmakers, J. W. Schrama, H. A. Stam, L. M. Thomas, A. W. Voorbij, H. M. v. Wel. De H. Wijding van het Subdiakonaat aan de Eerw. Heren: A. J. M. Braban der, A. G. M. v. d. Burg, F. F. M. J. v. d. Eerden, W. v. Egmond, N. M. C. Groot, C. N. M. de Groot, N. M. Grij- pink, J. F. M. Hoes, E. C. Hoogervorst, A. H. G. Imbens, F. P. G- Jansen, H. J. G. de Jong, F. A. M. Keesen, H. J. Kollmer, J. A. Kruunenberg, W. J. Kuttschrüter, J. M. Lefeber. A. P. Olst- hoorn, P. J. Pouleyn, J. Th. Stam, J. G. M. Velthuyse, F- Verhoogt, J. H. B. Vos, G. W. M. de Wit, Allen Studenten van het Theologi- cum te Warmond.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1953 | | pagina 3