Kroningsvoorbereiding
Puistjes
Moord
LACHEN is eigenlijk erger dan SCHREIEN
Mijn aap nog altijd Helman 's
dubbelganger
Cultuurpessimisme
ie de lift
Drie vu Idigh eids-
zondag
D.D.D.
Bejaarden wensen zo lang mogelijk
hun zelfstandigheid te bewaren
Dr. Muntendam over bejaardenprobleem
-J
LITERAIRE KRONIEK
ZATERDAG 30 MEI 1953
Mooi en lelijk
Frans boek over Titus
Brandsma
„Die kleine gevaarlijke
monnik"
EERSTE KERSEN IN
ZUID-LIMBURG
door NGAIO MARSH
Zomercarnaval
- I
II
„Doop te Lausanne"
van Matthijs Maris
Aanwinst voor Haags
Gemeente-museum
Vaticaanse schatten
onderweg
Minister Witte:
Protest omzetbelasting
op taxi 's
Huurverhoging woningen
Ede gemotiveerd
Raad voor de Burgerlijke
Rijksdienst
H.H. Wijdingen Bisdom
Haarlem
PAUiiNA
(Van onze Londense correspondent)
Het parlement is op kronings
reces en Westminster en het
Parlementsplein zijn in bezit
genomen door de tienduizenden Lon-
denaren, vacantiegangers en toeristen
die dag-in, dag-uit in onafzienbare
drommen rondwaren om de versie-
fingen te zien. Het Parlementsplein
is onherkenbaar veranderd. De West
minster Abdij, de kerk van St. Mar
garet, de voorgevel van de parle
mentsgebouwen en de gevel van het
Provinciehuis van het Graafschap
Middlesex gaan schuil achter hoge
stellages. Men zou, dank zij de banie
ren en de heraldieke versieringen,
hebben kunnen denken dat de hon
derden zitplaatsen, die reiken tot aan
de gootranden van de omliggende
gebouwen, waren aangebracht voor
een komend tournooi of een groot
circus en dat het schouwspel zich
zou voltrekken op het mooie gras
veld op het midden van het plein.
Doch ook dit grasveld is verdwenen
onder een massief vierkant van stel
lingen en steigers, zodat zich nu het
verkeer rond het plein beweegt in
canyons van hout, staal en zeil. Door
deze canyons slenteren de tiendui
zenden nieuwsgierigen in de hitte,
met kinderen op hun schouder en
jasjes over de arm en met op de
gezichten de gelatenheid van hen die
last hebben van pijn in hun voeten.
Ingetogenheid
De versieringen in de stad zijn
bijna voltooid. Vooral als de
zon Schijnt vertoont Londen
een ongewoon vrolijke aanblik,
waarin de mooie rode bussen hun
blijvende rol spelen. Doch wat de
buitenlander hier opvalt, evenals bij
zoveel vorige gelegenheden, is dat de
vrolijkheid is in de versiering en niet
in hen die rondgaan om ze te bewon
deren. De Londense menigten zijn
nog steeds ingetogen menigten en er
is geen uitgelatenheid, geen stem
ming. Wij mogen aannemen dat deze
stemming zal komen op de kronings
dag zelf. Doch het is zeer wel moge
lijk dat deze stemming zich zal be
perken tot de volksbuurten. Want
men mag verwachten dat op de kro
ningsdag zelf, zeker indien de dag
wordt gezegend met de stralende
zonneschijn welke de Pinksterdagen
verguldde, de menigte langs de route
een dodelijk vermoeide menigte zal
zijn. Velen zullen de gehele nacht
hebben doorgebracht op de plaatsen
die zij hebben uitgekozen voor het
zien van de kroningsoptocht, en zo-
wij dit in Holland gewend zijn. Op
koninklijke verjaardagen wordt hier
slechts gevlagd door particuliere ge
bouwen. Wij hebben nog nooit in
Engeland de statige fleur gezien van
straten waarin elke huisgevel een
vlag vertoont. Voor deze uitzonder
lijke gelegenheid maakt men dan ook
gebruik van kleine vloddervlagjes en
slingervlaggen en papieren slingers
Dit soort versiering heeft alleen maar
een feestelijk effect als zij op uitge
breide schaal wordt doorgevoerd,
hetgeen zeer dikwijls niet het geval
is. Sommige van de van overheids
wege in Londen aangebrachte versie-
ringen zijn magnifiek, vooral de
parabolische dubbelbogen van staal
in de Mall met hun ranke rietkronen.
hangend hoog boven de weg. Mooi
zijn ook de hoge lilakleurige palen
in Whitehall versierd met grote blin
kende metalen helmen met gesty-
leerde wit-rode pluimen. Ze staan
opgesteld, groepsgewijze midden op
straat in de buurt van de oude
kazerne van de bereden garde die dit
model helm draagt. Mooi is de gou
den kooi rond Eros in Piccadilly Cir
cus en mooi zijn de gedistingeerde
dubbele triomfbaldakijnen die aan de
Koningin te paard op 10 meter
hoogte in Oxfordstreet.
dra vanaf drie uur in de morgen de
publieke vervoermiddelen de massa's
naar Londen zullen vervoeren, zal
het voor hen die langs de route staan
opgesteld vrijwel onmogelijk zijn iets
anders te doen dan staan, uren en
uren lang staan. Het is moeilijk aan
te nemen dat deze honderdduizenden
na twaalf uur opeengepakt te hebben
gestaan veel energie over zullen heb
ben voor uitgelatenheid. Doch het is
veiliger niets te voorspellen. De En
gelsen zijn onberekenbaar, en onbe
schrijflijk taai met een gedeeltelijk
fatalistisch, gedeeltelijk quictistisch
uithoudingsvermogen.
En wat te zeggen van de versie
ringen? Ons valt hier, wederom
niet voor de eerste keer, op dat
particulieren zo weinig vlaggen zoais
Versiering
ingang van Kensington langs het
park de straat overspannen.
Ook de winkelstraten langs de
route zijn rijk versierd. Het nette
Regent Street heeft voor gezamen
lijke rekening de hoge gevels ver
sierd met vuil-rose rozen van plastic
en neerhangende bleekgroene banie
ren eveneens versierd met ditzelfde
rose roosmotief. De oordelen over
deze straatversiering lopen erg uit
een. Wij zijn zelf van mening dat de
ingetogenheid iets te ver is gegaan,
dat de kleuren te flets zijn en dat
alle uitbundigheid ontbreekt. In Ox
ford Street, de lelijkste en meest
protserige winkelstraat van het Noor
delijk Halfrond, is de versiering gro
tendeels verzorgd door de afzonder
lijke firma's op eigen houtje. Een
groot warenhuis is uitgebarsten in
rood-wit-blauwe mazelen. Hier en
daar kan men gigantische gevelver
sieringen zien van zo grenzenloze vul
gariteit dat als het ware een nieuwe
vorm van schoonheid is ontdekt door
het scheppen van de meest volmaak
te vorm van lelijkheid.
Er zijn weinig winkels in de stad
die niet op een of andere wijze in
hun étalages hun loyauteit tegen
over de koningin
hebben willen
betuigen. Doch
meestal beperkt
zich de versie
ring tot het aan
brengen van enig
rood-wit-blauw
crêpe-papier, een
gekleurd en vrij
wel altijd lelijk
portret van de
koningin en
wellicht enige
papieren roset
tes. Indien een
buitenstaander
wellicht een
beetje teleurge
steld is, is het
misschien omdat
de stemming die
de sfeer moet
brengen nog
steeds op zich
laat wachten.
Misschien komt
de gloed op
tussen Kensington Road en Kensington High Dinsdag van de
Street. volgende week
Het is méér dan jammer, het is een
wezenlijk en zeer te betreuren le-
M kort in onze geloofskennis, dat het
hysterie van de H. Drieëenheid ons zo
ui11'® zegt. Zouden wij ons afvragen,
wat wij van dit grootste geheim van
°ns H. Geloof weten, dan komen wij
zeer waarschijnlijk niet veel verder dan
2°: er is maar één God, maar die God
bestaat uit drie afzonderlijke Personen,
be Vader, de Zoon en de H. Geest, ter-
Wijl die drie goddelijke Personen toch
blaar één goddelijke natuur zijn.
Het moge op het eerste gezicht oneer
biedig klinken, maar het is alleen maar
logisch, als wij ons daarna afvragen:
wat hebben we eigenlijk aan die ken-
his? Waarom heeft God ons dat geopen-
aard? Want zonder Zijn openbaring
ouden wij nooit of nimmer zelfs niet
P hét vermoeden gekomen zijn van het
bestaan van dit geheim. Héél zeker is,
bat God ons dit niet heeft bekend ge
haakt enkel en alleen om onze kennis
van Hem te vergroten. God moet daar
mee een speciale bedoeling hebben ge-
Wanneer wij de liturgie van het Drie-
uldigheidsfeest, dat wij morgen vieren,
soed bezien, dan blijkt daaruit al aan-
°bds, dat heel iets anders op de voor
grond staat dan een strikt theologische
eschouwing over wat wij van dit ge-
eim kunnen begrijpen. Het gaat vooral
om dit éne: ons diep te doordringen van
levensnoodzakelijkheid de H Drie-
enheid ons hele leven aan te bieden als
offer van aanbidding en dank
Aegens be ons bewezen barmhartigheid.
de oneindig heilige God, aan Vader.
,bon en H. Geest samen danken wij
s i®s wat wij zijn en hebben: onze
on Plng' ons bestaan aan de Vaóor,
hon® verlossing aan de Zoon en onze
j bugm^ing aan de H. Geest. Het Credo
b de H. Mis is een prachtige weergave
ö?h deze waarheid. Zeer mooi en uiterst
1®P van zin heeft men de volgende
j, brdspeling gevonden: Credo-Cor do,
is ik geef mijn hart. In de grond
b bit dè enig-juiste houding tegenover
EoS geloofsbelijdenis. Wanneer wij
soed begrijpen, wat het Credo aan heils-
aarheden voor ons inhoudt, dan kan
j eh niet anders dan uit diepgevoelde
"na*3,aarheid voor zoveel oneindige
Va 'b en liefde de Bewerkers daar
in zijn gehele hart schenken,
v '1 hier gaat het om. Om deze reden
lev bet geheim van Zijn drieënig
d]Xe!) geopenbaard. Opdat we aan de
^.'eene God onophoudelijk onze aanfcid-
en lofprijzingen zouden schenken.
laiTat be eindeloos heilige God Zijn be
zitstelling heeft getoond voor de zon
dig mens en hoe! is wel zo'n
h'zelingwekkend bewijs van de aller-
jj °°tste liefde, dat wij bij het overden
kt daarvan alleen maar eerbiedig-stil
Ppbnen worden in lovende aanbidding.
-h.an ons dan ook niet verbazen, dat
v H. Paulus, die door Gods bijzondere
Goilcbting een veel dieper inzicht in
dan heilsplannen met de wereld bezat
liiw w'j °°'t zullen krijgen, onophoude-
.terugkomt op de dringende aan-
hiatlng toch vooral ons hele leven te
zin tot een ononderbroken lofprij-
van Gods heerlijke genade.
Ohophoudelijk werkt de drieëne
God in ons met Zijn genade. Bij
godrt ,bet H. Doopsel hebben de drie
Sm "jke Personen hun intrek in ons
mP„ genomen, waardoor wij in de
„vPt letterlijke zin van het woord
bat obbelijkt" zijn. Want alle goeds,
ve-_.e®n Christen in staat van genade
ZÜn u t' werkt de H. Drievuldigheid in
Sint uit, meer speciaal de H. Geest.
mani blus heeft dit op zijn kernachtige
hu allerprachtigst samengevat, toen
Gepscbreef: „God de Vader heeft de
Zonri Van Zijn Zoon in onze harten ge-
j-, en en Deze roept: Abba, Vader!"
Jl 0°r bit werken en bidden van de
vèrlR?st ln °ns, die door de Zoon zijn
hooE worden wij voortdurend om-
getrokken naar God. leven wij in
cont-°vennatuur, in een allernauwst
Zo icCj met bet goddelijk leven zelf.
leven n 00k ons hele bestaan, ons hele
t>riP,„ WjHedig afhankelijk van de H.
barrvk bmticid, van Haar liefde en
ep cbartigheid, die ons voortdurend redt
®'hddn ,lgt en ons 20 tot ons eeuwig
ha», tracht te brengen. Als wij
Rot 'cn!
gel0r,f„ls bus letterlijk waar, dat het
het febeim van de H. Drieëenheid
levep abergewichtigste is in ons hele
Zeq rwet,raakt ons in ons diepste we-
r» iexcuvi, uus in ons aiepsie wc-
bsara» aarb°or zijn wij, wat wij zijn;
Blij?1? banken wij heel ons heil.
heer - besef uit ons gedrag? Wan-
v°rdie„ onze geloofsk e n n i s willen
Vurjg-buu orr> onze geloofsb e 1 e v i n g
kloeten k maken, dan zullen wij daar
®ok one T.®?'nnen. Dan zullen wij vooral
bijwonen van de H. Mis moeten
gaan zien als de voornaamste en beste
wijze van aanbidding, omdat wij dan
geholpen worden door de oneindige lof
prijzingen, die de Offeraar Christus, in
Zijn en onze naam aan de Vader aan
biedt. Dan zullen wij telkens en telkens
weer onze acten van geloof moeten
gaan vernieuwen vanuit een innerlijke
behoefte van dankbaarheid, waar
door wij ons in direct en heilbe-
werkend contact met de H. Drievuldig
heid brengen. Dan zullen wij ook een
nieuwe eerbied en hoogachting moeten
aankweken voor het H. Kruisteken,
waarvan de diepe zin ons zo vaak ont
gaat. In de naam van de Vader, van de
Zoon en de H. Geest zegenen wij ons
zelf door ons onmiddellijk onder Hun
allerheiligste en allerkrachtigste hoede en
bescherming te stellen. Want nog eens:
van de drieëne God is alles wat bestaat
in de meest volstrekte zin afhankelijk,
hebben wij alle goeds ontvangen, heb
ben wij alles te verwachten.
Zonder een vurige verering en aan
bidding van de H. Drievuldigheid, elke
dag in diep geloof herhaald, is ons
godsdienstig leven zonder basis. Omdat
de H. Drievuldigheid voor ons, voor
ieder van ons persoonlijk eenvoudig
alles betekent.
L.
Advertentie
en de huid geneest.
GENEESMIDDEL TEGEN
HUIDAANDOENINGEN
Zuiver en ontsmet uw
huid met de helder
vloeibare D.D.D. De
jeuk bedaart.de ziekte
kiemen worden gedood
Naar wij vernemen is de Franse schrij
ver Josse Alzin, die, evenals prof.
Brandsma, als slachtoffer van de nazi-
terreur in een concentratiekamp heeft
vertoefd, bezig met het schrijven van
een nieuw boek over deze martelaar van
de Katholieke pers. De titel van het boek
zal zijn „Ce petit moine dangereux",
„Die kleine, gevaarlijke monnik". Zoals
bekend is, was prof. Brandsma klein en
tenger van gestalte.
Josse Alzin wil in zijn werk aantonen,
dat prof. Brandsma gevaarlijk is geweest
in dubbel opzicht; gevaarlijk voor de
Duitse bezetter en gevaarlijk voor de
middelmaatmens, de mens, die zich met
een laf, middelmatig Christendom tevre
den stelt en niet inziet, da het Rijk der
Hemelen geweld lijdt en dat alleen wie
het Kruis opneemt, Christus' volgeling
kan worden genoemd.
Bij de opening van het nieuwe pavil
joen „Avondlicht" voor bejaarden te
Haren (Gr.), heeft de staatssecretaris
van Volksgezondheid, dr. P. Munten
dam, een rede gehouden over het be
jaardenprobleem. Allereerst wilde dr.
Muntendam nagaan, of de bejaarden-
groep in quantitatieve zin een probleem
vormt. 1 Januari 1950 bedroeg het per
centage 65-jarigen en ouder 7,7% van de
totale bevolking. Als men dit vergelijkt
met het percentage van omringende lan^
den als Frankrijk met 11,3, België met
11,1, Engeland met 10,9, Zweden met
10,1 en Zwitserland met 9,5%, dan zou
men geneigd zijn het vraagstuk in quan
titatieve zin voor ons land als van min
der grote betekenis te beschouwen dan
in de eerder genoemde landen, aldus
spreker.
Een heel ander beeld krijgt men, in
dien men de absolute aantallen verge
lijkt, namelijk nog geen 500.000 bejaar
den in 1930 tegen 771.000 in 1950, een
toeneming derhalve van meer dan 50
pet.,terwijl de totale bevolkingsgroei
slechts 25 pet. bedroeg. Als wij in aan
merking nemen, dat het percentage be
jaarden in 1965 tot 9,4 gestegen zal zijn
en in 1980 reeds tot 11,1 pet. waar
mee overigens naar alle waarschijnlijk
heid een evenwichtstoestand zal zijn be
reikt dan is het duidelijk, aldus dr.
Muntendam, dat wij, ondanks het be
trekkelijk lage verhoudingsgetal in 1950
veroorzaakt door onze kinderrijkdom
zeker ook in quantitatief opzicht voor
ons land met een probleem te doen
hebben.
Een der maatschappelijke aspecten is
dat der huisvesting. Hoezeer hier van
een probleem gesproken mag worden
kan wel blijken uit het feit, dat de cij
fers van het C.B.S. uitwijzen hoezeer de
bejaarden zo lang mogelijk hun zelf
standigheid wensen te bewaren. Immers,
van de 771.000 bejaarden in 1950 woonde
er nog geen 4 pet. in niet-winstbeogende
tehuizen voor ouden van dagen. In eigen
gezinsverband' woonden er 65 pet., 13
pet. bij kinderen, 3 pet. in een vreemd
gezin en 13 pet. alleenwonend. En als
men dit beschouwt tegen de achtergrond
van het woningtekort, dat nu nog 250.000
woningen bedraagt, dan beseft men, al
dus spr., dat aan de huisvesting van
onze bejaarden nog zeer veel ontbreekt
en dat iedere verbetering hierin, zeer
zeker ook de uitbreiding van het wonen
in pension-tehuizen, ten zeerste moet
worden toegejuicht.
Vrijdag zijn te Eijsden de eerste ker
sen geveild. Het waren 100 kilo „vroeg
ste ter markt" a f 0.40 per kilo. Binnen
acht dagen worden kersen van betere
kwaliteit verwacht, namelijk de vroege
Duitse kers. De smakelijke Meikers is
dit jaar iets later en zal waarschijnlijk
over veertien dagen worden geveild.
Om de laatste roman van Albert Helman, „Mijn aap lacht", volledig naar
waarde te schatten, is bekendheid met zijn boek uit 1928, „Mijn aap
schreit", zo niet noodzakelijk, dan toch gewenst.
Men vraagt zich af door wat voor droefgeestigheid Helman bewogen wordt
tot zulk een bitter herschrijven van het beste werk u'it zijn vroege dagen. Cy
nisme, zoals dit hier de teugel wordt gevierd, is van meet af aan niet de sterk
ste trek geweest van Helman's schrijverschap. Het liet zich nimmer goed verstaan
met zijn heimwee naar een oerstaat van onschuld of althans van ongerept be
waarde natuur; een oerstaat zonder arglist en dubbelhartigheid. de twee
karaktertrekken, welke Helman het meest 'in 's mensen wezen laakt.
In 1921, op zijn achttiende jaar,
kwam deze zoon van Suriname naar
Holland. Na de oorlog, in '46, keerde
hij voor het eerst naar zijn geboorte
land terug. Sindsdien is het heimwee
min of meer gestild, bevredigd, maar
zijn waarneming van de mens en de
menselijke beschaving is er pessimisti
scher op geworden dan ooit.
In „Mijn aap schreit", het eerste
boek dat Helman schreef, hij was
toen pas in Holland overheerst de
diep melancholieke toon van heimwee.
Een prachtige toon, en een prachtige
.kleine roman", waarin de auteur zich
als een schoolknaap, in samenspraak
met een aap bevindt, teneinde zichzelf
bewust te worden, dat de mens zowel
méér als minder dan een dier is.
„God heeft ons wreder gemaakt
dan de dieren", schrijft hij. „Wij
kunnen ook onszelf doden, het z 1 f
in ons. Dat is onze kracht en onze
distinctie tevens. Je hebt je mens
zijn gewonnen, omdat je dit even
beeld gedood hebt".
Wat is dit geheimzinnige „Zelf" bij
Helman? Het is datgene, waardoor wij
zijn,- zoals wij zijn; meer dus een wijs
gerig of speculatief dan een zielkundig
begrip.
Het cultuurpessimisme, waartoe Hel
man zich bekent, fundeert hij, in het
feit, dat de mens „zichzelf" niet meer
is. Hij is wreder dan het dier, en niet
temin als een hoger wezen bedoeld.
Voor dit hogere kan Helman tegen
woordig alleen maar een fundamenteel
scepticisme opbrengen, hij twijfelt er
aan en spot er mee. Hij deelt eenvou
dig, door mens te zijn, in het bestaan
van dit hogere mee. Hij zou het in zijn
eigen bestaan religieus willen verwer
kelijken, in de godsdienstige ge
loofsact en het beleven van het kind
schap Gods ligt immers de zeer prac-
tische zin van dit hogere, hetwelk ons
van het dier onderscheidt maar dit
brengt hij als zodanig niet meer op.
Wat hij rondom zich waarneemt, stijft
hem in ziin twijfelzucht en' ziin bij
tende spot. In de mens schuilt een
Übermensch en een Untermensch. Bei
ben zijn even onmenselijk; beiden zijn
het tot caricatuur verwrongen voor
werp van zijn hoon, die, zoals waar
schijnlijk in wezen met elk cynisme
het geval is, de uiting is van een heel
diep, haast honds verdriet. Het heim
wee naar zuiverheid en echtheid van
natuur heeft in Helman's cynisme een
uitdrukkingswijze gevonden, die wij in
zijn ware betekenis moeten trachten
te doorzien.
Het dubbelgangersmotief
De verandering van titel, van „Mijn
aap schreit" naar „Mijn aap lacht",
blijkt niets anders uit te wijzen dan een
verandering van vormgeving aan pre
cies hetzelfde beleven. In zijn hart is
Helman de oude, of zo men wil de
jonge, gebleven, die hij was, toen hij
in het vreemde Europese land zijn eer
ste warme woorden schreef over de
verborgenheden van het moederlijk
oerwoud, Zuid-Zuid-West
„Mijn aap'' lacht niet echt. hij schreit
nog- altijd; hij is nog altijd Helman's
dubbel/anger, door hem geliefkoosd
en gehaat tegelijkertijd; geliefkoosd,
omdat hij zoveel eerlijker en in zijn
primitiviteit ontroerender is dan de
mens; gehaat, omdat hij op de mens
gelijkt zonder de roepingen
het 1 ij den van de mens te ken
nen.
In „Mijn aap schreit" wordt het aap
je oud," sukkelig en ziek. Zijn baasje
ziet zich genoodzaakt hem af te maken
en hij meent dit te moeten doen door
middel van cyaan, hetwelk ook wordt
gebruikt, voegt Helman er onheilspel
lend aan toe, „om vlinders op te zet
ten". Bü het sterfbed van de aap. die
aanvankelijk ziin gifschotel laat staan,
om daarna met een glimlach en een
laatste vlaag van energie aan het eten
te slaan, zit het baasje terneer en hij
peinst:
„Zo zou hij ons mensen tóch zijn
grootste smaad aandoen, te sterven als
een mens. als wélk een mens. 0 Soera
tes! En ik zou de Platoon wezen, die
zijn Phaidoon moest schrijven? Nooit,
nooit zou ik zoiets dulden. Sterven zoü
hij, maar n'iet als een mens. Dit laatste
de dood, ons heiligste mysterie, het
laatste levensgeheim, dat wij leren ten
koste van alles, zou hij parodiëren, zou
hij mij voorspellen, zó miniem? Nooit,
nooit zou ik het dulden. En nu merkte
ik het plotseling: hoe ik hem. haatte
met een haat, die gegroeid was vanaf
mijn prille jeugd. Dodelijk haatte ik.
hem, vanaf de eerste seconde dat ik
hem zag"
De schijn van een glimlach, waar
mee dit aapje sterft, is in Helman's
laatste boek een grimlach geworden:
een grimas.
„Mijn aap lacht", omdat iets in
Helman niet meer schreien kan, of
wil. Van een gemoedstegenstelling,
zoals in de populaire uitdrukking
„Jantje huilt en Jantje lacht", is
uiteraard niet in het minst sprake
Filosofie van de dierfabel
„Mijn aap" in Helman's laatste ro
man is een fabuleus dier, dat lange tijd
stilzwijgend onder de mensen heeft
vertoefd en dat daarna, terug in het
dierenrijk, als voornaamste geheim met
zich meevoert: de kennis van machts
uitoefening over anderen. „Mijn aap",
van menselijke machtswil bezeten,
wordt tussen zijns gelijken het spot
beeld van een despoot, een „dolle dic
tator". Het terroriseert het vreedzame
dierenrijk, totdat, haast onvermijdelijk
in deze moderne diersprook, ook hier
hoogmoed voor de val komt.
Zoals het tedere aapje uit „Mijn aap
schreit" door de mens wordt gedood.
39
Hij keek snel op. De Lampreys hadden
hun vorige houdingen weer aangeno
men. Lord Charles liet zijn oogglas
slingeren. Henry's handen staken weer
diep in zijn broekzakken, opnieuw
staarden de tweelingen in het vuur, ter
wijl Patch met haar kin op haar knieën
bij Roberta Grey op de vloer zat. En
juffrouw Grey zat nog recht op haar
bankje. Alleyn werd herinnerd aan het
kinderspelletje, waarbij telkens als de
gene die hem zijn rug gekeerd heeft,
allen naar voren komen, om direct
weer onbeweeglijk te blijven staan als
hij zich omdraait en naar hen kijkt. Al
leyn wist bijna zeker, dat er een soort
signaal van de een naar de ander ge
gaan was, een signaal, dat hij juist ge
mist had. Bij dit verfoeilijke en beken
de teken van behoedzaamheid werd zijn
eigen aandacht ook meer gescherpt.
„Ah, juist," zei hij. „We kunnen dit
punt wel even ophelderen, nu we zo
ver zijn." Hij keek naar de tweelingen.
„Meneer Fox heeft me verteld, dat
Lord Charles niet opgemerkt heeft wie
van u beiden met de lift meeging. Wie
was het?"
„Ik," zeiden de tweelingen.
Er viel zo'n volmaakte stilte in de
kamer, dat Alleyn een stem in de straat
beneden een taxi hoorde aanroepen. Het
1, 2 en 3 Augustus wordt in Breda
het „Carnaval d'été" .gehouden als com
pensatie voor het carnaval dat dit jaar
niet is doorgegaan als gevolg van de
watersnoodramp.
vuur in de haard verschoof met licht
geknetter en even duidelijk alsof de
Lampreys inplaats van stokstijf in hun
stoel te zitten, een gezamenlijke be
weging hadden uitgevoerd, hoorde Al
leyn hen de gelederen sluiten.
„Hallo," zei hij beminnelijk, „een me
ningsverschil! Of bent u beiden naar
de lift gegaan?"
„Ik ben naar beneden gegaan, me
neer," zeiden de tweelingen.
Lord Charles met een krijtwit gezicht,
stak zijn oogglas in zijn zak
„Beste Alleyn," zei hij, „ik moet je
waarschuwen dat deze twee idioten een
soort belachelijk idee hebben om op
dit punt obstructie te voeren. Ik heb
hun al gezegd, dat het buitengewoon
dwaas is en bovendien volkomen mis
plaatst. Ik hoop, dat jij hen hiervan
kunt overtuigen."
„Dat hoop ik ook," zei Alleyn. Uit
zijn ooghoek zag hij nog juist hoe de
smalle handen van Lady Charles zich
samenknepen. Hij wendde zich tot haar.
„Misschien kunt u dit punt voor ons
ophelderen. Lady Charles?" vroeg hij.
„Kunt u zeggen wie Lord en Lady Wu
therwood met de lift naar beneden
heeft gebracht?"
„Nee. het spijt me. Ik heb het niet
opgemerkt. Een van de tweelingen
kwam op de overloop zodra ik ge
vraagd had of iemand de lift wilde be
dienen." Ze keek de tweelingen aan
met een onverholen toewijding, alsof zij
hen wilde overhalen om iets te zeggen,
maar ze zweeg verder.
Alleyn wachtte. Fox kwam terug en
ging stil op zijn stoel zitten.
Nanny schraapte haar keel.
„Heeft iemand anders gezien, wie van
de tweelingen hier achterbleef en wie
in de lift meeging?"
De tweelingen staarden in het vuur.
Frid maakte een plotseling ongeduldig
gebaar. Henry stak een sigaret op.
-k i l':
Ksf
„Nee?" vroeg Alleyn. „Dan gaan we
verder."
Het leek alsof er plotseling in alle
stilte nieuwe stellingen betrokken wei
den. Voor de eerste maal keken ze hem
allemaal aan en hij wist, dat zij ver
wacht hadden dat hij onmiddellijk op
dit vreemde gedrag van de tweelingen
zou gereageerd hebben en ze waren he-«-
vig in de war gebracht door zijn weige
ring om er op in te gaan. Hij ging on
verdroten voort.
„Toen Lady Charles vroeg of iemand
de lift wilde bedienen, waren Lady, Frid
en Lady Patricia toen in de slaapkamer
van hun moeder en waren hun broers
hier in de zitkamer?"
„Ja," zei Henry.
„Waar was u voor die tijd geweest?"
„In de eetkamer."
„Allemaal?"
„Ja. Wij allemaal. Alle kinderen en
Roberta. Juffrouw Grey."
„Terwijl uw vader en Lord Wuther-
wood in deze kamer aan het praten
waren?"
„Ja."
„Wanneer ging u weer de eetkamer
uit?"
„Toen de meisjes weggingen. De
tweelingen en ik zijn toen hierheen ge
gaan."
,En u, juffrouw Grey?"
„Ik ben in de eetkamer gebleven met
Mike met Michael."
„En Michael," zei Alleyn, ,„ligt nu na
tuurlijk in bed."
„Ja," zei Nanny.
„Was u allemaal in de eetkamer toen
Lord Wutherwood riep?"
„Ja", zei Henry. Hij riep twee keer:
Violet! Toen waren wij in de eetkamer."
„Wanneer is Michael de eetkamer
binnengekomen?"
Henry boog zich voorover en haalde
een asbak naar zich toe. „Niet lang vóór
oom Gabriel begon te roepen. Hij was
met zijn spoortreinen bezig geweest in
nummer 26."
„Mooi. Dat is volmaakt duidelijk. We
zijn nu aan het ogenblik gekomen, dat
Lady Wutherwood en haar escorte de
lift binnengingen. Bent u op de overloop
geweest. Lady Charles?"
„Ik stond in de deuropening van de
hal om hen goedendag te zeggen."
„Ja? En toen?"
„Toen draaide ik me om en ging hier
binnen. Ik was juist naar dat tafeltje ge
lopen om een sigaret te nemen, toen ik
hoordeZe haperde slechts een se
conde, „toen ik mijn schoonzuster hoor
de gillen. We gingen toen allemaal naai
de overloop."
„Zal ik maar verder gaan?" vroeg
Henry. „We gingen naar de overloop.
De lift kwam juist weer boven. Tante
Violet gilde nog steeds. Toen opende
een van de tweelingen de liftdeuren en
ze viel zowat naar buiten. Toen zagen
we hem."
„Juist. Nu nog even terug. Dat roe
pen 1 van Lord Wutherwood. Vond u
het geen van allen gek, dat hij in de lift
was gaan zitten en daar Lady Wuther
wood riep?"
„Helemaal niet," zei Frid. „Dat was
hem nu precies. Ik kan u niet zeg
gen
„Mijn broer," onderbrak Lord Char
les haastig, was zo. Ik bedoel hij deed
dat over het algemeen om zittend naar
alle mogelijke mensen te roepen."
„Ik begrijp het. Bij nader inzien vindt
u toch niet, dat er iets speciaal drin
gends in zijn stem was?"
(Wordt vervolgd).
Naar wij vernemen heeft het Haags Ge
meentemuseum als aanwinst verworven een
aquarel met dekverf van Matthijs Maris
De schilder heeft omstreeks 1860 een reis
langs de Rijn naar Zwitserland gemaakt;
hieruit is in 1863 de aquarel „Doop te
Lausanne" ontstaan.
Het stuk, ruim 30 bij ruim 50 c. groot en
gemonogrammeerd „M.M.", is afkomstig uit
een verzameling van Lou Bandy; het werd
dezer dagen op een veiling gekocht. Gega
digden waren zowel Utrecht als Den Haag:
de Rijkscommissie voor de Musea heeft de
ze week beslist, dat de stad van de Haagse
School het meest voor dit charmante werk
uit Maris' vroege tijd in aanmerking kwam.
ALBERT HELMAN
omdat hij, geen mens zijnde, de mens
vernedert door te veel op hem te lij
ken, zo wordt de wrede aap uit „Mijn
aap lacht"door zijn „Grote Even
beeld" gedood, omdat hij. een aap
zijnde, de aap vernedert door te veel
op de mens te lijken.
Terloops zij hier opgemerkt, dat met
dit „Grote Evenbeeld" een van Hel
man's oudste en meest wezenlijke mo
tieven eens opgeld doet: het dubbel
gangersmotief. dat aan vrijwel al zijn
romans een diepere zin geeft. De dub
belganger maakt steeds dat eigenaar
dige. hierboven gesignaleerde „Zelf"
zichtbaar, ons zuivere-zijn, dat wij ver
loren, verwierpen, of in 'ons doodden,
en waar wij telkens weer mee worden
geconfronteerd
Voorzover men deze roman als mo
derne dierfabel kan of wil verstaan,
kan men het met deze uitspraak wel
eens zijn.
De roman maakt echter meer dan
eens een gekunstelde indruk; de aap
fungeert dan uitsluitend als een figuur,
waaraan Helman zijn cynische visie op
de mens kan waar maken en wij gelo
ven dan niet meer in zijn levend be
staan als „romanheld", noch als aap,
noch als mens-aap, noch als aapmens.
Met Darwinisme heeft deze zinnebeel
dige dubbelgangersgeschiedenis uiter
aard niets v-an doenmet apekool wel
een klein beetje. Men voelt, hoe Hel
man rich in bochten wringt, om zijn
gal te spuwen over de voosheid in de
menselijke beschaving. Hij is vaak
onredelijk, kortzichtig en onnodig
kwetsend. Hij chargeert terwille van
zijn moraal, maar uiteindelijk gaat dit
alleen ten koste van zijn verhaal. Niet
temin pakt dit boek. naarmate het zijn
„mens-onterende" climax nadert, de
lezer steeds meer en daarna dwingt
het tot een rondkijken en waarnemen
met nieuwe ogen.
NICO VERHOEVEN
Albert Helman: „Mijn aap lacht",
Uitg. A'damse Boek- en Courant-mij.,
Amsterdam 1953.
VB Literaire Kroniek mach 22
De kunstvoorwerpen uit Vaticaanstad
en verscheidene Italiaanse steden, die
van het einde van de volgende maand
af in het Haagse gemeentemuseum zul
len worden tentoongesteld, zijn in een
speciale treinwagon, onder politiebe
waking onderweg naar ons land.
De stukken, die met elkaar de ex
positie „Kunstschatten uit Vaticaan
stad, Italiaanse kerken en musea" zullen
vormen, vertegenwoordigen een waar
de van millioenen guldens. Ze zijn in
Italië naar twee centrale punten ver
voerd, Rome en Milaan, en daar in de
trein geladen.
De Federatie van Nederlandse orga
nisaties voor het personenvervoer
heeft een adresg ericht tot de minister
van Financiën, waarin zij onder diens
aandacht brengt, dat de met weeldebe
lasting bezwaarde personenauto voor
het beroepspersonenvervoer een pro
ductie-middel is. Zonder deze motor
rijtuigen zou een huurauto- of taxi
bedrijf niet denkbaar zijn.
De federatie verzoekt de minister
daarom voor deze bedrijfstak de per
sonenauto vrij te stellen van de heffing
van omzetbelasting of de normale hef
fing van vier pet. toe te passen.
In antwoord op vragen van het Twee
de Kamerlid I'okkema heeft de minister
van Wederopbouw en Volkshuisvesting
medegedeeld, de huurverhoging van 120
z.g. „stuntwoningen" in Ede gerecht
vaardigd te vinden.
De oorspronkelijk vastgestelde huur
van f 6.10 per week werd voor honderd
woningen verhoogd tot f 7.06, voor
twintig tot f 8.23. Het ligt in het voor
nemen van de minister zijn goedkeu
ring niet te onthouden aan een op de
bestaande ïegelingen afgestemde huur
verhoging, daarbij in het midden la
tende, welk gebruik de gemeente van
deze goedkeuring kan maken in verband
met de overeenkomsten, welke door
haar met de huurders zijn gesloten.
Naar het A.N.P. verneemt, is de in
stelling te verwachten van een vast
college uit de raad van ministers,, ge
naamd raad voor de Burgerlijke Rijks
dienst.
Het ligt in het voornemen, dat dit
nieuwe college in het bijzonder werk
zaam zal zijn in zaken betreffende de
rechtstoestand van het overheidsperso
neel, de hoofdlijnen van personeelsbe
leid en personeelszorg, zomede de al
gemene vraagstukken van organisatie
en efficiëncy, de burgerlijke rijks
dienst betreffende.
Z.H. Exc. de Bisschop van Haarlem
heeft heden in de Basiliek „St. Bavo"
te Haarlem de volgende H.H. Wijdingen
toegediend:
Het H. Priesterschap aan de Eerw.
Heren: B. W. Alkemade, A. J. Bruin,
M. J. J. v. Buuren, L. Comelis, G. W. J,
Feliks, G. M. den Hollander, N. J. M.
v. Kan, J. C. Koopman, J. P. J. Kraak
man, J. J. Kramer, M. A. L. Kroeders,
G. J. Laan, J. C. Nieuwenhuis, H. Sam
son, J. A. A. Schoenmakers, J. W.
Schrama, H. A. Stam, L. M. Thomas, A.
W. Voorbij, H. M. v. Wel.
De H. Wijding van het Subdiakonaat
aan de Eerw. Heren: A. J. M. Braban
der, A. G. M. v. d. Burg, F. F. M. J.
v. d. Eerden, W. v. Egmond, N. M. C.
Groot, C. N. M. de Groot, N. M. Grij-
pink, J. F. M. Hoes, E. C. Hoogervorst,
A. H. G. Imbens, F. P. G- Jansen, H. J.
G. de Jong, F. A. M. Keesen, H. J.
Kollmer, J. A. Kruunenberg, W. J.
Kuttschrüter, J. M. Lefeber. A. P. Olst-
hoorn, P. J. Pouleyn, J. Th. Stam, J.
G. M. Velthuyse, F- Verhoogt, J. H. B.
Vos, G. W. M. de Wit,
Allen Studenten van het Theologi-
cum te Warmond.