.Berlinale 55 klatergoud van film Voor huidgezondheid steeds PUROL! I EEN SOLDAAT OP WEG NAAR ZIJN HUIS" M JAN VAN EYCK ontmoet PICASSO paleizen TUSSEN EEN TRAGISCHE REVOLTE De ware Kerk Goede daad Dubbel nummer gewijd aan Nijhoff van De Gids In de ban van een meester Berlijn speelt vreemde rol in Westelijk cultuurbeeld Indon. nota aan minister Beven Cultuurprijs van Eindhoven Oude en moderne kunst tezamen ondergebracht in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel LITERAIRE KRONIEK ZATERDAG 27 JUNI 1953 PAGINA 3 Speciale melanges en verpakkingen - DOUWE EGBERTS N.V. JOURE-UTRECHT Toeristisch evenement Markies Pallavicino bij de Katholieke E.H.B.O. Verdrag met Australië over West. N.-Guinea „onvriendelijke daad" „Wij van Financiën" Grote omzichtigheid bij reclame Problemen Buitengew. Lager Onderwijs Commissie geïnstalleerd Leraren Kon. Conserva torium voor muziek Vereenzelviging en vervreemding rem'idden van de gebeurtenissen, die de voorbije dagen de gehele wereld 'in beroering hebben gebracht, is in West-Berlijn, in alle rust en vrede, met alle schitte ring van het klatergoud der filmpaleizen, het derde Inter nationale Filmfestival van Berlijn, de „Berlinale", geopend. Uit respect voor de tragische gevolgen van de Oost-Ber- lijnse revolutie was besloten alle feestelijkheid bij dit festival achterwege te laten. Dat besluit kon echter niet verhinderen, dat West-Berlijn het trefpunt was voor vele sterren uit alle filmproducerende landen van eni ge betekenis en dat die sterren door de Berlijners die met honderden tegelijk kwamen opzetten feestelijk werden aangegaapt en feestelijk om hun handtekeningen werden gebedeld. En bij elke der 35 speelfilms, die daar voor Berlijn althans ten doop werden gehouden, drom den honderden nieuwsgierigen samen voor de nieuwe luxueuze, uitbundig verlicht en versierde filmtempels op de Kurfiirstendamm, om een glimp van de bij- die dopen aanwezige peters en meters op te vangen. Dat besluit kon ook niet verhelen, dat overal, waar iets in verband met dat festival te doen was, de straten waren afgezet met uitbundige vanen, die het ganse kleurenspectrum ver tegenwoordigen. En het simpele zwar te wimpeltje van nauwelijks een el lang en een decimeter breed, dat daar ter ere van de doden drie dagen lang naast hirtg, viel in de kleurenrijkdom nauwelijks op. Men wist, dat het er hing, dat was alles. Dit alles demonstreerde slechts met grote duidelijkheid de vreemde rol, die Berlijn thans in het Westelijke kuituur- beeld speelt. De ene helft probeert al thans met ware „Sehnsucht" de weste lijke cultuur aan te hangen, terwijl het andere deel, zij het dan gedwongen, ge heel in de Oostelijke sfeer is geplaatst. Films van het Westers blok worden daar nauwelijks of niet vertoond of worden van dermate ridicule teksten voorzien, dat men nauwelijks meer van „Westelijk" kan spreken. Daarenboven tracht dat Westelijke eiland, dat Ber lijn tenslotte is te midden van de Oost zone, iets eigens te scheppen, waarin het hopeloos vastloopt, omdat dit in een dergelijk vreemdsoortig conglome raat nu eenmaal niet mogelijk is. De goede film is echter een middel, dat, indien het zich vrij kan ontwikke len, over alle grenzen heen tot alle mensen tezamen, spreekt en een ont moetingspunt voor de naties is gewor den. Daarom kreeg de Berlinale toch weer een bijzondere betekenis. In Ber lijn immers raken de vrije wereld en die van de dwang elkaar in één stad.. De revolte van de zeventiende Juni heeft dat opnieuw en krachtiger dan voorheen bewezen. Maar dan had men ook moeten trachten, die beide werelden, die elkaar in deze ene stad met kwade gezichten van achter kanonslopen aan- gluren, koste wat kost in dit festival bijeen moeten brengen. Naar wij echter vernamen is dit nauwelijks voldoende geprobeerd. Wil Berlijn het cultuurcentrum zijn, wat het pretendeert valselijk overigens dan was het haar taak geweest dit te realiseren. Geen stad kan dat beter dan deze zonderling verdeelde. Dan ook had dit derde internationale festival kleur en waarde gekregen en was het niet, zoals thans het geval was een naloper van Cannes, zonder gebeurtenissen. Het was nu weinig meer dan een geslaagde onderne ming voor de gezamenlijke West- Berlijnse bioscopen en een touristisch evenement. Zoals gezegd, er zijn 35 speelfilms vertoond en een dikke vijftig docu mentaires. Deze laatste catagorie bleek de belangrijkste. Wij waren niet naar Berlijn gekomen voor dit festival. Het overviel ons letterlijk toen wij, 'slechts denkend aan de moedige de monstraties van de Oost-Berlijners, reeds op Tempelhof werden over stelpt met folders en reclamebiljetten. Advertentie edere katholiek weet, dat de R.K. Kerk zichzelf als de enig ware be schouwt, met uitsluiting van alle andere, m.a.w. zij is in wezen exclusi- alle mensen in innerlijke eenheid tot één grote liefdesgemeenschap bindt. De zekerheid de éne ware Kerk voor het hele mensdom te zijn maakt het daarom voor de R.K. Kerk onmogelijk een andere gemeenschap als een gelijk berechtigd heilsinstituut te erkennen. Schrift en traditie, in het bijzonder öUUCJLC, IlI.a.W. A.1J lp VV tien CAUUOl" k 7 vistisch, en zij moet dat wel zijn uit de volmaakte zelfopenbaring van God hoofde van haar oorsprong en aard. Wij moeten echter toegeven, dat deze eigenschap, hoewel op allerlei wijze afdoende gefundeerd, op andersdenken den een enigszins wrange indruk maakt van hoogmoedige zelfingenomenheid, die tot verzet prikkelt. En dit te meer daar men dit exclusivisme pleegt te vernederlandsen met het woord „on verdraagzaamheid". Wanneer men daarmee „leerstellige" onverdraagzaamheid bedoelt, dan heeft men gelijk, maar dan moeten wij er toch aan toevoegen, dat dit nu juist hiet weergeeft, wat men meestal met bovengenoemd verwijt op het oog heeft. Maar met dat al blijft onverdraag zaamheid een lelijk woord, dat op zijn minst onsympathiek aandoet en het niet denkbeeldige gevaar met zich brengt van betreurenswaardige mis stappen in houding en reactie aan beide kanten. Het ware dan ook te wensen, dat deze uitdrukking door een minder aanstotelijke vervangen werd. die enerzijds de geboden beginselvast heid duidelijk weergeeft, anderzijds de lichtelijk fanatieke kleur van de ge wraakte term mist. Nu de eenheids- en herenigingsge dachte bij de Christenen der gehele wereld in het brandpunt der belang stelling staat is het een eerste vereiste alles te vermijden, wat onnodige mis verstanden veroorzaakt en gevoelighe den kwetst. Natuurlijk mag de vrede lievende bedoeling, die hierbij voorzit onder géén voorwaarde ontaarden in Waarheid-verdoezelende concessies, Waarmee niemand gebaat is, omdat ze verwachtingen wekken, waaraan nooit kan worden voldaan. Met de goddelijke waarheid van Evangelie en geloof is geen schipperen mogelijk, al blijft het eerste plicht zó de waarheid te verdedigen, dat wij de liefde niet in het minst kwetsen, en zó de liefde te beoefenen, dat wij de Waarheid ongerept laten voor honderd procent. Het feit, dat de katholieke Kerk geen officieel deel neemt aan de oecumeni sche samenkomsten der niet-katholie ke christelijke kerken, zit velen dwars, maar bij nader toezien zal men moeten toegeven, dat dit besluit steunt op leerstellige" onverdraagzaamheid en, als zodanig, alleen maar een logisch gevdïg is van onze levensovertuiging. In feite echter is deze onverdraag zaamheid héél wat verdraagzamer dan de harde klank van het woord zou doen vermoeden. Omdat een helder inzicht in de juiste stand van zaken veel wrijving en ani mositeit voorkomt, die onderlinge toe nadering onnodig in de weg staan, heeft het zeker zijn nut de leer van de Kerk op dit punt iets nader uiteen te zetten. Onder de hemel is geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij zalig moeten wor den dan de naam van Christus. Deze tekst van de Handelingen (4.12) wijst Christus Jesus onweersprekelijk aan als de enige weg naar God. De enige weg naar Christus loopt door Zijn Kerk, zoals Hij zelf her haaldelijk met nadruk verklaart. De 'wil van de Stichter is hier alléén be slissend. Zoals Zijn voornaamste gebod gemeenschap en eenheid onder Zijn volgelingen ten doel heeft, zo moet ook zÜn genade als een eenheid in een ge meenschap aan alle mensen worden aangeboden. De éne goddelijke waar heid. kan slechts één vorm hebben, die door Christus, leren duidelijk: Eén God, één Christus, één Doop, één Kerk! De algemene overtuiging, dat het lidmaatschap van Christus' Kerk een onvoorwaardelijke noodzakelijkheid is ter zaligheid heeft de Verlosser niet zeer formeel verklaard: „Zo iemand niet luistert naar de Kerk, dan zij hij U als een heiden en tollenaar" (Mt. 18.17) is oorzaak geweest van de of ficiële uitspraak: Buiten de Kerk geen zaligheid. Uit de algemeenheid - der Kerk volgt dat zij alleenzaligmakend en exclusief moet zijn. De algemeenheid is de mid delpuntvliedende en haar exclusivisme de middelpuntzoekende kracht der Kerk. Op deze leer nu steunt het verwijt van onverdraagzaamheid, van liefde loze hardheid en onverenigbaarheid met de geest van Jesus. Ofschoon alle waarheid in wezen exclusief en onverdraagzaam moet zijn en het geloof in het alleenzaligma kende Verlosserschap van Christus óók het geloof in de door Hem ge stichte Kerk eist, daar de éne Chris tus en het éne Lichaam van Christus niet te scheiden zijn, geldt de leer in kwestie niet voor niet-katholieke per sonen, maar alleen voor niet-katho- lieke kerken als zodanig. Omdat er maar één Lichaam van Christus is kan er ook maar één Kerk van Chris tus zijn, die de genade bezit en uit deelt. Alle andere gemeenschappen daarbuiten zijn als gemeenschap geestelijk onvruchtbaar. „Alleen het Lichaam van Christus kan leven door de geest van Christus" zegt Sint Augustinus. Toch kan ook buiten de zichtbare Kerk een bovennatuurlijke gemeen schap met Christus bestaan, indien Jesus' woord daar in waarheid wordt verkondigd en er gelovig gedoopt wordt. „Ik heb nog andere schapen die niet van deze schaapstal zijn" (Jo. 10.16). Ook in niet-katholieke kerken kun nen de sacramenten subjectief heiligen en zalig maken, als het volle geloof daar leeft. Zelfs in de niet-chris- telijke wereld werkt Gods genade door het buitengewone middel van het doopsel van begeerte dat in wezen volmaakte liefde is. God geeft immers aan elke ziel voldoende genade ter zaligheid. De R.K. Kerk is zodoende volgens Christus' wil het gewone en normale middel om ons eeuwig eind doel te bereiken, terwijl daarbuiten wel degelijk nog buitengewone midde len bestaan uit kracht van Gods uni versele heilswil. We komen hierop nog nader terug. L. Tijdens zijn verblijf in ons land, heeft de markies Pallavicino, afgevaardigde van de Souvereine en Militaire Orde van Malta te Rome, in gezelschap van E. A. J. M. baron van Voorst tot Voorst o.m. een bezoek gebracht aan de Katholieke Nationale Bond voor E.H.B.O., teneinde zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de weitkzaamheden, door genoemde organisatie tijdens de rampdagen in Fe bruari j.l. verricht. Enige dagen tevoren had de markies reeds een bezoek gebracht aan de getrof fen gebieden. Desondanks zijn wij enige films gaan zien. Italië bleek vertegenwoordigd met ge slaagde documentaire over El Greco. Nederland had de enige paradepaar den van de laatste tijd, „De Zwarte stroom", „Het is maar 'n postzegel", „Houen zo" en ,,'t Schot is te boord" te berde gebracht. De laatste film ontlokte een welgemeend applaus. Bekoord zijn wij door een filmpje uit India „Music of India" en geïmponeerd door de docu mentaire van hetzelfde land, „Holy Hi malaya". In de vernieuwde verfilming van „The Pickwick Papers" door Noel Langley troffen wij hetzelfde verheugende ele ment van alle films naar verhalen van de onsterfelijke Dickens, namelijk, dat het een uitstekende illustratie was van de ze zonderlinge geschiedenis. Dickens is een verteller. Zijn verhalen mogen niet zomaar tot scenario's worden omge werkt. Men mag ze wel illustreren, zo als ze reeds van de eerste uitgaven af geïllustreerd zijn geweest. Die oude prentjes moeten ook Noel Langley ge ïnspireerd hebben. De creaties die hij voorschotelde waren verrukkelijk. Engelser dan Engels kwam ons „The Captains Paradise", waarop Alec Guiness zijn stempel heeft gedrukt, voor. Een wonderlijke satire, met Britse dédain verteld. Het was een ironische tekening van de gladde Brit, die alles heeft uit gerekend, alles doorziet en met zijn aan geboren diplomatie zich overal insteekt en ook weer uitredt. Het „paradijs" be staat uit twee vrouwen, tussen wie een kapitein met zijn schip heen en weer reist. De een is de typisch Britse vrouw, de ander een Noord-Afrikaanse danse res. Enfin, wanneer de „Brit" tenslotte voor een vuurpeloton staat, blijkt, dat hij het ganse peloton heeft omgekocht en dat de commandant er van geveld ter aarde ligt. Deze supra-mentaliteit prikkelt tot verzet maar geeft evenzeer plezier. De Amerikaanse prémière „The bad and the Beautiful", waarin Vincente Mi- nelli Hollywood de spiegel voorhoudt, is een tegenvaller geworden. Helaas zijn wij niet in de gelegenheid geweest de nieuwe films van de Italianen Blasetti en Zampa te zien, „Altri Tempi" en „Pro- cesso alla Citta". Hetgeen de openbarin gen van dit festival geweest schijnen te zijn. Duitsland zelf toonde er nauwelijks noemenswaardige producten. Alles bijeen heeft Berlijn een min of meer geslaagde poging ondernomen zich opnieuw een plaats te veroveren in de filmwereld. De organisatie was voortref felijk, hetgeen wel verwacht mocht wor den. Wanneer het op „organisieren" aankomt Het zinde ons tenslotte niet, dat de opinie van het publiek in de bioscopen maatgevend was voor de uiteindelijke beoordeling van de films. Hiermede was ook dit festival nauwelijks au serieux te nemen. JAN VAN BEEK j Naar het ANP van officiële zijde ver neemt, heeft de waarnemend Hoge Com missaris van Indonesië, mr. Susanto Tir- toprodjo, namens de Indonesische rege ring aan minister Beyen een nota over handigd. In deze nota wordt gezegd, dat iedere poging om zonder voorafgaand overleg met Indonesië tot een accoord te komen met Australië over West Nieuw-Guinea als een onvriendelijke daad zal worden beschouwd, omdat de status van Nieuw-Guinea nog steeds een betwist punt vormt. Minister Beyen heeft daarbij aan de wnd. Hoge Commissaris medegedeeld, dat Nederland niet overweegt een ver drag met Australië te sluiten met be trekking tot Westelijk Nieuw-GuGinea. Minister Luns, die zoals bekend is. in Djakarta vertoeft, heeft een bespreking gehad met minister Mukarto en Sortorio, de voorzitter van het parlement. De gemeenteraad van Eindhoven heeft Vrijdagavond een verordening vastgesteld op het verlenen van een jaarlijkse cultuurprijs. Deze prijs, welke gedacht wordt in een orde van grootte ran f 2.500, zal ieder jaar voor slechts één van de volgende takken van kunst beschikbaar worden gesteld: letter kunde, schilderkunst, beeldhouwkunde architectuur en toonkunst. Voor de prijs komen in aanmerking in Eindhoven of elders gevestigde scheppende kunstenaars, die een werk hebben vervaardigd, dat in verband staat met de stad Eindhoven. De cul tuurprijs zal voor de eerste maal in 1954 beschikbaar worden gesteld. De minister van Financiën is van oor deel, dat het gebruik van „Wij van Fi nanciën" om reclamedoeleinden met de grootst mogelijke omzichtigheid moet geschieden. Hij heeft in die zin reeds de nodige aanwijzigingen gegeven. Dit wordt o.a. geantwoord :p vragen van het Tweede Kamerlid Van Vliet (K.V.P.) in verband met de versprei ding van een reclamefolder voor een po pulaire medische encyclopaedie tegelijk met genoemd maandblad. De minister is er van op de hoogte dat niet weinigen ,die het blad plegen te ontvangen, zich aan deze reclame hebben gestoten omdat het hier, zoals vragensteller het formuleerde, een aan prijzen betreft van een uitgave, waar van de inhoud van vrij subtiele aard geacht wordt te zijn, doch die daaren boven niets uitstaande heeft met het doel ,dat het personeelsblad heeft te dienen. De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen mr. J. M. L. Th. Cals heeft Vrijdagmorgen te zijnen departementen de commissie voor de regeling van het bui tengewoon lager onderwijs geïnstalleerd. De minister zei dat aan de grondwette lijke eis van gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder buitengewoon lager onder wijs nog steeds niet is voldaan en dat tal van problemen, met dit onderwijs samen hangende, dringend een regeling behoeven. De moeilijke en veelomvattende taak van de uit 34 leden bestaande commissie er kennende, sprak de minister er zijn vertrou wen over uit, dat haar werk aan onze ge handicapte kinderen ten goede zal komen. De beide voorzitters der commissie, dr. J. H. Wesselings en prof. dr. I. C. van Houte, beantwoordden achtereenvolgens de rede van de minister, waarbij zij verzeker den, dat de commissie alles in het werk zal stellen om de haar opgedragen taak tot een goed einde te brengen. Advertentie Mijn neefje Hans is toe getreden tot de volgelin gen van Baden Powell. Gis teren kwam hij zich in eeo welgesneden welpenpakje presenteren. En toen hij binnen kwam, legde hij kranig twee vingers tegen de klep van zijn petje. Nadat ik hem uitvoerig had bewonderd, zei hij: „Zal ik je schoenen poetsen?" „Welnee", zei ik, „dat kan ik zelf ook nog wel". „Sigaretten halen dan?" vroeg hij. „Die heb ik nog genoeg", ant woordde ik. Ik voelde, dat hij de grondslag aan het leggen was voor de voorgeschre ven goede daad. En ik nam mij voor het hem zo lastig mogelijk te maken. Telkens trachtte hij mij de opdracht tot een karweitje te ontlokken, maar ik ging nergens op in. Tenslotte zei hij: „Geef me dan zó maar een heitje". Na enig onderhandelen gaf ik hem het muntstukje. Toen hij het geld in zijn zak had gestoken, zei Hans tevreden: „Nou heb ik tóch een goeie daad gedaan". „Werkelijk?" vroeg ik. „Ja", antwoordde hij, „ik heb jóu iets goeds laten doen. Met ingang van 1 September a.s. zijn aan het koninklijk conservatorium voor muziek te 's-Gravenhage benoemd de volgende leraren: de heer Samuel Brill te Amsterdam tot leraar voor violoncel; de heer Jan de Man te Heemstede tot leraar voor piano. Op 27 Januari van dit jaar overleed de dichter Martinus Nijhoff. Vrij kort daarna, op 22 April, de schrijfster Top Naeff. Beide doodsberichten hebben in literaire kring diepe indruk gemaakt, omdat het hier figuren betrof, die zeer actief en geestrijk aan het leven deelnamen. Voor het laatst zag men hen in het openbaar „officieel" samen op de Conferentie der Nederlandse Letteren, die vorig jaar December in Den Haag werd gehouden. Maurice Roelants schrijft hierover in De Gids: „Het was de vooravond van die eer ste conferentiedag. Pom (zoals zijn vrienden hem in de omgang noemden) lei zijn hand op mijn voorarm en voer de mij met geheimzinnige aandrang mee: „Ik ontvoer jelui, jou en Top Naeff en Jan Engelman. Voor een glaasje gedistilleerd bij mij thuis". Ik, zo vervolgt Roelants, heb altijd Top Naeff als een grote dame, een vrouw met scherpe intelligentie en uiterst gave gevoeligheid vereerd, misschien wel de waardigste onder de schrijvende vrouwen van Nederland. Ik zag met welgevallen, hoe Pom haar met meer dan de attenties der hoffelijkheid in zijn nieuwe auto hielp, onder de gene gen blikken van zijn andere gast, even voornaam toegewijd en goedlachs, Jan Engelman. Het trof mij, dat voor Pom die nieuwe auto als een stuk speelgoed was. Het was namelijk met bijna arge loosheid, dat hij ernstig als een school knaap werd, toen ik hem enkele myste ries van zijn wagen onthulde. Hij brtecht ons in de wooncel van zijn vriendelijk kloostertehuis, waar over hij die dag alleen de hoede had. Ik zie er hem in mijn geest, voor altijd, bedrijvig: hij verzorgde het licht, 'de verwarming, de drank, het rookgerief. Dat die familiaire gebaren de gebaren van elke gastheer zijn? Pom voerde onderdoor het gesprek, levendig en met die monkel van wie zich over de gekke amuseert. Niets nog wierp de schaduw van zijn schielijke dood vooruit. Het gesprek was naar het afsterven van Henriëtte Roland Holstv. d. Schalk ge- evolueerd, en hoe er veel menselijke passies met haar hang naar een zieners dichterschap samenwoonden. De rusti ge, geamuseerde zin voor het humane, waarin de kameraadschappelijke ver standhouding van deze drie mensen zo doordringend en genoeglijk was, blijft voor mij het uur merken, dat misschien wel mede door Pom's dood, zo kort daarop, onvergetelijk is geworden!" En dan volgt er een voetnoot, waar uit men de weemoed om de verganke lijkheid der dingen zonder meer ver staat: „Bij het verbeteren van de drukproef van dit „In memoriam" ver neem ik het overlijden van Top Naeff. Zij ook is nu heen...." en kan, geheel oprecht, zeg gen, dat onze literatuur in kor te tijd enkele gevoelige verlie zen heeft geieden. Maar wat dit sterven voor de vrienden en de minnaars van het levende moment in de lite raire beweging van ons land betekent, dat maakt men niet licht in enkele nuchtere woorden duidelijk. Aan Nijhoff's gedachtenis werd zon der moeite spontaan een dik dubbel nummer van De Gids gewijd 1). Behal ve door Roelants en Engelman, werden daarin „subjectieve" stukjes, buiten- de-literatuur-om, geschreven door de dames Emmy van Lokhorst, K. H. R. Josselin de Jong en Jo de Wit, door gespletenheden van het leven C. J. Kelk, Theun de Vries en de jon- Is er wezenlijk een elementair verschil tussen het minnend paar van Edouard Manet en dat van de meester van Frankfort? Er liggen bijna vier eeuwen tussen, vier eeuwen schilderkunstige ontwikkeling en vier eeuwen wisselende cultuur van hoofse levensvormen naar meer ongedwongen samenleven. Maar ook deze dingen zijn betrekkelijk, want Brueghel leefde in ongeveer dezelfde tijd als de meester van Frankfort en de gestyleerde Jan Toorop en Thorn Prik ker leefden niet veel later dan de poëtische Manet. et is een vrij gewaagde onderneming de moderne kunst te confronteren met de Vlaamse primitieven, met Rubens en Van Dyck. Dat geeft kort sluiting, zullen velen menen, dat slaat als een tang op een varken, om het maar vulgdir te zeggen. Het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel heeft echter deze vermetele onderneming aangedurfd ter gelegenheid van zijn 25-jarig bestaan en heeft een tweetal tentoonstellingen ingericht, elk een vleu gel van het gebouw beslaande en samenkomend in de grote hal, waar James Ensor's grote schilderij, de intocht van Christus te Brussel, hangt. Dat grote doek, zeker niet een van de mooiste, maar wel een van de meest interessante stukken van de expositie, vormt min of meer de verbinding van twee schier niet met elkaar te verenigen elementen. Bij een tentoonstelling als deze kan men de beide exposities afzonderlijk be zien, als twee gesloten eenheden, maar David heeft even weinig met Jan van Eyck te maken als Paul Klee met Renoir. Enerzijds kan men dus van mening zijn, dat men bij een dergelijke wandeling door de schilderkunst alle stukken maar eenvoudig vanuit hun gesloten eenzaam heid moet bezien, anderzijds dringen de parallellen zich bijna vanzelf op, wanneer men eenmaal door de stijlverschillen en de verschillende manieren van penseel voering heen kan zien. kunnen. Dat is een van de verrassingen van de tentoonstelling te Brussel. Men heeft Manet met Jan van Eyck durven confronteren en de onaantastbare hege monie van de laatste begint te wanke len. Mogelijk is het dwaas de zaken zo te stellen, want elke tijd heeft zijn eigen grootheden, zijn eigen represen- dan naar de impressionisten, waaronder tatieve vertegenwoordigers, zijn eigen een tweetal uitzonderlijk mooie schilde- uitbeelders van de levenssfeer en de rijen van Manet te zien zijn en daarna beste zaken, die er in een volk in een komt men via Braque, Chagall en Per- bepaalde tijd leven, meke bij Joan Miro, Max Ernst, Paul Klee en Fernand Leger. Dan is het ver- Maar het perspectief dat Paul Fie- haal uit om verbijsterd achter te blijven rens, de directeur van de Belgische Mu- in de grauwzame leegte van laatstge- sea, de scheidende en moegekeken be noemde meesters en het enige wat men zoeker biedt is weinig aanlokkelijk. dan nog doen kan is pijlsnel terugsnellen naar de warmte van het minnend paar Wanneer Miro met deze peintures de dat Manet geschilderd heeft en dat hij slotapotheose vormt voor de Wést- chez le père Lathuille" noemde. Ik heb Europese schilderkunst, dan ziet het er lange tijd Manet onder de impressionis- trlest 111 et onze cultuur uit. En aange- jaren ten onderschat; ik meende dat hij over- zien w« het laatste nlet voetstoots kun- 'de^wee0 schilderij erf ditfhet neer bii de suggesties vari de heer Paul de twee scnnaenjen, cue net Fierengj want het leven gaat verder en grijpt tóch altijd terug in het eeuwig De tentoonstelling omvat wat de pri mitieven en de zeventiende-eeuwers betreft veel, van wat hier in het Am sterdamse Rijksmuseum enige j»ren '"haduwiT werd 'door "ziin grotê"Jtiïdge- nen aannemen, leggen wij ons ook niet geleden te zien is geweest op de expo- scnaauwa wera aooi zijn giuie ujuge b™i sitie van Vlaamse Kunst. Daar is noten, maar aan toegevoegd een zaaltje met prach- museum van Doornik notabene in een tige Italiaanse paneeltjes uit het Quat- onoewaakt moment verworven heeft, be- tro cento. Via Rubens en Van Dyck boEo.n schoonste en het meest staat niet zo ver af van Hieronymus komt men bij de achttiende-eeuwers poëtische, dat de schilderkunst heeft goscjlj alleen de boze droom van de Louis David (o.a. het bekende schil- voortgebracht. onderwereld, die Antonius bekoort, is derij „De dood van Marat"), Gericault, omgezet tot het carnaval der massa, die Ingres en Delacroist. Ik geloof zelfs, dat schilderijen als de- collectieve maskers gebruikt om het De Braekeleer en Evenepoel leiden ze tegen de Vlaamse primitieven op eigen gelaat te verbergen. M. MARTINUS NYHOFF gere Ad den Besten, door de biobiblio- graaf G. H. 's-Gravesande, de taalge leerde L. C. Michels, de Haagse ambte naren H. J. Reinink en L. J. M. Feber en de secretaris-generaal van het Bel gische ministerie van Openbaar Onder wijs, Julien Kuypers. Altemaal ge troffen vrienden. Ook zij, die meer ob jectief over de dichter en zijn werk trachtten te schrijven, werden onwil lekeurig in de richting van een getui genis gedrongen. Schrijvend over zijn kunst, schrijven zij over zijn mense lijke persoon en over het ..mysterie", dat hij scheen te zijn. Ook Anton van Duinkerken, in zijn zeer verhelderende „binnenleiding tot Nijhoff's lyriek", kan feitelijk weinig anders doen dan ons een inzicht geven in de zielsge- aardhéid, die aan dit dichterschap ten grondslag heeft gelegen. Er was in Nijhoff ten aanzien van de levensdingen om hem heen een dub bele verhouding werkzaam, zo consta teert Van Duinkerken; enerzijds van vereenzelving, anderzijds van ver vreemding. Een en ander wordt duidelijk ge maakt aan de hand van een sleutel woord in Nijhoff's gedichten: het woord „soldaat". Nijhoff is soldaat geweest. Toen de (eerste) wereldoorlog kwam, diende hij als kapitein van het tweede regiment wielrijders; als „meerdere" dus. Wijst dit soldaat-zijn van Nijhoff naar een gedrag in het leven, naar een met velen in het gelid lopen, naar een vereen zelviging met talloze naamlozen in een eendracht van dienende gehoorzaam heid; het meerdere-zijn van Nijhoff wijst naar een vervreemding. Men is gemeenzaam, maar dieper eenzaam. Men is „in dienst"als superieur. Zo beleefde Nijhoff zijn dichterschap en even treffend als merkwaardig legt zijn vertaling uit pl.m. 1923 van Ramuz' „Histoire du soldat", op de schrijnende muziek van Strawinsky, hiervan getui genis af. Men kent wellicht de aanvangsstro fen in lichtvoetig marstempo: Op de straatweg van Sas naar Sluis een soldaat op weg naar huis, liep en liep al de ganse dag; hij lachte, toen hij 't dofpje zag, hij was moe van die lange dag. Als gewetensvol vertaler hield hij zich aan de oorspronkelijke tekst, maar toch kon hij niet anders dan zijn transpositie een eigen stempel opdruk ken. „De geschiedenis van de soldaat" werd zijn gedicht. Ook Anthonie Lonker, in Critisch Bulle tin 2), geeft zich in een ongewoon bewo gen stuk rekenschap van het levensmys terie van deze kunstenaar. Hij heeft Nijhoff niet alleen in zijn gedichten her kend, maar, wat zeldzamer voorkomt, hij heeft die gedichten in de maker er van herkend. Donker tekent Nijhoff als „de altijd komende, de altijd gaande". Men kende hem, en men kende hem nooit. Niet onwaarschijnlijk, dat deze con statering het begin van een antwoord inhoudt op de vraag, waarom Nijhoff zo'n buitengewone invloed op de jon- gerenpoëzie uitoefent. Die invloed werkt zeer geheimzinnig door. Nijhoff wordt niet rechtstreeks nagevolgd, maar hij inspireert in het verborgene door de manier, waarop de gewoonste woorden bij hem hun magische oerbe tekenis terug krijgen, door de manier waarop „er niet staat wat er staat"; door de manier, waarop vereenzelvi ging mét en vervreemding van het le- vensgebeuren in deze poëzie hand in hand gaan Deze doorwerking van Nij hoff, juist op onze hyper-moderne dichtkunst, trof mij bijzonder tijdens de lectuur van „Stroomgebied", de bloemlezing van Ad den Besten uit de poëzie van de naoorlogse dichtersgene ratie, waarover hier vorige week werd geschreven NICO VERHOEVEN 1) De Gids (April-Mei 1953), Uitg. Mij. W de Haan. Utrecht. 2) Critisch Bulletin (Februari 1953). D. A. Daamen's Uitg. Mjj, Den. Haag.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1953 | | pagina 3