.Berlinale 55 klatergoud van film
Voor huidgezondheid steeds PUROL!
I
EEN SOLDAAT
OP WEG NAAR ZIJN HUIS"
M
JAN VAN EYCK ontmoet PICASSO
paleizen TUSSEN EEN
TRAGISCHE REVOLTE
De
ware
Kerk
Goede daad
Dubbel nummer
gewijd aan Nijhoff
van De Gids
In de ban van een
meester
Berlijn speelt vreemde rol in Westelijk
cultuurbeeld
Indon. nota aan
minister Beven
Cultuurprijs van
Eindhoven
Oude en moderne kunst tezamen ondergebracht in
het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel
LITERAIRE KRONIEK
ZATERDAG 27 JUNI 1953
PAGINA 3
Speciale melanges en verpakkingen
-
DOUWE EGBERTS N.V. JOURE-UTRECHT
Toeristisch evenement
Markies Pallavicino bij de
Katholieke E.H.B.O.
Verdrag met Australië
over West. N.-Guinea
„onvriendelijke daad"
„Wij van Financiën"
Grote omzichtigheid
bij reclame
Problemen Buitengew.
Lager Onderwijs
Commissie geïnstalleerd
Leraren Kon. Conserva
torium voor muziek
Vereenzelviging en vervreemding
rem'idden van de gebeurtenissen, die de voorbije dagen
de gehele wereld 'in beroering hebben gebracht, is in
West-Berlijn, in alle rust en vrede, met alle schitte
ring van het klatergoud der filmpaleizen, het derde Inter
nationale Filmfestival van Berlijn, de „Berlinale", geopend.
Uit respect voor de tragische gevolgen van de Oost-Ber-
lijnse revolutie was besloten alle feestelijkheid bij dit
festival achterwege te laten. Dat besluit kon echter niet
verhinderen, dat West-Berlijn het trefpunt was voor vele
sterren uit alle filmproducerende landen van eni
ge betekenis en dat die sterren door de Berlijners die
met honderden tegelijk kwamen opzetten feestelijk
werden aangegaapt en feestelijk om hun handtekeningen
werden gebedeld. En bij elke der 35 speelfilms, die daar
voor Berlijn althans ten doop werden gehouden, drom
den honderden nieuwsgierigen samen voor de nieuwe
luxueuze, uitbundig verlicht en versierde filmtempels op
de Kurfiirstendamm, om een glimp van de bij- die dopen
aanwezige peters en meters op te vangen.
Dat besluit kon ook niet verhelen,
dat overal, waar iets in verband met
dat festival te doen was, de straten
waren afgezet met uitbundige vanen,
die het ganse kleurenspectrum ver
tegenwoordigen. En het simpele zwar
te wimpeltje van nauwelijks een el
lang en een decimeter breed, dat daar
ter ere van de doden drie dagen lang
naast hirtg, viel in de kleurenrijkdom
nauwelijks op. Men wist, dat het er
hing, dat was alles.
Dit alles demonstreerde slechts met
grote duidelijkheid de vreemde rol, die
Berlijn thans in het Westelijke kuituur-
beeld speelt. De ene helft probeert al
thans met ware „Sehnsucht" de weste
lijke cultuur aan te hangen, terwijl het
andere deel, zij het dan gedwongen, ge
heel in de Oostelijke sfeer is geplaatst.
Films van het Westers blok worden
daar nauwelijks of niet vertoond of
worden van dermate ridicule teksten
voorzien, dat men nauwelijks meer van
„Westelijk" kan spreken. Daarenboven
tracht dat Westelijke eiland, dat Ber
lijn tenslotte is te midden van de Oost
zone, iets eigens te scheppen, waarin
het hopeloos vastloopt, omdat dit in
een dergelijk vreemdsoortig conglome
raat nu eenmaal niet mogelijk is.
De goede film is echter een middel,
dat, indien het zich vrij kan ontwikke
len, over alle grenzen heen tot alle
mensen tezamen, spreekt en een ont
moetingspunt voor de naties is gewor
den. Daarom kreeg de Berlinale toch
weer een bijzondere betekenis. In Ber
lijn immers raken de vrije wereld en
die van de dwang elkaar in één stad..
De revolte van de zeventiende Juni
heeft dat opnieuw en krachtiger dan
voorheen bewezen. Maar dan had men
ook moeten trachten, die beide werelden,
die elkaar in deze ene stad met kwade
gezichten van achter kanonslopen aan-
gluren, koste wat kost in dit festival
bijeen moeten brengen.
Naar wij echter vernamen is dit
nauwelijks voldoende geprobeerd. Wil
Berlijn het cultuurcentrum zijn, wat
het pretendeert valselijk overigens
dan was het haar taak geweest
dit te realiseren. Geen stad kan dat
beter dan deze zonderling verdeelde.
Dan ook had dit derde internationale
festival kleur en waarde gekregen en
was het niet, zoals thans het geval
was een naloper van Cannes, zonder
gebeurtenissen. Het was nu weinig
meer dan een geslaagde onderne
ming voor de gezamenlijke West-
Berlijnse bioscopen en een touristisch
evenement.
Zoals gezegd, er zijn 35 speelfilms
vertoond en een dikke vijftig docu
mentaires. Deze laatste catagorie bleek
de belangrijkste. Wij waren niet naar
Berlijn gekomen voor dit festival. Het
overviel ons letterlijk toen wij,
'slechts denkend aan de moedige de
monstraties van de Oost-Berlijners,
reeds op Tempelhof werden over
stelpt met folders en reclamebiljetten.
Advertentie
edere katholiek weet, dat de R.K.
Kerk zichzelf als de enig ware be
schouwt, met uitsluiting van alle
andere, m.a.w. zij is in wezen exclusi-
alle mensen in innerlijke eenheid tot
één grote liefdesgemeenschap bindt.
De zekerheid de éne ware Kerk voor
het hele mensdom te zijn maakt het
daarom voor de R.K. Kerk onmogelijk
een andere gemeenschap als een gelijk
berechtigd heilsinstituut te erkennen.
Schrift en traditie, in het bijzonder
öUUCJLC, IlI.a.W. A.1J lp VV tien CAUUOl" k 7
vistisch, en zij moet dat wel zijn uit de volmaakte zelfopenbaring van God
hoofde van haar oorsprong en aard.
Wij moeten echter toegeven, dat deze
eigenschap, hoewel op allerlei wijze
afdoende gefundeerd, op andersdenken
den een enigszins wrange indruk maakt
van hoogmoedige zelfingenomenheid,
die tot verzet prikkelt. En dit te meer
daar men dit exclusivisme pleegt te
vernederlandsen met het woord „on
verdraagzaamheid".
Wanneer men daarmee „leerstellige"
onverdraagzaamheid bedoelt, dan heeft
men gelijk, maar dan moeten wij er
toch aan toevoegen, dat dit nu juist
hiet weergeeft, wat men meestal met
bovengenoemd verwijt op het oog
heeft.
Maar met dat al blijft onverdraag
zaamheid een lelijk woord, dat op zijn
minst onsympathiek aandoet en het
niet denkbeeldige gevaar met zich
brengt van betreurenswaardige mis
stappen in houding en reactie aan
beide kanten. Het ware dan ook te
wensen, dat deze uitdrukking door een
minder aanstotelijke vervangen werd.
die enerzijds de geboden beginselvast
heid duidelijk weergeeft, anderzijds de
lichtelijk fanatieke kleur van de ge
wraakte term mist.
Nu de eenheids- en herenigingsge
dachte bij de Christenen der gehele
wereld in het brandpunt der belang
stelling staat is het een eerste vereiste
alles te vermijden, wat onnodige mis
verstanden veroorzaakt en gevoelighe
den kwetst. Natuurlijk mag de vrede
lievende bedoeling, die hierbij voorzit
onder géén voorwaarde ontaarden in
Waarheid-verdoezelende concessies,
Waarmee niemand gebaat is, omdat
ze verwachtingen wekken, waaraan
nooit kan worden voldaan.
Met de goddelijke waarheid van
Evangelie en geloof is geen schipperen
mogelijk, al blijft het eerste plicht zó
de waarheid te verdedigen, dat wij de
liefde niet in het minst kwetsen, en zó
de liefde te beoefenen, dat wij de
Waarheid ongerept laten voor honderd
procent.
Het feit, dat de katholieke Kerk geen
officieel deel neemt aan de oecumeni
sche samenkomsten der niet-katholie
ke christelijke kerken, zit velen dwars,
maar bij nader toezien zal men moeten
toegeven, dat dit besluit steunt op
leerstellige" onverdraagzaamheid en,
als zodanig, alleen maar een logisch
gevdïg is van onze levensovertuiging.
In feite echter is deze onverdraag
zaamheid héél wat verdraagzamer dan
de harde klank van het woord zou
doen vermoeden.
Omdat een helder inzicht in de juiste
stand van zaken veel wrijving en ani
mositeit voorkomt, die onderlinge toe
nadering onnodig in de weg staan,
heeft het zeker zijn nut de leer van
de Kerk op dit punt iets nader uiteen
te zetten.
Onder de hemel is geen andere
naam aan de mensen gegeven,
waardoor wij zalig moeten wor
den dan de naam van Christus. Deze
tekst van de Handelingen (4.12) wijst
Christus Jesus onweersprekelijk aan
als de enige weg naar God. De
enige weg naar Christus loopt
door Zijn Kerk, zoals Hij zelf her
haaldelijk met nadruk verklaart. De
'wil van de Stichter is hier alléén be
slissend. Zoals Zijn voornaamste gebod
gemeenschap en eenheid onder Zijn
volgelingen ten doel heeft, zo moet ook
zÜn genade als een eenheid in een ge
meenschap aan alle mensen worden
aangeboden. De éne goddelijke waar
heid. kan slechts één vorm hebben, die
door Christus, leren duidelijk: Eén
God, één Christus, één Doop, één
Kerk!
De algemene overtuiging, dat het
lidmaatschap van Christus' Kerk een
onvoorwaardelijke noodzakelijkheid is
ter zaligheid heeft de Verlosser niet
zeer formeel verklaard: „Zo iemand
niet luistert naar de Kerk, dan zij hij
U als een heiden en tollenaar" (Mt.
18.17) is oorzaak geweest van de of
ficiële uitspraak: Buiten de Kerk geen
zaligheid.
Uit de algemeenheid - der Kerk volgt
dat zij alleenzaligmakend en exclusief
moet zijn. De algemeenheid is de mid
delpuntvliedende en haar exclusivisme
de middelpuntzoekende kracht der
Kerk.
Op deze leer nu steunt het verwijt
van onverdraagzaamheid, van liefde
loze hardheid en onverenigbaarheid
met de geest van Jesus.
Ofschoon alle waarheid in wezen
exclusief en onverdraagzaam moet
zijn en het geloof in het alleenzaligma
kende Verlosserschap van Christus
óók het geloof in de door Hem ge
stichte Kerk eist, daar de éne Chris
tus en het éne Lichaam van Christus
niet te scheiden zijn, geldt de leer in
kwestie niet voor niet-katholieke per
sonen, maar alleen voor niet-katho-
lieke kerken als zodanig. Omdat
er maar één Lichaam van Christus is
kan er ook maar één Kerk van Chris
tus zijn, die de genade bezit en uit
deelt. Alle andere gemeenschappen
daarbuiten zijn als gemeenschap
geestelijk onvruchtbaar. „Alleen het
Lichaam van Christus kan leven door
de geest van Christus" zegt Sint
Augustinus.
Toch kan ook buiten de zichtbare
Kerk een bovennatuurlijke gemeen
schap met Christus bestaan, indien
Jesus' woord daar in waarheid wordt
verkondigd en er gelovig gedoopt
wordt. „Ik heb nog andere schapen
die niet van deze schaapstal zijn" (Jo.
10.16).
Ook in niet-katholieke kerken kun
nen de sacramenten subjectief
heiligen en zalig maken, als het volle
geloof daar leeft. Zelfs in de niet-chris-
telijke wereld werkt Gods genade door
het buitengewone middel van het
doopsel van begeerte dat in wezen
volmaakte liefde is. God geeft immers
aan elke ziel voldoende genade ter
zaligheid. De R.K. Kerk is zodoende
volgens Christus' wil het gewone en
normale middel om ons eeuwig eind
doel te bereiken, terwijl daarbuiten
wel degelijk nog buitengewone midde
len bestaan uit kracht van Gods uni
versele heilswil. We komen hierop nog
nader terug.
L.
Tijdens zijn verblijf in ons land, heeft
de markies Pallavicino, afgevaardigde
van de Souvereine en Militaire Orde van
Malta te Rome, in gezelschap van E. A.
J. M. baron van Voorst tot Voorst o.m.
een bezoek gebracht aan de Katholieke
Nationale Bond voor E.H.B.O., teneinde
zich persoonlijk op de hoogte te stellen
van de weitkzaamheden, door genoemde
organisatie tijdens de rampdagen in Fe
bruari j.l. verricht.
Enige dagen tevoren had de markies
reeds een bezoek gebracht aan de getrof
fen gebieden.
Desondanks zijn wij enige films gaan
zien.
Italië bleek vertegenwoordigd met ge
slaagde documentaire over El Greco.
Nederland had de enige paradepaar
den van de laatste tijd, „De Zwarte
stroom", „Het is maar 'n postzegel",
„Houen zo" en ,,'t Schot is te boord" te
berde gebracht. De laatste film ontlokte
een welgemeend applaus. Bekoord zijn
wij door een filmpje uit India „Music
of India" en geïmponeerd door de docu
mentaire van hetzelfde land, „Holy Hi
malaya".
In de vernieuwde verfilming van „The
Pickwick Papers" door Noel Langley
troffen wij hetzelfde verheugende ele
ment van alle films naar verhalen van de
onsterfelijke Dickens, namelijk, dat het
een uitstekende illustratie was van de
ze zonderlinge geschiedenis. Dickens is
een verteller. Zijn verhalen mogen niet
zomaar tot scenario's worden omge
werkt. Men mag ze wel illustreren, zo
als ze reeds van de eerste uitgaven af
geïllustreerd zijn geweest. Die oude
prentjes moeten ook Noel Langley ge
ïnspireerd hebben. De creaties die hij
voorschotelde waren verrukkelijk.
Engelser dan Engels kwam ons „The
Captains Paradise", waarop Alec Guiness
zijn stempel heeft gedrukt, voor. Een
wonderlijke satire, met Britse dédain
verteld. Het was een ironische tekening
van de gladde Brit, die alles heeft uit
gerekend, alles doorziet en met zijn aan
geboren diplomatie zich overal insteekt
en ook weer uitredt. Het „paradijs" be
staat uit twee vrouwen, tussen wie een
kapitein met zijn schip heen en weer
reist. De een is de typisch Britse vrouw,
de ander een Noord-Afrikaanse danse
res. Enfin, wanneer de „Brit" tenslotte
voor een vuurpeloton staat, blijkt, dat
hij het ganse peloton heeft omgekocht
en dat de commandant er van geveld
ter aarde ligt. Deze supra-mentaliteit
prikkelt tot verzet maar geeft evenzeer
plezier.
De Amerikaanse prémière „The bad
and the Beautiful", waarin Vincente Mi-
nelli Hollywood de spiegel voorhoudt, is
een tegenvaller geworden. Helaas zijn
wij niet in de gelegenheid geweest de
nieuwe films van de Italianen Blasetti en
Zampa te zien, „Altri Tempi" en „Pro-
cesso alla Citta". Hetgeen de openbarin
gen van dit festival geweest schijnen te
zijn.
Duitsland zelf toonde er nauwelijks
noemenswaardige producten.
Alles bijeen heeft Berlijn een min of
meer geslaagde poging ondernomen zich
opnieuw een plaats te veroveren in de
filmwereld. De organisatie was voortref
felijk, hetgeen wel verwacht mocht wor
den. Wanneer het op „organisieren"
aankomt
Het zinde ons tenslotte niet, dat de
opinie van het publiek in de bioscopen
maatgevend was voor de uiteindelijke
beoordeling van de films. Hiermede was
ook dit festival nauwelijks au serieux te
nemen.
JAN VAN BEEK
j
Naar het ANP van officiële zijde ver
neemt, heeft de waarnemend Hoge Com
missaris van Indonesië, mr. Susanto Tir-
toprodjo, namens de Indonesische rege
ring aan minister Beyen een nota over
handigd. In deze nota wordt gezegd, dat
iedere poging om zonder voorafgaand
overleg met Indonesië tot een accoord
te komen met Australië over West
Nieuw-Guinea als een onvriendelijke
daad zal worden beschouwd, omdat de
status van Nieuw-Guinea nog steeds
een betwist punt vormt.
Minister Beyen heeft daarbij aan de
wnd. Hoge Commissaris medegedeeld,
dat Nederland niet overweegt een ver
drag met Australië te sluiten met be
trekking tot Westelijk Nieuw-GuGinea.
Minister Luns, die zoals bekend is. in
Djakarta vertoeft, heeft een bespreking
gehad met minister Mukarto en Sortorio,
de voorzitter van het parlement.
De gemeenteraad van Eindhoven
heeft Vrijdagavond een verordening
vastgesteld op het verlenen van een
jaarlijkse cultuurprijs. Deze prijs, welke
gedacht wordt in een orde van grootte
ran f 2.500, zal ieder jaar voor slechts
één van de volgende takken van kunst
beschikbaar worden gesteld: letter
kunde, schilderkunst, beeldhouwkunde
architectuur en toonkunst.
Voor de prijs komen in aanmerking
in Eindhoven of elders gevestigde
scheppende kunstenaars, die een werk
hebben vervaardigd, dat in verband
staat met de stad Eindhoven. De cul
tuurprijs zal voor de eerste maal in
1954 beschikbaar worden gesteld.
De minister van Financiën is van oor
deel, dat het gebruik van „Wij van Fi
nanciën" om reclamedoeleinden met de
grootst mogelijke omzichtigheid moet
geschieden. Hij heeft in die zin reeds
de nodige aanwijzigingen gegeven. Dit
wordt o.a. geantwoord :p vragen van
het Tweede Kamerlid Van Vliet
(K.V.P.) in verband met de versprei
ding van een reclamefolder voor een po
pulaire medische encyclopaedie tegelijk
met genoemd maandblad.
De minister is er van op de hoogte
dat niet weinigen ,die het blad plegen
te ontvangen, zich aan deze reclame
hebben gestoten omdat het hier, zoals
vragensteller het formuleerde, een aan
prijzen betreft van een uitgave, waar
van de inhoud van vrij subtiele aard
geacht wordt te zijn, doch die daaren
boven niets uitstaande heeft met het
doel ,dat het personeelsblad heeft te
dienen.
De minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen mr. J. M. L. Th. Cals heeft
Vrijdagmorgen te zijnen departementen de
commissie voor de regeling van het bui
tengewoon lager onderwijs geïnstalleerd.
De minister zei dat aan de grondwette
lijke eis van gelijkstelling van het openbaar
en het bijzonder buitengewoon lager onder
wijs nog steeds niet is voldaan en dat tal
van problemen, met dit onderwijs samen
hangende, dringend een regeling behoeven.
De moeilijke en veelomvattende taak van
de uit 34 leden bestaande commissie er
kennende, sprak de minister er zijn vertrou
wen over uit, dat haar werk aan onze ge
handicapte kinderen ten goede zal komen.
De beide voorzitters der commissie, dr.
J. H. Wesselings en prof. dr. I. C. van
Houte, beantwoordden achtereenvolgens de
rede van de minister, waarbij zij verzeker
den, dat de commissie alles in het werk
zal stellen om de haar opgedragen taak
tot een goed einde te brengen.
Advertentie
Mijn neefje Hans is toe
getreden tot de volgelin
gen van Baden Powell. Gis
teren kwam hij zich in eeo
welgesneden welpenpakje
presenteren. En toen hij
binnen kwam, legde hij
kranig twee vingers tegen
de klep van zijn petje.
Nadat ik hem uitvoerig
had bewonderd, zei hij: „Zal ik je
schoenen poetsen?"
„Welnee", zei ik, „dat kan ik zelf
ook nog wel".
„Sigaretten halen dan?" vroeg hij.
„Die heb ik nog genoeg", ant
woordde ik.
Ik voelde, dat hij de grondslag aan
het leggen was voor de voorgeschre
ven goede daad. En ik nam mij voor
het hem zo lastig mogelijk te maken.
Telkens trachtte hij mij de opdracht
tot een karweitje te ontlokken, maar
ik ging nergens op in.
Tenslotte zei hij: „Geef me dan zó
maar een heitje".
Na enig onderhandelen gaf ik hem
het muntstukje.
Toen hij het geld in zijn zak had
gestoken, zei Hans tevreden: „Nou
heb ik tóch een goeie daad gedaan".
„Werkelijk?" vroeg ik.
„Ja", antwoordde hij, „ik heb jóu
iets goeds laten doen.
Met ingang van 1 September a.s. zijn
aan het koninklijk conservatorium voor
muziek te 's-Gravenhage benoemd de
volgende leraren: de heer Samuel Brill
te Amsterdam tot leraar voor violoncel;
de heer Jan de Man te Heemstede tot
leraar voor piano.
Op 27 Januari van dit jaar overleed de dichter Martinus Nijhoff. Vrij kort
daarna, op 22 April, de schrijfster Top Naeff. Beide doodsberichten hebben
in literaire kring diepe indruk gemaakt, omdat het hier figuren betrof, die
zeer actief en geestrijk aan het leven deelnamen. Voor het laatst zag men hen
in het openbaar „officieel" samen op de Conferentie der Nederlandse Letteren,
die vorig jaar December in Den Haag werd gehouden.
Maurice Roelants schrijft hierover in
De Gids:
„Het was de vooravond van die eer
ste conferentiedag. Pom (zoals zijn
vrienden hem in de omgang noemden)
lei zijn hand op mijn voorarm en voer
de mij met geheimzinnige aandrang
mee: „Ik ontvoer jelui, jou en Top
Naeff en Jan Engelman. Voor een
glaasje gedistilleerd bij mij thuis". Ik,
zo vervolgt Roelants, heb altijd Top
Naeff als een grote dame, een vrouw
met scherpe intelligentie en uiterst
gave gevoeligheid vereerd, misschien
wel de waardigste onder de schrijvende
vrouwen van Nederland. Ik zag met
welgevallen, hoe Pom haar met meer
dan de attenties der hoffelijkheid in
zijn nieuwe auto hielp, onder de gene
gen blikken van zijn andere gast, even
voornaam toegewijd en goedlachs, Jan
Engelman. Het trof mij, dat voor Pom
die nieuwe auto als een stuk speelgoed
was. Het was namelijk met bijna arge
loosheid, dat hij ernstig als een school
knaap werd, toen ik hem enkele myste
ries van zijn wagen onthulde.
Hij brtecht ons in de wooncel van
zijn vriendelijk kloostertehuis, waar
over hij die dag alleen de hoede had.
Ik zie er hem in mijn geest, voor altijd,
bedrijvig: hij verzorgde het licht, 'de
verwarming, de drank, het rookgerief.
Dat die familiaire gebaren de gebaren
van elke gastheer zijn? Pom voerde
onderdoor het gesprek, levendig en
met die monkel van wie zich over de
gekke
amuseert. Niets nog wierp de schaduw
van zijn schielijke dood vooruit. Het
gesprek was naar het afsterven van
Henriëtte Roland Holstv. d. Schalk ge-
evolueerd, en hoe er veel menselijke
passies met haar hang naar een zieners
dichterschap samenwoonden. De rusti
ge, geamuseerde zin voor het humane,
waarin de kameraadschappelijke ver
standhouding van deze drie mensen zo
doordringend en genoeglijk was, blijft
voor mij het uur merken, dat misschien
wel mede door Pom's dood, zo kort
daarop, onvergetelijk is geworden!"
En dan volgt er een voetnoot, waar
uit men de weemoed om de verganke
lijkheid der dingen zonder meer ver
staat: „Bij het verbeteren van de
drukproef van dit „In memoriam" ver
neem ik het overlijden van Top Naeff.
Zij ook is nu heen...."
en kan, geheel oprecht, zeg
gen, dat onze literatuur in kor
te tijd enkele gevoelige verlie
zen heeft geieden. Maar wat dit sterven
voor de vrienden en de minnaars van
het levende moment in de lite
raire beweging van ons land betekent,
dat maakt men niet licht in enkele
nuchtere woorden duidelijk.
Aan Nijhoff's gedachtenis werd zon
der moeite spontaan een dik dubbel
nummer van De Gids gewijd 1). Behal
ve door Roelants en Engelman, werden
daarin „subjectieve" stukjes, buiten-
de-literatuur-om, geschreven door de
dames Emmy van Lokhorst, K. H. R.
Josselin de Jong en Jo de Wit, door
gespletenheden van het leven C. J. Kelk, Theun de Vries en de jon-
Is er wezenlijk een elementair verschil tussen het minnend paar van Edouard
Manet en dat van de meester van Frankfort? Er liggen bijna vier eeuwen
tussen, vier eeuwen schilderkunstige ontwikkeling en vier eeuwen wisselende
cultuur van hoofse levensvormen naar meer ongedwongen samenleven. Maar
ook deze dingen zijn betrekkelijk, want Brueghel leefde in ongeveer dezelfde
tijd als de meester van Frankfort en de gestyleerde Jan Toorop en Thorn Prik
ker leefden niet veel later dan de poëtische Manet.
et is een vrij gewaagde onderneming de moderne kunst te confronteren
met de Vlaamse primitieven, met Rubens en Van Dyck. Dat geeft kort
sluiting, zullen velen menen, dat slaat als een tang op een varken, om
het maar vulgdir te zeggen. Het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel heeft
echter deze vermetele onderneming aangedurfd ter gelegenheid van zijn
25-jarig bestaan en heeft een tweetal tentoonstellingen ingericht, elk een vleu
gel van het gebouw beslaande en samenkomend in de grote hal, waar James
Ensor's grote schilderij, de intocht van Christus te Brussel, hangt. Dat grote
doek, zeker niet een van de mooiste, maar wel een van de meest interessante
stukken van de expositie, vormt min of meer de verbinding van twee schier
niet met elkaar te verenigen elementen.
Bij een tentoonstelling als deze kan
men de beide exposities afzonderlijk be
zien, als twee gesloten eenheden, maar
David heeft even weinig met Jan van
Eyck te maken als Paul Klee met Renoir.
Enerzijds kan men dus van mening zijn,
dat men bij een dergelijke wandeling
door de schilderkunst alle stukken maar
eenvoudig vanuit hun gesloten eenzaam
heid moet bezien, anderzijds dringen de
parallellen zich bijna vanzelf op, wanneer
men eenmaal door de stijlverschillen en
de verschillende manieren van penseel
voering heen kan zien.
kunnen. Dat is een van de verrassingen
van de tentoonstelling te Brussel. Men
heeft Manet met Jan van Eyck durven
confronteren en de onaantastbare hege
monie van de laatste begint te wanke
len. Mogelijk is het dwaas de zaken zo
te stellen, want elke tijd heeft zijn
eigen grootheden, zijn eigen represen-
dan naar de impressionisten, waaronder tatieve vertegenwoordigers, zijn eigen
een tweetal uitzonderlijk mooie schilde- uitbeelders van de levenssfeer en de
rijen van Manet te zien zijn en daarna beste zaken, die er in een volk in een
komt men via Braque, Chagall en Per- bepaalde tijd leven,
meke bij Joan Miro, Max Ernst, Paul
Klee en Fernand Leger. Dan is het ver- Maar het perspectief dat Paul Fie-
haal uit om verbijsterd achter te blijven rens, de directeur van de Belgische Mu-
in de grauwzame leegte van laatstge- sea, de scheidende en moegekeken be
noemde meesters en het enige wat men zoeker biedt is weinig aanlokkelijk.
dan nog doen kan is pijlsnel terugsnellen
naar de warmte van het minnend paar Wanneer Miro met deze peintures de
dat Manet geschilderd heeft en dat hij slotapotheose vormt voor de Wést-
chez le père Lathuille" noemde. Ik heb Europese schilderkunst, dan ziet het er
lange tijd Manet onder de impressionis- trlest 111 et onze cultuur uit. En aange-
jaren ten onderschat; ik meende dat hij over- zien w« het laatste nlet voetstoots kun-
'de^wee0 schilderij erf ditfhet neer bii de suggesties vari de heer Paul
de twee scnnaenjen, cue net Fierengj want het leven gaat verder en
grijpt tóch altijd terug in het eeuwig
De tentoonstelling omvat wat de pri
mitieven en de zeventiende-eeuwers
betreft veel, van wat hier in het Am
sterdamse Rijksmuseum enige j»ren '"haduwiT werd 'door "ziin grotê"Jtiïdge- nen aannemen, leggen wij ons ook niet
geleden te zien is geweest op de expo- scnaauwa wera aooi zijn giuie ujuge b™i
sitie van Vlaamse Kunst. Daar is noten, maar
aan toegevoegd een zaaltje met prach- museum van Doornik notabene in een
tige Italiaanse paneeltjes uit het Quat- onoewaakt moment verworven heeft, be-
tro cento. Via Rubens en Van Dyck boEo.n schoonste en het meest staat niet zo ver af van Hieronymus
komt men bij de achttiende-eeuwers poëtische, dat de schilderkunst heeft goscjlj alleen de boze droom van de
Louis David (o.a. het bekende schil- voortgebracht. onderwereld, die Antonius bekoort, is
derij „De dood van Marat"), Gericault, omgezet tot het carnaval der massa, die
Ingres en Delacroist. Ik geloof zelfs, dat schilderijen als de- collectieve maskers gebruikt om het
De Braekeleer en Evenepoel leiden ze tegen de Vlaamse primitieven op eigen gelaat te verbergen. M.
MARTINUS NYHOFF
gere Ad den Besten, door de biobiblio-
graaf G. H. 's-Gravesande, de taalge
leerde L. C. Michels, de Haagse ambte
naren H. J. Reinink en L. J. M. Feber
en de secretaris-generaal van het Bel
gische ministerie van Openbaar Onder
wijs, Julien Kuypers. Altemaal ge
troffen vrienden. Ook zij, die meer ob
jectief over de dichter en zijn werk
trachtten te schrijven, werden onwil
lekeurig in de richting van een getui
genis gedrongen. Schrijvend over zijn
kunst, schrijven zij over zijn mense
lijke persoon en over het ..mysterie",
dat hij scheen te zijn. Ook Anton van
Duinkerken, in zijn zeer verhelderende
„binnenleiding tot Nijhoff's lyriek",
kan feitelijk weinig anders doen dan
ons een inzicht geven in de zielsge-
aardhéid, die aan dit dichterschap ten
grondslag heeft gelegen.
Er was in Nijhoff ten aanzien van
de levensdingen om hem heen een dub
bele verhouding werkzaam, zo consta
teert Van Duinkerken; enerzijds van
vereenzelving, anderzijds van ver
vreemding.
Een en ander wordt duidelijk ge
maakt aan de hand van een sleutel
woord in Nijhoff's gedichten: het woord
„soldaat".
Nijhoff is soldaat geweest. Toen de
(eerste) wereldoorlog kwam, diende hij
als kapitein van het tweede regiment
wielrijders; als „meerdere" dus.
Wijst dit soldaat-zijn van Nijhoff naar
een gedrag in het leven, naar een met
velen in het gelid lopen, naar een vereen
zelviging met talloze naamlozen in een
eendracht van dienende gehoorzaam
heid; het meerdere-zijn van Nijhoff
wijst naar een vervreemding. Men is
gemeenzaam, maar dieper eenzaam.
Men is „in dienst"als superieur. Zo
beleefde Nijhoff zijn dichterschap en
even treffend als merkwaardig legt zijn
vertaling uit pl.m. 1923 van Ramuz'
„Histoire du soldat", op de schrijnende
muziek van Strawinsky, hiervan getui
genis af.
Men kent wellicht de aanvangsstro
fen in lichtvoetig marstempo:
Op de straatweg van Sas naar Sluis
een soldaat op weg naar huis,
liep en liep al de ganse dag;
hij lachte, toen hij 't dofpje zag,
hij was moe van die lange dag.
Als gewetensvol vertaler hield hij
zich aan de oorspronkelijke tekst, maar
toch kon hij niet anders dan zijn
transpositie een eigen stempel opdruk
ken. „De geschiedenis van de soldaat"
werd zijn gedicht.
Ook Anthonie Lonker, in Critisch Bulle
tin 2), geeft zich in een ongewoon bewo
gen stuk rekenschap van het levensmys
terie van deze kunstenaar. Hij heeft
Nijhoff niet alleen in zijn gedichten her
kend, maar, wat zeldzamer voorkomt,
hij heeft die gedichten in de
maker er van herkend. Donker
tekent Nijhoff als „de altijd komende,
de altijd gaande". Men kende hem, en
men kende hem nooit.
Niet onwaarschijnlijk, dat deze con
statering het begin van een antwoord
inhoudt op de vraag, waarom Nijhoff
zo'n buitengewone invloed op de jon-
gerenpoëzie uitoefent. Die invloed
werkt zeer geheimzinnig door. Nijhoff
wordt niet rechtstreeks nagevolgd,
maar hij inspireert in het verborgene
door de manier, waarop de gewoonste
woorden bij hem hun magische oerbe
tekenis terug krijgen, door de manier
waarop „er niet staat wat er staat";
door de manier, waarop vereenzelvi
ging mét en vervreemding van het le-
vensgebeuren in deze poëzie hand in
hand gaan Deze doorwerking van Nij
hoff, juist op onze hyper-moderne
dichtkunst, trof mij bijzonder tijdens
de lectuur van „Stroomgebied", de
bloemlezing van Ad den Besten uit de
poëzie van de naoorlogse dichtersgene
ratie, waarover hier vorige week werd
geschreven
NICO VERHOEVEN
1) De Gids (April-Mei 1953), Uitg.
Mij. W de Haan. Utrecht.
2) Critisch Bulletin (Februari 1953).
D. A. Daamen's Uitg. Mjj, Den. Haag.