100.000 schepen jaarlijks door de nauwe „Kalverstraat" bij Breukelen Over enkele maanden verdwijnt de laatste prop uit het Amsterdam-Rijnkanaal STROOMGEBIED, ideale inleiding tot poëzie van na-oorlogse dichters D r TIJDGENOTEN C r Débacle bij bankiershuis voor Haags gerechtshof Baggermolens slopen de laatste barrière Drie jaar en seven maanden geëist Eén arts op 1.200 inwoners Charles Eyck _J J «BI In Nederland In Nw -Guinea één op 40.000 zielen KUNST DER ONBE VANGENHEID LITERAIRE KRONIEK Dubbele breuk ZATERDAG 20 MAART 1954 PAGINA 5 mhmmr H.H. Wijdingen Koningin bij opening Boekenweek Oude vrouw slachtoffer van kolendampvergiftiging Markévitch bewondert Gré Brouwenstijn Necrologieën van dr. Plesman Verzameling krijgt grote omvang Prof. mr. W. Duynstee consultor van provinciaal Wie nog een blik wil werpen op het oude Merwedekanaal, dat zovele Van de nieuwe brug bij Loenersloot heeft men een prachtig overzicht jaren de hoofdstad met de Rijn verbonden heeft, moet zich nu van de smalle „Kalverstraat" in het Amsterdam-Rijnkanaal. Jaarlijks haasten: deze zomer verzinkt de oude waterbaan definitief in het moeten er bijna 100.000 schepen door dit onver brede deel van het Am- nieuwe Amsterdam-Rijnkanaal. Bij Maarssen Breukelen en Nigtevegt zijn sterdam-Rijnkanaal Op de achtergrond zijn reeds twee baggermolens \%t d. x i. i 4«oiv1{«ac bezig met het weghalen van de oude kanaaldijk. Nog deze zomer zal deze de aannemers van Waterstaat met baggermolens en draglines doende, de laatste prop in het Amsterdam-Rijnkanaal geheel verdwenen zijn. laatste sporen van het oude kanaal uit te wissen. Het slot van dat werk is gewoon potsierlijk. Ergens in de buurt van Nigtevegt dobbert een zand- happer op een Amsterdamse zolderschuit. Een grijpautomaat in het groot. Telkens zwaait de kraan naar de oude paalbeschoeiing van het Merwede- Nat en glibberig als pasgevangen paling glijden de palen uit de blubber, kanaal, welke door de verbreding van het kanaal nu midden in het water De kraan zwaait naar een andere dekschuit en laat zijn last pardoes los. staat, en plant de scherpe stalen kaken van de happer op drie of vier palen Gelaarsde arbeiders met lange haken houden de palen bij elkaar; Waterstaat tegelijk. Even wrikken, de zolderschuit wiebelt en daar komt de buit. is zuinig op de overschotjes. Dat is het eind. Er komt een bagger molen, die de bodem van het nieuwe Amsterdam-Rijnkanaal nog wat bij- polijst en dan is het gedaan. Nog maar enkele maanden en dit machtig stuk waterbouw is ten einde. De ingenieurs van de directie Waterstaat in Utrecht rekenen nog wel op een paar jaren voor het aanleggen van kleinere wer ken ..zoiets a's een gordiintje hier en een schilderijtje daar, begrijpt u wel, de finishing touch", maar het millioenen- Werk zit er al op. Dan heeft het Amster dam-Rijnkanaal, de trotse waterheir baan van de hoofdstad naar de Rijn, overal een bodembreedte van 50 meter (het oude Merwedekanaal 20 meter), met een uitbreidingsreserve tot 74 meter. De cijfers hebben uitgewezen, dat het Rijnkanaal in een nieuwe behoefte voor ziet. Sinds 1950 is de tonnage, die de sluizen bij Zeeburg passeerde, gestegen van 23 millioen ton tot 31.400.000 ton Een reuzensprong, al kijkt men in de hoofdstedelijke haven wel even bezorgd naar de coasters, die IJmuiden binnen lopen, Amsterdam links laten liggen en direct hun lading via het nieuwe kanaal naar Keulen of Duisburg brengen. Daar voor zijn de 50 a 60 millioen aan het nieuwe kanaal niet uitgegeven. Maar de millioenen-investering in een overslag bedrijf bewijst, dat er muziek komt in de Rijnvaart via Amsterdam. Deze cijfers zijn Waterstaat niet on bekend en daarom heeft men extra spoed gezet achter de verbreding van het laatste pand. „De prop bij Breukelen moet er zo gauw mogelijk Uit," heet het nu. „Je kunt je bijna niet voorstellen hoe al 'die slepen er nog goed door komen," zei ons een ingenieur, met wie wij van de hoge brug bij Loenersloot de nauwe „Kalverstraat" overzagen, „er passeren hier jaarlijks bijna 100.000 schepen." Van die 100.000 probeerden er en kele tientallen tegelijk de bottleneck door te komen; coasters uit Gronin gen, tanklichters uit Amsterdam, hoge aken met een Moeder de Vrouw van het gedicht van Nijhoff aan het roer, kleine puffertjes met, een lading bak steen op weg naar de onverzadigbare hoofdstad, enorme, grove Sliedrecht- se schuiten, natuurlijk met een lading bagger, en een klein eskader storm- boten op manoeuvre met kouwelijke soldaten in zwemvesten weggedoken aan de lij. Ze hebben het kennelijk niet op bet water begrepen in het koude voorjaarsweer. Arie Griffioen heeft daar ogenschijn lijk geen weet van. Hij staat daar in zijn lieslaarzen op een eenzaam kar wei bij Maarssen. Voor de wal zwoegt een baggermolen uit Bommel in de kanaalmodder. Harde brokken en veel blubber komen de wiebelende goot uit. Arie houdt het oog op de kabels, waarmede Jan de Gier, de achterman, de molen langzaam voorttrekt en sleept met planken, om de staalkabel beter te laten glijden. „Daar zit niet veel in voor een foto," meent hij, als hij ons bezig ziet, „vuile modder en niks anders." Voor Arie is baggeren een broodwinning en een kar wei, waar hij veel van houdt. Waarom? Hij weet het niet, de achterman weet het evenmin. Maar ze zijn het met el kaar eens. Nergens ziet men het nieuwe Amster dam-Rijnkanaal naar onze smaak mooier dan vlak onder Amsterdam bij de grote bruggen naar het Gooi. Majesteitelijk als een grote rivier, breed en waardig, maakt het een bocht naar het Zuiden. Men passeert er nooit of men ziet een grote aak met een minuscuul sleep bootje zwoegen of een kleinere met een plof-plof Kromhoutmotor naar de stad of de Rijn koersen. Bij Breukelen wacht de oude draai brug (Langzaam stomen, zeilen strijken) op de sloper, nu de nieuwe brug bijna klaar is. Weer een obstakel weg, nog vrijer de baan. Maar wij hebben toen even in herdenking vertoefd bij de laat ste brug van het oude, smalle, ondoel matige Merwedekanaal. Dat kanaal had nog niet zoveel haast. De brugwachters in hun typische Waterstaatshuisjes krek hetzelfde waar men ook komt kenden hun schippers nog en zelfs een opstopping kan wel eens gezellig zijn. Daarvoor heeft Amsterdam geen tijd meer met een West-Duitsland, dat Ame rikaanse kuren begint te krijgen. Goed. Wij doen van harte mee. Maar we zijn toch tevreden, dat we nog juist voor het tind even een pelgrimstocht langs de laatste resten van het Merwedekanaal hebben gemaakt. De baggermolens uit «ommel en Amsterdam malen de laat ste dammen weg, die de nieuwe vaar weg nog gesloten houden. Ze komen slurpend en grommend tot bij het met betonpalen versterkte talud. De 2millioen kubieke meters grond zijn al bijna verwerkt. Amsterdam reikt nu onbelemmerd tot diep in het achter land. „Dat karwei zit er op, jammer hè," zeiden wij tot onze begeleider van Wa terstaat. Hij trok tevreden aan zijn pijp: „Welnee. Er heeft toch in de krant iets gestaan over de afsluiting van de zee gatenKr Baggeren is Arie Griffioen zijn lust en zijn leven. Hij heeft er zijn vroegere baan voor laten schieten. Zijn bagger molen is hier in de buurt van Maarssen de laatste resten van het oude, smalle Merwedekanaal aan het weghalen. De goot op de voorgrond voert de blubber naar het nieuwe talud, dat een reserve van enige tientallen meters vormt voor eventuele verdere verbreding van liet kanaal. Verdachte M. is de man van de duistere praktijken van het gefailleerde bankiers huis K. en S. te Den Haag. Slechts ten eigen voordele heeft hij de vertrou wenspositie van de bankier volkomen aangerand. De relaties van de bank wa ren er slechts voor en om zichzelf. In geen enkel opzicht diende M. het essen tiële in het bankiersvak". Zo sprak ü'e Procui-eur-Generaal bij het Haagse Gerechtshof tijdens zijn requisitoir in de beroepszaak van de bankier j. s. en de remisier J. M. die wegens verduistering, valsheid in geschrifte en het opzettelijk onjuist aangifte doen van de inkomsten belasting door de rechtbank veroordeeld werden tot resp. zeven maanden en twee jaar gevangenisstraf met aftrek van voor arrest. Het speet de Procureur-Generaal, dat het Hof geen maatregelen ten aanzien, van M's functie als bijkomende straf kan ne men. Dit zou, aldus spr. als ontering van verdachte en ter waarschuwing van het publiek eigenlijk noodzakelijk zijn. ,,Dank zij het goede onderzoek is thans aan jarenlange duistere praktijken van een bankierskantoor een einde gemaakt. In de practijk was M. juridisch wellicht de tweede man, doch door zijn feitelijke ge drag was hij de leidende figuur. Krach tens de voorwaarden kon de firma effec ten belenen en verhandelen indien de de betposities der cliënten daartoe aanleiding gaven". Gezien echter de positie van de firma en de geringe debetposities der cliën ten achtte de Procureur-Generaal dit sub jectieve recht misbruikt, objectief weder- Z. H. Exc. Mgr. W. Mutsaerts, bis schop van 's-Hertogenbosch, zal Zondag 28 Maart in de kapel van het klooster der paters Montfortanen te Oirschot het H. Priesterschap toedienen aan de eerw. fraters Bernardus Kiewe, Johan nes Beijers, Andreas Moonen, Henricus Lemmens, Johannes van Dooren, Johan nes Frans, Johannes Bruininks, Fran- ciscus Coole, Christinanus Corbeij en Hubertus Somers, allen van de Sociëteit van de Paters Montfortanen. rechtelijk en volkomen in strijd met de goede trouw". „Zelfs al zou dit belenen en verkopen niet in strijd zijn met de letterlijke tekst der voorwaarden, dan nog was het in strijd met de belangen der cliënten", aldus spr. Tegen J. M. eiste de Procureur-Generaal tenslotte drie jaar gevangenisstraf en te gen de hoogbejaarde J. S. zeven maanden met aftrek. Het Hof zal 2 April arrest wijzen. Blijkens het statistisch jaarboek van de Verenigde Naties is er in Nederland één arts op elke 1200 inwoners en één tandarts op elke 6000 inwoners. In Nieuw-Guinea daarentegen is er slechts één arts op elke 40.000 zielen. In Israël wordt op iedere 450 inwo ners één arts aangetroffen, doch in Brits Togoland het andere uiterste heeft elke arts gemiddeld 69.000 men sen te verzorgen, ofwel een bevolking die gelijk is aan het totale aantal in woners van Leeuwarden of Dordrecht In West-Berlijn daarentegen is het aan tal artsen zeer hoog. Daar vindt men er een op elke 550 mensen en in Oos tenrijk en Monaco resp. een op 550 en 600 zielen. In België en Luxemburg is de verhouding ongeveer dezelfde als die in Nederland, doch in de z.g. on derontwikkelde gebieden blijkt op het gebied van de volksgezondheid nog veel te doen te zijn. In Indonesië heeft elke arts gemiddeld een verzorgings gebied van 65.000 inwoners ofwel de totale bevolking van een stad als Delft. In de Soedan is dit aantal 50.000 en in Nigeria 51.000. Opvallend is het ver schil tussen Indië en Pakistan, waar een arts voorkomt op resp. elke 6.000 en 34.000 inwoners, aldus de Nederland se inlichtingendienst van de V.N. H. M. de Koningin heeft het voornemen te kennen gegeven Vrijdag 26 Maart a.s. de officiële openings-avond van de Boe kenweek in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te 's-Gravenhage bij te wo nen. Z. H. Exc. de Bisschop van Haarlem zal Dinsdag 23 en Woensdag 24 Maart a.s. geen audiëntie verlenen. Yaak ontmoet men als dichter en criticus mensen, die zo graag wat meer zouden begrijpen ,,van wat er speelt in de hedendaagse dicht kunst". Ze zijn de luisterbereidheid zelve en tóch voelen zij zich buiten staanders blijven. Ze komen met kwel lende vragenMissen zij het orgaan voor poëzie? Kunnen ze niet meer met hun tijd mee? Hebben ze er gewoonweg geen verstand van? Laatstgenoemde uitdrukking is typerend voor het bijna tragische mis-verstand, dat alle ver staan van moderne poëzie bij voorbaat onmogelijk maakt. Men hoeft er geen „verstand" van te hebben; men moet er zelfs bepaald geen verstand van willen hebben; want aan ons verstand, althans in zoverre dit „gezond" heet, appelleert de moderne poëzie in genen dele. Zij is er juist op gebrand het gezond verstand, de „common sense" van de man die zegt tweemaal twee is vier, te logenstraffen. En toch is zij, de moderne poëzie, geen non-sense. Dat is de paradox, waar het publiek geen raad mee weet. Het is de werkelijk onschatbare ver dienste van Ad den Besten, dat hij in een tweetal boeken, allebei getiteld „Stroomgebied", deze paradox heeft gehanteerd en verdedigd en wel met zó veel begrip voor de moeilijkheden waar het brede lezerspubliek mee kampt, dat ik alle kwellende-vragen stellers geen ander advies kan geven dan: léés die boeken en zie dan eens hoe ge u voelt! Een betere intermediair tussen dichter en publiek is sinds jaren niet bij de hand geweest. Zijn werk weg, men bepaalt af en toe zijn positie, maar alle punten waarop men zich fixeert zijn óók onderweg, in dier voege, dat zij telkens onder een andere ge zichtshoek komen te liggen, opdoemen, wijken en herboren in de herinnering nieuwe fixatiepunten worden en nieuwe ficties opleveren en men weet tenslotte geen grens tussen fictie en feit meer. Natuurlijk, dit is geen taal die „ver standig" klinkt! Hoogst onzelfstandig! Toch wil er de positie van een modern dichter mee gekenschetst zijn. In het algemeen zelfs van d e moderne dichter, en nu is het de kunst van de criticus deze positie van geval tot geval op enkele van die punten in de ruimte te bepalen, zó dat de lezer er wat aan heeft. Ad den Besten verstaat die kunst als geen ander. Uiteraard heeft hij zijn eigen voorkeuren en hij laat die ook rustig gelden. Hij zou niet anders kunnen, want ook h ij is onderweg en neemt vanuit zijn wisselvallige po sitie waar. Zijn kunst bestaat in de onbevangenheid, waarmede hij waarneemt. „Onbevangenheid, dat is, in één woord, de zaak waarvoor ik hier een pleit voer," schrijft hij in „Stroomgebied" (II), zijnde „een inleiding tot de poëzie van de na oorlogse dichtergeneratie." „Stroom gebied" (I), „een bloemlezing uit de poëzie van de na-oorlogse dichter generatie", verscheen in de loöp van verleden jaar en werd hier op 20 Juni 1953 door ons besproken. e onbevangenheid van Ad den Besten voorkomt, dat de door hem besproken dichters in hok jes met etiketjes worden ondergebracht. Om een werkschema te hebben, maak te hij in zijn algemene inleiding een vluchtige verdeling in een linkervleugel kan, zo stellen wij ons voor, in een van experimentelen en een rechter- enorme behoefte voorzien; niet alleen in de behoefte van het genoemde brede publiek, voor wie Ad den Besten in eerste instantie schreef, maar ook in de behoefte van de zogenaamde insi ders, die-het-allemaal-al-wel-wisten, maar die nu telkenmale tot de ont dekking komen: die samenhang, die betekenis, die eigenwaarde heb ik toch nooit zo helder gezien. Om meteen maar een enigszins pre tentieus voorbeeld te geven: Wat Ad den Besten over mij schreef, heeft mij als dichter voor het eerst mijn inten ties, mogelijkheden en grenzen in dui delijk verband met dat wat zich rondom mij afspeelt doen zien. Dit kan vreemd schijnen en* van weinig zelfkennis ge tuigen. Maar kent men zichzelf ooit? Men spiegelt zich aan anderen (dus zacht) maar aan zichzelfhoe zou men dit aanleggen? Het gaat hier im mers om een innerlijk proces, waarvan men tegelijkertijd beginsel en vrucht is. Men is onderweg, een leven lang onder vleugel van traditionelen met daar tus sen in een brede frontgroep. Die verde ling kwam hem echter onhoudbaar voor. Zij deed aan de dichterlijke per- soonlijkheid van de besprokenen geen recht. Zij was niet normatief. Het mo derne levensgevoel bleek iets te zijn, dat men niet op het uiterlijk der poëzie afgaande kon beoordelen. Men moet iedere dichter in zijn recht laten en hem daarin op „menselijke" wijze trachten te ontmoeten. Er is, zo con cludeert Ad den Besten, eigenlijk maar één norm, die ik bij de beoordeling van poëzie absoluut zou willen laten gelden, n.l. de relatieve norm van de realisatie der eigen intenties. Daar mee bedoelt hij, dat het er alleen op aankomt te onderzoeken, of iemands poëzie in overeenstemming is mèt en (Van onze Limburgse redacteur) harles Eyck heeft enige jaren geleden Abraham gezien en is dus dik in de vijftig. Grijs werd hij ook wel, doch men kan hem allerminst een grijsaard noemen, want hij bleef jeugdig van gezicht en van hart nauwelijks minder. Hij heeft een eer volle carrière als beeldend kunstenaar achter de rug, steeg tot de eer ener monographie niet zo maar een prutsboekje, doch een degelijk gebonden deel wat heel wat meer betekent dan een vermelding in een encyclopedie: le rangs met portret, 2e rangs alleen maar in proza. Eyck kan ook op een levensroman terugzien. Hij werd geboren te Meerssen uit een eenvoudig bur gergezin, uit een familie, die ook degelijke handels lieden voortbracht. Evenals voordien Henri Jonas werd hij plateelschilder in een van de ateliers der Maastrichtse ceramische industrie. Jonas zag al heel spoedig in, dat dit niets voor hem was; Eyck hield het, als schilder in de décor-afdeling der Société Céramique, langer uit. Bij Jonas konden we, in zijn oeuvre, geen invloed van dit eigenaardige debuut herkennen, bij Eyck, juist in de laatste jaren, wel. Eyck heeft zich ook niet daarvan gedistancieerd en zelfs met kennelijk plezier over zijn oude métier geschreven. Misschien heeft hij nog iets daarvan overgenomen: de fameuze snelheid, waarmee hij weet te werken. De techniek van dit plateelschilde ren is nml. sterk op massaproductie ingesteld, op een bloedslag, die maar enkele seconden vordert. Het werk kenmerkt zich overigens door een irreële poëzie. In zijn jongensjaren was Eyck dus plateelschilder. In deze periode trof hem een zware slag: het. geleidelijk en tenslotte geheel teloor gaan van zijn gehoor, waaronder uiteindelijk ook zijn spraakvermogen zou gaan lijden. Gelukkig heeft dit op zijn gemoedsleven geen al te neerdruk kende invloed gehad. Charles onder vindt soms ook wel de goede gevol gen van dit overigens te betreuren gebrek. Hij is er door beveiligd voor vele narigheden en wanneer we hem kennen als een „zonneklopper", een optimist, iemand, die het leven weet te verheerlijken, dan is deze geluk kige geestesgesteldheid misschien ook nog een ietsje te danken aan deze isolering, waardoor hij eigenlijk alleen maar met een bloknoot te be naderen is. Overigens mene men niet, dat Eyck zoiets als een Johan- neskindje van groter formaat is. Al lerminst: hij heeft temperament, een rijke vocabulaire en als het moet een scherpe, niet altijd gemakkelijk te beheersen pen. Kenmerkt zich de wordingsgang van wijlen Jonas door iets smarte lijks, bij Eyck domineert terstond een zeker luminisme. Misschien heeft hij dat wel meegekregen van zijn eerste leermeester Jan Puyenbroek, een nu bedaagd, doch nog zeer vitaal Vlaams schilder, die te Antwerpen woont. Puyenbroek was gedurende de eerste wereldoorlog, als Belgisch vluchteling, neergestreken te Meers sen, waar hij op de molen van Ro- them een atelier opende. Daar maak te hij kennis met enkele begaafde jongelui: Charles Eyck, Volders en Harry Roden, die les van hem kre- gen en die later als kunstenaars de aandacht zouden trekken. Deze men tor was óók een luminist en óók een virtuoos, zij het van ander type. Naar psyche meer dan naar vorm geving zien we hem Eyck beïnvloe den. Eyck stond overigens gemak kelijk open voor geestelijke waar den. We kennen bv. stukken van hem a la Konijnenburg (met wie hij ook te Meerssen kennis maakte), wiens wijsgerige gesteldheid toch niet met zijn mentaliteit strookte. Na zijn Meerssener jaren heeft Eyck de Amsterdamse Academie be zocht, waar hij een Prix de Rome behaalde. Zijn studiejaren, daardoor vergemakkelijkt, bracht hij in Italië en Zuid-Frankrijk door. Hij komt dan in contact met de expressionis ten, met het werk van Utrillo, en kiest zijn weg. Men kan hem, als ex pressionist van dit type, baanbreker voor Nederland noemen. Zag men aanvankelijk hierin een overstag gaan, een zich laten meetronen, later bleek, dat deze richting hem de ge legenheid zou bieden om zijn per soonlijkheid tot volle ontwikkeling te laten komen Zijn fameuze vlot heid en virtuositeit kwamen nu ook op een wel wonderlijke wijze tot hun recht. Na enkele moeilijke jaren Eyck De 70-jarige mevr. de weduwe Van der V.M.. wonende te Delft, is door kolen dampvergiftiging om het leven gekomen. Een dochter, die op haar bellen geen gehoor kreeg, verschafte zich toegang tot de woning, waar zij haar moeder dood op bed vond. Een onderzoek wees uit, dat de elleboog in de afvoerpijp van de kachel door roet was verstopt. Mevr. V. is vermoedelijk in haar slaap be dwelmd geraakt. De dirigent Igor Markévitch, die in Pa rijs de negende Symphonie van Beethoven heelt gedirigeerd, is geestdriftig over de stem van Gré Brouwenstijn, die in dat werk de sopraan-soli heeft gezongen. Een medewerker van Paris-Comoedia, die hem heeft geïnterviewd, vertelde dat de dirigent vo! bewondering, bijna opgetogen sprak over de buitengewone stem van de Ne derlandse zangeres. Zij zal straks in Bayreuth onder directie van Markévitch de rol van Elisabeth in Tannhausër zingen. Haar tegenspeler is daarbij Ramon Vinay, die in Juni in Am sterdam Verdi's Othello zal zingen. was inmiddels met een Zweedse schilderes getrouwd volgde be trekkelijk spoedig algemene waar dering. Charles werd een Zondags kind onder de kunstenaars, geëerd, nagevolgd, doch ook benijd en be- rutteld. Aldra bleek ook zijn fabel achtige veelzijdigheid. Kenden we hem aanvankelijk alleen als vaardig en zwierig schilder, spoedig toonde hij zich meteen een knap en geestig illustrator, boekverluchter. Daarna verbaasde hij iedereen als weids en productief kerkschilder. Hij waagde zich aan sculptuur en schiep ook op dit gebied werk, dat bewondering verdient. Soms epateerde het ook. We denken nu aan het bevrijdings monument op het Oranjeplein te Maastricht,'waarover zo veel te doen was. Als glazenier bleek hij al niet minder begaafd, soms werkend in neo-barok, soms ook volkleurig als de middeleeuwers. En in de laatste jaren keerde hij terug naar de tech niek van zijn debuut; naar de cera miek, zij het nu onder glazuur, wat grotere moeilijkheden oplevert. Hij teert ons hierin meteen wat in een primitieve techniek nog mogelijk is. We noemden Eyck een Zondags kind; dit blijkt ook uit de vele op drachten, voor werk van allerlei aard, die hem toestromen. Niet alles afkunnend, weet hij zo deed Ru bens ook zijn medewerkers en leerlingen te kiezen. Wonende in een schilderachtig gelegen toren in het idyllische Geuldal, leeft hij seigneu- riaal. Gastvrij ook, want zijn honk is een trefpunt voor schilders en dichters en kunstminnaars en intel lectuelen. Zijn „Ravensbosch" kan evenwel ook gedurende maanden verlaten liggen, want Eyck hoe wel typisch en goed Limburger vermag de roep der verten niet te weerstaan. En zijn internationale faam opent voor hem mogelijkheden, die voor anderen ontoegankelijk zijn. Hij werkte in Skandinavië, in Frankrijk, Italië en Spanje; hij stak over naar Zuid-Amerika, schilderde en tekende op CuracaoNiet alle ervaringen in de Antillen waren even aangenaam. Eyck is een persoonlijk heid, die de dingen op zijn manier ziet en uitbeeldt, en liever een goed gehonoreerde opdracht laat schieten, dan concessies te doen aan vooroor delen op gebied van menselijke waar dering en van stijl. Doch steeds komt hij, verrijkt als mens en kunstenaar, van die «omzwervingen in het exoti sche terug. AD DEN BESTEN de juiste uitdrukking is van wat die iemand te zeggen heeft. Hij stelt daarna enkele gemeenschap pelijke achtergronden en kenmerken van de na-oorlogse dichters en hun werk aan de orde; ten eerste de steeds dui delijker wordende breuk met het aes- theticisme en ten tweede de breuk met het rationalisme; vervolgens het ver schijnsel, hetwelk hij noemt „de ont- grenzing van het ik". („Men is zozeer op de wereld betrokken, dat men tege lijk de dingen bij zichzelf inlijft en bij de dingen is ingelijfd; men valt samen met de boom die men waarneemt, ja men i s die boom. En zo blijkt het beeld in de moderne poëzie veelal minder vergelijking dan wel sym bool te zijn, en dat in de meest let terlijke zin. „Sumballein", het Griekse werkwoord waarvan het woord symbool is afgeleid, betekent namelijk: samen vallen. Er is een eindeloze identificatie met het niet-ik mogelijk; en in deze vrijwel absolute relatie tracht men zo wel zichzelf als het niet-ik te door gronden en zo de laatste geheimen van het in-de-wereld-zijn op het spoor te komen") Hiermee is Ad den Besten gearriveerd bij een wel heel opvallend kenmerk der nieuwe dichtkunst: het beeldgebruik, waarbij de dichter in zo nauw mogelijk contact treedt met de Natuur en met wat daarin stuwt en klopt: „vrucht baarheid, levens- en doodsdrift, onge differentieerde angsten." Er wordt weer „natuurpoëzie" geschreven!, con stateert Ad den Besten lichtelijk jui chend. Geen natuurstèmmingspoëzie, maar een poëzie die de innige samen hangen tussen de menselijke natuur en de andere naturen ervaart en bezingt. Ad den Besten komt dienaangaande te spreken over het mythisch en vervol gens over het religieuze karakter der nieuwe poëzie. Hij zegt hier buitenge woon verrassende, tevens buitengewoon verhelderende dingen; hij ontneemt hier aan de moderne poëzie het odium van nihilistisch te zijn. Naar mijn gevoel is dit een daad van moeilijk te overschat ten belang. Het was nódig! Want hoe werd en wordt nog altijd in allerlei lite raire en zedekundige critieken de ernst en de intentie der moderne poëzie ge denigreerd! Hoe pijnlijk is voor de jon ge dichter vaak de lof die hem wordt toegezwaaid, zonder dat daarbij blijk gegeven wordt van enig begrip voor dat enige waar het hem in zijn dichter schap om gaat: het herstel van de draadloze verbinding tussen hem, de kleine verzenmaker, en Hem, de Ma ker van alles, een oerreligieuze ver binding. Ad den Besten neemt het onbevangen op voor deze jonge dichters. Hij be handelt hen in zijn boek stuk voor stuk, niet groepsgewijs, maar in volg orde van leeftijd, dus van de oudste naar de jongste gaande. En aldoor even toegewijd, en bereidwillig waar het op meeresoneren aankomt. Nogmaals, „Stroomgebied" verdient een brede lezerskring. Het boek is in alle eenvoud goed uitgegeven. Foto's der behandelde dichters, alsmede bio- en bibliografische notities maken dit tweedelige werk extra waardevol. Ad den Besten schreef het in regerings opdracht en slechts zelden, kan men wel zeggen, heeft O. K. en W. via een letterkundige opdracht het volk zulk een waar voor zijn geld gegeven. NICO VERHOEVEN Uitgeversmaatschappij „Holland", Amsterdam 1954. (Van onze Haagse redacteur) Nog steeds komen bij de K.L.M. uit alle hoeken van de wereld kranten knipsels binnen, die betrekking heb ben op het overlijden van dr. Albert Plesman. De omvang van deze docu mentatie duidt op een universele be- langstelling voor de overleden presi- dent-directeur van de K.L.M., welke uniek mag worden genoemd. Alle bekende bladen in het buiten land, de Times, Le Monde, Politiken de New York Times, de Basler Nach- nchten enz. enz., hebben publicaties ge wijd aan dr. Plesman. Daarnaast blijkt echter, dat in practisch alle landen de overledene een figuur van grote bete kenis werd geacht. De South China Mor ning, de Manilla Times, Die Transva ler, de Sydney Morning Herald, kran ten uit de Arabische landen, uit Grie kenland en Zuid-Amerika, uit Japan en de West hebben aandacht besteed aan de man, die de Nederlandse luchtvaart groot maakte. Er is een schoolkrantje uit Paramaribo, een blad van de Am bonezen en er zijn talloze publicaties uit de wereldvakpers. Tezamen met hetgeen er geschreven is in de Nederlandse pers tot in de kleinste dorpsblaadjes toe heeft deze documentatie een indrukwekkende om- yang gekregen. Bij de K.L.M. is men thans doende deze necrologieën in een groot boek samen te vatten, De hoogeerw. pater provinciaal der paters Redemptoristen heeft pater prof. mr. W. Duynstee, hoogleraar in de rechtswetenschap en rechtsphilosophie aan de R. K. Universiteit van Nijme gen, benoemd tot zijn consultor ad mo nitor. Prof. W. J. A. J. Duynstee blijft te Nijmegen woonachtig.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1954 | | pagina 5