100.000 schepen jaarlijks door de
nauwe „Kalverstraat" bij Breukelen
Over enkele maanden verdwijnt de laatste
prop uit het Amsterdam-Rijnkanaal
STROOMGEBIED, ideale inleiding
tot poëzie van na-oorlogse dichters
D
r
TIJDGENOTEN
C
r
Débacle bij bankiershuis voor
Haags gerechtshof
Baggermolens slopen de laatste barrière
Drie jaar en seven
maanden geëist
Eén arts op 1.200
inwoners
Charles Eyck
_J
J
«BI
In Nederland
In Nw -Guinea één op
40.000 zielen
KUNST DER ONBE
VANGENHEID
LITERAIRE KRONIEK
Dubbele breuk
ZATERDAG 20 MAART 1954
PAGINA 5
mhmmr
H.H. Wijdingen
Koningin bij opening
Boekenweek
Oude vrouw slachtoffer van
kolendampvergiftiging
Markévitch bewondert
Gré Brouwenstijn
Necrologieën van
dr. Plesman
Verzameling krijgt grote
omvang
Prof. mr. W. Duynstee
consultor van provinciaal
Wie nog een blik wil werpen op het oude Merwedekanaal, dat zovele Van de nieuwe brug bij Loenersloot heeft men een prachtig overzicht
jaren de hoofdstad met de Rijn verbonden heeft, moet zich nu van de smalle „Kalverstraat" in het Amsterdam-Rijnkanaal. Jaarlijks
haasten: deze zomer verzinkt de oude waterbaan definitief in het moeten er bijna 100.000 schepen door dit onver brede deel van het Am-
nieuwe Amsterdam-Rijnkanaal. Bij Maarssen Breukelen en Nigtevegt zijn sterdam-Rijnkanaal Op de achtergrond zijn reeds twee baggermolens
\%t d. x i. i 4«oiv1{«ac bezig met het weghalen van de oude kanaaldijk. Nog deze zomer zal deze
de aannemers van Waterstaat met baggermolens en draglines doende, de laatste prop in het Amsterdam-Rijnkanaal geheel verdwenen zijn.
laatste sporen van het oude kanaal uit te wissen. Het slot van dat werk
is gewoon potsierlijk. Ergens in de buurt van Nigtevegt dobbert een zand-
happer op een Amsterdamse zolderschuit. Een grijpautomaat in het groot.
Telkens zwaait de kraan naar de oude paalbeschoeiing van het Merwede- Nat en glibberig als pasgevangen paling glijden de palen uit de blubber,
kanaal, welke door de verbreding van het kanaal nu midden in het water De kraan zwaait naar een andere dekschuit en laat zijn last pardoes los.
staat, en plant de scherpe stalen kaken van de happer op drie of vier palen Gelaarsde arbeiders met lange haken houden de palen bij elkaar; Waterstaat
tegelijk. Even wrikken, de zolderschuit wiebelt en daar komt de buit. is zuinig op de overschotjes.
Dat is het eind. Er komt een bagger
molen, die de bodem van het nieuwe
Amsterdam-Rijnkanaal nog wat bij-
polijst en dan is het gedaan. Nog maar
enkele maanden en dit machtig stuk
waterbouw is ten einde. De ingenieurs
van de directie Waterstaat in Utrecht
rekenen nog wel op een paar jaren voor
het aanleggen van kleinere wer
ken ..zoiets a's een gordiintje hier en
een schilderijtje daar, begrijpt u wel, de
finishing touch", maar het millioenen-
Werk zit er al op. Dan heeft het Amster
dam-Rijnkanaal, de trotse waterheir
baan van de hoofdstad naar de Rijn,
overal een bodembreedte van 50 meter
(het oude Merwedekanaal 20 meter),
met een uitbreidingsreserve tot 74 meter.
De cijfers hebben uitgewezen, dat het
Rijnkanaal in een nieuwe behoefte voor
ziet. Sinds 1950 is de tonnage, die de
sluizen bij Zeeburg passeerde, gestegen
van 23 millioen ton tot 31.400.000 ton
Een reuzensprong, al kijkt men in de
hoofdstedelijke haven wel even bezorgd
naar de coasters, die IJmuiden binnen
lopen, Amsterdam links laten liggen en
direct hun lading via het nieuwe kanaal
naar Keulen of Duisburg brengen. Daar
voor zijn de 50 a 60 millioen aan het
nieuwe kanaal niet uitgegeven. Maar de
millioenen-investering in een overslag
bedrijf bewijst, dat er muziek komt in
de Rijnvaart via Amsterdam.
Deze cijfers zijn Waterstaat niet on
bekend en daarom heeft men extra spoed
gezet achter de verbreding van het
laatste pand. „De prop bij Breukelen
moet er zo gauw mogelijk Uit," heet het
nu. „Je kunt je bijna niet voorstellen
hoe al 'die slepen er nog goed door
komen," zei ons een ingenieur, met wie
wij van de hoge brug bij Loenersloot de
nauwe „Kalverstraat" overzagen, „er
passeren hier jaarlijks bijna 100.000
schepen."
Van die 100.000 probeerden er en
kele tientallen tegelijk de bottleneck
door te komen; coasters uit Gronin
gen, tanklichters uit Amsterdam, hoge
aken met een Moeder de Vrouw van
het gedicht van Nijhoff aan het roer,
kleine puffertjes met, een lading bak
steen op weg naar de onverzadigbare
hoofdstad, enorme, grove Sliedrecht-
se schuiten, natuurlijk met een lading
bagger, en een klein eskader storm-
boten op manoeuvre met kouwelijke
soldaten in zwemvesten weggedoken
aan de lij. Ze hebben het kennelijk
niet op bet water begrepen in het
koude voorjaarsweer.
Arie Griffioen heeft daar ogenschijn
lijk geen weet van. Hij staat daar in
zijn lieslaarzen op een eenzaam kar
wei bij Maarssen. Voor de wal zwoegt
een baggermolen uit Bommel in de
kanaalmodder. Harde brokken en veel
blubber komen de wiebelende goot
uit. Arie houdt het oog op de kabels,
waarmede Jan de Gier, de achterman,
de molen langzaam voorttrekt en sleept
met planken, om de staalkabel beter
te laten glijden.
„Daar zit niet veel in voor een foto,"
meent hij, als hij ons bezig ziet, „vuile
modder en niks anders." Voor Arie is
baggeren een broodwinning en een kar
wei, waar hij veel van houdt. Waarom?
Hij weet het niet, de achterman weet
het evenmin. Maar ze zijn het met el
kaar eens.
Nergens ziet men het nieuwe Amster
dam-Rijnkanaal naar onze smaak mooier
dan vlak onder Amsterdam bij de grote
bruggen naar het Gooi. Majesteitelijk
als een grote rivier, breed en waardig,
maakt het een bocht naar het Zuiden.
Men passeert er nooit of men ziet een
grote aak met een minuscuul sleep
bootje zwoegen of een kleinere met
een plof-plof Kromhoutmotor naar de
stad of de Rijn koersen.
Bij Breukelen wacht de oude draai
brug (Langzaam stomen, zeilen strijken)
op de sloper, nu de nieuwe brug bijna
klaar is. Weer een obstakel weg, nog
vrijer de baan. Maar wij hebben toen
even in herdenking vertoefd bij de laat
ste brug van het oude, smalle, ondoel
matige Merwedekanaal. Dat kanaal had
nog niet zoveel haast. De brugwachters
in hun typische Waterstaatshuisjes
krek hetzelfde waar men ook komt
kenden hun schippers nog en zelfs een
opstopping kan wel eens gezellig zijn.
Daarvoor heeft Amsterdam geen tijd
meer met een West-Duitsland, dat Ame
rikaanse kuren begint te krijgen. Goed.
Wij doen van harte mee. Maar we zijn
toch tevreden, dat we nog juist voor het
tind even een pelgrimstocht langs de
laatste resten van het Merwedekanaal
hebben gemaakt. De baggermolens uit
«ommel en Amsterdam malen de laat
ste dammen weg, die de nieuwe vaar
weg nog gesloten houden. Ze komen
slurpend en grommend tot bij het met
betonpalen versterkte talud.
De 2millioen kubieke meters grond
zijn al bijna verwerkt. Amsterdam reikt
nu onbelemmerd tot diep in het achter
land.
„Dat karwei zit er op, jammer hè,"
zeiden wij tot onze begeleider van Wa
terstaat. Hij trok tevreden aan zijn pijp:
„Welnee. Er heeft toch in de krant iets
gestaan over de afsluiting van de zee
gatenKr
Baggeren is Arie Griffioen zijn lust en
zijn leven. Hij heeft er zijn vroegere
baan voor laten schieten. Zijn bagger
molen is hier in de buurt van Maarssen
de laatste resten van het oude, smalle
Merwedekanaal aan het weghalen. De
goot op de voorgrond voert de blubber
naar het nieuwe talud, dat een reserve
van enige tientallen meters vormt voor
eventuele verdere verbreding van liet
kanaal.
Verdachte M. is de man van de duistere
praktijken van het gefailleerde bankiers
huis K. en S. te Den Haag. Slechts ten
eigen voordele heeft hij de vertrou
wenspositie van de bankier volkomen
aangerand. De relaties van de bank wa
ren er slechts voor en om zichzelf. In
geen enkel opzicht diende M. het essen
tiële in het bankiersvak".
Zo sprak ü'e Procui-eur-Generaal bij het
Haagse Gerechtshof tijdens zijn requisitoir
in de beroepszaak van de bankier j. s. en
de remisier J. M. die wegens verduistering,
valsheid in geschrifte en het opzettelijk
onjuist aangifte doen van de inkomsten
belasting door de rechtbank veroordeeld
werden tot resp. zeven maanden en twee
jaar gevangenisstraf met aftrek van voor
arrest.
Het speet de Procureur-Generaal, dat het
Hof geen maatregelen ten aanzien, van
M's functie als bijkomende straf kan ne
men. Dit zou, aldus spr. als ontering van
verdachte en ter waarschuwing van het
publiek eigenlijk noodzakelijk zijn.
,,Dank zij het goede onderzoek is thans
aan jarenlange duistere praktijken van
een bankierskantoor een einde gemaakt.
In de practijk was M. juridisch wellicht de
tweede man, doch door zijn feitelijke ge
drag was hij de leidende figuur. Krach
tens de voorwaarden kon de firma effec
ten belenen en verhandelen indien de de
betposities der cliënten daartoe aanleiding
gaven". Gezien echter de positie van de
firma en de geringe debetposities der cliën
ten achtte de Procureur-Generaal dit sub
jectieve recht misbruikt, objectief weder-
Z. H. Exc. Mgr. W. Mutsaerts, bis
schop van 's-Hertogenbosch, zal Zondag
28 Maart in de kapel van het klooster
der paters Montfortanen te Oirschot het
H. Priesterschap toedienen aan de
eerw. fraters Bernardus Kiewe, Johan
nes Beijers, Andreas Moonen, Henricus
Lemmens, Johannes van Dooren, Johan
nes Frans, Johannes Bruininks, Fran-
ciscus Coole, Christinanus Corbeij en
Hubertus Somers, allen van de Sociëteit
van de Paters Montfortanen.
rechtelijk en volkomen in strijd met de
goede trouw".
„Zelfs al zou dit belenen en verkopen
niet in strijd zijn met de letterlijke tekst
der voorwaarden, dan nog was het in strijd
met de belangen der cliënten", aldus spr.
Tegen J. M. eiste de Procureur-Generaal
tenslotte drie jaar gevangenisstraf en te
gen de hoogbejaarde J. S. zeven maanden
met aftrek.
Het Hof zal 2 April arrest wijzen.
Blijkens het statistisch jaarboek van
de Verenigde Naties is er in Nederland
één arts op elke 1200 inwoners en
één tandarts op elke 6000 inwoners. In
Nieuw-Guinea daarentegen is er slechts
één arts op elke 40.000 zielen.
In Israël wordt op iedere 450 inwo
ners één arts aangetroffen, doch in
Brits Togoland het andere uiterste
heeft elke arts gemiddeld 69.000 men
sen te verzorgen, ofwel een bevolking
die gelijk is aan het totale aantal in
woners van Leeuwarden of Dordrecht
In West-Berlijn daarentegen is het aan
tal artsen zeer hoog. Daar vindt men
er een op elke 550 mensen en in Oos
tenrijk en Monaco resp. een op 550 en
600 zielen. In België en Luxemburg is
de verhouding ongeveer dezelfde als
die in Nederland, doch in de z.g. on
derontwikkelde gebieden blijkt op het
gebied van de volksgezondheid nog
veel te doen te zijn. In Indonesië heeft
elke arts gemiddeld een verzorgings
gebied van 65.000 inwoners ofwel de
totale bevolking van een stad als Delft.
In de Soedan is dit aantal 50.000 en in
Nigeria 51.000. Opvallend is het ver
schil tussen Indië en Pakistan, waar
een arts voorkomt op resp. elke 6.000
en 34.000 inwoners, aldus de Nederland
se inlichtingendienst van de V.N.
H. M. de Koningin heeft het voornemen
te kennen gegeven Vrijdag 26 Maart a.s.
de officiële openings-avond van de Boe
kenweek in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen te 's-Gravenhage bij te wo
nen.
Z. H. Exc. de Bisschop van Haarlem
zal Dinsdag 23 en Woensdag 24 Maart
a.s. geen audiëntie verlenen.
Yaak ontmoet men als dichter en
criticus mensen, die zo graag
wat meer zouden begrijpen ,,van
wat er speelt in de hedendaagse dicht
kunst". Ze zijn de luisterbereidheid
zelve en tóch voelen zij zich buiten
staanders blijven. Ze komen met kwel
lende vragenMissen zij het orgaan
voor poëzie? Kunnen ze niet meer met
hun tijd mee? Hebben ze er gewoonweg
geen verstand van? Laatstgenoemde
uitdrukking is typerend voor het bijna
tragische mis-verstand, dat alle ver
staan van moderne poëzie bij voorbaat
onmogelijk maakt. Men hoeft er geen
„verstand" van te hebben; men moet
er zelfs bepaald geen verstand van
willen hebben; want aan ons verstand,
althans in zoverre dit „gezond" heet,
appelleert de moderne poëzie in genen
dele. Zij is er juist op gebrand het
gezond verstand, de „common sense"
van de man die zegt tweemaal twee is
vier, te logenstraffen. En toch is zij, de
moderne poëzie, geen non-sense. Dat is
de paradox, waar het publiek geen
raad mee weet.
Het is de werkelijk onschatbare ver
dienste van Ad den Besten, dat hij in
een tweetal boeken, allebei getiteld
„Stroomgebied", deze paradox heeft
gehanteerd en verdedigd en wel met
zó veel begrip voor de moeilijkheden
waar het brede lezerspubliek mee
kampt, dat ik alle kwellende-vragen
stellers geen ander advies kan geven
dan: léés die boeken en zie dan eens
hoe ge u voelt! Een betere intermediair
tussen dichter en publiek is sinds jaren
niet bij de hand geweest. Zijn werk
weg, men bepaalt af en toe zijn positie,
maar alle punten waarop men zich
fixeert zijn óók onderweg, in dier voege,
dat zij telkens onder een andere ge
zichtshoek komen te liggen, opdoemen,
wijken en herboren in de herinnering
nieuwe fixatiepunten worden en nieuwe
ficties opleveren en men weet tenslotte
geen grens tussen fictie en feit meer.
Natuurlijk, dit is geen taal die „ver
standig" klinkt! Hoogst onzelfstandig!
Toch wil er de positie van een modern
dichter mee gekenschetst zijn. In het
algemeen zelfs van d e moderne dichter,
en nu is het de kunst van de criticus
deze positie van geval tot geval op
enkele van die punten in de ruimte te
bepalen, zó dat de lezer er wat aan
heeft.
Ad den Besten verstaat die kunst
als geen ander. Uiteraard heeft hij
zijn eigen voorkeuren en hij laat die
ook rustig gelden. Hij zou niet anders
kunnen, want ook h ij is onderweg en
neemt vanuit zijn wisselvallige po
sitie waar. Zijn kunst bestaat in de
onbevangenheid, waarmede
hij waarneemt. „Onbevangenheid, dat
is, in één woord, de zaak waarvoor
ik hier een pleit voer," schrijft hij
in „Stroomgebied" (II), zijnde „een
inleiding tot de poëzie van de na
oorlogse dichtergeneratie." „Stroom
gebied" (I), „een bloemlezing uit de
poëzie van de na-oorlogse dichter
generatie", verscheen in de loöp van
verleden jaar en werd hier op 20
Juni 1953 door ons besproken.
e onbevangenheid van Ad den
Besten voorkomt, dat de door
hem besproken dichters in hok
jes met etiketjes worden ondergebracht.
Om een werkschema te hebben, maak
te hij in zijn algemene inleiding een
vluchtige verdeling in een linkervleugel
kan, zo stellen wij ons voor, in een van experimentelen en een rechter-
enorme behoefte voorzien; niet alleen
in de behoefte van het genoemde brede
publiek, voor wie Ad den Besten in
eerste instantie schreef, maar ook in
de behoefte van de zogenaamde insi
ders, die-het-allemaal-al-wel-wisten,
maar die nu telkenmale tot de ont
dekking komen: die samenhang, die
betekenis, die eigenwaarde heb ik toch
nooit zo helder gezien.
Om meteen maar een enigszins pre
tentieus voorbeeld te geven: Wat Ad
den Besten over mij schreef, heeft mij
als dichter voor het eerst mijn inten
ties, mogelijkheden en grenzen in dui
delijk verband met dat wat zich rondom
mij afspeelt doen zien. Dit kan vreemd
schijnen en* van weinig zelfkennis ge
tuigen. Maar kent men zichzelf ooit?
Men spiegelt zich aan anderen (dus
zacht) maar aan zichzelfhoe zou
men dit aanleggen? Het gaat hier im
mers om een innerlijk proces, waarvan
men tegelijkertijd beginsel en vrucht is.
Men is onderweg, een leven lang onder
vleugel van traditionelen met daar tus
sen in een brede frontgroep. Die verde
ling kwam hem echter onhoudbaar
voor. Zij deed aan de dichterlijke per-
soonlijkheid van de besprokenen geen
recht. Zij was niet normatief. Het mo
derne levensgevoel bleek iets te zijn,
dat men niet op het uiterlijk der poëzie
afgaande kon beoordelen. Men moet
iedere dichter in zijn recht laten
en hem daarin op „menselijke" wijze
trachten te ontmoeten. Er is, zo con
cludeert Ad den Besten, eigenlijk maar
één norm, die ik bij de beoordeling van
poëzie absoluut zou willen laten
gelden, n.l. de relatieve norm van
de realisatie der eigen intenties. Daar
mee bedoelt hij, dat het er alleen op
aankomt te onderzoeken, of iemands
poëzie in overeenstemming is mèt en
(Van onze Limburgse redacteur)
harles Eyck heeft enige jaren geleden Abraham
gezien en is dus dik in de vijftig. Grijs werd
hij ook wel, doch men kan hem allerminst een
grijsaard noemen, want hij bleef jeugdig van gezicht
en van hart nauwelijks minder. Hij heeft een eer
volle carrière als beeldend kunstenaar achter de rug,
steeg tot de eer ener monographie niet zo maar
een prutsboekje, doch een degelijk gebonden deel
wat heel wat meer betekent dan een vermelding in
een encyclopedie: le rangs met portret, 2e rangs
alleen maar in proza.
Eyck kan ook op een levensroman terugzien. Hij
werd geboren te Meerssen uit een eenvoudig bur
gergezin, uit een familie, die ook degelijke handels
lieden voortbracht. Evenals voordien Henri Jonas
werd hij plateelschilder in een van de ateliers der
Maastrichtse ceramische industrie. Jonas zag al heel
spoedig in, dat dit niets voor hem was; Eyck hield
het, als schilder in de décor-afdeling der Société
Céramique, langer uit. Bij Jonas konden we, in zijn
oeuvre, geen invloed van dit eigenaardige debuut
herkennen, bij Eyck, juist in de laatste jaren, wel.
Eyck heeft zich ook niet daarvan gedistancieerd en
zelfs met kennelijk plezier over zijn oude métier
geschreven. Misschien heeft hij nog iets daarvan
overgenomen: de fameuze snelheid, waarmee hij
weet te werken. De techniek van dit plateelschilde
ren is nml. sterk op massaproductie ingesteld, op
een bloedslag, die maar enkele seconden vordert. Het
werk kenmerkt zich overigens door een irreële
poëzie.
In zijn jongensjaren was Eyck dus
plateelschilder. In deze periode trof
hem een zware slag: het. geleidelijk
en tenslotte geheel teloor gaan van
zijn gehoor, waaronder uiteindelijk
ook zijn spraakvermogen zou gaan
lijden. Gelukkig heeft dit op zijn
gemoedsleven geen al te neerdruk
kende invloed gehad. Charles onder
vindt soms ook wel de goede gevol
gen van dit overigens te betreuren
gebrek. Hij is er door beveiligd voor
vele narigheden en wanneer we hem
kennen als een „zonneklopper", een
optimist, iemand, die het leven weet
te verheerlijken, dan is deze geluk
kige geestesgesteldheid misschien
ook nog een ietsje te danken aan
deze isolering, waardoor hij eigenlijk
alleen maar met een bloknoot te be
naderen is. Overigens mene men
niet, dat Eyck zoiets als een Johan-
neskindje van groter formaat is. Al
lerminst: hij heeft temperament, een
rijke vocabulaire en als het moet een
scherpe, niet altijd gemakkelijk te
beheersen pen.
Kenmerkt zich de wordingsgang
van wijlen Jonas door iets smarte
lijks, bij Eyck domineert terstond
een zeker luminisme. Misschien heeft
hij dat wel meegekregen van zijn
eerste leermeester Jan Puyenbroek,
een nu bedaagd, doch nog zeer vitaal
Vlaams schilder, die te Antwerpen
woont. Puyenbroek was gedurende
de eerste wereldoorlog, als Belgisch
vluchteling, neergestreken te Meers
sen, waar hij op de molen van Ro-
them een atelier opende. Daar maak
te hij kennis met enkele begaafde
jongelui: Charles Eyck, Volders en
Harry Roden, die les van hem kre-
gen en die later als kunstenaars de
aandacht zouden trekken. Deze men
tor was óók een luminist en óók
een virtuoos, zij het van ander type.
Naar psyche meer dan naar vorm
geving zien we hem Eyck beïnvloe
den. Eyck stond overigens gemak
kelijk open voor geestelijke waar
den. We kennen bv. stukken van
hem a la Konijnenburg (met wie hij
ook te Meerssen kennis maakte),
wiens wijsgerige gesteldheid toch
niet met zijn mentaliteit strookte.
Na zijn Meerssener jaren heeft
Eyck de Amsterdamse Academie be
zocht, waar hij een Prix de Rome
behaalde. Zijn studiejaren, daardoor
vergemakkelijkt, bracht hij in Italië
en Zuid-Frankrijk door. Hij komt
dan in contact met de expressionis
ten, met het werk van Utrillo, en
kiest zijn weg. Men kan hem, als ex
pressionist van dit type, baanbreker
voor Nederland noemen. Zag men
aanvankelijk hierin een overstag
gaan, een zich laten meetronen, later
bleek, dat deze richting hem de ge
legenheid zou bieden om zijn per
soonlijkheid tot volle ontwikkeling
te laten komen Zijn fameuze vlot
heid en virtuositeit kwamen nu ook
op een wel wonderlijke wijze tot
hun recht.
Na enkele moeilijke jaren Eyck
De 70-jarige mevr. de weduwe Van der
V.M.. wonende te Delft, is door kolen
dampvergiftiging om het leven gekomen.
Een dochter, die op haar bellen geen
gehoor kreeg, verschafte zich toegang
tot de woning, waar zij haar moeder dood
op bed vond. Een onderzoek wees uit,
dat de elleboog in de afvoerpijp van de
kachel door roet was verstopt. Mevr.
V. is vermoedelijk in haar slaap be
dwelmd geraakt.
De dirigent Igor Markévitch, die in Pa
rijs de negende Symphonie van Beethoven
heelt gedirigeerd, is geestdriftig over de
stem van Gré Brouwenstijn, die in dat
werk de sopraan-soli heeft gezongen. Een
medewerker van Paris-Comoedia, die hem
heeft geïnterviewd, vertelde dat de dirigent
vo! bewondering, bijna opgetogen sprak
over de buitengewone stem van de Ne
derlandse zangeres.
Zij zal straks in Bayreuth onder directie
van Markévitch de rol van Elisabeth in
Tannhausër zingen. Haar tegenspeler is
daarbij Ramon Vinay, die in Juni in Am
sterdam Verdi's Othello zal zingen.
was inmiddels met een Zweedse
schilderes getrouwd volgde be
trekkelijk spoedig algemene waar
dering. Charles werd een Zondags
kind onder de kunstenaars, geëerd,
nagevolgd, doch ook benijd en be-
rutteld. Aldra bleek ook zijn fabel
achtige veelzijdigheid. Kenden we
hem aanvankelijk alleen als vaardig
en zwierig schilder, spoedig toonde
hij zich meteen een knap en geestig
illustrator, boekverluchter. Daarna
verbaasde hij iedereen als weids en
productief kerkschilder. Hij waagde
zich aan sculptuur en schiep ook op
dit gebied werk, dat bewondering
verdient. Soms epateerde het ook.
We denken nu aan het bevrijdings
monument op het Oranjeplein te
Maastricht,'waarover zo veel te doen
was. Als glazenier bleek hij al niet
minder begaafd, soms werkend in
neo-barok, soms ook volkleurig als
de middeleeuwers. En in de laatste
jaren keerde hij terug naar de tech
niek van zijn debuut; naar de cera
miek, zij het nu onder glazuur, wat
grotere moeilijkheden oplevert. Hij
teert ons hierin meteen wat in een
primitieve techniek nog mogelijk is.
We noemden Eyck een Zondags
kind; dit blijkt ook uit de vele op
drachten, voor werk van allerlei
aard, die hem toestromen. Niet alles
afkunnend, weet hij zo deed Ru
bens ook zijn medewerkers en
leerlingen te kiezen. Wonende in een
schilderachtig gelegen toren in het
idyllische Geuldal, leeft hij seigneu-
riaal. Gastvrij ook, want zijn honk
is een trefpunt voor schilders en
dichters en kunstminnaars en intel
lectuelen. Zijn „Ravensbosch" kan
evenwel ook gedurende maanden
verlaten liggen, want Eyck hoe
wel typisch en goed Limburger
vermag de roep der verten niet te
weerstaan. En zijn internationale
faam opent voor hem mogelijkheden,
die voor anderen ontoegankelijk
zijn. Hij werkte in Skandinavië, in
Frankrijk, Italië en Spanje; hij stak
over naar Zuid-Amerika, schilderde
en tekende op CuracaoNiet alle
ervaringen in de Antillen waren even
aangenaam. Eyck is een persoonlijk
heid, die de dingen op zijn manier
ziet en uitbeeldt, en liever een goed
gehonoreerde opdracht laat schieten,
dan concessies te doen aan vooroor
delen op gebied van menselijke waar
dering en van stijl. Doch steeds komt
hij, verrijkt als mens en kunstenaar,
van die «omzwervingen in het exoti
sche terug.
AD DEN BESTEN
de juiste uitdrukking is van wat die
iemand te zeggen heeft.
Hij stelt daarna enkele gemeenschap
pelijke achtergronden en kenmerken van
de na-oorlogse dichters en hun werk
aan de orde; ten eerste de steeds dui
delijker wordende breuk met het aes-
theticisme en ten tweede de breuk met
het rationalisme; vervolgens het ver
schijnsel, hetwelk hij noemt „de ont-
grenzing van het ik". („Men is zozeer
op de wereld betrokken, dat men tege
lijk de dingen bij zichzelf inlijft en bij
de dingen is ingelijfd; men valt samen
met de boom die men waarneemt, ja
men i s die boom. En zo blijkt het
beeld in de moderne poëzie veelal
minder vergelijking dan wel sym
bool te zijn, en dat in de meest let
terlijke zin. „Sumballein", het Griekse
werkwoord waarvan het woord symbool
is afgeleid, betekent namelijk: samen
vallen. Er is een eindeloze identificatie
met het niet-ik mogelijk; en in deze
vrijwel absolute relatie tracht men zo
wel zichzelf als het niet-ik te door
gronden en zo de laatste geheimen van
het in-de-wereld-zijn op het spoor te
komen")
Hiermee is Ad den Besten gearriveerd
bij een wel heel opvallend kenmerk der
nieuwe dichtkunst: het beeldgebruik,
waarbij de dichter in zo nauw mogelijk
contact treedt met de Natuur en met
wat daarin stuwt en klopt: „vrucht
baarheid, levens- en doodsdrift, onge
differentieerde angsten." Er wordt
weer „natuurpoëzie" geschreven!, con
stateert Ad den Besten lichtelijk jui
chend. Geen natuurstèmmingspoëzie,
maar een poëzie die de innige samen
hangen tussen de menselijke natuur en
de andere naturen ervaart en bezingt.
Ad den Besten komt dienaangaande te
spreken over het mythisch en vervol
gens over het religieuze karakter der
nieuwe poëzie. Hij zegt hier buitenge
woon verrassende, tevens buitengewoon
verhelderende dingen; hij ontneemt hier
aan de moderne poëzie het odium van
nihilistisch te zijn. Naar mijn gevoel is
dit een daad van moeilijk te overschat
ten belang. Het was nódig! Want hoe
werd en wordt nog altijd in allerlei lite
raire en zedekundige critieken de ernst
en de intentie der moderne poëzie ge
denigreerd! Hoe pijnlijk is voor de jon
ge dichter vaak de lof die hem wordt
toegezwaaid, zonder dat daarbij blijk
gegeven wordt van enig begrip voor
dat enige waar het hem in zijn dichter
schap om gaat: het herstel van de
draadloze verbinding tussen hem, de
kleine verzenmaker, en Hem, de Ma
ker van alles, een oerreligieuze ver
binding.
Ad den Besten neemt het onbevangen
op voor deze jonge dichters. Hij be
handelt hen in zijn boek stuk voor
stuk, niet groepsgewijs, maar in volg
orde van leeftijd, dus van de oudste
naar de jongste gaande. En aldoor even
toegewijd, en bereidwillig waar het op
meeresoneren aankomt.
Nogmaals, „Stroomgebied" verdient
een brede lezerskring. Het boek is in
alle eenvoud goed uitgegeven. Foto's
der behandelde dichters, alsmede bio-
en bibliografische notities maken dit
tweedelige werk extra waardevol. Ad
den Besten schreef het in regerings
opdracht en slechts zelden, kan men
wel zeggen, heeft O. K. en W. via een
letterkundige opdracht het volk zulk
een waar voor zijn geld gegeven.
NICO VERHOEVEN
Uitgeversmaatschappij „Holland",
Amsterdam 1954.
(Van onze Haagse redacteur)
Nog steeds komen bij de K.L.M. uit
alle hoeken van de wereld kranten
knipsels binnen, die betrekking heb
ben op het overlijden van dr. Albert
Plesman. De omvang van deze docu
mentatie duidt op een universele be-
langstelling voor de overleden presi-
dent-directeur van de K.L.M., welke
uniek mag worden genoemd.
Alle bekende bladen in het buiten
land, de Times, Le Monde, Politiken
de New York Times, de Basler Nach-
nchten enz. enz., hebben publicaties ge
wijd aan dr. Plesman. Daarnaast blijkt
echter, dat in practisch alle landen de
overledene een figuur van grote bete
kenis werd geacht. De South China Mor
ning, de Manilla Times, Die Transva
ler, de Sydney Morning Herald, kran
ten uit de Arabische landen, uit Grie
kenland en Zuid-Amerika, uit Japan en
de West hebben aandacht besteed aan
de man, die de Nederlandse luchtvaart
groot maakte. Er is een schoolkrantje
uit Paramaribo, een blad van de Am
bonezen en er zijn talloze publicaties
uit de wereldvakpers.
Tezamen met hetgeen er geschreven
is in de Nederlandse pers tot in de
kleinste dorpsblaadjes toe heeft deze
documentatie een indrukwekkende om-
yang gekregen. Bij de K.L.M. is men
thans doende deze necrologieën in een
groot boek samen te vatten,
De hoogeerw. pater provinciaal der
paters Redemptoristen heeft pater prof.
mr. W. Duynstee, hoogleraar in de
rechtswetenschap en rechtsphilosophie
aan de R. K. Universiteit van Nijme
gen, benoemd tot zijn consultor ad mo
nitor. Prof. W. J. A. J. Duynstee blijft
te Nijmegen woonachtig.