Chefs van Staven keren zich gen. Dürst Britt tegen IVOROL 'RENTREE VAN JAN H. EEKHOUT „Vlucht naar de vijand" O Het verwijt van onverdraag zaamheid Slaap en slapeloosheid w Gewapende macht is slechts instrument der regering Geen eigen wil Elke land een brillant Vaardig stuk huisvlijt gaat te water Belijdenis zonder achtergrond Universele verlossing D De gevel van Nijmegens station DE KERK EN DE JODEN V LITERAIRE KRONIEK ZATERDAG 29 MEI 1954 PAGINA 5 Nederlander in bestuur van „Notre Dame de Banneux" Assen krijgt beeld van Bart je Gen.-maj. Bongers t Financiële besprekingen BelgiëNederland O.m. over convertibiliteit Slapeloosheid is een ernstig probleem met velerlei oorzaken en dus ook velerlei bestrijdingsmiddelen Liturgische weekkalender tengevolge van de snelle communicatie middelen zo goed als steeds te ver wezenlijken is, aldus de vice-admiraal, dient iedere militair zich te realiseren, dat hij als dienaar van de Staat, ook en zeker als hij deel uitmaakt van de hoog ste bevelvoering, steeds moet handelen in de geest van de door de regering ge geven orders, waarbij uiteraard alleen de regering in staat is deze orders te toetsen aan het algemeen belang. De overige militaire dienen vanzelfsprekend overeenkomstig de van hun superieuren De drie chefs van staven hebben ieder aan de onder hun bevelen staande wilitairen hun standpunt kenbaar gemaakt over de 21 Mei door generaal b.d. J- J. W. Dürst Britt geuite woorden betreffende de eerste politionele actie ,n Indonesië. Zoals bekend, heeft generaal Dürst Britt in een vergadering van het *.eteranenlegioen te Amsterdam o.m. het volgende gezegd: „De eerste poli- «onele actie in Indonesië werd helaas stopgezet. Toen hadden we alles nog Kunnen bereiken. Als er ooit een moment geweest is, dat het leger niet had Roeten gehoorzamen, was het op de dag, dat deze eerste actie moest worden Sestaakt. Het klinkt misschien oproerig en in strijd met de krijgstucht, maar staat nog altijd in de voorschriften, dat militairen eigen initiatief moeten ®emen, wanneer zij menen, dat men in de hoogste kringen niet goed is in gelicht." .Alle drie de chefs van staven laten Uitkomen, dat generaal Dürst Britt huns inziens in de laatste aangehaalde Zin een verkeerde interpretatie geeft ^an artikel 12 van het reglement be treffende de krijgstucht. Het tweede hd van dit artikel wordt door de chef Van de Generale Staf, generaal B. R. F. F. Hasselman, in zijn geheel aan gehaald. Het luidt als volgt: Indien het een militair blijkt, dat, als gevolg van wijziging der omstandig- Peden sedert het ogenblik, waarop het hevel gegeven werd of van het bestaan »an een andere toestand ter plaatse dan h°or de lastgever werd verondersteld, '®n hem door een meerdere gegeven dienstbevel niet uitvoerbaar is of de Uitvoering daarvan in strijd zou zijn met net algemeen of militair belang, waarop het bevel betrekking had, zal hij de zedelijke moed hebben om, wanneer nieuwe bevelen niet of niet tijdig door hem kunnen gevraagd of verkregen V'orden, zelfstandig te handelen. Hij zal dan zijn eigen inzicht volgen naar ge lang van de omstandigheden of van de door hem bevonden toestand. In zodanig geval zal hij echter de lastgever ten spoedigste in kennis stellen met de door hem getroffen maatregelen en met de reden der afwijking of niet-nakoming Van het ontvangen bevel." ..De chef van de Generale Staf zegt In *Ün schrijven o.m. het volgende: „De gewapende macht, fundament van de ®taat, is altijd en overal niet meer en hiet minder dan instrument der regering. heeft mitsdien geen eigen wil, doch tot enige plicht de bevelen der overheid atipt en loyaal uit te voeren." De aan gehaalde bepaling uit het reglement be treffende de krijgstucht betreft de ver houding van de militair tot zijn mili taire meerdere, aldus de chef Generale Staf verder. Er is volgens hem slechts eén geval, waarin de militair en ook de niet-militair het recht en de plicht «eeft gehoorzaamheid te weigeren, na melijk om der consciëntie wille. Dit is. Sedert eeuwen, vastgelegd in de laatste 'egels van ons Wilhelmus. Daar laat de dichter, nadat hij Oranje eerst heeft doen zeggen, dat hij „den Koning tot genen tijde heeft veracht", ter verklaring, waarom hij nochtans in opstand is gekomen, zeggen: „Dan dat ick Godt den Heere der Hoochsten Majesteit heb moeten obedieren in der gerechtigheidt." De chef Marinestaf en bevelhebber oer zeestrijdkracht, vice-admiraal A. de Dooy, legt er de nadruk op, dat het zelfstandig handelen van de militair afhankelijk wordt gesteld van de vraag of nieuwe bevelen niet of niet tijdig Ooor hem kunnen worden gevraagd of Verkregen. Nog daargelaten, dat zulks gekregen orders te handelen en deze uit te voeren in de geest zoals zij zijn be doeld. De chef Luchtmachtstaf, luitenant- generaal A. Baretta, zegt, dat artikel 12 lid 2 van het reglement betreffende de krijgstucht beoogt de militaire comman dant onder zeer bijzondere omstandig heden eigen initiatief en verantwoorde lijkheid te laten en dat het niet geschre ven is om een duidelijk bevel van de wettige overheid te doorkruisen. Im mers artikel 11 van het reglement be treffende de krijgstucht bepaalt, dat het de militair nimmer geoorloofd is hem gegeven dienstbevelen afhankelijk te stellen van zijn oordeel omtrent hun strekking en' doelmatigheid. Hij heeft daaraan te voldoen te goeder trouw en naar zijn beste weten en kunnen. De bataljonscommandant van de voor malige V-brigade één van de briga des, welke 4 Augustus 1947 opdracht hadden de politionele actie in Midden- Java uit te voeren hebben in een vergadering te kennen gegeven, dat zij zich volkomen distanciëren van hetgeen door de generaal-majoor b.d. H. J. J. D. Dürst Britt op de propaganda-bij- eenkomst van het Veteranen Legioen Nederland naar voren gebracht is, en wel omdat zij dit beschouwen als een ondermijning van de krijgstucht in casu een aantasting van de gehoorzaam heidsplicht van ieder militair, ongeacht rang of stand. Advertentie Mgr. L. J. Kerkhof's, bisschop van Luik, heeft benoemd als medebestuurs lid van de Stichting „Notre Dame de Banneux", de heer L. J. Olivers te Maas tricht. Genoemde Stichting, die haar zetel te Banneux heeft, heeft tot doel de oprichting en het onderhoud van kapel len, kerken, basiliek en andere monu menten ter ere van de Maagd der Ar men, Koningin der natiën, te Banneux Notre Dame, gemeente Louveignée of waar ook ter wereld. In het bestuur dat uit 19 leden be staat, werden slechts twee buitenlanders opgenomen en wel één Amerikaan en één Nederlander. Zoals bekend is de heer Olivers de oprichter van de afd. Nederland der Internationale Gebeds unie van O. L. Vrouw van Banneux, waarvan het centrale bureau te Maas tricht is gevestigd. Toen de afdeling Nederland 4 Augustus 1951 in een Stich ting werd omgezet, heeft mgr. dr. G. Lemmens, bisschop van Roermond, de heer Olivers tot directeur van deze Stichting benoemd. Het Amerikaanse ministerie van Buiten landse Zaken heeft bekend gemaakt, dat Ne derland heeft voorgesteld de „inkomstenbe lasting conventie 1948" tussen de twee lan den uit te breiden tot de Nederlandse An tillen. De bedoeling van de conventie is om het dubbel heffen van belasting te vermijden T~"v e manier waarop Jan H. Eekhout, die in de oorlog „fout" is geweest en I die zich daarna door de Ereraad voor letterkundigen een publiceerver- ■LS bod voor de tijd van tien jaren zag opgelegd, onlangs zijn rentrée als schrijver heeft gemaakt, is niet van die aard, om aan het juichen te gaan. Dat lag ook niet in de verwachting, zal Jan H. Eekhout zeggen; immers, zijn boek wil heel nadrukkelijk niet meer zijn dan het onverbloemd getuigenis van een man die faalde, en die weten wil dat hij faalde. Zoiets kan respect afdwingen. Het is dan ook helemaal niet onze bedoeling tegenover deze man en zijn getui genis de onverzoenlijke te spelen. Maar wanneer wij vinden dat deze rentrée niet om te juichen is, dan bedoelen we daar iets mee, dat goeddeels buiten het enge probleem van fout-zijn en v:eer-goed-worden om gaat; dan bedoelen we daar mee, dat Jan H. Eekhouts eerste naoorlogse boek, „Vlucht naar de vijand" o.i. niet recht op de man af zegt waar hem de schoen heeft gewron gen. En wij menen deze hoogst pijnlijke critiek te kunnen gronden in het feit, dat zijn boek nóch het koele relaas is van een man, die alleen om feiten en beweegredenen maalt, noch de geestesvrucht van een „homme de lettres". Zijn boek is vlees noch vis. Wij weten eigenlijk niet, hoe wij het recht kunnen doen. van overtuiging, daar zij de aard van het falenten grofste verdoezelt. Paul Nijland had voor 99 pet. een ander dan Jan H. Eekhout mogen zijn, als de 1 pet. die ons het ware wezen van schrijver en romanheld kan open baren maar tot gelding was gebracht. Ik vraag mij af, welk geloof, ongeloof, of desnoods welke hoop of wanhoop, wordt hier gesteld tegenover ,,het su blieme levensgeloof" der oorlogsjaren? Ik vraag mij af: Heeft het publiekelijk (Van onze correspondent) Anne de Vries, Nederlands meest gelezen 'chrijver, is dezer dagen vijftig jaar gewor den. Ter gelegenheid hiervan heeft het be- *tuur van het Drents Genootschap hem het °ntwerp aangeboden van een beeldhouw werk van zijn bekendste schepping „Bar- tje". -„Pp. 4 September a.s., kort voordat de onrijvcr zijn tweede reis naar Suriname ®aat maken, zal in Assen, de geboortpelaats an de schrijver, het beeld worden onthuld. T?e de Vries zal hierbij aanwezig zijn. dotIAt beeld zal worden vervaardigd door houtnisterdamse beeldhouwster Suus Berk- Op 68-jarige leeftijd overleed Vrijdag te Maastricht generaal majoor b.d. J. C. J. Bongers. Hij verbleef een groot deel van lÜn leven in Indonesië. verdiensten van generaal Bongers ke 2en door ta' van onderscheidingen er- rirtL vel'wierf hij o.m. de eretekens Oder in de orde van de Nederlandse la,uw' ridder in de orde van Oranje Nas- hki' het ereteken voor belangrijke krijgs- wf'fijven te Atjeh met gesp 1911-1914, het 'Obilisatie-Oorlogskruis, het onderschei- 'nSsteken langdurige dienst als officier n net Mobilisatiekruis 19141918. m Vrijdagavond kwam er in de hoofdstad wel een fraai staaltje huisvlijt aan het daglicht: op de Prinsengracht werd n.l. met man en macht gewerkt, om de zelfgemaakte kruiser van de heer A. J. Wijnberg „te water" te laten. De kel- derstoep van de woning moest worden weggebroken om het scheepje uit de kelder te krijgen. De heer Wijnberg begon met het bouwen van een kano; een B.M. was het vervolg, en tenslotte kwam er deze Zweedse Volksbakdek- kruiser bij, die in drie maanden van harde arbeid werd vervaardigd. De heer Wijnberg, die een verwoed visser is, wacht nu met spanning op de eerste Juni Advertentie Volgens „Le Soir" zal de Belgische minister van Financiën, Liebaert, op 1 Juni a.s. zijn Nederlandse collega, minister J. van der Kieft, te Brussel ontvangen. De heer Liebaert zal een conferentie voorzitten, waaraan o.a. ook de gouverneur van de Belgische Nationale Bank, Frere, zal deelnemen- De besprekingen zullen in het bijzonder gaan over de convertibiliteit der valuta, de transfer van kapitalen in Benelux en de introductie van Nederlandse aan delen op de Belgische markt. 180 m het Ntjrn"9 's de Sevel, die de Spoorwegen voor de gerestaureerde resten van i^chts 3se- siation hebben laten zetten. De vernieuwigmn daarachter zijn een ®Vmmter, o.m. is er een nieuwe hall tot stand gekomen. In de gevel muu r tor'en van dertig meter hoog aangebracht. Links daarvan is ur 6 meter hoog, rechts 8 meter. Zoals reeds bericht, wordt een en ander Dinsdag 1 Juni a.s. officieel in gebruik genomen. ieafamilk. Aan de uitgave gaat een inleiding van Anton van Duinkerken vooraf. Geen li teraire inleiding, evenmin een verzoek om onze clementie. Van Duinkerken wil ons als oud vriend van de auteur op diens verzoek een bondig inzicht geven in ,het geval Eekhout." Het is zeer te waarderen dat hij hiertoe bereid was en men kan het geheel met hem eens zijn waar hij zijn betoog laat culmineren in de opmerking: „Niemand kan barm- hartigheid eisen. Men kan haar enkel vragen. Geen groter kwaad is aan de zaak der maatschappelijke reclassering van politieke delinquenten gedaan dan dat men eisenderwijze barmhartigheid voor rechtvaardigheid gesteld heeft wil len zien. Ook met het evangelie in de hand kan men geen gemest kalf laten slachten, wanneer de weergekeerde zoon een handelszaak in zwijnendraf zou willen openen! Er moet berouw zijn voor vergiffenis." Nu vinden wij het openbaar berouw betonen een min of meer genante aan gelegenheid. Er moeten ten aanzien van een schuldvraag als waarvan bij Jan H. Eekhout het hart vol is, fijn gevoeliger formuleerwijzen te vinden zijn dan in „Vlucht naar de vijand" worden betracht. Deze publieke tolle- narij, ook al hoeft zij echt berouw niet uit te sluiten, heeft zoveel vertoon om zich heen en blijft daarenboven zo oppervlakkig waar het er om gaat ons iets mee te delen over de persoon lijkheidsstructuur die in dit geval vrij wel alles begrijpelijk en vergefelijk zou maken, dat men zich er liefst maar zo ver mogelijk van distancieert. Zoals Van Duinkerken ergens in zijn inleiding opmerkt, dat hij nooit begreep en nog niet begrijpt, waarop Eekhout zijn illusies van heilige kameraadschap vestigde, zo begrijp ik niet wat Eekhout met dit boe eigenlijk belijden wil- Het schijnt mij toe, dat deze rouw moedig weergekeerde zoon in wezen wél een handelszaak in draf heeft ge opend. Zijn boek althans is spoeling; feiten en fictie zijn er zodanig in door- eengemengd, dat het resultaat onpret tig troebel is. Paul Nijland, de trieste held uit „Vlucht naar de vijand," is voor 99 pet. te vereenzelvigen met Jan H. Eekhout. Er worden over hem namelijk zoveel biografische en zelfs bibliografische bij zonderheden meegedeeld dat zijn iden titeit voor de Burgerlijke Stand wel vaststaat. Wij vernemen o.a. dat hij ge boren werd in de uiterste zuidwesthoek van zijn land en dat hij Vlaanderen door en door kent, voorts dat hij het nationaal epos der Finnen aan het ver talen was toen de oorlog uitbrak, dat hij in Frieslan3 woont, dat hij de veel gelezen schrijver is van een roman over een pastoor en dat hij tijdens de oorlog is opgetreden als vertolker van een bun del hedendaagse Duitse gedichten. Laatstgenoemde mededeling wordt ge volgd door de treffende correctie: „niet eens alle verzen stammen uit de Hit- lertijd." Dit zinnetje uit een gesprek, dat nog tijdens de oorlog werd ge voerd, zodat het woord „Hitlertijd" een anachronisme is, zeker in een dialoog tussen twee nat.-socialisten, dit zinne tje irriteert mij verschrikkelijk, omdat ik er een verontschuldiging in hoor doorklinken, die mij in deze vorm en op deze toon ten stelligste ongepast voorkomt voor een man die i n w e r- kelijkheid in zijn inleiding tot zijn bundel „Grootduitsche dichtkunst" neer schreef „Groot-Duitschland zingt en zijn zin gen is een religieuze handeling. Want het Nationaal Socialisme is niet enkel een „politiek," het is, in zijn diepste gronden, een sublieme levensbeschou wing en een subliem levensgeloof." Deze regels uit 1942 waren, hoe men er verder ook over denke, een belijde nis. „Vlucht naar de vijand" is ook een belijdenis; de belijdenis van het falen der voorgaande. Maar deze tweede be lijdenis mist méér en in menselijk op zicht kwalijker dan de eerste de kracht betonen van rouwmoedigheid zin, wan neer aan het publiek ten enen male een inzicht in de gemoedsgesteldheid van de zondaar in actie onthouden blijft? Ik vraag rnjj af, waarom Eekhout dit boek heeft gepubliceerd. Vond hij het zonde om het ongepubliceerd te laten liggen? Of meende hij werkelijk door publicatie er ran ons een inzicht te ge ven in zijn veranderde diepste overtui ging? Het enige waarin dit boek, zui ver zakelijk gezien, inzicht geeft, is in de toestanden die er na Dolle Dinsdag hebben geheerst in sommige Duitse La gers waar gevluchte Nederlandse en Vlaamse nat.-socialisten een onderko men kregen. Aan de beschrijvingen daarvan ontleent „Vlucht naar de vij and" ongetwijfeld enige documentaire waarde. Maar deze waarde staat toch wei heel erg los van de waarde, die dit boek pretendeert te hebben: de waarde van, aldus Van Duinkerken, „een bekentenis-boek, dat ons vertrouwd wil maken met het ervaringsleven van een man, die ernstig heeft gefaald en die zich bewust is, ernstig te hebben gefaald." ver enige literaire waarde spre ken we maar niet. Deze is alleen reeds onachterhaalbaar vanwege Eekhouts grenzenloos taalmisbruik. Wanneer hij zich eens een ogenblik niet aan zgn. „sappig Vlaams" tebuiten- gaat, dan vervalt hij in germanismen als: „Zij was recht gerezen, ging, zon der zich te verafscheiden." Het gehele boek, hetzij het een frag ment uit een biografie zonder voorhis- torie en zonder achter- of ondergrond is, hetzij het een sleutelroman wil zijn, maakt op mij een het diepste wezen van de auteur ontveinzende indruk. Het kan en zal best een eerlijk boek zijn; maar met eerlijkheid zonder zelfkennis, ja, zelfs zonder enig spoor van een drang tot zelfkennis, schiet men weinig op. Waar valt hier ergens het woord: ik voelde me literair miskend, en, ik houd van bloed-en-bodem-religie, waar? Had Hendrik de Vries toch gelijk, toen hij eens dit kwaadaardige rijmeritiekje maakte: „Dat Jan H. Eekhout steek- houdt berust op een spreekfout"^ NICO VERHOEVEN Jan H. Eekhout: „Vlucht naar de vijand". Uitg. Paul Brand, Bussum 1954 (Van onze medische medewerker) „De slaap", zegt Schopenhauer er gens, „is voor de gehele mensheid, wat het opwinden is voor een horlo ge". En, zoals iedere vergelijking gaat ook deze weer enigszins mank, maar de bedoeling van zijn uitspraak kan niemand ontgaan. Iedereen weet trou wens uit eigen ondervinding wel dat de slaap hem nieuwe energie ver schaft om weer opgewassen te zijn te gen de problemen van de nieuwe dag. Zelfs een kort slaapje, een tukje, tus sen de bedrijven door is in staat nieu we energie te verschaffen en kan daarom van harte aanbevolen wor den. De slaap is een toestand van wel dadige rust en spierontspanning, die van zelf, zelfs tegen onze wil, elk et maal intreedt. Waar het regelmecha nisme van deze rhythmische functie gelegen is kunnen wij nog niet pre cies zeggen, al kunnen wij in de her senen een bepaald plekje aanwijzen, dat de naam slaapcentrum draagt. De ze rhythmiek betreft trouwens niet alleen ons slapen. Er zijn tal van an dere functies waaraan het wisselen van de dag en de nacht niet ongemerkt voorbij gaat b.v. de urineproductie. Het is een bekend feit, dat wij des nachts minder urine produceren. Dit rhythme is zelfs niet omkeerbaar, ook als wij overdag in het donker en des nachts bij kunstlicht leven. Ons li chaam heeft op een of andere manier weet van de tijd. Ook de toestand waarin het be wustzijn zich in de slaap bevindt is merkwaardig. Elkeen weet uit eigen ervaring dat hij de volgende morgen soms de oplossing weet van een pro bleem, waarover hij de vorige avond te vergeefs had zitten te tobben. Klaarblijkelijk zijn wij des nachts in ons onderbewuste toch nog danig met dit probleem bezig geweest. Een an der bekend feit, dat iedereen ook uit eigen ervaring kan vertellen, is het precies op tijd wakker worden, ook als we geen wekker hebben. Het tijds bewustzijn laat ons niet in de steek. Van de andere kant geeft de verlaag de bewustzijnstoestand waar we ons in bevinden, aanleiding tot verkeer de interpretatie van waarnemingen, die wij in de slaap doen, b.v. de wek ker gaat, maar wij dromen over een aanstormende trein of iets dergelijks van welk geraas wij dan menen wak ker te schrikken. De slaapdiepte is pas enige uren na het inslapen het grootst. Er zouden zelfs twee soorten van slapers be staan, n.l. morgen- en avondslapers. Dat wil zeggen, mensen wier slaap respectievelijk tegen de morgen, dus na het middernachtelijk uur en an deren waarvan de slaap voor midder nacht zijn grootste diepte bereikt. Dit schijnt echter sterk door de gewoon te bepaald te worden, evenals de slaap behoefte, die varieert van 18 uur in het eerste levensjaar tot 6 uur in de ouderdom en die gemiddeld 8 uur bedraagt. De mededelingen van aller lei beroemde lieden, die met minder slaap tevreden zouden zijn kunnen wij gevoeglijk ernstig betwijfelen. Meestal halen dergelijke figuren het in de nacht verzuimde ruimschoots in dooi overdag een tukje te doen, in de trein de autobus of achter het ochtend blad. De slapeloosheid is een ernstig pro bleem, dat zowel van psychische als van lichamelijke factoren afhankelijk kan zijn. Men ziet slapeloosheid op- Ik noemde zojuist al verschillende jorzaken van deze kwaal en het is duidelijk, dat al deze soorten van sla peloosheid een andere behandeling nodig hebben. Het zou onjuist zijn in alle gevallen maar een slaaptabletje te nemen en onbewogen te blijven voor de werkelijke oorzaak van de kwaal. Afgezien nog van het feit, dat gewoontevorming en verslaving hier treden bij emotionele spanningen van verschillende aard, verder als uiting van een neurotische toestand, soms als een eerste uiting van een nade rend lichamelijk onwel zijn. De oor zaak van slapeloosheid bij heftige pij nen kan niemand voor grote raadse len stellen. De patiënt die enige tijd aan slapeloosheid lijdende is, raakt in een angstige gespannen toestand, die hem gemakkelijk ertoe brengt naar een slaapmiddel te grijpen. gemakkelijk kunnen optreden bestaat er een ander reëel gevaar bij lang durig onoordeelkundig gebruik van een der vele slaapmiddelen, die bijna altijd barbituurzuurderivaten zijn. Dat is de „agranulocytose", wat een vreem de naam is voor een ernstige aandoe ning van de witte bloedcellen. Enig oordeel des onderscheids is dus wel gewenst als men iets tegen slapeloos heid wil gaan ondernemen, van, S. e geschiedenis leert ons. dat er feitelijk in elke eeuw, dan hier dan daar, een of soms zelfs meer plotseling opkomende golven van anti- Joodse gezindheid over de wereld zijn gespoeld, waarvan sommige ontaard den in afschuwelijke pogroms. De oor zaak daarvan is niet steeds duidelijk. Wel kunnen wij als vaststaand aan nemen, dat er onder de massa onbe wust een overigens ongecontroleerd ge voel van vijandigheid tegen de Joden als volk leeft, dat, evenals een vonk bij buskruit doet, vaak door slechts een onbeduidende aanleiding of het op hitsen van een of andere volksmenner tot hevige uitbarstingen kan komen. De verklaring van deze sluimerende vijandigheid is niet gemakkelijk. Men heeft op allerlei wijze getracht een uit leg voor dat verschijnsel te vinden: psychologisch, sociaal, economisch, po litiek en natuurlijk ook godsdienstig. Tot dusver is het echter nog niemand ge lukt een volkomen bevredigende ver klaring van het hele complex van feiten te geven, met het gevolg, dat men tegenwoordig vrij algemeen spreekt van het „mysterie van Isra el", daarmee bedoelende, dat de lot gevallen van het Joodse volk, die on betwist enig zijn in de geschiedenis, aan het menselijk begrip ontsnappen. Zonder het woorjl „mysterie" hier te veel inhoud te willen geven, wat wij nu nog niet begrijpen, kan door verdere studie heel goed duidelijker worden is er toch wel veel voor te zeggen in dit verband te denken aan een goddelijke tussenkomst, die het eenmaal uitverkoren volk langs voor ons mysterieuze wegen leidt naar zijn uiteindelijk heil. In het geestesleven van onze tijd neemt het woord verdraagzaamheid en zijn tegendeel een grote plaats in. Het is dan ook niet te verwonderen, dat men dit begrip is gaan toepassen op de houding van de Christenen te genover de Joden, zozeer zelfs, dat men de eersten heel de geschiedenis door de grofste godsdienstige onver draagzaamheid verwijt. Is dat recht vaardig? In zijn algemeenheid zeer ze ker niet. Vooreerst zijn de aanleidingen tot Jodenvervolgingen lang niet altijd van godsdienstige aard geweest, al is toe te geven, dat (verkeerd begrepen) godsdienstige opvattingen, tijdens of na dergelijke uitbarstingen van vijandig heid, een gerede verontschuldiging of zelfs verantwoording aan de hand de den. Belangrijker is echter, dat men hier de ernstige fout begaat het ver leden te beoordelen naar tegenwoordige ideeën. Elke ernstige geschiedkenner geeft toe, dat het begrip verdraagzaamheid met zijn moderne inhoud vroeger totaal onbekend »as. Goede trouw en eerlij ke overtuiging kon men bij afwijkende godsdienstige meningen maar zeer moeilijk veronderstellen. In deze sa menhang herinnert dr. v. d. Ploeg aan een woord van Sint Augustinus, die zich geen groter dodelijk gevaar voor de ziel kon voorstellen dan de vrijheid van de dwaling. In deze geestesgesteld heid leefde men tot na de Middeleeu wen. Men was overtuigd, dat met uit sluiting van alle andere godsdiensten, het Christendom de enig-ware was en handelde daarnaar. Zoals alles in deze wereld, zo is ook het inzicht in de waarheid aan ontwikkeling onderwor pen. Vooral op dit punt zal geen mo derne theoloog de mening van zijn voorgangers uit vroeger eeuwen nog onderschrijven. anneer men echter tegenwoordig de Christenen zonder meer on verdraagzaamheid verwijt, dan moeten wij dit toch afwijzen in zoverre dit woord een inhoud heeft, die tegen onze beginselen indruist. Niemand zal nog ontkennen, dat men andermans eerlijke overtuiging zolang die ten minste niet de gevestigde openbare or de bedreigt heeft te eerbiedigen, ook indien deze van onze eigen opvatting afwijkt. Wij kunnen er persoonlijk van overtuigd zijn, dat die mening een dwa ling is, maar tegelijkertijd geloven wij aan zijn, goede trouw en de eerlijk heid, waarmee hij naar eigen eer en geweten handelt. Dat is zijn goed recht en tevens zijn plicht. Tegenover een dergelijke houding past alleen hoogach ting. Anders liggen de zaken evenwel, wanneer, zoals tegenwoordig veel ge schiedt, het verwijt van onverdraag zaamheid of de eis van verdraagzaam- heid-door-dik-en-dun voortkomt uit de mening, dat er geen absolute godsdien stige waarheid bestaat. Hiermee nog niet tevreden, beweert men zelfs, dat godsdienst niet meer dan een privé- aangelegenheid is, waarmee de staat, de politiek, kortom het hele openbare leven geen rekening behoeft te houden. Het is wel duidelijk, dat in zulke op vattingen geloofskwesties totaal geen rol spelen behalve dan in het persoon lijke leven van ieder mens afzonderlijk. Maar met dat persoonlijk leven heeft niemand zich te bemoeien, terwijl men anderzijds van ieder voor ieders hou ding in deze volledige eerbiediging eist. Deze mening moeten wij, als Ka tholieken, beslist afwijzen, te meer daar er onmiskenbaar een onverschillig heid voor het gevaar aan ten grondslag ligt of ook wel de gedachte, dat alle godsdiensten gelijkwaardig zijn. Aan de Middeleeuwer was een dergelijke op vatting van verdraagzaamheid volko men vreemd. Men mag daarom ook niet verwachten, dat de Middeleeuwse mens eerlijk en objectief beoordeeld kan worden met hedendaagse overigens lang niet altijd zekere maatstaven. Wat intussen niet weg neemt. zoals prof. v. d. Ploeg terecht openlijk erkent, dat „vanaf de vrijwor ding van de Kerk in 313 tot niet al te lang geleden door Christenen, door leden der Katholieke Kerk en soms zelfs door kerkelijke gezagsdragers betreu renswaardige dingen zijn gedaan. Moorden op Joden, zich vergrijpen aan hun rechtmatig bezit, hen verdenken van misdaden als de pest door Europa waart, dwang op hen uitoefenen om zich te bekeren met een misplaatst be roep op het „dwing hen binnen te tre den" van Luc. 14.23), verbanning van honderdduizenden, zijn zwarte bladzij den in de geschiedenis van het Chris tendom. Zulke- feiten bewijzen, dat men de geest van het Evangelie, vooral het gebod der naastenliefde om van de rechtvaardigheid maar niet te spreken slecht begreep en slecht in toepas sing bracht. Hoezeer het ook noodzake lijk is al het gebeurde tot zijn juiste proporties terug te brengen en het te bezien in het licht van de opvattingen, ontwikkeling, sociale en politieke toe standen van de tijd, waarin het ge beurde, het verkeerde ervan mag niet worden weggepraat of geminimali seerd." Men mag overigens niet vergeten, dat de kerk in deze geen schuld treft. Zij bezit de juiste leer, maar het in zicht daarin moet zich, zoals reeds ge zegd, ontwikkelen. Dat geldt nog meer van de toepassing door „de gevallen mens", wie dat ook zij. In onze tijd, nu het probleem van het Jodendom veler belangstelling heeft, worden de inzichten stilaan zuiverder. Vooral het besef der universele verlos sing met alle gevolgen van dien werkt hier uiterst verhelderend. Het Evange lie kent geen verschil van ras noch nationaliteit. Het geestelijk en supra nationaal karakter van de kerk staat niet toe de plicht der naastenliefde te beperken. Naarmate dit besef de har ten der mensen dieper doordringt, in diezelfde mate mag men de groei ver wachten van de overtuiging, dat elk anti-semitisme principieel onchristelijk is. Laat ieder van ons het als zijn plicht beschouwen in eigen omgeving deze opvatting ingang te doen vinden. L. ZONDAG 30 Mei: Zondag onder octaaf van Hemelvaart; eigen mis; 2 geb. oct. van Hemelvaart; 3 geb. H. Felix; 4 geb. voor de Missie; Credo; prefatie en communi- cantes van Hemelvaart; wit. MAANDAG: O. L. Vr. Middelares van alle genaden; eigen mis; 2 geb. H. Angela de Merci; 3 geb. oct. van Hemelvaart: 4 geb. H. Petronilla; 5 geb. voor de Mis sie; Credo; prefatie van O. L. Vr.: com- municantes van Hemelvaart; wit. Utrecht: H. Angela de Merici, maagd; mis Dilexisti; 2 geb. oct. van Hemelvaart; 3 geb. H. Petronilla; 4 geb. voor de Mis sie; Cerdo; prefatie en commuicontes van Hemelvaart; wit. DINSDAG: Mis van Hemelvaart; 2 geb. Concede; 3 geb. voor Kerk of Paus; 4 geb. voor de Missie; Credo; prefatie en com- municantes van Hemelvaart; wit. WOENSDAG: Mis van Hemelvaart; 2 geb. H.H. Marcellinus en gez.; 3 geb. Concede; 4 geb. voor de missie; verder als Dins dag. RoermondH.H. Marcellinus en--Pe trus, martelaren; mis Clamaverunt; 2 geb. Concede; 4 geb. voor de missie; verder als Dinsdag. Roermond; H.H. Marcellinus en Petrus, martelaren; mis Clamaverunt; 2 geb. oct. van Hemelvaart; 3 geb. voor de Missie; Credo; prefatie en communi- cantes van Hemelvaart; rood. DONDERDAG: Octaafdag van Hemelvaart; 2 geb. voor de Missie (Roermond: 2 geb. H. Martinus; 3 geb. voor de Missie); Cre do: verder als Dinsdag. VRIJDAG: H. Franciscus Carracciolo. belij der; eigen mis; 2 geb. van Zondag onder oct. van Hemelvaart; 3 geb. voor de Mis sie; prefatie van Hemelvaart: wit; of wel: Ter ere van H. Hart; mis van Zon dag onder oct. van Hemelvaart: 2 geb. voor de Missie; Credo: prefatie van He melvaart; wit. ZATERDAG: Vigilie van Pinksteren; eigen mis; prefatie, communicantes, Hanc igitur van Pinksteren; Gloria; rood. ZONDAG 6 Juni: Hoogfeest van Pinkste ren; eigen mis; sequentia: Credo; eigen prefatie, communicantes en Hanc igitur; rood. INTENTIES VAN Z.H. DE PAUS VOOR JUNI Algemene intenties: Hart van Jezus, last de zondaars in Uw Hart barmhartigheid en heil vinden. Missie-intentie: Hart van Jezus, doe alle Katholieken hun eenheid met de vervolgde Kerk in China volledig begrijpen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1954 | | pagina 5