6 Decern ber 1 Herinneringen aan razzia van tien jaar geleden E VEL Nieuwe straten in Haarlem c DE WEEK IN STAD EN STREEK H TWAALFHONDERD HAARLEMMERS WERDEN NAAR DUITSLAND WEGGEVOERD m Op ben, die pogen te ontvlochten of weer- staiBd te Weden, zal worden geschoten. net ovzztm mmrmmtte gemed* NO. 42/1941, b<*tr$ffer*de de verplichting tot het verrichten ^n /iensten en betreffende de beperking ten aanzien van her veranderen van betrekking en m overeenstemming met de Verordening No. 46/1942 afie mannen in den leeftijd van 1? tot 40 Jaar (Jaargangen 1935—1928) voor den arbeidsinzet opgeroepen. Hiervoor moeten Al.IJB mannen van dezen leeftijd onmïddefiijk na ontvangst van dit bevel met ZATERDAG 4 DECEMBER 1954 PAGINA 3 Op bevel van de Kuftsetie Weenwacht worden volgens de Verordenir j commissans voor het bezette Nederlandsche gebied» No. 42/1941, betreffende de verf na ontvangst van dit bevel met j de voorgeschreven uitrusting op straat gaan staan. Alle andere bewoners, ook vrouwen en kinderen, moeten in de huizen blijven totdat de actie De huisdeuren moeten geopend blijven. De mannen van de eenoemrf* iaarMMi aoeking nog m huis worden aangetroffen, worden gestraft, waarbij hun ïr ^aangesproken, elliltg van burgerlijke of militaire instanties moeten ter controle die in het bezit zijn van zulke bewijzen, zijn verplicht zich op straat medegebr&el&t t warme ktesêim* schoenen» dekens, regen, eetgerei, mes, vork, lepel, drinkbeker en boterhammen meegebracht. m. Öe dageiyKselie vergoeding bestaat alt goeden kost, rookartikelen en loon volgens liet geldende tarieï. Voor de aebterbl^fvende taroilieleden zal worden gezorgd. i Het is aan alle bewoners der gemeente verboden bun f Woonplaats te verlaten, Duitsers bezorgden Haarlem een laffe en trieste surprise Dinsdag 5 December 1944. Honger en koude hadden ook Haarlem ia hun greep. Maar erger en schrikwekkender was de greep van de Duitse bezetter, die met de dag zijn laarzen zwaarder in de stad liet dreunen. Als met vuur geladen waren de ogen van de „Goudvinken", de mannen van de S(icherheits) D(ienst), die hun vesting hadden in het Kenaupark. Die avond van de 5e December waren de huizen gesloten als iedere andere avond, de straten in Haarlem lagen stil en verlaten, maar achter de verduisterde Vensters was het pakjes-avond, een vreemd begrip voor die tijd, toen iedere etalage de voorbijganger met een holle grijns toelachte. Niemand zou er wat aan doen; niemand zou de vigilie van Sinterklaas vieren. Sint Nicolaas is echter een heilige, die zich laat vieren terwille van de mensen zelf. En zo Waren er in de meeste gezinnen wél pakjes, uiterst bescheiden van formaat Natuurlijk, en de onvervalste Haarlemmer zorgde er wel voor, dat het zo Niet een heerlijke dan toch een gezellige avond werd. Een avond overigens, Welke naar gebruik van die tijd letterlijk als een nachtkaars uitging. Toen de kaarsen waren opgebrand, gingen de duizenden Haarlemmers slapen, al of niet in hun schuilplaats, maar niet vermoedend, dat de Duitsers op het feest van Sint Nicqlaas zelf hun een trieste surprise zouden bezorgen. Woensdag 6 December 1944 Maandag a.s. dus tien jaar geleden sloegen de Duitsers toe en hielden zij een razzia onder de mannelijke bevol king in Haarlem van 16 tot 40 jaar. Voor zeer velen een volslagen verrassing, ofschoon de tekenen er toch wel op. geduid hadden, dat de Duitsers iets in hun schild voerden en de illegaliteit een haastige waarschuwing had ver spreid, welke vermoedelijk niet even haastig was doorgegeven. Jongens en mannen moesten aldus een germanistisch hollands bevel schrift zich posten voor de deur, compleet met dekens, eetgerei enz., dat alles om ingeschakeld te worden bij de „arbeidsinzet". Het bevel leverde niet veel resultaat op en het gevolg was, dat de Duitsers Van 's morgen vroeg af de straten afstroopten en huizen uitkamden. De ..buit" bedroeg slechts twaalfhonderd man, een bewijs, dat velen nog kans hadden gezien weg te komen. De twaalfhonderd werden van Haarlem uit Naar Duitsland gevoerd, een trieste surprise, welke helaas ook mensen levens kostte. Met de nood van razzia-slachtof fers maakte Haarlem reeds ken nis, toen op 11 November 1944. ®en Zaterdag, aan de Westergracht een trein arriveerde met Rotterdammers, die bij een grote razzia in de Maas stad gegrepen waren. Het voedselbu- reau op het stadhuis een legaal ge blaakte illegale instantie organiseerde direct hulp en 't kon putten uit voedsel voorraden, die op vijf, zes plaatsen in Haarlem lagen opgeslagen en aan het speurend oog van de Duitsers onttrok ken waren gebleven. Vele Haarlemmers verleenden hun hulp op indrukwekken de wijze en de ongelukkige Rotterdam mers konden aan velerlei goederen geholpen worden. De Haarlemmers, die «u het goederen-emplacement zich met uitdeling belast hadden, waren voor- hen van een in allerijl gedrukte ®rmband, waarop het woord „Verpfle- &Ung", en men was wel zo verstandig geweest méér banden te drukken dan Noodzakelijk was. Met het restant kon den verschillende Rotterdammers voor den worden en deze mensen konden Prompt ontsnappen. De andere dag Zondag 12 Novem ber kwamen er weer twee treinen Niet Rotterdammers aan de Wester- Rracht binnen, maar de Duitsers bleken wen oplettender te zijn geworden. Bo vendien bleek de wnd. N.S.B.-burge- Nieester van Haarlem, die de vorige dag aan de voedseluitdeling zijn steun had verleend, niet aanwezig te kunnen Ztfn, omdat hij bij de S.D. in het Ke naupark was ontboden. Hij moest bij de Goudvinken verschijnen zo liet N'j zich ontvallen met een over zichtelijke plattegrond van Haarlem. ..Hé," zeiden de mannen van de.ille galiteit onder elkaar, „dat wordt vast ook een razzia in Haarlem." Zij hoorden 's middags de wnd. burgemeester uit en deze verzekerde, dat het slechts om een kledingactie Je doen was (hetgeen achteraf ook waar bleek te zijn). Die Zondag wisten de Haarlemmers Joch nog ongeveer 100 Rotterdammers uit de trein te krijgen. „Die mensen Kun je toch niet meenemen," zeiden Bovenstaand bevel werd in de ochtend van de 6de December 1944 door Haarlem verspreid. De ger manistische vertaling van de Duitse oekase laat aan duidelijk heid niets te wensen over. Niette min poogden de Haarlemmers bij alle dreigementen het bevel te weerstaan en het gevolg was, dat „slechts" twaalfhonderd mannen naar Duitsland werden weggevoerd. zij. „Ze zjjn zwaar ziek." De „zieken" werden naar een noodziekenhuis over gebracht, doch binnen een week waren ze allen stuk voor stuk en op een ge heimzinnige manier verdwenen. Wij mogen u verder niet de. tekst van een briefje onthouden, dat in eenvoudige woorden de dank van een groep Rot terdammers weergeeft: „Ter bekendmaking aan de burge rij van Haarlem. Geachte inwoners van Haarlem. Hiermede willen 57 mannen uit Rotterdam en Schiedam, welke vertransporteerd worden in goederenwagen no. 38, u hun welge meende dank betuigen voor de vele goede gaven in levensmiddelen en tabak, welke u op Zondag 12 Nov. '44 zo spontaan aan ons hebt uitgedeeld. We hopen dat het oorlogsgeweld Uw mooie stad mag sparen en dat we- weer spoedig elkaar in een vre dig en vrij Nederland mogen terugzien Haarlem op z'n slims! at directe contact met slachtof fers van een razzia betekende voor de Haarlemmers 'n waar schuwing. Wie nog geen schuilplaats ge maakt of gezocht had, deed het als nog, uitgezonderd degenen, die een risico wel durfden te lopen. Een raz zia kon er komen, maar wie had die nou verwacht op de ochtend van de 6e December? De Goudvinken waren echter slim geweest: de Hollanders wa ren toch allemaal thuis op 5 Decem ber 's avonds? De slag werd geslagen en men rekende kennelijk op een gróte „buit". Niet gerekend hadden de Duit sers op de Haarlemmers, die veelal nog slimmer waren dan zij. Daar zijn vele verhalen over te ver tellen; iedereen heeft zo zijn eigen ang stige herinneringen en ervaringen. Wij doen daar slechts een greep uit en denken b.v. terug aan de vroegmis van 7 uur in de Sint Liduina-kerk. Deze mannen werden door de pastoor met spoed gewaarschuwd; sommigen van hen konden op eigen gelegenheid een veilig heenkomen zoeken, anderen wer den geborgen in de kerktoren of op zolder. De zolder van de St. Petrus Canisiusschool bleek ook een goede schuilplaats te zijn en de „gasten" werden dank zij veler hulp van voedsel voorzien. Een ander kwam terecht in de ha- nebalken van een dokterswoning, waar hij warm werd gehouden met een goe de fles wijn. Het kerkhof aan de Scho- terweg en het Soendaplein bleek even zeer een geliefde schuilplaats te zijn, niet zonder gevaar overigens, want de Duitsers waren daar royaal met hun geweerschoten. Een aparte sensatie vormde het stad- Direct na de razzia werd deze prent verspreid door Haarlem, een herinnering aan de zoekochtend van 6 December 1944 en een waarschuwing tevens voor een volgende razzia. De tekenaar heeft in de brede geïllustreerd, hoe de goede burger geen middel onbe proefd liet, om aan de greep van de Duitser te ontkomen. huis. Daar waren de hoge heren druk aan het confereren om de actie zo goed mogelijk te doen slagen, maar zij konden niet vermoeden, dat in ver schillende kamers Haarlemse politie mannen zich verscholen hielden om aan de razzia te ontkomen. Een pro minente katholieke familie in Haarlem- Zuid had een grote verering voor Sint Ignatius. Dat moet hij vandaag maar eens honoreren, zei de heer des hui zes, en hij postte het beeld van de hei lige voor de deur van de kamer, waar in hij verborgen zat. En verdraaid, aldus de Ignatiaan, twee huizen vóór ons hielden de Duitsers op met hun uitkammerij. Vrouw in het spel atuurlijk speelde de vrouw bij ve le escapades een belangrijke rol. Het zij hier nog met nadruk geschreven, dat in die tijd zeer vele Haarlemse vrouwen een moed betracht ten, die het leven van nog meer man nen heeft gered. Daar was b.v. een verpleegster, die doodgemoedereerd zogenaamd als ver zorgster achter een rij „opgepikte" mannen liep. Zij had haar fiets bij zich en als de Duitsers maar even af geleid werden, schoof zij haar fiets naar een van de mannen, die zich ijlings een weg baande naar veiliger oorden. De verpleegster ging dan weer een andere fiets halen en herhaalde dat spelletje met bravour. Zij presteerde het om dat vijfmaal te doen. In de binnenstad toonde 'n meisje van omstreeks duizend weken evenmin angst of vrees voor de Duitser. Er werd gebeld en zij deed met veel vriendelijkheid open, ofschoon boven in huis haar broer in een luchtkoker verborgen zat „Ah, Maria." zei de Duitser, voor wie ieder meisje kennelijk Maria heette, maar die het ditmaal toevallig aan het rechte eind Kad. „Wo ist dein Vater?", vroeg hij. „In der Kirche", antwoordde het meis je. „1st er denn Pfarrer?", informeerde hij nieuwsgierig. s f'J J: fv 11'/r* vji «t r» w op en stapten regelrecht op het ge bouwtje af. Daar was geen wegko men meer aan en het achttal werd naar de verzamelplaats aan de Zaa- nenlaan gebracht, waar reeds honder den mannen en jongemannen bijeen gedreven stonden. Naar Duitsland In een grote stoet trokken allen naar het station. De slachtoffers werden in een trein gestopt en in donker werd naar Amsterdam gereden. Daar werden zij in loodsen ondergebracht; gelukkig was er een comité, dat voor goed en warm voedsel zorgde. Na drie dagen werden de Haarlem se mannen 's avonds letterlijk in een ark geladen, de een viel op de ander en als haringen in een ton voeren zij weg, de hele nacht door, totdat zij de andere dag op de plaats van ver trek weer uitkwamen. Per trein ging het de andere avond van Amsterdam naar Enschede en vandaar naar Duits land. De trein stopte in het nachtelijk uur te Rees, ongeveer 20 kilometer van de Nederlandse grens. Even buiten het dorp werden de Haarlemmers in een pannenloods ondergebracht; op de stenen vloer lag wat stro en verder was er geen gelegenheid om de kleren uit te trekken. Die heeft iedereen maar aangehouden, totdat hij ooit in Holland terugkeerde. De mannen moesten palen plaatsen en versperringen aanbrengen, maar heel veel kwam daar niet van terecht. Het eten was matig en wera met de week slechter. Zo kon het niet anders, of er moes ten zieken komen. Doch die troffen het niet best. Slechts wat er aan eten over bleef van de „werkers" was voor hen. „Niet werken geen eten", was het pa rool van de Duitsers, en het duurde dan ook niet lang, of er vielen doden te betreuren. Het aantal zieken werd steeds groter een dokter kwam er niet aan te pas en op een Zondag in Maart mochten 30 a 40 mannen op eigen gelegenheid naar Haarlem terng. In Nederland terug, werden de mannen in een school te Gendringen onderge bracht en daar van top tot teen gerei nigd. Het heerlijke eten, dat zij voorge zet kregen, konden zij echter niet ver werken. De Haarlemmers, die nog in Duits land moesten achterblijven, konden pas later naar hun vertrouwde woning in de stad aan het Spaarne terugkeren. In het uitbreidingsplan „Delftwijk" zijn twee straten genoemd naar Du Perron en Menno ter Braak, twee letterkundigen, die vooral in de der tiger jaren de aandacht trokken, E. du Perron harles Edgar du Perron werd op 2 November 1899 te Meester Cor- nelis (Java) geboren. Hij studeer de aan de H.B.S. te Batavia en Bandoeng. Na de eerste wereldoorlog vestigde hij zich te Gistoux in België en later te Parijs. Hij keerde terug naar Indië en was in Bandoeng werkzaam als letter kundige en journalist.' In het najaar van 1939 kwam hij weer naar Nederland, waar hij op 14 Mei 1940 te Bergen stierf. Du Perron was een bijzonder begaafd schrijver, een individualist overigens, die scherp de dingen en mensen rond hem heen wist te ontleden. Hij had grote invloed op de jeugdige schrijvers uit de dertiger jaren en met een zeker cynisme, althans met een ironische humor, formu leerde hij zijn gedachten over wat hij noemde „de menselijke waardigheid". Op zijn zachtst uitgedrukt stond hij niet sympathiek tegenover het katholicisme. Aanvankelijk schreef Du Perron onder het pseudoniem Duco Perkins; van zijn „Aber nein", repliceerde zij, „er geht oft zur Kirche". De Duitser vertrouwde het niet en ging in gezelschap van het meisje het huis doorzoeken. Toen hij de trap naar boven wilde opgaan, vroeg hij met na druk, of de man boven soms verstopt was. Maar het meisje bleef er bij, dat de gezochte in de kerk was. „Ik ga boven kijken, aldus de speurder, „en als ik hem vind, ga jij ook mee". „O, dat is goed", verklaarde het meisje, „ga maar gerust kijken." En toen barstte de Duitser in vertedering uit met de woorden: „Ah, Sie haben solche ehrlichen Augen; ich glaube Ih- nen." Daarna maakte hij rechtsomkeer en verdween. Helaas was niet iedereen zo geluk kig aan de Duitsers te ontkomen. Acht mannen meenden b.v. een vei lige schuilplaats gevonden te hebben in het gebouwtje van het Noorder sportpark. Zij kortten de tijd met kaarten, en omstreeks twaalf uur 's middags dachten zij gerust naar huis te kunnen gaan.' Toen zij aan stalten maakten om te vertrekken, hoorden zij voetstappen. Vier Duit sers kwamen de mr. Jan Gerritszlaan Het trieste stadsbeeld, dat onge twijfeld vele Haarlemmers nog vers in het geheugen ligt. werken noemen wij allereerst zijn ver zamelbundel „Microchaos" en verder zijn critieken en notities, die o.m. wer den bijeengebracht in „Voor kleine parochie" en „Blocnote klein formaat". Grote belangstelling had hij voor de persoon en het werk van Multatuli en daaraan danken wij o.a. zijn biografie „De Man van Lebak". Het volgende ge dicht „Sonnet van Burgerdeugd" is genomen uit zijn bundel „Microchaos". De trammen tuimlen door de lange straten, al 't leven buiten en de ramen dicht, wat thee voor ons en de avond te verpraten, de lamp streelt rustig ons voornaam gezicht. Inbrekers, wurgers, rovers en piraten, en de eerste zondvloed en het laatst gericht, elke onrust heeft ons deugdzaam hart verlaten, o thee! o vriendschap! o kalmerend licht! Straks 't balsemende donker, morgen lopen wij opgefleurd te kopen of verkopen; God levert de eerzucht en het daagliks brood. Genoeg vermoeienis om 's nachts te slapen, alle overgangen tussen lach en gapen, en aan het eind, de liefderijke dood. Menno Ter Braak n bepaalde opzichten een geestver want van Du Perron was Menno ter Braak, die op 26 Januari 1902 te Eibergen werd geboren. Aan de Amster damse universiteit studeerde hij Neder lands en Geschiedenis en na zijn pro motie in 1928 was hij leraar te Amster dam, Zaltbommel en Rotterdam. Hij stierf te 's-Gravenhage op 14 Mei 1940. Menno ter Braak was een knap criti cus en essayist, bovendien temperament vol en een hartstochtelijk polemist. Zijn polemieken vooral trokken de aandacht en werden door velen geboeid gevolgd. In zijn werk wilde hij graag de houding bepalen voor de mens, die het stellen moet (of wil) zonder godsdienstig leven. Zo kwam hij tot algemene begrippen over godsdienst, liefde en schoonheid, die hij stelde in de sfeer van een vol ledige vrijheid. Ook hij was een indivi dualist met hart en ziel en daarvan ge tuigen b.v. zijn „Man tegen Man", „Poli ticus zonder Partij" en „Het tweede Gezicht". Andere werken waren o.m. „Afscheid van Domineesland", „Carnaval der Burgers" en „Démasqué der Schoon heid". Het onderstaande fragment is genomen uit ..Man tegen Man", waarin hij onder de titel „Het verliefde heidendom" aan tekeningen maakt bij de „Korte Arabes ken" van Louis Couperus. Wonderlijk teder en verrukkelijk lichtvaardig heeft Couperus de kleine, dwaze dingen, die de zinnen niet lang durig en diep, maar wel verlokkend betoveren, in heidense miniaturen voor ons laten leven. Geboeid zag hij de kleine, dwaze dingen en hij vond ze niet groot en ernstig; maar hij wist, dat zij evenmin belachelijk waren onder het speels styleren van een speels mens. Openlijk, schaamteloos, waagde hij te bekennen, dat iedere das een poëzie heeft voor den poëtischen dassenbe- zitteren dat die poëzie niet ver werpelijk is, omdat vele verbitterden geen aandacht kunnen hebben voor een das. Hij was niet heldhaftig en niet ascetisch, maar openhartig bang en genotziek; want hij achtte het over bodig zelf te zijn, wat hem aan ande ren schoon en onmisbaar scheen. Ja. zeer coquet was hij, en bijna kinderlijk trots op dit hulpeloze, dat dilettantis me genoemd wordt; toch was zijn coquetterie een belijdenis en waarom is deze belijdenis niet even goed als een andere? Het gaat toch voor alles om de oprechtheid, om het levend worden in geloof, om het opstaan in overtuiging, en pas later' om den in houd van den catechismus. Die dingen zijn niet groot, niet schoon, niet verheven. Niets is te aan bidden, wanneer ik niet aanbidden kan. Mijn afgodsbeeld is heden een versregel, morgen de eenvoud, over morgen de nacht; nóch de versregel, noch de eenvoud, noch de nacht zijn door mijn verering groter, schoner, verhevener. Want in een kil uur weet ik, dat de wijsheid van den versregel onbeholpen is, dat eenvoud wil zeggen ontbreken van inzicht, dat in den nacht alle katten grauw zijn. De aanbidding, of de verachting, of de spot zij diep en hevig, dat is ge noeg; want de dingen worden eerst werkelijk geschapen door het verlan gen ze te bezitten of te vernietigen, ze te vergroten of te kortwieken. Niets is te aanbidden dan de verterende drift der intensiteit antrouwend en in ieder geval met een zekere verbazing keek de Sint mij aan, toen ik hem deze week een bezoek bracht. „Hé," zei hij, „ik ben een ander ge zicht gewend; of wordt bij mij het zicht soms slecht?" Ik stelde de bisschop gerust. „Uw ogen zijn nog uitstekend, monseig neur," merkte ik beleefd en in de plooi op. „Uw vertrouwde en jaar lijkse gast, die zijn babbeltje wel bij zich had, is niet meer." „Requiescat in pace," prevelde de oude heilige in zijn baard. „Nee, dat bedoel ik niet," inter rumpeerde ik dat bisschoppelijk ge bed. „Hij is niet meer bij de krant. Hij heeft een nog bloeiender taak op zijn schouders genomen en babbelt tha...." „O ja," onderbrak de Sint nu op zijn beurt, „hoe kan ik zo dwaas en droef denken! Heb ik niet met hem in het rijtuig gezeten, toen ik mijn feestelijke intocht in Haarlem maakte? Eerlijk gezegd, had ik toen niet veel oog voor hem; wel voor die duizenden kinderen, die de trot toirs op de straat vulden. Wat was dat een feestelijk gezicht: die dei nende massa, dat enthousiasme bij groot en klein. Trouwens, het is niet alleen in de stad, maar ook in de streek een pleizierig onthaal ge worden; ik denk b.v. maar eens te rug aan Lisse, Zandvoort, Heem stede, waar ik in alle glorie op het dak ben geklommen, en niet te ver geten in Kennemerland, in de mond van het IJ zogezegd." De Sint zat kennelijk op zijn praatstoel, ondanks alle drukte, die de naderende strooi-avond hem'zou bezorgen. Hij ging er eens echt voor zitten; hij sloeg een pluisje van z'n tabberd en met een profane tinteling in z'n ogen gaf hij als zijn mening te kennen, dat Haarlem een wel varende indruk maakt. „En dat grote tekort dan op de begroting? Maar liefst anderhalf millioen!" „Niet aan denken," zei mijn gast heer, met zijn hand afwerend wui vend. „Zonder een tekort zou het leven niet meer waard zijn geleefd te worden. Zolang wethouder Bak ker niet met een lang gezicht rond loopt, is er geen reden om te treu ren. De winkelstraten zijn boven dien in de sfeer van glanzend opti misme en het moet mij van het hart, dat het Haarlemse lichtstad je een nijvere en stralende indruk maakt. Ik was al heel wat gewend van de Cronjéstraat en het is hier met recht: goed voorbeeld doet goed volgen. De antieke en gezellige licht- en olie bolletjes-sfeer in Barteljoris- en Gierstraat is natuurlijk heel iets an ders dan de huiskamer-idylle van de Anegang, maar bovenal ben ik toch getroffen door de fijnzinnige, bijna kunstzinnige verlichting in de Grote Houtstraat." „Ja, ja," antwoordde ik bedacht- zaam, „ze weten het in Haarlem wel te versieren. Kijk maar eens naar de Kruisweg, die is zo versinterklaast, dat we van de sinterklazen Sinter klaas niet meer zien." „Dat is weer een hoofdstuk apart," merkte de Sint op. „De mensen kun nen mij niet te gek doen, maar ik vind het toch wel bezwaarlijk, dat men mij gedegradeerd heeft tot een pilaarheilige, waar iedere hond vrij spel heeft en aan mijn voeten voor een paal-surprise zorgt. Dat geeft toch geen entrée in Haarlem, laat staan pas aan mij!" Ik knikte alleen maar en de Sint glimlachte. Hij liet ons een glas wijn inschenken en klonk op het welzijn van de stad. Een zilveren klank, toen de glazen tegen elkaar tikten, als het geluid van de Damiqatjes; kon het gesprek kleuriger zijn? Haarlem. Hij huilt niet, wanneer er een paar krotten tegen de grond gaan, want hij heeft het juiste ge voel voor wat historisch van blij vende waarde is. Sjonge, sjonge, wat is er al razend veel opgeknapt in dat oude stadhuis van jullie. En wat heeft hij mijn hart gestolen, toen hij onlangs verklaarde, dat Delft nog een echte grote markt heeft en Haar lem slechts een verkeersplein." „U hebt natuurlijk gelijk, maar met dat woord „verkeer" snijdt u toch wel een verkeerd, althans ge vaarlijk onderwerp aan." „Ik weet het," zei de Sint, „er zijn trouwens in Haarlem wel meer on derwerpen die even gevaarlijk als gevoelig zijn. Die vertoning met het Hildebrandt-monument (was het maar een vertoning!) is toch voor een stad als Haarlem beschamend, om maar niet te spreken over het Knekelhuis, dat de Hoofdwacht dreigt te worden." Ik zag de Sint wit wegtrekken achter zijn witte baard, zijn hand beefde, toen hij zijn glas ophief, doch één teug was voldoende om hem weer op verhaal te brengen. „Laten wij maar zwijgen over de nare dingen," zei hij. „Er is toch al narigheid genoeg. Wel moet het me nog van het hart, dat die melksane- ring tenminste nog steeds geen door gang heeft gevonden in Haarlem Niet dat ik op melk zo gecharmeerd ben geef mij maar Spaanse wijn maar als er een taai-taai-pop door de keel is, volgen er meer, zeg gen mijn Pietermannen altijd. Zo ook met al die saneringen. Mis schien, dat nu ook de sigarenwinke liers over de brug komen en hun winkels op Dinsdagmiddag met een vorstelijk gebaar gaan openen. Dan zullen niet zoveel Haarlemmers de sigaar worden voor een gesloten deur." Ik zweeg weer wijselijk; wat de Sint kan zeggen, mag ik nog niet doen; Quod licet Jovi, non licet bovi, niet waar? „En, monseigneur," zo vroeg ik tenslotte, „hebt u nog clericale noti ties?" Minutenlang was het stil als ging er een pastoor voorbij, toen kuchte mijn gastheer en zei peinzend: „Ja, wij mensen-van-het-paars praten wel graag met elkaar, zeker toch niet over elkaar. En och, is het wel gepast in deze critieke tijd zo maar zijn pijlen te richten op de reve- rendi-in-zwart?" Die laatste woorden klonken niet zo overtuigend; ik weet het: er zijn grenzen, zeker in het kader van dit boter-jaar. Bovendien, de Sint bleek ten op zichte van alles en iedereen in stad en streek vergevensgezind, ook al is het niet overal botertje-tot-de- boom. We hebben per slot van zaken niet voor niets vijf vingers aan iedere hand gekregen; je moet wel eens wat door de vingers zien. Ik stond op en wilde beleefd ver trekken. „Zet maar niet alles in de krant," verzocht mijn gastheer. „Dat geeft maar veel marse-pijn; de noten zijn toch al genoeg gepeperd. Mor genavond ga ik rijmend en dichtend de stad en streek door, van Noord tot Zuid, en dan vertel ik de men sen zelf wel, hoe ik over ze denk. Mijn zegen, m'n beste. Tot volgend jaar. En hiervergeet je bril niet." aarlem en de Damiaatjes zijn één, philosopheerde mijn gast heer zachtjes voor zich heen, één ook met de Grote Markt, en dat doet mij denken aan de man, die ik voor dit jaar de episcopale minia tuur-staf in goud als bijzonder blijk van verdienste voor de stad zou willen schenken. „Wie dan wel?" informeerde ik voor- en kortzichtig. „Nou, wie anders dan uw onver moeibare gemeente-secretaris mr. Phaff. Deze man, die zo kordaat en met levendige stappen door de Rid derzaal kan stappen, is een Ridder in zijn soort, een vechtjas, als ik dat 20 mag zeggen, voor het mooie in Rolbmo-,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1954 | | pagina 3