6 Decern ber 1
Herinneringen aan razzia
van tien jaar geleden
E VEL
Nieuwe straten in Haarlem
c
DE WEEK IN STAD EN STREEK
H
TWAALFHONDERD HAARLEMMERS
WERDEN NAAR DUITSLAND
WEGGEVOERD
m
Op ben, die pogen te ontvlochten of weer-
staiBd te Weden, zal worden geschoten.
net ovzztm mmrmmtte gemed* NO. 42/1941, b<*tr$ffer*de de verplichting tot het
verrichten ^n /iensten en betreffende de beperking ten aanzien van her veranderen van betrekking
en m overeenstemming met de Verordening No. 46/1942 afie mannen in den leeftijd van 1? tot 40
Jaar (Jaargangen 1935—1928) voor den arbeidsinzet opgeroepen.
Hiervoor moeten Al.IJB mannen van dezen leeftijd onmïddefiijk na ontvangst van dit bevel met
ZATERDAG 4 DECEMBER 1954
PAGINA 3
Op bevel van de Kuftsetie Weenwacht worden volgens de Verordenir
j commissans voor het bezette Nederlandsche gebied» No. 42/1941, betreffende de verf
na ontvangst van dit bevel met
j de voorgeschreven uitrusting op straat gaan staan.
Alle andere bewoners, ook vrouwen en kinderen, moeten in de huizen blijven totdat de actie
De huisdeuren moeten geopend blijven. De mannen van de eenoemrf* iaarMMi
aoeking nog m huis worden aangetroffen, worden gestraft, waarbij hun
ïr ^aangesproken,
elliltg van burgerlijke of militaire instanties moeten ter controle
die in het bezit zijn van zulke bewijzen, zijn verplicht zich op straat
medegebr&el&t t warme ktesêim* schoenen» dekens,
regen, eetgerei, mes, vork, lepel, drinkbeker en boterhammen
meegebracht.
m.
Öe dageiyKselie vergoeding bestaat alt goeden kost,
rookartikelen en loon volgens liet geldende tarieï.
Voor de aebterbl^fvende taroilieleden zal worden
gezorgd.
i Het is aan alle bewoners der gemeente verboden bun
f Woonplaats te verlaten,
Duitsers bezorgden
Haarlem een laffe en trieste surprise
Dinsdag 5 December 1944. Honger en koude hadden ook Haarlem ia hun
greep. Maar erger en schrikwekkender was de greep van de Duitse
bezetter, die met de dag zijn laarzen zwaarder in de stad liet dreunen.
Als met vuur geladen waren de ogen van de „Goudvinken", de mannen van
de S(icherheits) D(ienst), die hun vesting hadden in het Kenaupark. Die
avond van de 5e December waren de huizen gesloten als iedere andere avond,
de straten in Haarlem lagen stil en verlaten, maar achter de verduisterde
Vensters was het pakjes-avond, een vreemd begrip voor die tijd, toen iedere
etalage de voorbijganger met een holle grijns toelachte. Niemand zou er wat
aan doen; niemand zou de vigilie van Sinterklaas vieren. Sint Nicolaas is
echter een heilige, die zich laat vieren terwille van de mensen zelf. En zo
Waren er in de meeste gezinnen wél pakjes, uiterst bescheiden van formaat
Natuurlijk, en de onvervalste Haarlemmer zorgde er wel voor, dat het zo
Niet een heerlijke dan toch een gezellige avond werd. Een avond overigens,
Welke naar gebruik van die tijd letterlijk als een nachtkaars uitging.
Toen de kaarsen waren opgebrand, gingen de duizenden Haarlemmers
slapen, al of niet in hun schuilplaats, maar niet vermoedend, dat de Duitsers
op het feest van Sint Nicqlaas zelf hun een trieste surprise zouden bezorgen.
Woensdag 6 December 1944 Maandag a.s. dus tien jaar geleden
sloegen de Duitsers toe en hielden zij een razzia onder de mannelijke bevol
king in Haarlem van 16 tot 40 jaar. Voor zeer velen een volslagen verrassing,
ofschoon de tekenen er toch wel op. geduid hadden, dat de Duitsers iets in
hun schild voerden en de illegaliteit een haastige waarschuwing had ver
spreid, welke vermoedelijk niet even haastig was doorgegeven.
Jongens en mannen moesten aldus een germanistisch hollands bevel
schrift zich posten voor de deur, compleet met dekens, eetgerei enz., dat
alles om ingeschakeld te worden bij de „arbeidsinzet".
Het bevel leverde niet veel resultaat op en het gevolg was, dat de Duitsers
Van 's morgen vroeg af de straten afstroopten en huizen uitkamden. De
..buit" bedroeg slechts twaalfhonderd man, een bewijs, dat velen nog kans
hadden gezien weg te komen. De twaalfhonderd werden van Haarlem uit
Naar Duitsland gevoerd, een trieste surprise, welke helaas ook mensen
levens kostte.
Met de nood van razzia-slachtof
fers maakte Haarlem reeds ken
nis, toen op 11 November 1944.
®en Zaterdag, aan de Westergracht een
trein arriveerde met Rotterdammers,
die bij een grote razzia in de Maas
stad gegrepen waren. Het voedselbu-
reau op het stadhuis een legaal ge
blaakte illegale instantie organiseerde
direct hulp en 't kon putten uit voedsel
voorraden, die op vijf, zes plaatsen in
Haarlem lagen opgeslagen en aan het
speurend oog van de Duitsers onttrok
ken waren gebleven. Vele Haarlemmers
verleenden hun hulp op indrukwekken
de wijze en de ongelukkige Rotterdam
mers konden aan velerlei goederen
geholpen worden. De Haarlemmers, die
«u het goederen-emplacement zich met
uitdeling belast hadden, waren voor-
hen van een in allerijl gedrukte
®rmband, waarop het woord „Verpfle-
&Ung", en men was wel zo verstandig
geweest méér banden te drukken dan
Noodzakelijk was. Met het restant kon
den verschillende Rotterdammers voor
den worden en deze mensen konden
Prompt ontsnappen.
De andere dag Zondag 12 Novem
ber kwamen er weer twee treinen
Niet Rotterdammers aan de Wester-
Rracht binnen, maar de Duitsers bleken
wen oplettender te zijn geworden. Bo
vendien bleek de wnd. N.S.B.-burge-
Nieester van Haarlem, die de vorige
dag aan de voedseluitdeling zijn steun
had verleend, niet aanwezig te kunnen
Ztfn, omdat hij bij de S.D. in het Ke
naupark was ontboden. Hij moest bij
de Goudvinken verschijnen zo liet
N'j zich ontvallen met een over
zichtelijke plattegrond van Haarlem.
..Hé," zeiden de mannen van de.ille
galiteit onder elkaar, „dat wordt vast
ook een razzia in Haarlem."
Zij hoorden 's middags de wnd.
burgemeester uit en deze verzekerde,
dat het slechts om een kledingactie
Je doen was (hetgeen achteraf ook waar
bleek te zijn).
Die Zondag wisten de Haarlemmers
Joch nog ongeveer 100 Rotterdammers
uit de trein te krijgen. „Die mensen
Kun je toch niet meenemen," zeiden
Bovenstaand bevel werd in de
ochtend van de 6de December 1944
door Haarlem verspreid. De ger
manistische vertaling van de
Duitse oekase laat aan duidelijk
heid niets te wensen over. Niette
min poogden de Haarlemmers bij
alle dreigementen het bevel te
weerstaan en het gevolg was, dat
„slechts" twaalfhonderd mannen
naar Duitsland werden weggevoerd.
zij. „Ze zjjn zwaar ziek." De „zieken"
werden naar een noodziekenhuis over
gebracht, doch binnen een week waren
ze allen stuk voor stuk en op een ge
heimzinnige manier verdwenen. Wij
mogen u verder niet de. tekst van een
briefje onthouden, dat in eenvoudige
woorden de dank van een groep Rot
terdammers weergeeft:
„Ter bekendmaking aan de burge
rij van Haarlem. Geachte inwoners
van Haarlem. Hiermede willen 57
mannen uit Rotterdam en Schiedam,
welke vertransporteerd worden in
goederenwagen no. 38, u hun welge
meende dank betuigen voor de vele
goede gaven in levensmiddelen en
tabak, welke u op Zondag 12 Nov. '44
zo spontaan aan ons hebt uitgedeeld.
We hopen dat het oorlogsgeweld
Uw mooie stad mag sparen en dat
we- weer spoedig elkaar in een vre
dig en vrij Nederland mogen terugzien
Haarlem op z'n slims!
at directe contact met slachtof
fers van een razzia betekende
voor de Haarlemmers 'n waar
schuwing. Wie nog geen schuilplaats ge
maakt of gezocht had, deed het als
nog, uitgezonderd degenen, die een
risico wel durfden te lopen. Een raz
zia kon er komen, maar wie had die
nou verwacht op de ochtend van de
6e December? De Goudvinken waren
echter slim geweest: de Hollanders wa
ren toch allemaal thuis op 5 Decem
ber 's avonds? De slag werd geslagen
en men rekende kennelijk op een gróte
„buit". Niet gerekend hadden de Duit
sers op de Haarlemmers, die veelal
nog slimmer waren dan zij.
Daar zijn vele verhalen over te ver
tellen; iedereen heeft zo zijn eigen ang
stige herinneringen en ervaringen. Wij
doen daar slechts een greep uit en
denken b.v. terug aan de vroegmis van
7 uur in de Sint Liduina-kerk. Deze
mannen werden door de pastoor met
spoed gewaarschuwd; sommigen van
hen konden op eigen gelegenheid een
veilig heenkomen zoeken, anderen wer
den geborgen in de kerktoren of op
zolder. De zolder van de St. Petrus
Canisiusschool bleek ook een goede
schuilplaats te zijn en de „gasten"
werden dank zij veler hulp van voedsel
voorzien.
Een ander kwam terecht in de ha-
nebalken van een dokterswoning, waar
hij warm werd gehouden met een goe
de fles wijn. Het kerkhof aan de Scho-
terweg en het Soendaplein bleek even
zeer een geliefde schuilplaats te zijn,
niet zonder gevaar overigens, want
de Duitsers waren daar royaal met
hun geweerschoten.
Een aparte sensatie vormde het stad-
Direct na de razzia werd deze
prent verspreid door Haarlem, een
herinnering aan de zoekochtend
van 6 December 1944 en een
waarschuwing tevens voor een
volgende razzia. De tekenaar heeft
in de brede geïllustreerd, hoe de
goede burger geen middel onbe
proefd liet, om aan de greep van
de Duitser te ontkomen.
huis. Daar waren de hoge heren druk
aan het confereren om de actie zo
goed mogelijk te doen slagen, maar
zij konden niet vermoeden, dat in ver
schillende kamers Haarlemse politie
mannen zich verscholen hielden om
aan de razzia te ontkomen. Een pro
minente katholieke familie in Haarlem-
Zuid had een grote verering voor Sint
Ignatius. Dat moet hij vandaag maar
eens honoreren, zei de heer des hui
zes, en hij postte het beeld van de hei
lige voor de deur van de kamer, waar
in hij verborgen zat. En verdraaid,
aldus de Ignatiaan, twee huizen vóór
ons hielden de Duitsers op met hun
uitkammerij.
Vrouw in het spel
atuurlijk speelde de vrouw bij ve
le escapades een belangrijke rol.
Het zij hier nog met nadruk
geschreven, dat in die tijd zeer vele
Haarlemse vrouwen een moed betracht
ten, die het leven van nog meer man
nen heeft gered.
Daar was b.v. een verpleegster, die
doodgemoedereerd zogenaamd als ver
zorgster achter een rij „opgepikte"
mannen liep. Zij had haar fiets bij
zich en als de Duitsers maar even af
geleid werden, schoof zij haar fiets naar
een van de mannen, die zich ijlings
een weg baande naar veiliger oorden.
De verpleegster ging dan weer een
andere fiets halen en herhaalde dat
spelletje met bravour. Zij presteerde
het om dat vijfmaal te doen.
In de binnenstad toonde 'n meisje van
omstreeks duizend weken evenmin angst
of vrees voor de Duitser.
Er werd gebeld en zij deed met veel
vriendelijkheid open, ofschoon boven
in huis haar broer in een luchtkoker
verborgen zat
„Ah, Maria." zei de Duitser, voor
wie ieder meisje kennelijk Maria heette,
maar die het ditmaal toevallig aan
het rechte eind Kad.
„Wo ist dein Vater?", vroeg hij.
„In der Kirche", antwoordde het meis
je.
„1st er denn Pfarrer?", informeerde
hij nieuwsgierig.
s f'J J:
fv 11'/r* vji «t
r» w
op en stapten regelrecht op het ge
bouwtje af. Daar was geen wegko
men meer aan en het achttal werd
naar de verzamelplaats aan de Zaa-
nenlaan gebracht, waar reeds honder
den mannen en jongemannen bijeen
gedreven stonden.
Naar Duitsland
In een grote stoet trokken allen naar
het station. De slachtoffers werden
in een trein gestopt en in donker
werd naar Amsterdam gereden. Daar
werden zij in loodsen ondergebracht;
gelukkig was er een comité, dat voor
goed en warm voedsel zorgde.
Na drie dagen werden de Haarlem
se mannen 's avonds letterlijk in een
ark geladen, de een viel op de ander
en als haringen in een ton voeren zij
weg, de hele nacht door, totdat zij
de andere dag op de plaats van ver
trek weer uitkwamen. Per trein ging
het de andere avond van Amsterdam
naar Enschede en vandaar naar Duits
land. De trein stopte in het nachtelijk
uur te Rees, ongeveer 20 kilometer
van de Nederlandse grens. Even buiten
het dorp werden de Haarlemmers in
een pannenloods ondergebracht; op de
stenen vloer lag wat stro en verder
was er geen gelegenheid om de kleren
uit te trekken. Die heeft iedereen
maar aangehouden, totdat hij ooit in
Holland terugkeerde.
De mannen moesten palen plaatsen
en versperringen aanbrengen, maar heel
veel kwam daar niet van terecht. Het
eten was matig en wera met de week
slechter.
Zo kon het niet anders, of er moes
ten zieken komen. Doch die troffen het
niet best. Slechts wat er aan eten over
bleef van de „werkers" was voor hen.
„Niet werken geen eten", was het pa
rool van de Duitsers, en het duurde
dan ook niet lang, of er vielen doden
te betreuren. Het aantal zieken werd
steeds groter een dokter kwam er
niet aan te pas en op een Zondag
in Maart mochten 30 a 40 mannen op
eigen gelegenheid naar Haarlem terng.
In Nederland terug, werden de mannen
in een school te Gendringen onderge
bracht en daar van top tot teen gerei
nigd. Het heerlijke eten, dat zij voorge
zet kregen, konden zij echter niet ver
werken.
De Haarlemmers, die nog in Duits
land moesten achterblijven, konden pas
later naar hun vertrouwde woning in
de stad aan het Spaarne terugkeren.
In het uitbreidingsplan „Delftwijk"
zijn twee straten genoemd naar Du
Perron en Menno ter Braak, twee
letterkundigen, die vooral in de der
tiger jaren de aandacht trokken,
E. du Perron
harles Edgar du Perron werd op
2 November 1899 te Meester Cor-
nelis (Java) geboren. Hij studeer
de aan de H.B.S. te Batavia en Bandoeng.
Na de eerste wereldoorlog vestigde hij
zich te Gistoux in België en later te
Parijs. Hij keerde terug naar Indië en
was in Bandoeng werkzaam als letter
kundige en journalist.' In het najaar van
1939 kwam hij weer naar Nederland,
waar hij op 14 Mei 1940 te Bergen stierf.
Du Perron was een bijzonder begaafd
schrijver, een individualist overigens,
die scherp de dingen en mensen rond
hem heen wist te ontleden. Hij had grote
invloed op de jeugdige schrijvers uit de
dertiger jaren en met een zeker cynisme,
althans met een ironische humor, formu
leerde hij zijn gedachten over wat hij
noemde „de menselijke waardigheid".
Op zijn zachtst uitgedrukt stond hij niet
sympathiek tegenover het katholicisme.
Aanvankelijk schreef Du Perron onder
het pseudoniem Duco Perkins; van zijn
„Aber nein", repliceerde zij, „er geht
oft zur Kirche".
De Duitser vertrouwde het niet en
ging in gezelschap van het meisje het
huis doorzoeken. Toen hij de trap naar
boven wilde opgaan, vroeg hij met na
druk, of de man boven soms verstopt
was. Maar het meisje bleef er bij, dat
de gezochte in de kerk was. „Ik ga
boven kijken, aldus de speurder, „en
als ik hem vind, ga jij ook mee".
„O, dat is goed", verklaarde het
meisje, „ga maar gerust kijken." En
toen barstte de Duitser in vertedering
uit met de woorden: „Ah, Sie haben
solche ehrlichen Augen; ich glaube Ih-
nen." Daarna maakte hij rechtsomkeer
en verdween.
Helaas was niet iedereen zo geluk
kig aan de Duitsers te ontkomen.
Acht mannen meenden b.v. een vei
lige schuilplaats gevonden te hebben
in het gebouwtje van het Noorder
sportpark. Zij kortten de tijd met
kaarten, en omstreeks twaalf uur
's middags dachten zij gerust naar
huis te kunnen gaan.' Toen zij aan
stalten maakten om te vertrekken,
hoorden zij voetstappen. Vier Duit
sers kwamen de mr. Jan Gerritszlaan
Het trieste stadsbeeld, dat onge
twijfeld vele Haarlemmers nog
vers in het geheugen ligt.
werken noemen wij allereerst zijn ver
zamelbundel „Microchaos" en verder
zijn critieken en notities, die o.m. wer
den bijeengebracht in „Voor kleine
parochie" en „Blocnote klein formaat".
Grote belangstelling had hij voor de
persoon en het werk van Multatuli en
daaraan danken wij o.a. zijn biografie
„De Man van Lebak". Het volgende ge
dicht „Sonnet van Burgerdeugd" is
genomen uit zijn bundel „Microchaos".
De trammen tuimlen door de lange
straten,
al 't leven buiten en de ramen dicht,
wat thee voor ons en de avond te
verpraten,
de lamp streelt rustig ons voornaam
gezicht.
Inbrekers, wurgers, rovers en piraten,
en de eerste zondvloed en het laatst
gericht,
elke onrust heeft ons deugdzaam
hart verlaten,
o thee! o vriendschap! o kalmerend licht!
Straks 't balsemende donker, morgen
lopen
wij opgefleurd te kopen of verkopen;
God levert de eerzucht en het daagliks
brood.
Genoeg vermoeienis om 's nachts
te slapen,
alle overgangen tussen lach en gapen,
en aan het eind, de liefderijke dood.
Menno Ter Braak
n bepaalde opzichten een geestver
want van Du Perron was Menno ter
Braak, die op 26 Januari 1902 te
Eibergen werd geboren. Aan de Amster
damse universiteit studeerde hij Neder
lands en Geschiedenis en na zijn pro
motie in 1928 was hij leraar te Amster
dam, Zaltbommel en Rotterdam. Hij
stierf te 's-Gravenhage op 14 Mei 1940.
Menno ter Braak was een knap criti
cus en essayist, bovendien temperament
vol en een hartstochtelijk polemist. Zijn
polemieken vooral trokken de aandacht
en werden door velen geboeid gevolgd.
In zijn werk wilde hij graag de houding
bepalen voor de mens, die het stellen
moet (of wil) zonder godsdienstig leven.
Zo kwam hij tot algemene begrippen
over godsdienst, liefde en schoonheid,
die hij stelde in de sfeer van een vol
ledige vrijheid. Ook hij was een indivi
dualist met hart en ziel en daarvan ge
tuigen b.v. zijn „Man tegen Man", „Poli
ticus zonder Partij" en „Het tweede
Gezicht". Andere werken waren o.m.
„Afscheid van Domineesland", „Carnaval
der Burgers" en „Démasqué der Schoon
heid".
Het onderstaande fragment is genomen
uit ..Man tegen Man", waarin hij onder
de titel „Het verliefde heidendom" aan
tekeningen maakt bij de „Korte Arabes
ken" van Louis Couperus.
Wonderlijk teder en verrukkelijk
lichtvaardig heeft Couperus de kleine,
dwaze dingen, die de zinnen niet lang
durig en diep, maar wel verlokkend
betoveren, in heidense miniaturen
voor ons laten leven. Geboeid zag hij
de kleine, dwaze dingen en hij vond
ze niet groot en ernstig; maar hij wist,
dat zij evenmin belachelijk waren
onder het speels styleren van een
speels mens.
Openlijk, schaamteloos, waagde hij
te bekennen, dat iedere das een poëzie
heeft voor den poëtischen dassenbe-
zitteren dat die poëzie niet ver
werpelijk is, omdat vele verbitterden
geen aandacht kunnen hebben voor een
das. Hij was niet heldhaftig en niet
ascetisch, maar openhartig bang en
genotziek; want hij achtte het over
bodig zelf te zijn, wat hem aan ande
ren schoon en onmisbaar scheen. Ja.
zeer coquet was hij, en bijna kinderlijk
trots op dit hulpeloze, dat dilettantis
me genoemd wordt; toch was zijn
coquetterie een belijdenis en waarom
is deze belijdenis niet even goed als
een andere? Het gaat toch voor alles
om de oprechtheid, om het levend
worden in geloof, om het opstaan in
overtuiging, en pas later' om den in
houd van den catechismus.
Die dingen zijn niet groot, niet
schoon, niet verheven. Niets is te aan
bidden, wanneer ik niet aanbidden
kan. Mijn afgodsbeeld is heden een
versregel, morgen de eenvoud, over
morgen de nacht; nóch de versregel,
noch de eenvoud, noch de nacht zijn
door mijn verering groter, schoner,
verhevener. Want in een kil uur weet
ik, dat de wijsheid van den versregel
onbeholpen is, dat eenvoud wil
zeggen ontbreken van inzicht, dat in
den nacht alle katten grauw zijn.
De aanbidding, of de verachting, of
de spot zij diep en hevig, dat is ge
noeg; want de dingen worden eerst
werkelijk geschapen door het verlan
gen ze te bezitten of te vernietigen, ze
te vergroten of te kortwieken. Niets
is te aanbidden dan de verterende
drift der intensiteit
antrouwend en in ieder geval
met een zekere verbazing
keek de Sint mij aan, toen ik
hem deze week een bezoek bracht.
„Hé," zei hij, „ik ben een ander ge
zicht gewend; of wordt bij mij het
zicht soms slecht?"
Ik stelde de bisschop gerust. „Uw
ogen zijn nog uitstekend, monseig
neur," merkte ik beleefd en in de
plooi op. „Uw vertrouwde en jaar
lijkse gast, die zijn babbeltje wel bij
zich had, is niet meer."
„Requiescat in pace," prevelde de
oude heilige in zijn baard.
„Nee, dat bedoel ik niet," inter
rumpeerde ik dat bisschoppelijk ge
bed. „Hij is niet meer bij de krant.
Hij heeft een nog bloeiender taak op
zijn schouders genomen en babbelt
tha...."
„O ja," onderbrak de Sint nu op
zijn beurt, „hoe kan ik zo dwaas en
droef denken! Heb ik niet met hem
in het rijtuig gezeten, toen ik mijn
feestelijke intocht in Haarlem
maakte? Eerlijk gezegd, had ik toen
niet veel oog voor hem; wel voor
die duizenden kinderen, die de trot
toirs op de straat vulden. Wat was
dat een feestelijk gezicht: die dei
nende massa, dat enthousiasme bij
groot en klein. Trouwens, het is niet
alleen in de stad, maar ook in de
streek een pleizierig onthaal ge
worden; ik denk b.v. maar eens te
rug aan Lisse, Zandvoort, Heem
stede, waar ik in alle glorie op het
dak ben geklommen, en niet te ver
geten in Kennemerland, in de mond
van het IJ zogezegd."
De Sint zat kennelijk op zijn
praatstoel, ondanks alle drukte, die
de naderende strooi-avond hem'zou
bezorgen. Hij ging er eens echt voor
zitten; hij sloeg een pluisje van z'n
tabberd en met een profane tinteling
in z'n ogen gaf hij als zijn mening
te kennen, dat Haarlem een wel
varende indruk maakt.
„En dat grote tekort dan op de
begroting? Maar liefst anderhalf
millioen!"
„Niet aan denken," zei mijn gast
heer, met zijn hand afwerend wui
vend. „Zonder een tekort zou het
leven niet meer waard zijn geleefd
te worden. Zolang wethouder Bak
ker niet met een lang gezicht rond
loopt, is er geen reden om te treu
ren. De winkelstraten zijn boven
dien in de sfeer van glanzend opti
misme en het moet mij van het hart,
dat het Haarlemse lichtstad je een
nijvere en stralende indruk maakt.
Ik was al heel wat gewend van de
Cronjéstraat en het is hier met recht:
goed voorbeeld doet goed volgen. De
antieke en gezellige licht- en olie
bolletjes-sfeer in Barteljoris- en
Gierstraat is natuurlijk heel iets an
ders dan de huiskamer-idylle van
de Anegang, maar bovenal ben ik
toch getroffen door de fijnzinnige,
bijna kunstzinnige verlichting in de
Grote Houtstraat."
„Ja, ja," antwoordde ik bedacht-
zaam, „ze weten het in Haarlem wel
te versieren. Kijk maar eens naar de
Kruisweg, die is zo versinterklaast,
dat we van de sinterklazen Sinter
klaas niet meer zien."
„Dat is weer een hoofdstuk apart,"
merkte de Sint op. „De mensen kun
nen mij niet te gek doen, maar ik
vind het toch wel bezwaarlijk, dat
men mij gedegradeerd heeft tot een
pilaarheilige, waar iedere hond vrij
spel heeft en aan mijn voeten voor
een paal-surprise zorgt. Dat geeft
toch geen entrée in Haarlem, laat
staan pas aan mij!"
Ik knikte alleen maar en de Sint
glimlachte. Hij liet ons een glas wijn
inschenken en klonk op het welzijn
van de stad. Een zilveren klank,
toen de glazen tegen elkaar tikten,
als het geluid van de Damiqatjes;
kon het gesprek kleuriger zijn?
Haarlem. Hij huilt niet, wanneer er
een paar krotten tegen de grond
gaan, want hij heeft het juiste ge
voel voor wat historisch van blij
vende waarde is. Sjonge, sjonge, wat
is er al razend veel opgeknapt in
dat oude stadhuis van jullie. En wat
heeft hij mijn hart gestolen, toen hij
onlangs verklaarde, dat Delft nog
een echte grote markt heeft en Haar
lem slechts een verkeersplein."
„U hebt natuurlijk gelijk, maar
met dat woord „verkeer" snijdt u
toch wel een verkeerd, althans ge
vaarlijk onderwerp aan."
„Ik weet het," zei de Sint, „er zijn
trouwens in Haarlem wel meer on
derwerpen die even gevaarlijk als
gevoelig zijn. Die vertoning met het
Hildebrandt-monument (was het
maar een vertoning!) is toch voor
een stad als Haarlem beschamend,
om maar niet te spreken over het
Knekelhuis, dat de Hoofdwacht
dreigt te worden."
Ik zag de Sint wit wegtrekken
achter zijn witte baard, zijn hand
beefde, toen hij zijn glas ophief,
doch één teug was voldoende om
hem weer op verhaal te brengen.
„Laten wij maar zwijgen over de
nare dingen," zei hij. „Er is toch al
narigheid genoeg. Wel moet het me
nog van het hart, dat die melksane-
ring tenminste nog steeds geen door
gang heeft gevonden in Haarlem
Niet dat ik op melk zo gecharmeerd
ben geef mij maar Spaanse wijn
maar als er een taai-taai-pop
door de keel is, volgen er meer, zeg
gen mijn Pietermannen altijd. Zo
ook met al die saneringen. Mis
schien, dat nu ook de sigarenwinke
liers over de brug komen en hun
winkels op Dinsdagmiddag met een
vorstelijk gebaar gaan openen. Dan
zullen niet zoveel Haarlemmers de
sigaar worden voor een gesloten
deur."
Ik zweeg weer wijselijk; wat de
Sint kan zeggen, mag ik nog niet
doen; Quod licet Jovi, non licet
bovi, niet waar?
„En, monseigneur," zo vroeg ik
tenslotte, „hebt u nog clericale noti
ties?"
Minutenlang was het stil als ging
er een pastoor voorbij, toen kuchte
mijn gastheer en zei peinzend: „Ja,
wij mensen-van-het-paars praten
wel graag met elkaar, zeker toch
niet over elkaar. En och, is het wel
gepast in deze critieke tijd zo maar
zijn pijlen te richten op de reve-
rendi-in-zwart?"
Die laatste woorden klonken niet
zo overtuigend; ik weet het: er zijn
grenzen, zeker in het kader van dit
boter-jaar.
Bovendien, de Sint bleek ten op
zichte van alles en iedereen in stad
en streek vergevensgezind, ook al
is het niet overal botertje-tot-de-
boom. We hebben per slot van zaken
niet voor niets vijf vingers aan
iedere hand gekregen; je moet wel
eens wat door de vingers zien.
Ik stond op en wilde beleefd ver
trekken. „Zet maar niet alles in de
krant," verzocht mijn gastheer. „Dat
geeft maar veel marse-pijn; de noten
zijn toch al genoeg gepeperd. Mor
genavond ga ik rijmend en dichtend
de stad en streek door, van Noord
tot Zuid, en dan vertel ik de men
sen zelf wel, hoe ik over ze denk.
Mijn zegen, m'n beste. Tot
volgend jaar. En
hiervergeet je
bril niet."
aarlem en de Damiaatjes zijn
één, philosopheerde mijn gast
heer zachtjes voor zich heen,
één ook met de Grote Markt, en dat
doet mij denken aan de man, die ik
voor dit jaar de episcopale minia
tuur-staf in goud als bijzonder blijk
van verdienste voor de stad zou
willen schenken.
„Wie dan wel?" informeerde ik
voor- en kortzichtig.
„Nou, wie anders dan uw onver
moeibare gemeente-secretaris mr.
Phaff. Deze man, die zo kordaat en
met levendige stappen door de Rid
derzaal kan stappen, is een Ridder
in zijn soort, een vechtjas, als ik dat
20 mag zeggen, voor het mooie in
Rolbmo-,