Een Kerstvertelling voor
grote en kleine mensen
De onthechting ging langs
vreemde wegen
In de randstad Holland
O
M'
Bespreking van Boek en BladQ
Het Kerstfeest van
tien jaar geleden
J
eens
„Je bent een goed engeltje. Je kent
mensen niet.
ten altijd vluchten. Ze zullen het
ze nog meer
VRIJDAG 24 DECEMBER 1954
PAGINA 11
r ref was maar een heel
r~l klein engeltje. En omdat
■*- engelen geen lichaam heb
ben, en dus niet groeien kunnen,
was het altijd klein gebleven.
Er zijn veel engelen in de he
mel, en wie let er dan op zo'n
klein ding? In zijn vrije tijd, als
het geen dienst had voor de
troon van God, liep het engeltje
maar wat rond door de wijde
hemelzalen. Het ging eens kij
ken bij de poort, waar St. Petrus
de binnenkomende zielen te
woord stond, of op 't grote bin
nenplein, waar Michael de le
gioenen drilde. En daar was het
't liefst. Uren kon het kijken
naar die voorbijdreunende regi
menten, naar 't geflikker van de
vlammende zwaarden. En dan
Michael, de grote Michael, die
daar stond, hoog en geweldig in
zijn stralend harnas. Zijn meta
len stem zong de bevélen, en op
het zwaaien van zijn gewéldig
zwaard zwenkten en draaiden
de legioenerf in een eindeloos be
wegen, in ordelijke wendingen,
ontzagwekkend. Op zulke mo
menten kon het engeltje wel
eens verdrietig worden omdat
het zo klein was.
Maar ja, er zijn soldaten en
andere engelen. En dit engeltje
was kennelijk niet bestemd voor
het hemelse leger. God heeft
Zijn plan met iedere engel.
dat we onze engelbewaarder nooit
te zien krijgen. Zo was dus het
engeltje vrj van dienst en moest
het zich melden bij de grote engel,
die in dikke boeken precies bijhoudt
waar het hemelse personeel alle
maal werkzaam is. Maar het engel
tje meldde zich niet. Het bleef nog
wat op aarde, 't Liep tegen Kerst
mis en het zou zo graag in de
Kerstnacht eens rondvliegen over
heel de aarde om overal te zien
hoe de mensen Kerstmis vieren.
In de hemel was 't mooi. Daar
kon het God zien van aanschijn tot
aanschijn, en in de kerken was het
mooi. Toen het nog kerkengeltje
was had het eeuwenlang gestaan
naast het tabernakel. Door de
broodsgedaante heen had het God
aanschouwd en aanbeden. Maar in
de Kerstnacht is God als een kind,
en het herinnerde .zich nog altijd
hoe het was, die eerste keer, de
land waren de bossen al dicht be
sneeuwd, en er was een open plek
met beweeglijk licht. Maar toen 't
engeltje ging kijken bleek het een
kale vlakte te zijn. De sneeuw was
er vertrapt tot modder. Magere
dieren liepen daar doorheen, doel
loos en gelaten, met gebogen kop
pen.
Er was prikkeldraad omheen en
dikke lichtbundels veegden heen en
weer over de troosteloos vieze
grond. En het engeltje vloog ver
der. Telkens zag hét weer zo'n goor
vierkant tussen de besneeuwde bos-
sen en telkens prikkeldraad en
sterke lichten en broodmagere die
ren. Maar op een van die plaatsen
was het anders. Daar waren de
lichten gebundeld op één punt en
in die harde lichtkring gevangen
stonden... 't engeltje schrok er van...
't waren geen dieren, 't waren men
sen. Magere, verschrikkelijke men
sen*. Ze hieven hun dunne armen in
een tragisch belachelijke dreiging
en ze schreeuwden met bijna ge
storven stemmen en uit hun diepe
kassen glansden hun matte ogen,
wanhopig en boordevol leed.
Het engeltje vluchtte weg. Was
't dan geen Kerstmis, over twee
dagen al? Treurig vloog het ver
der, en het zag nog veel dat ver
schrikkelijk was om te zien. Ka-
TTCt is nu dus tien jaar geleden en het voornaamste moet ik vergeten zijn,
f—f want wat ik mij herinner lijkt nu volop de weemoedige glimlach waard,
J. JL waarmee men toch eigenlijk alleen maar aan goede dingen terug denkt.
Een mooiere nachtmis dan toen in een kerk val brandende kaarsen lijk ik nooit
te hebben meegemaakt, en dat wij nadien, omdat het nog veel te vroeg was
om de kachel aan te steken, weer haastig na ar bed zijn terug gegaan, waar
het ook niet meer warm wilde worden, is eigenlijk alleen maar toen een armoe
dige ervaring geweest. En, als ik goed nadenk, misschien zelfs tóen niet.
Want er was in die maanden vóór Kerstmis met ons toch ook nog ie\s anders
gebeurd dan alleen maar dat wij langzamerhand niets meer hadden. Honger en
ontbering hadden ons lichamelijk méér aangedaan dan wij toen al konden be
seffen, maar misschien waren wij ons nog minder bewust welke geestelijke reacties
zij bij ons opriepen.. Over alle ellende heen leefde een zeer concrete heilsverwach
ting in ons, die van de feitelijke bevrijding namelijk, en het is niet onwaarschijn
lijk dat zij, naarmate zij intenser werd omdat de verwezenlijking ervan langer uit
bleef, ons ook rijper maakte voor de geestelijke verwachting, waarvan de ge
beden der Kerk in de Adventstijd vervuld zijn. Eigenlijk is dat de voornaamste
herinnering, die ik bij mijzelf vind, als ik mij wil te binnen brengen hoe Kerstmis
1944 geweest is. Er komen uit die tijd nu ook allerlei vage beelden naar mij toe,
waaruit kan blijken hoe die verwachtende stemming, die men, ondanks de ge
spannenheid ervan, toch bijna sereen van overgave zou kunnen- noemen,, wilde
groeien. Ik weet niet, in hoeverre ik dat nu pas achteraf zo combineer, en ik weet,
dat ik er rekening mee moet houden dat de enigszins labiele physische toestand
van toen mij ook rechtstreeks psychisch beïnvloedde, maar dat laatste is nu juist
het geheim van het losraken van allerlei materiële bindingen, dat men veel ge
makkelijker toegankelijk wordt voor zaken, die los van de materie staan.
Al de dingen, die het ons zo gemak
kelijk maken om zonder nadenken van
de ene dag in de andere te leven, wa
ren de een na de ander weggevallen.
Ik geloof, dat ik de meeste ervan al niet
eens meer echt miste, toen het naar
Kerstmis ging. Ik heb eens op de Nieu
we Zjjds stil gestaan, verrukt omdat het
er zo stil was, en ik heb bij Scheltema
op het Damrak met alleen een kopje
koffiesurrogaat gezeten, verheugd om
dat de zon _cheen, en ik ben opgetogen
geweest toen bij de Port van Cleve zelfs
de waterpuddinkjes op waren, Ameri-
cain lunchroom gesloten en Dorrius uit
verkocht, opgetogen, omdat ik toen niet
meer wist waarheen en de zorg voor
het dagelijks brood dus was opgelost.
En toen ik eenmaal de eerste honger
tocht ir een voortdurende regen met
angst en tegenzin volbracht had, leek
elke volgende, hoe ellendig soms ook,
toch een klein beetjh op een stout
moedig avontuur, dat ook iets prikke
lends had. Het leven van alle dag had,
los van alle angst en zorg, iets Ont
roerends gekregen: redactie en correc
tie en zetterij, zejer gedecimeerd alle
drie, telkens weer bijeen in het éne
redactielokaal, rond de grote kachel
vol met potjes en pannetjes; de een
zaamheid op de koude pensionkamer,
soms toch bijzonder feestelijk als ik nog
rauwe bietjes had, die ik bij het mi
nieme lichtpitje kon opeten; de gezel
ligheid met niets bij vrienden.
Ik weet, dat kwade dingen zich ge
makkelijk aangenaam laten herinneren,
als zij voorbij zijn, maar ik weet toch
•ook, dat ik mij toen heb vastgeklampt
aan die hoopvolle stemmingen die er
waren, soms zonder dat ik het wist waar
vandaan, soms ook duidelijk aanwijs
baar: ontsproten soms aan de plotse
ling ontdekte humor van het om beur
ten tien minuten binnenskamers op de
fiets om de dynamo's op gang te hou
den die ons van licht voorzagen; dan
weer aan de goede huiselijke sfeer bij
een familie in Noord-Holland, waar on
ze hongertochten meestal eindigden;
soms ook doodgewoon aan een merk
waardige teleurstelling als in Hoorn,
waar wij een pamfletje in de hand kre
gen gedrukt: uw maaltijd staat gereed
in de stationsrestauratie, maar het was
er al te vol, zodat we opgelucht konden
zijn dat het maal alleen maar uit wa
tersoep bestond, waarop het geen zin
had te wachten.
De onthechting, die ons misschien
wel op kluizenaars deed lijken, ging
in die tijd langs vreemde wegen, waar
over men zich niet meer verbaasde,
en soms, als men het vreemde ervan
inzag, verheugde. Ik heb, vlak voor
Kerstmis, een nacht doorgebracht bij
een collega, omdat wij de volgende
morgen samen met fiets en bakfiets
vroeg wilden starten voor een tocht
naar de omgeving van Gouda, waar
een onverwachte relatie een mud tar
we voor de redactie had klaar staan.
Die avond aten wij, omdat wij de vol
gende ochtend toch te gast zouden
zijn bij boeren, hongerig de twee
sneetjes brood op, die eigenlijk het
ontbijt van de komende morgen wa
ren. Daarna gingen hij, zijn vrouw en
ik ter ruste in het echtelijk lits ju-
meaux, hij netjes in het midden, ver
maakt even, maar ons toch nauwe
lijks bewust van het ongewone. Om
half vier startten wij, om half acht
waren wij bij de tarwe, maar het ont
bijt was niet zó omvangrijk als wij
gehoopt hadden. Op de terugweg
ijzelde het, zodat de bolle polderweg
getjes spiegelglad waren. Wij moesten
lopen, omdat het achterwiel van de
bakfiets, als wij er op zaten, alleen
maar slipte. Toen wij na uren voort
zeulen op begaanbare wegen kwamen
klapte de achterband en gezien de ho
ge garantiesom liepen wij verder, ge
voed met rauwe koolraapjes, koffie
surrogaat en ranja. Om zes uur 's
avonds waren we thuis, waar we ook
niets te eten vonden. Wij zijn toen
naar een eethuisje in de Spuistraat
gevlucht, waar er surrogaat-croquet-
ten waren met erwten voor twintig
gulden de man, met een pannekoek
toe, en een borrel vooraf, die men
vergat ons in rekening te brengen.
Maar daarmee hadden wij niet terug,
wat wij die dag aan kracht verloren
hadden.
Het was, een krankzinnige tocht, eerst
in het schemerige donker van de vroege
ochtend, later in de imezerige grauw
heid waarin de hele dag gevangen bleef,
terwijl wij daar voortsjouwden en ieder
voor ons zelf dachten dat wij het verre
einde nimmer zouden halen. Het was zo
onwaarschijnlijk, dat ik mij nu nog nau
welijks kan vorstellen dat wij het wer
kelijk gedaan hebben. Zo was het al op
die ogenblikken zelf: ik kon niet echt
geloven, dat ik daar liep met de angst,
dat deze stap de laatste zou zijn, be
nauwd en tegelijkertijd ook onverschil
lig, met nog maar een restje terughou
dendheid overgegeven aan een dood, die
immers toch. vroeger of later, de uit
eindelijke bestemming was.
De volgende dag ben ik naar Hilver
sum gefietst, omdat ik daar het Kerst
feest zou vieren, een lichte tocht op al
leen maar een fiets, zodat ik dacht,
dat ik zweefde, en misschien is het voor
al daarom, dat die tocht in mijn her
innering vervu'1 is van zulk een serene
stemming, waarin alles, wat ik had mee
gemaakt helemaal niet meer in de rea
liteit leek te passen. Maar was dat ge
voel van irrealiteit toen al niet langer
mijn dagelijkse metgezel, een vertrouwd
verschijnsel, waarbij het gemakkelijk
was om de zorgen te vergeten, omdat
er een steviger werkelijkheid nabij leek,
die van een vaderlijke Voorzienigheid,
waaraan men zich in de bitterste teleur
stellingen n vastklampen. Als men
daar in de zwartste ogenblikken hard
nekkig aan dacht en in de benauwenis
de simpelste woorden vond voor een ge
bed, kon men daarin een.vrede vinden,
die deed beseffen wat hiet gebed van
de Kerk bedoelt als het spreekt van
een vrede, die de wereld niet geven kan.
Dan deert het nog nauwelijks, dat het
zo kil is in de nachtelijke kerk en men
is alleen maar ontroerd om de honder
den kaarsvlammetjes, die in twee lan
ge rijen van achter naar voor langs
de kroonlijst boven de pilaren staan te
wankelen en een beweeglijk schemer
licht over de gelovigen spreiden; dan
deert het ook niet meer, dat men thuis
alleen koud geworden surrogaat vindt
en in bed tevergeefs warmte zoekt,
want misschien-heeft men dan pas ei
genlijk ontdekt, wat men bij alle pret
tige bijkomstigheden van vroeger nooit
geweten had, dat voor echte gemoeds
rust uiterlijke dingen er niets toe doen,
als men geleerd heeft hoe men ze kan
missen. Het was ook wel daarom die
Kerstavond in de huiselijke kring bij e n
carbidlamp en een noodkacheltje en een
mondje vol van dit of dat zo intens
vredig.
ANDRÉ RUTTEN
Op zekere dag het liep tegen
het allereerste Kerstfeest werd
het engeltje bij de Cantor geroepen
en het leerde een mooi lied van:
Glorie aan God in den Hoge, en
vrede op aarde aan de mensen van
goede wil. Het vond dit lied nog
mooier dan de exercerende legioe
nen. Eigenlijk wist het maar half
wat het zong en vaarvoor dit al
les diende, al merkte het wel aan
het zendwachtige gedoe in de he
mel dat er iets groots ging gebeu
ren. Enkele dagen lang moest het
koor klaar staan, keurig opgesteld,
stem bij stem, zodat ze op 't eer
ste teken konden vertrekken. En
toen dat eindelijk kwam, was dat
een wonderlijke gewaarwording.
Het Engeltje was nog nooit de he
mel uit geweest, en nu vlogen ze
ruisend door het heelal. Waar ze
voorbijgingen daar glansde een
prachtig licht. Ze bleven zweven
ergens boven de aarde, in de ein
deloze ruimte van de nacht. Er
Waren bergen onder hen* met don
kere, ruige ruggen. En er stond
'n wankele schuur waarboven e.en
grote, dikke ster stond te stralen
dat ze het er warm van kregen.
Toen zongen ze hun lied van Glo
ria en Vrede. De bergen trilden
er van, zeeën en rivieren golfden
mee op het rhythme van dat lied.
Die nacht hebben alle vogels ge
zongen alsof het zomer was. Maar
't engeltje vergat te zingen. Want
het zag het Kind en Maria en St.
Jozef. En het begreep ineens wat
er gebeurd' was. Dit was God, voor
Wie het boven al zoveel eeuwen
lang gezongen had en gezwaaid met
de geurende wierookvaten. Dit was
God.
En het schreide van ontroering
en blijdschap omdat dit Kindje zo
lief en God zo goed was. Het ging
argeloos zitten op de rand van de
kribbe en 't keek maar, het staarde
maar En het vergat te zingen
totdat 't Kind Zijn ogen even open
de en lachte naar dat kleine engel
tje. Toen begon het te zingen, zo
vurig en zo ijverig, dat Maria ver
schrikt vroeg of het niet wat zach
ter Kon.
Het leven van 'n engel is zó
lang. Het is niet mogelijk,
daar alles van te vertellen.
Ons engeltje kreeg allerlei functies
te 'vervullen. Enkele eeuwen lang
poetste het ,'t zwaard van Michael,
later werd het kerkengeltje en ten
slotte werd het bewaarengel van
een kleine jongen. Dat was prettig.
Het speelde mee op straat of soms
buiten in de bossen, het knikkerde
en vliegerde. Later ging het ook
mee naar school, en dat was min
der prettig. Maar het deed goed
zijn plicht. Een keei had het 't
jongetje nog juist op tijd kunnen
wegtrekken, vlak voor 'n zware
vrachtwagen.
Maar nu het was 'n week voor
Kerstmis was het jongetje ge
storven. Wie een klein engeltje
krijgt als bewaarder, die sterft
jong. En daarom is het maar goed
...Enkele dagen moest het koor klaar staan.
stilte rond de kribbe, de besneeuw
de velden en de lichtende winter
hemel daarboven, en 't lied van
glorie en vrede.
Het engeltje besloot te blijven tot
na Kerstmis. Dat was natuurlijk
niet goed, maar och, het was nog
zo'n klein ding.
En 's avonds, toen niemand het
merkte, fladder-
nonnen, die de nacht bespuwden
met hun vlammen, bommeft die 'n
grote, vuile wond sloegen in de vyit-
te aarde. En ergens, in een grote
stad, waren de mensen samenge
klonterd tot een massa die zich
door de straten heen perste rond
een oud mannetje met een idioot-
witte baard. En die noemden ze het
de het engeltje
rond over de we
reld. Het wilde
zien hoe 't stond
met de voorbe
reiding van het
Kerstfeest, hoe
ver de mensen al
waren met dé
versiering en
waar ze 't mooi
ste stalletje aan
't bouwen waren.
Dat werd 'n diepe
teleurstelling. Er
was niets te zien.
Sneltreinen trok
ken hun licht
streep door 't don
ker. Op veel plaatsen laaide de
vuile gloed van fabrieksvuren. De
steden waren als grote plekken
Bengaals vuur in bonte kleuren. En
overal liepen de mensen, haastig
en eenzaam, in hun hoge jaskra
gen. Van boven gezien leek hgt 't
krioelen van mieren in een vuur.
Alles was brutaal hcht. Alleen- de
ramen van de kerken waren blind.
ngerust vloog het engeltje ver
der. Zouden de mensen het
vergeten? Zouden ze niet we-'
ten dat et over twee dagen Kerst
mis was? Maar dat kon toch niet.
En het vloog verder, al maar ver
der, over Ie donkere aarde, over
bergen en bossen en kale velden,
over zeeën die koud en eenzaam
klotsten. En dan weer over land.
Ver weg waren de lichtplekken van
de steden die gaten brandden in de
nacht. Ergens in een groot, koud
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIJIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIINIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII1IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIII
men werden minder gebogen, hun
ogen minder triestig. Ze zouden ge
danst hebben van blijdschap als ze
niet zo vervallen waren; ze zouden
gewetend hebben van vreugde, wan
neer ze, na al hun leed, nog tra
nen hadden overgehouden.
En verder vloog het engeltje, bo
ven de landen waar het oorlog was.
Daar gingen de
..Maar Maria trok het Engeltje dicht naar zich toe....
Illlll llllllllllllil IIIIII III III lllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll III lllllllllllllllllil II1II lllllllllill III llllll lllllllllllllil
kerstmannetje. Dat was wel het
ergste. Het engeltje kon er niet
rneer tegen; het verborg zich ach
ter in 'n kleine dorpskerk en het
schreide van ontzetting en verdriet
omdat de mensen zo slecht waren.
Het werd Kerstmis. Er was
sneeuw gevallen. Die bedekte veel
trieste dingen. De wereld was
schoon, en de maan deed haar best.
Ze stond vriendelijk vo' aan de he
mel en haar licht maakte de
sneeuw minder koud, de nacht min
der dreigend.
Het engeltje wachtte op de klok
slag van twaalf. Het had een plan
netje uitgebroed in zijn kleine ver
stand. Als de mensen niet wisten
dat het Kerstmis was, dan zou hij
het hun zeggen. Het kende nog 't
lied van die eerste Kerstnacht en
dat zou het overal gaan zingen.
Twee dagen lang had het zich ge
oefend in ver vliegen en hard zin
gen; eerst boven een geribbelde'
woestijn waar geen mensen wonen.
Maar daar ging het niet. Het was
er te warm. Toen had het verder
gerepeteerd boven 'n eenzaam stuk
Engeland. En nu wachtte het. Daar
sloegen plechtig alle klokken. De
wind woei de klanken bijeen en het
werd een uitbundig gebeier dat
twaalf slagen lang duurde.
Het engeltje was al in de lucht;
en het repte z'n kleine vleugels.
Over steden en dorpen vloog het,
rap en licht, over zeeën en oceanen
waar eenzame schepen moeizaam
vooruitschoven door de golven. Het
vloog over alle landen en overal
zong het met z'n kleine stemmetje:
Glorie aan God in den hoge, Vrede
op aarde aan de mensen van goede
wil.
Het werd een wonderlijke nacht.
De mensen hoorden het engeltje
zingen en ze zeiden blij tegen el
kaar: ,,Het is vrede!" En overal
trokken ze aan de kerkklokken en
die begonnen 'uitgelaten te galmen
door de doodstille nacht. De men
sen die nog geloofden gingen naar
kanonnen zwij
gen en de mensen
sprongen tevoor
schijn uit hun
modderige schuil
plaatsen en zij
gaven hun tegen
standers sigaret
ten en drank. Al
le mensen hoor
den het lied dat
het engeltje zong
met zijn klein,
hoog stemmetje,
door de klare win
ternacht- En 't en
geltje zelf werd zo
blij. Het zag hoe
de mensen luis
terden. Ze waren niet slecht. Ze
verlangden naar vrede en geluk.
Er was niet meer nodig dan het
zingen van een lied om de vrede
terug te brengen op aarde. Het en
geltje voelde zich gelukkig dat het
dit had mogen doen. Het dartelde
uitgelaten door de lucht, het zong
nog maar altijd door van pure blijd
schap.
aar ineens was het op weg
naar Betlehem. Dat moest
het gaan vertellen aan het
Kind. En het vloog weg, zonder te
zingen nu, want dan ging het vlug
ger. Daar was de stal. Juist als
toen. De dikke ster stond er weer
breeduit boven. De wereld rondom
was stil en geheimzinnig. De lan
den en de bomen en de vogels luis
terden naar het schreien van het
Kind. Want het Kind schreide.
Maar het engeltje ging blij naar
binnen. Het Kind zou lachen als
het wist wat er gebeurd was. En
het ging weer zitten op de rand
van de kribbe, en het vertelde, op
gewekt en vlug, dat de mensen nu
elkaar gingen liefhebben, dat ze
alle strijd gestaakt hadden en dat ze
blij waren met de vrede.
Maar het Kindje lachte niet. En
het arme engeltje werd ongerust;
het begon nog eens opnieuw met
z'n verhaal, stotterde, en stopte
Het Kind schreide maar door; en
Maria en Jozef keken zo ernstig.
Toen begon Maria te spreken: „En
geltje, dat had je niet mogen doen.
Ze zullen ontdekken dat het niet
waar is. Je hebt gezongen van: Glo
rie aan God en vrede op aarde.
De ménsen begrijpen dat niet goed.
Ze horen alleen maar: vrede op
aarde, en ze zien niet dat het ook
om Gods glorie gaat. Ze zien niet,
dat die beide dingen samenhangen.
Arme mensen. Morgen zullen ze
„Dagboek voor Bertheke"
Het „Dagboek voor Bertheke" van J.
Brantligt, dat bij Van Gorcum en Comp.
N.V. te Assen is verschenen, loopt de
kans niet voldoende te worden gewaar
deerd, zelfs niet voldoende te worden
opgemerkt. Het bevat het eenvoudige
relaas van een familieleven in oorlogs
tijd en heeft als middelpunt de geboorte
en groei van egn kind. De vteder schreef
het boekje, naar eigen bekentenis, om
dat hij er zijn dankbaarheid en blijd
schap in wilde uitzeggen om het kind
en de moeder.
De gekozen vorm is die van een ver
telling, gericht aan het kind, Bertheke,
zelf. Een gelukkige keuze. Want behal
ve aan de geaardheid van de schrijver
moet daaraan de'meest opvallende kwa
liteit van het geschrift te danken zijn:
de uiterste eenvoudigheid'en directheid
van een tedere, enigszins gedempte,
verteltrant. Men stuit nergens op on
waarachtigheid of zelfs maar gezocht
heid ook al glinsteren hier en daar
de lichtjes van stellig niet voor Berthe
ke begrijpbare geestigheden. Door die
ascese van de oprechtheid werden en-
was blij met je goede bedoeling. Je
wist immers niet beter. Je kent de
mensen niet. Ze willen wel vrede,
maar wij met ons Kind moeten al
tijd vluchten. Ze zullen het eens le
ren, als ze nog meer geleden heb
ben dan nu. En dan mag jij mee,
als ze mijn Kind wél willen. Dan
mag jij zingen voor alle mensen:
Glorie aan God in den hoge, en
Vrede op aarde aan de mensen van
goede wil."
Toen heeft het engeltje door zijn
tranen heen gelachen naar het
Kind. En het Kind lachte terug.
Dat was hoopvol.
C. NIEUWENDIJK.
kele gevoelige passages roerend en vol
ledig mooi, zonder een zweem van sen
timentaliteit.
De vertelde gebeurtenissen spelen zich
af in de laatste oorlogsjaren in Am
sterdam en Haarlem met als niet te
zwaar aangezette achtergrond de veel
soortige zorgen en moeilijkheden van
die kommervolle tijd.
Vooral wie afkerig is van een bepaald
soort van moderne literatuur zal met
genoegen en vaak met ontroering dit
van literaire pretentie vrije werkje le
zen. Het is door de uitgever fijnzinnig
verzorgd, rijk geïllustreerd met teke
ningen van Poppe Damave en door God
fried Bomans van een charmant voor
woord voorzien. v.R.
Kerstboek K.l.
De N.V. Drukkerij De Spaarnestad
heeft als extra-uitgace bij de Katholieke
Illustratie een KERSTBOEK doen ver
schijnen, waarvan zeer veel goeds te
vertellen is. De uiterlijke verzorging
(lay-out, illustraties, typografie) is ui
termate verzorgd en draagt op beslis
sende wijze bij tot het afwisselende,
boeiende karakter van het geheel.
Van de inhoud vermelden wij: een
strak gehouden, expressieve, vertelling
van Em. van Hemeldonck; een kunst
historische beschouwing over het „Haar
lemse altaar"; een weemoedige, met
ongelofelijke kennis van zaken geschre
ven, reportage van Fred. Thomas over
een uitstervend soort van schepen; een
erudiete beschouwing van de Haarlemse
leraar dr. Joan Kat over Sonja, een
figuur uit Dostojewski's „Schuld en Boe
te"; een prachtig geïllustreerde be
schrijving van het Parijs van vóór 1914.
De overige verhalen en reportages
(opmerkelijk is nog die van de Domi-
nikaan L. Grollenberg) dragen er mede
toe bij, dit Kerstboek van waarde te
maken. Alles staat op peil. En geluk
kig is niet ieder onderdeel binnen de
Kerstsfeer geforceerd.
de kerk en hun blije stemmen echo
den vreemd heen en weer tussen de
rijen huizen. Alle mensen werden
wakker en hoorden het goede
nieuws. Die niet geloofden in God
schonken 'n glas vol. Alle mensen
waren blij.
4 Maar niemand was er zo geluk
kig als het engeltje. Het zag en
hoorde alles, en het vloog maar ver
der, alsmaar zingend z'n lied van
Glorie en Vrede. Het vloog weer
boven de kampen waar langzaam
stervende mensen rusteloos rond
wankelden achter hun prikkeldraad.
Het vloog daar enkele keren heen
en weer, en het zong extra hard
en vurig. En zelfs die mensen hie
ven hun hoofden op en luisterden
naar het lied. Hun magere iicha-
nog heviger strijden en nog wreder
zijn. En hun wanhoop zal dieper
zijn dan ooit."
Het engeltje luisterde sprake
loos. Met grote ogen keek het
naar Maria, en het bleef
maar kijken, ook toen ze al lang
was uitgesproken. Langzaam be
gon het te begrijpen dat het heel
dom gedaan had. Het dacht aan
die stumpers achter het prikkel
draad, aan hun leed, dat morgen
nog groter zou zijn. En ineens be
gon het te huilen, met grote uit
halen, wild en wanhopig. Het snik
te onophoudelijk en zo hevig dat
de hemel meedeed. De sneeuw bui
ten smolt ervan. De os en de ezel
draaiden hun grote koppen bij en
keken met vreemde ogen naar dat
kleine, schokkende engeltje. Sint
Jozef was er beduusd van en brom
de goedmoedig: „Kom, kom
Maar Maria trok het engeltje dicht
naar zich toe en streek met zachte
hand over zijn springende lokkm,
en zei: „Toe, je moet niet huilen.
Je bent een goed engeltje. Het Kind