Een Kerstvertelling voor grote en kleine mensen De onthechting ging langs vreemde wegen In de randstad Holland O M' Bespreking van Boek en BladQ Het Kerstfeest van tien jaar geleden J eens „Je bent een goed engeltje. Je kent mensen niet. ten altijd vluchten. Ze zullen het ze nog meer VRIJDAG 24 DECEMBER 1954 PAGINA 11 r ref was maar een heel r~l klein engeltje. En omdat ■*- engelen geen lichaam heb ben, en dus niet groeien kunnen, was het altijd klein gebleven. Er zijn veel engelen in de he mel, en wie let er dan op zo'n klein ding? In zijn vrije tijd, als het geen dienst had voor de troon van God, liep het engeltje maar wat rond door de wijde hemelzalen. Het ging eens kij ken bij de poort, waar St. Petrus de binnenkomende zielen te woord stond, of op 't grote bin nenplein, waar Michael de le gioenen drilde. En daar was het 't liefst. Uren kon het kijken naar die voorbijdreunende regi menten, naar 't geflikker van de vlammende zwaarden. En dan Michael, de grote Michael, die daar stond, hoog en geweldig in zijn stralend harnas. Zijn meta len stem zong de bevélen, en op het zwaaien van zijn gewéldig zwaard zwenkten en draaiden de legioenerf in een eindeloos be wegen, in ordelijke wendingen, ontzagwekkend. Op zulke mo menten kon het engeltje wel eens verdrietig worden omdat het zo klein was. Maar ja, er zijn soldaten en andere engelen. En dit engeltje was kennelijk niet bestemd voor het hemelse leger. God heeft Zijn plan met iedere engel. dat we onze engelbewaarder nooit te zien krijgen. Zo was dus het engeltje vrj van dienst en moest het zich melden bij de grote engel, die in dikke boeken precies bijhoudt waar het hemelse personeel alle maal werkzaam is. Maar het engel tje meldde zich niet. Het bleef nog wat op aarde, 't Liep tegen Kerst mis en het zou zo graag in de Kerstnacht eens rondvliegen over heel de aarde om overal te zien hoe de mensen Kerstmis vieren. In de hemel was 't mooi. Daar kon het God zien van aanschijn tot aanschijn, en in de kerken was het mooi. Toen het nog kerkengeltje was had het eeuwenlang gestaan naast het tabernakel. Door de broodsgedaante heen had het God aanschouwd en aanbeden. Maar in de Kerstnacht is God als een kind, en het herinnerde .zich nog altijd hoe het was, die eerste keer, de land waren de bossen al dicht be sneeuwd, en er was een open plek met beweeglijk licht. Maar toen 't engeltje ging kijken bleek het een kale vlakte te zijn. De sneeuw was er vertrapt tot modder. Magere dieren liepen daar doorheen, doel loos en gelaten, met gebogen kop pen. Er was prikkeldraad omheen en dikke lichtbundels veegden heen en weer over de troosteloos vieze grond. En het engeltje vloog ver der. Telkens zag hét weer zo'n goor vierkant tussen de besneeuwde bos- sen en telkens prikkeldraad en sterke lichten en broodmagere die ren. Maar op een van die plaatsen was het anders. Daar waren de lichten gebundeld op één punt en in die harde lichtkring gevangen stonden... 't engeltje schrok er van... 't waren geen dieren, 't waren men sen. Magere, verschrikkelijke men sen*. Ze hieven hun dunne armen in een tragisch belachelijke dreiging en ze schreeuwden met bijna ge storven stemmen en uit hun diepe kassen glansden hun matte ogen, wanhopig en boordevol leed. Het engeltje vluchtte weg. Was 't dan geen Kerstmis, over twee dagen al? Treurig vloog het ver der, en het zag nog veel dat ver schrikkelijk was om te zien. Ka- TTCt is nu dus tien jaar geleden en het voornaamste moet ik vergeten zijn, f—f want wat ik mij herinner lijkt nu volop de weemoedige glimlach waard, J. JL waarmee men toch eigenlijk alleen maar aan goede dingen terug denkt. Een mooiere nachtmis dan toen in een kerk val brandende kaarsen lijk ik nooit te hebben meegemaakt, en dat wij nadien, omdat het nog veel te vroeg was om de kachel aan te steken, weer haastig na ar bed zijn terug gegaan, waar het ook niet meer warm wilde worden, is eigenlijk alleen maar toen een armoe dige ervaring geweest. En, als ik goed nadenk, misschien zelfs tóen niet. Want er was in die maanden vóór Kerstmis met ons toch ook nog ie\s anders gebeurd dan alleen maar dat wij langzamerhand niets meer hadden. Honger en ontbering hadden ons lichamelijk méér aangedaan dan wij toen al konden be seffen, maar misschien waren wij ons nog minder bewust welke geestelijke reacties zij bij ons opriepen.. Over alle ellende heen leefde een zeer concrete heilsverwach ting in ons, die van de feitelijke bevrijding namelijk, en het is niet onwaarschijn lijk dat zij, naarmate zij intenser werd omdat de verwezenlijking ervan langer uit bleef, ons ook rijper maakte voor de geestelijke verwachting, waarvan de ge beden der Kerk in de Adventstijd vervuld zijn. Eigenlijk is dat de voornaamste herinnering, die ik bij mijzelf vind, als ik mij wil te binnen brengen hoe Kerstmis 1944 geweest is. Er komen uit die tijd nu ook allerlei vage beelden naar mij toe, waaruit kan blijken hoe die verwachtende stemming, die men, ondanks de ge spannenheid ervan, toch bijna sereen van overgave zou kunnen- noemen,, wilde groeien. Ik weet niet, in hoeverre ik dat nu pas achteraf zo combineer, en ik weet, dat ik er rekening mee moet houden dat de enigszins labiele physische toestand van toen mij ook rechtstreeks psychisch beïnvloedde, maar dat laatste is nu juist het geheim van het losraken van allerlei materiële bindingen, dat men veel ge makkelijker toegankelijk wordt voor zaken, die los van de materie staan. Al de dingen, die het ons zo gemak kelijk maken om zonder nadenken van de ene dag in de andere te leven, wa ren de een na de ander weggevallen. Ik geloof, dat ik de meeste ervan al niet eens meer echt miste, toen het naar Kerstmis ging. Ik heb eens op de Nieu we Zjjds stil gestaan, verrukt omdat het er zo stil was, en ik heb bij Scheltema op het Damrak met alleen een kopje koffiesurrogaat gezeten, verheugd om dat de zon _cheen, en ik ben opgetogen geweest toen bij de Port van Cleve zelfs de waterpuddinkjes op waren, Ameri- cain lunchroom gesloten en Dorrius uit verkocht, opgetogen, omdat ik toen niet meer wist waarheen en de zorg voor het dagelijks brood dus was opgelost. En toen ik eenmaal de eerste honger tocht ir een voortdurende regen met angst en tegenzin volbracht had, leek elke volgende, hoe ellendig soms ook, toch een klein beetjh op een stout moedig avontuur, dat ook iets prikke lends had. Het leven van alle dag had, los van alle angst en zorg, iets Ont roerends gekregen: redactie en correc tie en zetterij, zejer gedecimeerd alle drie, telkens weer bijeen in het éne redactielokaal, rond de grote kachel vol met potjes en pannetjes; de een zaamheid op de koude pensionkamer, soms toch bijzonder feestelijk als ik nog rauwe bietjes had, die ik bij het mi nieme lichtpitje kon opeten; de gezel ligheid met niets bij vrienden. Ik weet, dat kwade dingen zich ge makkelijk aangenaam laten herinneren, als zij voorbij zijn, maar ik weet toch •ook, dat ik mij toen heb vastgeklampt aan die hoopvolle stemmingen die er waren, soms zonder dat ik het wist waar vandaan, soms ook duidelijk aanwijs baar: ontsproten soms aan de plotse ling ontdekte humor van het om beur ten tien minuten binnenskamers op de fiets om de dynamo's op gang te hou den die ons van licht voorzagen; dan weer aan de goede huiselijke sfeer bij een familie in Noord-Holland, waar on ze hongertochten meestal eindigden; soms ook doodgewoon aan een merk waardige teleurstelling als in Hoorn, waar wij een pamfletje in de hand kre gen gedrukt: uw maaltijd staat gereed in de stationsrestauratie, maar het was er al te vol, zodat we opgelucht konden zijn dat het maal alleen maar uit wa tersoep bestond, waarop het geen zin had te wachten. De onthechting, die ons misschien wel op kluizenaars deed lijken, ging in die tijd langs vreemde wegen, waar over men zich niet meer verbaasde, en soms, als men het vreemde ervan inzag, verheugde. Ik heb, vlak voor Kerstmis, een nacht doorgebracht bij een collega, omdat wij de volgende morgen samen met fiets en bakfiets vroeg wilden starten voor een tocht naar de omgeving van Gouda, waar een onverwachte relatie een mud tar we voor de redactie had klaar staan. Die avond aten wij, omdat wij de vol gende ochtend toch te gast zouden zijn bij boeren, hongerig de twee sneetjes brood op, die eigenlijk het ontbijt van de komende morgen wa ren. Daarna gingen hij, zijn vrouw en ik ter ruste in het echtelijk lits ju- meaux, hij netjes in het midden, ver maakt even, maar ons toch nauwe lijks bewust van het ongewone. Om half vier startten wij, om half acht waren wij bij de tarwe, maar het ont bijt was niet zó omvangrijk als wij gehoopt hadden. Op de terugweg ijzelde het, zodat de bolle polderweg getjes spiegelglad waren. Wij moesten lopen, omdat het achterwiel van de bakfiets, als wij er op zaten, alleen maar slipte. Toen wij na uren voort zeulen op begaanbare wegen kwamen klapte de achterband en gezien de ho ge garantiesom liepen wij verder, ge voed met rauwe koolraapjes, koffie surrogaat en ranja. Om zes uur 's avonds waren we thuis, waar we ook niets te eten vonden. Wij zijn toen naar een eethuisje in de Spuistraat gevlucht, waar er surrogaat-croquet- ten waren met erwten voor twintig gulden de man, met een pannekoek toe, en een borrel vooraf, die men vergat ons in rekening te brengen. Maar daarmee hadden wij niet terug, wat wij die dag aan kracht verloren hadden. Het was, een krankzinnige tocht, eerst in het schemerige donker van de vroege ochtend, later in de imezerige grauw heid waarin de hele dag gevangen bleef, terwijl wij daar voortsjouwden en ieder voor ons zelf dachten dat wij het verre einde nimmer zouden halen. Het was zo onwaarschijnlijk, dat ik mij nu nog nau welijks kan vorstellen dat wij het wer kelijk gedaan hebben. Zo was het al op die ogenblikken zelf: ik kon niet echt geloven, dat ik daar liep met de angst, dat deze stap de laatste zou zijn, be nauwd en tegelijkertijd ook onverschil lig, met nog maar een restje terughou dendheid overgegeven aan een dood, die immers toch. vroeger of later, de uit eindelijke bestemming was. De volgende dag ben ik naar Hilver sum gefietst, omdat ik daar het Kerst feest zou vieren, een lichte tocht op al leen maar een fiets, zodat ik dacht, dat ik zweefde, en misschien is het voor al daarom, dat die tocht in mijn her innering vervu'1 is van zulk een serene stemming, waarin alles, wat ik had mee gemaakt helemaal niet meer in de rea liteit leek te passen. Maar was dat ge voel van irrealiteit toen al niet langer mijn dagelijkse metgezel, een vertrouwd verschijnsel, waarbij het gemakkelijk was om de zorgen te vergeten, omdat er een steviger werkelijkheid nabij leek, die van een vaderlijke Voorzienigheid, waaraan men zich in de bitterste teleur stellingen n vastklampen. Als men daar in de zwartste ogenblikken hard nekkig aan dacht en in de benauwenis de simpelste woorden vond voor een ge bed, kon men daarin een.vrede vinden, die deed beseffen wat hiet gebed van de Kerk bedoelt als het spreekt van een vrede, die de wereld niet geven kan. Dan deert het nog nauwelijks, dat het zo kil is in de nachtelijke kerk en men is alleen maar ontroerd om de honder den kaarsvlammetjes, die in twee lan ge rijen van achter naar voor langs de kroonlijst boven de pilaren staan te wankelen en een beweeglijk schemer licht over de gelovigen spreiden; dan deert het ook niet meer, dat men thuis alleen koud geworden surrogaat vindt en in bed tevergeefs warmte zoekt, want misschien-heeft men dan pas ei genlijk ontdekt, wat men bij alle pret tige bijkomstigheden van vroeger nooit geweten had, dat voor echte gemoeds rust uiterlijke dingen er niets toe doen, als men geleerd heeft hoe men ze kan missen. Het was ook wel daarom die Kerstavond in de huiselijke kring bij e n carbidlamp en een noodkacheltje en een mondje vol van dit of dat zo intens vredig. ANDRÉ RUTTEN Op zekere dag het liep tegen het allereerste Kerstfeest werd het engeltje bij de Cantor geroepen en het leerde een mooi lied van: Glorie aan God in den Hoge, en vrede op aarde aan de mensen van goede wil. Het vond dit lied nog mooier dan de exercerende legioe nen. Eigenlijk wist het maar half wat het zong en vaarvoor dit al les diende, al merkte het wel aan het zendwachtige gedoe in de he mel dat er iets groots ging gebeu ren. Enkele dagen lang moest het koor klaar staan, keurig opgesteld, stem bij stem, zodat ze op 't eer ste teken konden vertrekken. En toen dat eindelijk kwam, was dat een wonderlijke gewaarwording. Het Engeltje was nog nooit de he mel uit geweest, en nu vlogen ze ruisend door het heelal. Waar ze voorbijgingen daar glansde een prachtig licht. Ze bleven zweven ergens boven de aarde, in de ein deloze ruimte van de nacht. Er Waren bergen onder hen* met don kere, ruige ruggen. En er stond 'n wankele schuur waarboven e.en grote, dikke ster stond te stralen dat ze het er warm van kregen. Toen zongen ze hun lied van Glo ria en Vrede. De bergen trilden er van, zeeën en rivieren golfden mee op het rhythme van dat lied. Die nacht hebben alle vogels ge zongen alsof het zomer was. Maar 't engeltje vergat te zingen. Want het zag het Kind en Maria en St. Jozef. En het begreep ineens wat er gebeurd' was. Dit was God, voor Wie het boven al zoveel eeuwen lang gezongen had en gezwaaid met de geurende wierookvaten. Dit was God. En het schreide van ontroering en blijdschap omdat dit Kindje zo lief en God zo goed was. Het ging argeloos zitten op de rand van de kribbe en 't keek maar, het staarde maar En het vergat te zingen totdat 't Kind Zijn ogen even open de en lachte naar dat kleine engel tje. Toen begon het te zingen, zo vurig en zo ijverig, dat Maria ver schrikt vroeg of het niet wat zach ter Kon. Het leven van 'n engel is zó lang. Het is niet mogelijk, daar alles van te vertellen. Ons engeltje kreeg allerlei functies te 'vervullen. Enkele eeuwen lang poetste het ,'t zwaard van Michael, later werd het kerkengeltje en ten slotte werd het bewaarengel van een kleine jongen. Dat was prettig. Het speelde mee op straat of soms buiten in de bossen, het knikkerde en vliegerde. Later ging het ook mee naar school, en dat was min der prettig. Maar het deed goed zijn plicht. Een keei had het 't jongetje nog juist op tijd kunnen wegtrekken, vlak voor 'n zware vrachtwagen. Maar nu het was 'n week voor Kerstmis was het jongetje ge storven. Wie een klein engeltje krijgt als bewaarder, die sterft jong. En daarom is het maar goed ...Enkele dagen moest het koor klaar staan. stilte rond de kribbe, de besneeuw de velden en de lichtende winter hemel daarboven, en 't lied van glorie en vrede. Het engeltje besloot te blijven tot na Kerstmis. Dat was natuurlijk niet goed, maar och, het was nog zo'n klein ding. En 's avonds, toen niemand het merkte, fladder- nonnen, die de nacht bespuwden met hun vlammen, bommeft die 'n grote, vuile wond sloegen in de vyit- te aarde. En ergens, in een grote stad, waren de mensen samenge klonterd tot een massa die zich door de straten heen perste rond een oud mannetje met een idioot- witte baard. En die noemden ze het de het engeltje rond over de we reld. Het wilde zien hoe 't stond met de voorbe reiding van het Kerstfeest, hoe ver de mensen al waren met dé versiering en waar ze 't mooi ste stalletje aan 't bouwen waren. Dat werd 'n diepe teleurstelling. Er was niets te zien. Sneltreinen trok ken hun licht streep door 't don ker. Op veel plaatsen laaide de vuile gloed van fabrieksvuren. De steden waren als grote plekken Bengaals vuur in bonte kleuren. En overal liepen de mensen, haastig en eenzaam, in hun hoge jaskra gen. Van boven gezien leek hgt 't krioelen van mieren in een vuur. Alles was brutaal hcht. Alleen- de ramen van de kerken waren blind. ngerust vloog het engeltje ver der. Zouden de mensen het vergeten? Zouden ze niet we-' ten dat et over twee dagen Kerst mis was? Maar dat kon toch niet. En het vloog verder, al maar ver der, over Ie donkere aarde, over bergen en bossen en kale velden, over zeeën die koud en eenzaam klotsten. En dan weer over land. Ver weg waren de lichtplekken van de steden die gaten brandden in de nacht. Ergens in een groot, koud IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIJIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIINIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII1IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIII men werden minder gebogen, hun ogen minder triestig. Ze zouden ge danst hebben van blijdschap als ze niet zo vervallen waren; ze zouden gewetend hebben van vreugde, wan neer ze, na al hun leed, nog tra nen hadden overgehouden. En verder vloog het engeltje, bo ven de landen waar het oorlog was. Daar gingen de ..Maar Maria trok het Engeltje dicht naar zich toe.... Illlll llllllllllllil IIIIII III III lllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll III lllllllllllllllllil II1II lllllllllill III llllll lllllllllllllil kerstmannetje. Dat was wel het ergste. Het engeltje kon er niet rneer tegen; het verborg zich ach ter in 'n kleine dorpskerk en het schreide van ontzetting en verdriet omdat de mensen zo slecht waren. Het werd Kerstmis. Er was sneeuw gevallen. Die bedekte veel trieste dingen. De wereld was schoon, en de maan deed haar best. Ze stond vriendelijk vo' aan de he mel en haar licht maakte de sneeuw minder koud, de nacht min der dreigend. Het engeltje wachtte op de klok slag van twaalf. Het had een plan netje uitgebroed in zijn kleine ver stand. Als de mensen niet wisten dat het Kerstmis was, dan zou hij het hun zeggen. Het kende nog 't lied van die eerste Kerstnacht en dat zou het overal gaan zingen. Twee dagen lang had het zich ge oefend in ver vliegen en hard zin gen; eerst boven een geribbelde' woestijn waar geen mensen wonen. Maar daar ging het niet. Het was er te warm. Toen had het verder gerepeteerd boven 'n eenzaam stuk Engeland. En nu wachtte het. Daar sloegen plechtig alle klokken. De wind woei de klanken bijeen en het werd een uitbundig gebeier dat twaalf slagen lang duurde. Het engeltje was al in de lucht; en het repte z'n kleine vleugels. Over steden en dorpen vloog het, rap en licht, over zeeën en oceanen waar eenzame schepen moeizaam vooruitschoven door de golven. Het vloog over alle landen en overal zong het met z'n kleine stemmetje: Glorie aan God in den hoge, Vrede op aarde aan de mensen van goede wil. Het werd een wonderlijke nacht. De mensen hoorden het engeltje zingen en ze zeiden blij tegen el kaar: ,,Het is vrede!" En overal trokken ze aan de kerkklokken en die begonnen 'uitgelaten te galmen door de doodstille nacht. De men sen die nog geloofden gingen naar kanonnen zwij gen en de mensen sprongen tevoor schijn uit hun modderige schuil plaatsen en zij gaven hun tegen standers sigaret ten en drank. Al le mensen hoor den het lied dat het engeltje zong met zijn klein, hoog stemmetje, door de klare win ternacht- En 't en geltje zelf werd zo blij. Het zag hoe de mensen luis terden. Ze waren niet slecht. Ze verlangden naar vrede en geluk. Er was niet meer nodig dan het zingen van een lied om de vrede terug te brengen op aarde. Het en geltje voelde zich gelukkig dat het dit had mogen doen. Het dartelde uitgelaten door de lucht, het zong nog maar altijd door van pure blijd schap. aar ineens was het op weg naar Betlehem. Dat moest het gaan vertellen aan het Kind. En het vloog weg, zonder te zingen nu, want dan ging het vlug ger. Daar was de stal. Juist als toen. De dikke ster stond er weer breeduit boven. De wereld rondom was stil en geheimzinnig. De lan den en de bomen en de vogels luis terden naar het schreien van het Kind. Want het Kind schreide. Maar het engeltje ging blij naar binnen. Het Kind zou lachen als het wist wat er gebeurd was. En het ging weer zitten op de rand van de kribbe, en het vertelde, op gewekt en vlug, dat de mensen nu elkaar gingen liefhebben, dat ze alle strijd gestaakt hadden en dat ze blij waren met de vrede. Maar het Kindje lachte niet. En het arme engeltje werd ongerust; het begon nog eens opnieuw met z'n verhaal, stotterde, en stopte Het Kind schreide maar door; en Maria en Jozef keken zo ernstig. Toen begon Maria te spreken: „En geltje, dat had je niet mogen doen. Ze zullen ontdekken dat het niet waar is. Je hebt gezongen van: Glo rie aan God en vrede op aarde. De ménsen begrijpen dat niet goed. Ze horen alleen maar: vrede op aarde, en ze zien niet dat het ook om Gods glorie gaat. Ze zien niet, dat die beide dingen samenhangen. Arme mensen. Morgen zullen ze „Dagboek voor Bertheke" Het „Dagboek voor Bertheke" van J. Brantligt, dat bij Van Gorcum en Comp. N.V. te Assen is verschenen, loopt de kans niet voldoende te worden gewaar deerd, zelfs niet voldoende te worden opgemerkt. Het bevat het eenvoudige relaas van een familieleven in oorlogs tijd en heeft als middelpunt de geboorte en groei van egn kind. De vteder schreef het boekje, naar eigen bekentenis, om dat hij er zijn dankbaarheid en blijd schap in wilde uitzeggen om het kind en de moeder. De gekozen vorm is die van een ver telling, gericht aan het kind, Bertheke, zelf. Een gelukkige keuze. Want behal ve aan de geaardheid van de schrijver moet daaraan de'meest opvallende kwa liteit van het geschrift te danken zijn: de uiterste eenvoudigheid'en directheid van een tedere, enigszins gedempte, verteltrant. Men stuit nergens op on waarachtigheid of zelfs maar gezocht heid ook al glinsteren hier en daar de lichtjes van stellig niet voor Berthe ke begrijpbare geestigheden. Door die ascese van de oprechtheid werden en- was blij met je goede bedoeling. Je wist immers niet beter. Je kent de mensen niet. Ze willen wel vrede, maar wij met ons Kind moeten al tijd vluchten. Ze zullen het eens le ren, als ze nog meer geleden heb ben dan nu. En dan mag jij mee, als ze mijn Kind wél willen. Dan mag jij zingen voor alle mensen: Glorie aan God in den hoge, en Vrede op aarde aan de mensen van goede wil." Toen heeft het engeltje door zijn tranen heen gelachen naar het Kind. En het Kind lachte terug. Dat was hoopvol. C. NIEUWENDIJK. kele gevoelige passages roerend en vol ledig mooi, zonder een zweem van sen timentaliteit. De vertelde gebeurtenissen spelen zich af in de laatste oorlogsjaren in Am sterdam en Haarlem met als niet te zwaar aangezette achtergrond de veel soortige zorgen en moeilijkheden van die kommervolle tijd. Vooral wie afkerig is van een bepaald soort van moderne literatuur zal met genoegen en vaak met ontroering dit van literaire pretentie vrije werkje le zen. Het is door de uitgever fijnzinnig verzorgd, rijk geïllustreerd met teke ningen van Poppe Damave en door God fried Bomans van een charmant voor woord voorzien. v.R. Kerstboek K.l. De N.V. Drukkerij De Spaarnestad heeft als extra-uitgace bij de Katholieke Illustratie een KERSTBOEK doen ver schijnen, waarvan zeer veel goeds te vertellen is. De uiterlijke verzorging (lay-out, illustraties, typografie) is ui termate verzorgd en draagt op beslis sende wijze bij tot het afwisselende, boeiende karakter van het geheel. Van de inhoud vermelden wij: een strak gehouden, expressieve, vertelling van Em. van Hemeldonck; een kunst historische beschouwing over het „Haar lemse altaar"; een weemoedige, met ongelofelijke kennis van zaken geschre ven, reportage van Fred. Thomas over een uitstervend soort van schepen; een erudiete beschouwing van de Haarlemse leraar dr. Joan Kat over Sonja, een figuur uit Dostojewski's „Schuld en Boe te"; een prachtig geïllustreerde be schrijving van het Parijs van vóór 1914. De overige verhalen en reportages (opmerkelijk is nog die van de Domi- nikaan L. Grollenberg) dragen er mede toe bij, dit Kerstboek van waarde te maken. Alles staat op peil. En geluk kig is niet ieder onderdeel binnen de Kerstsfeer geforceerd. de kerk en hun blije stemmen echo den vreemd heen en weer tussen de rijen huizen. Alle mensen werden wakker en hoorden het goede nieuws. Die niet geloofden in God schonken 'n glas vol. Alle mensen waren blij. 4 Maar niemand was er zo geluk kig als het engeltje. Het zag en hoorde alles, en het vloog maar ver der, alsmaar zingend z'n lied van Glorie en Vrede. Het vloog weer boven de kampen waar langzaam stervende mensen rusteloos rond wankelden achter hun prikkeldraad. Het vloog daar enkele keren heen en weer, en het zong extra hard en vurig. En zelfs die mensen hie ven hun hoofden op en luisterden naar het lied. Hun magere iicha- nog heviger strijden en nog wreder zijn. En hun wanhoop zal dieper zijn dan ooit." Het engeltje luisterde sprake loos. Met grote ogen keek het naar Maria, en het bleef maar kijken, ook toen ze al lang was uitgesproken. Langzaam be gon het te begrijpen dat het heel dom gedaan had. Het dacht aan die stumpers achter het prikkel draad, aan hun leed, dat morgen nog groter zou zijn. En ineens be gon het te huilen, met grote uit halen, wild en wanhopig. Het snik te onophoudelijk en zo hevig dat de hemel meedeed. De sneeuw bui ten smolt ervan. De os en de ezel draaiden hun grote koppen bij en keken met vreemde ogen naar dat kleine, schokkende engeltje. Sint Jozef was er beduusd van en brom de goedmoedig: „Kom, kom Maar Maria trok het engeltje dicht naar zich toe en streek met zachte hand over zijn springende lokkm, en zei: „Toe, je moet niet huilen. Je bent een goed engeltje. Het Kind

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1954 | | pagina 11