DE DONKERE EN BANGE DAGEN VAN TIEN JAAR GELEDEN
Hoe Haarlem een echte Kerstmis vierde
in het barre oorlogsjaar 1944
De oude stallamp bij de kerstkribbe
DE WEEK IN STAD EN STREEK
J; W \il
Vuriger dan ooit klonk toen het „Domine salvam fac...
Schamel kerstmaaL
Zilvervloot
Suikerbietiana
Vliegend gerucht
Bach's Weihnachts
Oratorium
Door C.O.V. in
Heemstede
VRIJDAG 24 DECEMBER 1954
PAGINA 3
„Wij Nederlanders, droef van
geest,
vol treurnis op dit hooge feest,
wij komen in 't gewaed der
boete
thans knielen voor de kleene
voeten
van 't Kind waarvoor Her odes
vreest". 1)
Een siil bewegen van vele
kerkgangers, die lasiend
hun weg zochten door
'i ochtendlijk duister, scherp
lettend op de bakens der
witte trottoirbanden: dat
was hei eerste teken van de
Kerstviering in hei harde
oorlogsjaar 1944, thans tien
jaar geleden. De Nachtmis
kon op zijn vroegst om vijf
uur beginnen, want tussen
8 uur 's avonds en 4 uur
's morgens gold de hinder
lijke beperking van de
avondklok".
Merkwaardig, dal er zoveel
kerkgangers waren. Dat hield
zeker verband mei de in
Sept. doorgevoerde evacuatie
van Haarlem-Noord, Velsen
en Zandvoori. De mensen
stonden tot in het portaal.
Maar er waren weinig jonge
mannen onder hen; terecht
wantrouwden zij het wan
hopig verbitterde Herren
volk, dat nog kort geleden
op Sinterklaas een ver
raderlijke razzia had onder
nomen.
De kerkruimte lag in een spook
achtige verlichting met carbid-
en petroleumlampen, die vaak
op originele wijze waren opgesteld.
Slechts twee kaarsen brandden op
de altaartafel; de kaarsjes-bakken
vóór of naast de immer goedig kij
kende heiligenbeelden stonden leeg
en hadden iets onvruchtbaar droogs;
de kerstkribbe ontving haar licht
van een toepasselijke stallamp.
Het was een toer geweest, de kerk
ramen afdoende af te schermen.
Maar men had er iets op gevonden:
oude, vale gordijnen, die in bete-
re dagen deftig geplooid rond het
priesterkoor hadden gehangen bij
Uitvaartdiensten le en 2e klasse, ble
ken uitstekende verduisteringsmidde
len. Aldus had textielnood de uit
vaart der uitvaartgordijnen bereid.
En geen enkel streepje licht kon nog
worden ontdekt door de Duitse mili
tairen, die met hun ere-bruiden uit
de Wehrmachtsheimen het kerkge
bouw passeerden.
Wie op de kerkbezoekers (en dus
ook op zichzelf) lette, bemerkte hoe
opvallend vermagerd allen waren en
hoezeer de kleren de sporen droe
gen van de barre tijdsomstandighe
den: veel te wijd geworden boor
den, bijgelapte schoenen, gekeerde
en verstelde jassen en mantels.
Juist d i bijkomstigheden ontbra
ken aan de mensen zelf en in
de kerkaankledingwelke in nor
male omstandigheden onmisbaar
worden geacht voor het bepalen van
de Kerstsfeer. Maar de vurigheid
van gebed7 was er in dat barre jaar
1944 niet minder om. Met gespitste
r*ij de viering van het Kerst-
r\ feest gaan dit jaar ieders ge-
dachten terug naar de barre
oorlogswinter van 1944, thans tien
jaar geleden, toen het kerkelijke en
familiale feest in stilte en kommer
moest worden gevierd. Wij vonden
de heer H. W. M. van Os, Haarlem
mer bij uitstek, bereid, enige herin
neringen uit die dagen hier weer te
geven.
aandacht werd de „Judica" gevolgd:
„Bescherm mij, o God, en bevrijd
mij van de ongerechtige en'bedrieg
lijke mensenmen bad om ver
lossing van de dolle bezetter, men
bad om vrede. En met gretige hoop
luisterden allen naar de predikant,
die de welkome tekst „vrede op aar
de aan de mensen van goeden wil"
tot uitgangspunt van zijn bemoedi
gende toespraak had gekozen.
Toen bij het zingen van de Kerst
liederen zoals in ieder ander jaar
het tafereel werd opgeroepen van
de bij nachte in het veld liggende
herdertjes, wekte dat diepe ontroe-
ring bij de overigens allerminst tot
sentimentaliteit geneigde kerkgan
gers. En Vuriger dan ooit te voren
werd door allen meegezongen het
„Domine salvam fac reginam nos-
tram" („Heer, behoed onze konin
gin"), hetgeen weer enige extra
inspanning vroeg van het orgel en
dus ook van de toch al permanent
transpirerende orgeltrapper op de
zangzolder, die tengevolge van het
uitvallen van de electriciteitsvoor-
ziening in ere hersteld was.
„De woningh ons tot dack
verstreckt,
de deecken zelfsdie d'arme
dec kt,
het schaemelst aan kleedy en
voeder
ontrooft hij aan zijn eigen
broeder,
terwijl het bloed zijn hand be-
vleckt." 2)
Geen klokken riepen die Kerst
morgen van het jaar 1944 de
Haarlemse gelovigen ter Nacht
misse. Zwart en stil tekenden de
torens der kerken zich af tegen
de nevelige ochtendhemel, als
symbolen van berusting in het
leed, maar tevens als tekenen van
onverzettelijke hoop op betere tij
den. Hierboven ziet u het spitse
silhouet van de gothieke toren
aan het Spadrne. Een enkele
vfoege meeuw vliegt er rond. De
wereld wacht in duisternis op het
licht. Dat is van ieder Kerstfeest
de diepste zin nu evenzeer als
in 1944.
Houtroof in een park. Als een symbool van onttakeling ten uiterste steekt een
geplunderde boom zijn stompen in de lucht. Vertoont hij in zijn klagende
**pressiviteit geen verrassende gelijkenis met een modern beeldhouwwerk?
Toen St. Franciscus van Assisië
in 1223 het wonderbaar gebeu
ren van de heilige Kerstnacht
aanschouwelijk had voorgesteld in
de bossen van Greccio, bleef hem
nog één Kerstwens over. De mensen
en dierenvriend verzekerde zijn broe
der Monico, dat hij de keizer zou
willen verzoeken, aan iedereen het
bevel te geven op Kerstmis graan
en nog eens graan te strooien „voor
al voor onze zusters de leeuwerik
ken",- en aan ieder die beesten
op stal had te gebieden, de etens-
ruiven boordevol met hooi en haver
te vullen. „Maar mèèr dan dat al
zou ik wensen," sprak Franciscus,
de Poverello, „dat op deze mooie
dag de rijken de armen aan hun
tafel zouden laten aanzitten." Zo
moedigde de heiligé armoedzaaier
van Assisië de folklore aan van een
rijk voorzien Kerstmaal zij het
onder zekere voorwaarde.
Maar rondom Kerstmis-1944 was
het bereiden van een feestmaaltijd
een onmogelijkheid geworden, al
thans voor degenen, die niet in staat
waren iets van de dure „zwarte
markt" te betrekken. Daarbij kwam,
dat de gas- en electriciteitstoevoer
sinds October was stopgezet. En het
broodrantsoen was op 3 December
teruggebracht op 1000 gram per week
per persoon. Aldus moest voor de
Haarlemmers, die na de Nachtmis-
1944 huiswaarts keerden, poverello-
1944 als keukenmeester optreden.
Toch was hun nog een enorme
verrassing ten deel gevallen:
op de vooravond van Kerstmis
waren enige vertraagde schuiten,
boordevol gevuld met aardappelen,
gemeerd aan de wal van de Kou-
denhorn. Voor Haarlem's burgerij
betekende dat de intocht van een
nieuwe Zilvervloot. De volgende dag,
Eerste Kerstdag, stonden de huis
moeders in sliertige rijen voor de
deuren van de aardappelhandelaren
om haar portie af te halen en aldus
de grondslag te leggen voor het
Kerstmaal, dat verder met allerlei
niet te omschrijven gangen zou wor
den aangevuld.
De after-dinner bestond die dag
uit een sigaar met papieren dek
blad; de sigarettenroker pafte een
„Consi" (onzaliger nagedachtenis!)
en de pijproker moest in zijn pijp
gastvrijheid verlenen aan plukjes
Belgische shag, vermengd met
„eigen teelt". Een en ander werd
besloten met het gebruik van een
mixtum, Waarvan de markt toen
rijkehjk overladen was en dat zich
aandiende als „crème de cacao",
maar slechts de naam gemeen had
met het product, dat wij van vóór
en na de oorlog kennen.
De enige werkelijk smakelijke saus
van het Kerstmaal-1944 was de
vaste overtuiging, dat de Duitsers
met Kerstmis van het volgend
jaar uit ons vaderland zouden zijn
gegooid.
Wat de huiselijke entourage van
dat armelijke, maar voor velen toch
ook weer wonderlijk innige Kerst
feest betreft: De huiskamer van de
doorsnee-familie was uitermate sober
verlicht door een petroleumlamp uit
de dagen van weleer of door een op
de zolder tussen zandzak, schop en
vuurzweep opgeduikelde carbid
lamp, die doorgaans meer stank
dan licht verspreidde. En voor de
warmtevoorziening was men aange
wezen op wat schamele vetnootjes
of op cokes-bries, een onsamenhan
gend hoopje gruis.
De sterken profiteerden van de
bomen, die zich nog uitdagend
gehandhaafd hadden in Haarlem
merhout en Kenaupark, op Flora-,
Kerks- en andere pleinen. Een bib
berende spanzaag, ontelbare
zweetdruppels, hartkloppingen en
grove verwensingen kwamen er
aan te pas om de uitverkoren bo
men te overmeesteren, te vloeren
en kachelklaar te maken. Behalve
warmte en voldoening voor de
rooi-dilettanten, brachten de ge
sneuvelde bomen èn zorgen èn de
noodzaak van nieuwe aanplantont-
werpen met zich mee voor de ge
meentelijke dienst van „Hout en
Plantsoenen".
Het van de ene kant aanbeden,
van de andere kant vervloekte
noodkacheltje verslond dage
lijks karrevrachten houtspaanders,
die, aangewakkerd door een onver
moeide brieswuiver, het vuur bran
dende moesten houden. Dat was dan
tevens het kacheltje, waarop de be
kende menu's uit het oorlogskook
boek werden bekokstbofd: ondefini
eerbare pasta's, schijngehakt (dier
lijk, mineraal en plantaardig), cakes
van de toenmaals befaamde Mina
Bakgraag, slijmerige kunst-slagroom,
zwaar op de maag ploffende suiker
bietiana, bloembollig gebak, enzo
voorts.
De officiële voedselvoorziening
was in die winter van '44 te Haar
lem uiterst precair: het weinige, dat
de natuur, nu zoveel landerijen wa
ren geïnundeerd, opleverde, werd
door de Duitsers eerst nog eens ex
tra zwaar afgeroomd. En als tapte
melk wordt „afgeroomd", blijft er
minder dan water over!
De voedselhaaltochten naar de
Gelukkig bestonden er in die
barre winter van '44'45 speciale
maaltijden voor kinderen. Maar
nooit zal de dis zo rijk voorzien
geweest zijn als bij het „Breughe-
liaanse Kerstmaal", waarvan in
nevenstaande reportage sprake is
en dat werd verzorgd door hel
Centraal Bureau voor Kinder
voeding. De foto werd ontleend
aan het boek „Vijf jaren oorlog
over Haarlem".
Noord en de haast geheel afgegren
delde Haarlemmermeer boden som
migen nog enig resultaat ook al was
dat zelden evenredig aan de daar
voor gepresteerde moeite en ontbe
ring.
Maar met hoeveel dankbaarheid
en oprechte bewondering denkt Haar
lem niet nog altijd terug aan de bij
na bovenmenselijke activiteiten van
het dusgenoemde Centraal Bureau
voor Kindervoeding" Rond Kerstmis-
1944 startte dit bureau met een
Breugheliaanse maaltijd in de Ge
meentelijke Concertzaal voor 3500
kinderen; het menu bestond uit
stamppot boerenkool met worst,
pudding en appel. Acht maanden
lang is men er in geslaagd, dage
lijks in verschillende Haarlemse lo-
caliteiten aan hongerige kinderen een
maal voor te toveren. Verschillende
commissieleden trokken er zelf op
uit naar de Achterhoek, Friesland
enz., om het benodigde voedsel bij
een te harken, op gevaar af van
door vliegmachines gemitrailleerd
te worden.
„Nogh is hier 't leven als een
hel
en zucht men onder Seyss'
hevel
en siddert voor barbwarsche
wetten,
die hij door Rauter laet trom
petten,
doet raezen over duin en del". 3)
In de morgen van le Kerstdag-1944
werd Haarlem nog opgeschrikt
door het vliegende gerucht, dat
een stratenblok rond de Wagenweg
geblokkeerd was -door de gehate S.D.
Zij speurde naar de aldaar wonende
sabotageleider „Klaassen", van de
Wellicht om nog eens te be
wijzen, dat de storm ook de
stilte van het Kerstfeest
voorafgaat, heeft de wind de afge
lopen week zich als een razende
aangesteld en is hij van leer ge
trokken in straten en stegen; met
een woedende passie heeft hij de
golven naar het strand opgejaagd
en over de landerijen heeft hij het
gehuil ontketend als van een troep
hongerige wolven.
Met al dat geweld heeft hij het
Rorate niet kunnen overstemmen,
dat uit duizénden monden is opge
stegen.
In deze donkere dagen vóór
Kerstmis leeft weer in de oude
stad en het \vijde gebied daarom
trent, dat door het silhouet van de
grijze Sint Baaf getekend wordt,
de vertrouwde sfeer van de ver
wachting. Als in een jong gezin, dat
het kind reeds ongeboren in zijn
midden weet en de ingetogen luis
ter voorbereidt, waarmee het
schreiend zal worden ontvangen, zo
is gelukkig veelal nog de stemming
in dit hart van Holland, in de stad
aan het Spaarne, in Kennemerland
en de Bollenstreek.
Dat is geen ongezond sentiment,
geen wazige romantiek, maar een
natuurlijk gevoelen, dat ons van
geslachten ver is aangebracht. Het
is langzamerhand zo gesteld, dat
wie stoelt op een eeuwenoude tra
ditie, conservatief is, en dus zal er
omwille van de progressiviteit een
andere sfèer moeten komen. Die
sfeer hebben we de afgelopen dagen
kunnen proeven uit de reclames
voor een tweedaagse Kerstreis
naar Brussel, voor balavonden en
andere festiviteiten. Op 1ste Kerst
dag mogen de winkels geopend blij
ven, op vigilie tot 's avonds ne
gen uur, alsof het winkelpersoneel
zich niet hoeft voor te bereiden op
het Hoogtij.
Wandelend langs de etalages heb
ik overigens genoten van de ver
blindende glinstering der snuiste
rijen. die de kerstbomen zullen tooi
en. De Kerstboom is ook in ons
Haarlems familieleven een werke
lijkheid geworden, die ik met een
zeker plezier aanvaard. Op de Gro
te Markt staat eén kolossale boom
opgericht als een vinger, die om
hoog wijst.
Maar hopelijk zal de Kerstboom
nimmer het vertrouwde stalletje
verdringen, dat gezinsstuk, waar
van de beeldjes ieder jaar weer
met zorg uit het vloe-papier gewik
keld worden. Nu kan ik u wel ver
tellen, dat met het jaar de smaak
van de Kerstgroep-makers bana
ler wordt, dat er angstwekkend veel
gewerkt wordt met kleuren van een
Hollywood-technicolor en dat de ver:
antwoorde en werkelijk mooie groe
pen niet overal in Haarlem te vin
den zijn, de schrik is toch groter,
als ik zie, hoe de Kerstman ook in
onze etalages steeds meer veld
wint. In de huiskamers is zijn ge
bied nog niet zo groot, maar van
de etalage naar de huiskamer is
slechts een kleine stap.
Wat doet die Kerstman feitelijk
in ons midden? Voor mij is hij een
gedegenereerde sinterklaas, een
merkwaardige sinjeur, die niet in
onze stad en streek thuis hoort.
Telkens als ik een Kerstman ont
moet, denk ik terug aan een voor
val van jaren geleden. Mijn groot
vader had een ontroerend verhaal
over Kerstmis verteld, waarin ook
de herders ieder een belangrijke rol
speelden. Toen het verhaal uit was,
vroeg ik heel onschuldig: „En
waar blijft de Kerstman nou?"
M'n grootvader werd wit van
toorn en zei resoluut: „De Kerst
man? Weet je, wie dat is? Dat is
een herder, die niet meer aan z'n
plichten doet".
Ik zweeg toen maar, ofschoon ik
niet begreep, wat dat „niet meer
aan zijn plichten doen" betekende.
Maar later, ook deze week, heb ik
het begrepen. En bij mij komt hij
niet in huis, tenzij hij zich scheert
en zich gedraagt als een onvervals
te Haarlemmer, die weet, wat
Kerstmis is.
Huiverend vanwege het kille
nachtelijk uur zullen we
weer ter kerke tijgen; in
sommige parochies tegen midder
nacht, in andere wanneer de mid
dernacht enkele uren is verstreken.
Dan zullen we in de banken moeten
xmeten en passen om iedereen een
plaatsje te geven, terwijl velen nog
tevreden moeten zijn met een staan
plaats in de paden.
Dan rukt de organist alle regis
ters open en het is allemaal licht
en jubel, dat ons, kerkgangers, om
ringt. De een reageert daar anders
op dan de ander; de liturgist trekt
een bedroefd gezicht bij wat hij
een pompeus gedoe noemt, de un
der viert slechts Kerstmis bij de
gratie van barokke muzièk met tie
relantijnen en languitgesneden
krullen. Maar of nu het straklijni-
ge, niettemin romantische, Grego
riaans wordt gezongen of een
achtstemmige „Missa in honorem
Sancti... compleet met soli en for
tissimi, steeds zijn het onze kerk-
muzikanten, die uren hebben opge
offerd om de ook door hen bemin
de gelovigen zo devoot mogelijk het
Kerstfeest te laten vieren. In een
middeleeuwse kerk heb ik wel
eens het vers van Sint Bernardus
gelezen „Dum cantor populum mul-
cet suis vocibus, deum irritat pra-
vis moribus" (Terwijl de zanger
het volk streelt door zijn stem, er
gert hij God door zijn slechte ge
woonten), maar dat gaat hier toch
niet op. Koorzangers zijn boven
dien nog gelukkige mensen. Zij zijn
reeds lang in Kerst-stemming, als
het gewone volk nog moet gaan
wennen aan de Advent en de ko
mende quatertemperdagen.
Altijd blijf ik stilstaan, als ik in
een of andere Haarlemse parochie
langs een repetitie-lokaal kom en
een „Gloria in excelsis" galmend
en huppelend naar buiten dringt.
Dan krijg je zo'n feestelijk voor
proefje van wat in de Kerstnacht
wordt opgediend, en jfe glimlacht
maar, als het gezang precies op de
derde noot van ri in Gloria wordt
afgebroken, omdat de bassen zo
verschrikkelijk uit de toon liepen.
Koorzangers vormen zo'n eigen
gemeenschap, waar een buiten
staander niet zo gemakkelijk bin
nenkomt. Maar toen ik deze week
op het Donkere Begijnhof weer van
die klinkende klanken opving, ben
ik eens op onderzoek uitgegaan en
tenslotte na het beklimmen van
twee trappen in het katholiek mili
tair tehuis kwam ik via een smal
gangetje terecht in het repetitielo
kaal van een jonge groep zangers
en zangertjes. Stelt u zich van zo'n
repetitielokaal niet te veel voor.
Het is er meestal allesbehalve
stemmig, echt wat je noemt een
damborden-opberg-lokaal. Wat doet
dat er ook toe. De mensen zingen
er niet minder plezierig om en met
een enthousiasme, dat de toehoor
der een bui-gaan haast voor lief
zou nemen.
Maar zij mogen niet buigaan en
de kleinste detonatie is voor de di
rigent voldoende om af te slaan,
onverbiddelijk. En onvermoeibaar
beginnen de zangers weer opnieuw,
totdat zij ziel. bijkans verslikken in
het Gloria.
Ik heb dat allemaal eens rustig
aangezien en ik heb bij voorbaat
enige gelukkige ogenblikken be
leefd. Ik geloof, dat we allemaal
te weinig echt en goed zingen, dat
we behoefte hebben aan een diri
gent, die durft af te slaan, als we
vals zitten.
Op het Donkere Begijnhof heb ik
later nog even staan luisteren, met
de gedachte ook in deze rubriek
voor onze kerkmuzikanten in stad
en streek een Gloria te schrijven,
veel-stemmig en met barokke krul
len. Op de vigilie moest het dan
zwart op wit gedrukt staan, opdat
zij dan zouden weten, dat wij alleen
in de kerkmuzikant
de ware Kerstman
willen ontdekken.
B.S., die de laatste tijd heel merk
waardige en gewaagde stunts had
uitgehaald.
De gehele buurt lag omsingeld. Al
le bewoners moesten van 12 tot 6
uur in de koude buitenlucht vóór
hun huisdeurpn aangetreden blijven;
de Duitsers doorzochten inmiddels
de huizen. Enige arrestaties volg
den. De vrouw van de leider werd
aangetroffen en op transport ge
steld naar de Weteringschans te Am
sterdam; de leider zelf was spoor
loos.
Maar bij het invallen van de avond
strompelde een oud vrouwtje door
de „Mauer-muur" op de Wagenweg:
de leider had weer een nieuwe list
bedacht om zich te onttrekken aan
de nasporingen van de Duitsers.
Terecht kon gevreesd worden, dat
de huiszoekingen wel enige gegevens
opgeleverd hadden aan de S.D. In
middels gewaarschuwde Haarlem
mers vonden het daarom raadzaam
en veilig, hun huis te verlaten, voort
gejaagd door de ervaring met deze
lieden.
Aldus moest Kerstmis-1944 voor
vele Haarlemmers eindigen met een
vlucht uit voorzorg. De vrede lag
toen nog in een tamelijk ver ver
schiet. Maar ligt de vrede in de vol
ledige zin des woords niet nog al
tijd in het verschiet?
H. W M. VAN OS
Uflt wij cuictu
De in bovenstaande reportage geci
teerde versregels zijn gelicht uit een
destijds illegaal verspreide variant
van de „Rey van Edelingen" uit de
„Gijsbrecht van Aemstel".
De met de aangehaalde coupletten
corresponderende oorspronkelijke tekst
luidt als volgt:
1) „Wy edelingen, bly van geest,
Ter kerke gaen op 't hooge feest
Den eerst geboren Heiland groeten,
En knielen voor de kleene voeten
Van 't kind, waer voor Herodes vreest"
2) „De kribbe hem een wiegh ver
streckt,
Die 't aerdrijck met den hemel deckt,
En elleck dier bestelt zijn voeder,
O kind, ghij zijt, gelijck uw moeder.
Met pracht noch hoovaerdy bevleckf'.
3) „De hemel, 't aerdrijck en de hel
Die luistren scharp na zijn bevel,
En ziddren voor de zuivre wetten,
Die hy door visschers laet trompetten.
En blaezen over duin en del".
De in Heemstedé gevestigde Christe
lijke Oratorium Vereniging kan zich in
tegenstelling met de Haarlemse koren
gelukkig prijzen, want zij is in staat
een tweetal uitvoeringen van Bach's
Weinachts Oratorium te geven.
Het uitvoeren van werken voor soli,
koor en orkest in een theatergebouw
'brengt vanzelfsprekend moeilijkheden
met zich mede. Het bij een concert
vergroten van de toneelruimte tot over
de orkestbak is een grote verbetering,
doch een ideale gelegenheid voor een
oratoriumuitvoering wordt het daarme
de nog niet. Des te meer eerbied dient
men te tonen voor dirigent George Ro
bert, die ondanks theater-entourage,
ietwat bekrompen opstelling van koor
en orkest en de liet bepaald gunstige
acoustiek, toch een uitvoering heeft
weten te bereiken. die voldoening
schonk. Kreeg men in deze omgeving
schonk. Alles verliep geleidelijk en toch
met voldoende uitdrukking. Er werd
gezongen, zoals het in Bach's tijd ook
wel zal zijn geschied: waardig, klank-
schoon en met juist tekstbegrip, in éen
woord: stijlvol.
Elke cantate (men bepaalde zich tot
een tweetal, die speciaal voor de Kerst
dagen zijn geschreven en die vóór en
op Driekoningen) deed als een afge
sloten geheel aan en tezamen maakten
deze cantates de indruk van een groots
oratorium.
De bereikte eenheid geeft zozeer geen
aanleiding om in finesses te treden.
Toch willen we enkele onderdelen noe
men, die bijzonder opvielen en daardoor
een aparte vermelding verdienen. Van
het koor de mooie, ingetogen koraal
zang en het „Herr wenn die stolzen
Feinde schnauen", waarmede het slot
deel aanvangt. Van het orkest het fraaie
spel van de strijkers en houtblazers,
alsmede de juiste klankverhouding van
het trompetspel tegenover koor en zaal.
Van het solokwartet de indrukwek
kende zeggingskracht bij de recitatie
ven, die grotendeels zijn toebedeeld aan
de tenor, daarnevens de imponerende
vertolking van de aria's (de Alt-aria
„Schlafe, mein Liebster" vormde een
hoogtepunt!) en de opvallende goede
samenzang van de solisten Mea Boon
Naberman, Aafje Heynis, Han le Fèvre
en Peter de Vos in het kwartet en in
het zeldzaam schone terzet „Ach wann
wird die Zeit erscheinen" van het vijfde
deel, dat weinig tot uitvoering komt
Tot het welslagen van deze uitvoe
ring heeft begrijpelijkerwijze veel bij
gedragen de rustige, beheerste en hoogst
artistieke leiding van George Robert