DE DONKERE EN BANGE DAGEN VAN TIEN JAAR GELEDEN Hoe Haarlem een echte Kerstmis vierde in het barre oorlogsjaar 1944 De oude stallamp bij de kerstkribbe DE WEEK IN STAD EN STREEK J; W \il Vuriger dan ooit klonk toen het „Domine salvam fac... Schamel kerstmaaL Zilvervloot Suikerbietiana Vliegend gerucht Bach's Weihnachts Oratorium Door C.O.V. in Heemstede VRIJDAG 24 DECEMBER 1954 PAGINA 3 „Wij Nederlanders, droef van geest, vol treurnis op dit hooge feest, wij komen in 't gewaed der boete thans knielen voor de kleene voeten van 't Kind waarvoor Her odes vreest". 1) Een siil bewegen van vele kerkgangers, die lasiend hun weg zochten door 'i ochtendlijk duister, scherp lettend op de bakens der witte trottoirbanden: dat was hei eerste teken van de Kerstviering in hei harde oorlogsjaar 1944, thans tien jaar geleden. De Nachtmis kon op zijn vroegst om vijf uur beginnen, want tussen 8 uur 's avonds en 4 uur 's morgens gold de hinder lijke beperking van de avondklok". Merkwaardig, dal er zoveel kerkgangers waren. Dat hield zeker verband mei de in Sept. doorgevoerde evacuatie van Haarlem-Noord, Velsen en Zandvoori. De mensen stonden tot in het portaal. Maar er waren weinig jonge mannen onder hen; terecht wantrouwden zij het wan hopig verbitterde Herren volk, dat nog kort geleden op Sinterklaas een ver raderlijke razzia had onder nomen. De kerkruimte lag in een spook achtige verlichting met carbid- en petroleumlampen, die vaak op originele wijze waren opgesteld. Slechts twee kaarsen brandden op de altaartafel; de kaarsjes-bakken vóór of naast de immer goedig kij kende heiligenbeelden stonden leeg en hadden iets onvruchtbaar droogs; de kerstkribbe ontving haar licht van een toepasselijke stallamp. Het was een toer geweest, de kerk ramen afdoende af te schermen. Maar men had er iets op gevonden: oude, vale gordijnen, die in bete- re dagen deftig geplooid rond het priesterkoor hadden gehangen bij Uitvaartdiensten le en 2e klasse, ble ken uitstekende verduisteringsmidde len. Aldus had textielnood de uit vaart der uitvaartgordijnen bereid. En geen enkel streepje licht kon nog worden ontdekt door de Duitse mili tairen, die met hun ere-bruiden uit de Wehrmachtsheimen het kerkge bouw passeerden. Wie op de kerkbezoekers (en dus ook op zichzelf) lette, bemerkte hoe opvallend vermagerd allen waren en hoezeer de kleren de sporen droe gen van de barre tijdsomstandighe den: veel te wijd geworden boor den, bijgelapte schoenen, gekeerde en verstelde jassen en mantels. Juist d i bijkomstigheden ontbra ken aan de mensen zelf en in de kerkaankledingwelke in nor male omstandigheden onmisbaar worden geacht voor het bepalen van de Kerstsfeer. Maar de vurigheid van gebed7 was er in dat barre jaar 1944 niet minder om. Met gespitste r*ij de viering van het Kerst- r\ feest gaan dit jaar ieders ge- dachten terug naar de barre oorlogswinter van 1944, thans tien jaar geleden, toen het kerkelijke en familiale feest in stilte en kommer moest worden gevierd. Wij vonden de heer H. W. M. van Os, Haarlem mer bij uitstek, bereid, enige herin neringen uit die dagen hier weer te geven. aandacht werd de „Judica" gevolgd: „Bescherm mij, o God, en bevrijd mij van de ongerechtige en'bedrieg lijke mensenmen bad om ver lossing van de dolle bezetter, men bad om vrede. En met gretige hoop luisterden allen naar de predikant, die de welkome tekst „vrede op aar de aan de mensen van goeden wil" tot uitgangspunt van zijn bemoedi gende toespraak had gekozen. Toen bij het zingen van de Kerst liederen zoals in ieder ander jaar het tafereel werd opgeroepen van de bij nachte in het veld liggende herdertjes, wekte dat diepe ontroe- ring bij de overigens allerminst tot sentimentaliteit geneigde kerkgan gers. En Vuriger dan ooit te voren werd door allen meegezongen het „Domine salvam fac reginam nos- tram" („Heer, behoed onze konin gin"), hetgeen weer enige extra inspanning vroeg van het orgel en dus ook van de toch al permanent transpirerende orgeltrapper op de zangzolder, die tengevolge van het uitvallen van de electriciteitsvoor- ziening in ere hersteld was. „De woningh ons tot dack verstreckt, de deecken zelfsdie d'arme dec kt, het schaemelst aan kleedy en voeder ontrooft hij aan zijn eigen broeder, terwijl het bloed zijn hand be- vleckt." 2) Geen klokken riepen die Kerst morgen van het jaar 1944 de Haarlemse gelovigen ter Nacht misse. Zwart en stil tekenden de torens der kerken zich af tegen de nevelige ochtendhemel, als symbolen van berusting in het leed, maar tevens als tekenen van onverzettelijke hoop op betere tij den. Hierboven ziet u het spitse silhouet van de gothieke toren aan het Spadrne. Een enkele vfoege meeuw vliegt er rond. De wereld wacht in duisternis op het licht. Dat is van ieder Kerstfeest de diepste zin nu evenzeer als in 1944. Houtroof in een park. Als een symbool van onttakeling ten uiterste steekt een geplunderde boom zijn stompen in de lucht. Vertoont hij in zijn klagende **pressiviteit geen verrassende gelijkenis met een modern beeldhouwwerk? Toen St. Franciscus van Assisië in 1223 het wonderbaar gebeu ren van de heilige Kerstnacht aanschouwelijk had voorgesteld in de bossen van Greccio, bleef hem nog één Kerstwens over. De mensen en dierenvriend verzekerde zijn broe der Monico, dat hij de keizer zou willen verzoeken, aan iedereen het bevel te geven op Kerstmis graan en nog eens graan te strooien „voor al voor onze zusters de leeuwerik ken",- en aan ieder die beesten op stal had te gebieden, de etens- ruiven boordevol met hooi en haver te vullen. „Maar mèèr dan dat al zou ik wensen," sprak Franciscus, de Poverello, „dat op deze mooie dag de rijken de armen aan hun tafel zouden laten aanzitten." Zo moedigde de heiligé armoedzaaier van Assisië de folklore aan van een rijk voorzien Kerstmaal zij het onder zekere voorwaarde. Maar rondom Kerstmis-1944 was het bereiden van een feestmaaltijd een onmogelijkheid geworden, al thans voor degenen, die niet in staat waren iets van de dure „zwarte markt" te betrekken. Daarbij kwam, dat de gas- en electriciteitstoevoer sinds October was stopgezet. En het broodrantsoen was op 3 December teruggebracht op 1000 gram per week per persoon. Aldus moest voor de Haarlemmers, die na de Nachtmis- 1944 huiswaarts keerden, poverello- 1944 als keukenmeester optreden. Toch was hun nog een enorme verrassing ten deel gevallen: op de vooravond van Kerstmis waren enige vertraagde schuiten, boordevol gevuld met aardappelen, gemeerd aan de wal van de Kou- denhorn. Voor Haarlem's burgerij betekende dat de intocht van een nieuwe Zilvervloot. De volgende dag, Eerste Kerstdag, stonden de huis moeders in sliertige rijen voor de deuren van de aardappelhandelaren om haar portie af te halen en aldus de grondslag te leggen voor het Kerstmaal, dat verder met allerlei niet te omschrijven gangen zou wor den aangevuld. De after-dinner bestond die dag uit een sigaar met papieren dek blad; de sigarettenroker pafte een „Consi" (onzaliger nagedachtenis!) en de pijproker moest in zijn pijp gastvrijheid verlenen aan plukjes Belgische shag, vermengd met „eigen teelt". Een en ander werd besloten met het gebruik van een mixtum, Waarvan de markt toen rijkehjk overladen was en dat zich aandiende als „crème de cacao", maar slechts de naam gemeen had met het product, dat wij van vóór en na de oorlog kennen. De enige werkelijk smakelijke saus van het Kerstmaal-1944 was de vaste overtuiging, dat de Duitsers met Kerstmis van het volgend jaar uit ons vaderland zouden zijn gegooid. Wat de huiselijke entourage van dat armelijke, maar voor velen toch ook weer wonderlijk innige Kerst feest betreft: De huiskamer van de doorsnee-familie was uitermate sober verlicht door een petroleumlamp uit de dagen van weleer of door een op de zolder tussen zandzak, schop en vuurzweep opgeduikelde carbid lamp, die doorgaans meer stank dan licht verspreidde. En voor de warmtevoorziening was men aange wezen op wat schamele vetnootjes of op cokes-bries, een onsamenhan gend hoopje gruis. De sterken profiteerden van de bomen, die zich nog uitdagend gehandhaafd hadden in Haarlem merhout en Kenaupark, op Flora-, Kerks- en andere pleinen. Een bib berende spanzaag, ontelbare zweetdruppels, hartkloppingen en grove verwensingen kwamen er aan te pas om de uitverkoren bo men te overmeesteren, te vloeren en kachelklaar te maken. Behalve warmte en voldoening voor de rooi-dilettanten, brachten de ge sneuvelde bomen èn zorgen èn de noodzaak van nieuwe aanplantont- werpen met zich mee voor de ge meentelijke dienst van „Hout en Plantsoenen". Het van de ene kant aanbeden, van de andere kant vervloekte noodkacheltje verslond dage lijks karrevrachten houtspaanders, die, aangewakkerd door een onver moeide brieswuiver, het vuur bran dende moesten houden. Dat was dan tevens het kacheltje, waarop de be kende menu's uit het oorlogskook boek werden bekokstbofd: ondefini eerbare pasta's, schijngehakt (dier lijk, mineraal en plantaardig), cakes van de toenmaals befaamde Mina Bakgraag, slijmerige kunst-slagroom, zwaar op de maag ploffende suiker bietiana, bloembollig gebak, enzo voorts. De officiële voedselvoorziening was in die winter van '44 te Haar lem uiterst precair: het weinige, dat de natuur, nu zoveel landerijen wa ren geïnundeerd, opleverde, werd door de Duitsers eerst nog eens ex tra zwaar afgeroomd. En als tapte melk wordt „afgeroomd", blijft er minder dan water over! De voedselhaaltochten naar de Gelukkig bestonden er in die barre winter van '44'45 speciale maaltijden voor kinderen. Maar nooit zal de dis zo rijk voorzien geweest zijn als bij het „Breughe- liaanse Kerstmaal", waarvan in nevenstaande reportage sprake is en dat werd verzorgd door hel Centraal Bureau voor Kinder voeding. De foto werd ontleend aan het boek „Vijf jaren oorlog over Haarlem". Noord en de haast geheel afgegren delde Haarlemmermeer boden som migen nog enig resultaat ook al was dat zelden evenredig aan de daar voor gepresteerde moeite en ontbe ring. Maar met hoeveel dankbaarheid en oprechte bewondering denkt Haar lem niet nog altijd terug aan de bij na bovenmenselijke activiteiten van het dusgenoemde Centraal Bureau voor Kindervoeding" Rond Kerstmis- 1944 startte dit bureau met een Breugheliaanse maaltijd in de Ge meentelijke Concertzaal voor 3500 kinderen; het menu bestond uit stamppot boerenkool met worst, pudding en appel. Acht maanden lang is men er in geslaagd, dage lijks in verschillende Haarlemse lo- caliteiten aan hongerige kinderen een maal voor te toveren. Verschillende commissieleden trokken er zelf op uit naar de Achterhoek, Friesland enz., om het benodigde voedsel bij een te harken, op gevaar af van door vliegmachines gemitrailleerd te worden. „Nogh is hier 't leven als een hel en zucht men onder Seyss' hevel en siddert voor barbwarsche wetten, die hij door Rauter laet trom petten, doet raezen over duin en del". 3) In de morgen van le Kerstdag-1944 werd Haarlem nog opgeschrikt door het vliegende gerucht, dat een stratenblok rond de Wagenweg geblokkeerd was -door de gehate S.D. Zij speurde naar de aldaar wonende sabotageleider „Klaassen", van de Wellicht om nog eens te be wijzen, dat de storm ook de stilte van het Kerstfeest voorafgaat, heeft de wind de afge lopen week zich als een razende aangesteld en is hij van leer ge trokken in straten en stegen; met een woedende passie heeft hij de golven naar het strand opgejaagd en over de landerijen heeft hij het gehuil ontketend als van een troep hongerige wolven. Met al dat geweld heeft hij het Rorate niet kunnen overstemmen, dat uit duizénden monden is opge stegen. In deze donkere dagen vóór Kerstmis leeft weer in de oude stad en het \vijde gebied daarom trent, dat door het silhouet van de grijze Sint Baaf getekend wordt, de vertrouwde sfeer van de ver wachting. Als in een jong gezin, dat het kind reeds ongeboren in zijn midden weet en de ingetogen luis ter voorbereidt, waarmee het schreiend zal worden ontvangen, zo is gelukkig veelal nog de stemming in dit hart van Holland, in de stad aan het Spaarne, in Kennemerland en de Bollenstreek. Dat is geen ongezond sentiment, geen wazige romantiek, maar een natuurlijk gevoelen, dat ons van geslachten ver is aangebracht. Het is langzamerhand zo gesteld, dat wie stoelt op een eeuwenoude tra ditie, conservatief is, en dus zal er omwille van de progressiviteit een andere sfèer moeten komen. Die sfeer hebben we de afgelopen dagen kunnen proeven uit de reclames voor een tweedaagse Kerstreis naar Brussel, voor balavonden en andere festiviteiten. Op 1ste Kerst dag mogen de winkels geopend blij ven, op vigilie tot 's avonds ne gen uur, alsof het winkelpersoneel zich niet hoeft voor te bereiden op het Hoogtij. Wandelend langs de etalages heb ik overigens genoten van de ver blindende glinstering der snuiste rijen. die de kerstbomen zullen tooi en. De Kerstboom is ook in ons Haarlems familieleven een werke lijkheid geworden, die ik met een zeker plezier aanvaard. Op de Gro te Markt staat eén kolossale boom opgericht als een vinger, die om hoog wijst. Maar hopelijk zal de Kerstboom nimmer het vertrouwde stalletje verdringen, dat gezinsstuk, waar van de beeldjes ieder jaar weer met zorg uit het vloe-papier gewik keld worden. Nu kan ik u wel ver tellen, dat met het jaar de smaak van de Kerstgroep-makers bana ler wordt, dat er angstwekkend veel gewerkt wordt met kleuren van een Hollywood-technicolor en dat de ver: antwoorde en werkelijk mooie groe pen niet overal in Haarlem te vin den zijn, de schrik is toch groter, als ik zie, hoe de Kerstman ook in onze etalages steeds meer veld wint. In de huiskamers is zijn ge bied nog niet zo groot, maar van de etalage naar de huiskamer is slechts een kleine stap. Wat doet die Kerstman feitelijk in ons midden? Voor mij is hij een gedegenereerde sinterklaas, een merkwaardige sinjeur, die niet in onze stad en streek thuis hoort. Telkens als ik een Kerstman ont moet, denk ik terug aan een voor val van jaren geleden. Mijn groot vader had een ontroerend verhaal over Kerstmis verteld, waarin ook de herders ieder een belangrijke rol speelden. Toen het verhaal uit was, vroeg ik heel onschuldig: „En waar blijft de Kerstman nou?" M'n grootvader werd wit van toorn en zei resoluut: „De Kerst man? Weet je, wie dat is? Dat is een herder, die niet meer aan z'n plichten doet". Ik zweeg toen maar, ofschoon ik niet begreep, wat dat „niet meer aan zijn plichten doen" betekende. Maar later, ook deze week, heb ik het begrepen. En bij mij komt hij niet in huis, tenzij hij zich scheert en zich gedraagt als een onvervals te Haarlemmer, die weet, wat Kerstmis is. Huiverend vanwege het kille nachtelijk uur zullen we weer ter kerke tijgen; in sommige parochies tegen midder nacht, in andere wanneer de mid dernacht enkele uren is verstreken. Dan zullen we in de banken moeten xmeten en passen om iedereen een plaatsje te geven, terwijl velen nog tevreden moeten zijn met een staan plaats in de paden. Dan rukt de organist alle regis ters open en het is allemaal licht en jubel, dat ons, kerkgangers, om ringt. De een reageert daar anders op dan de ander; de liturgist trekt een bedroefd gezicht bij wat hij een pompeus gedoe noemt, de un der viert slechts Kerstmis bij de gratie van barokke muzièk met tie relantijnen en languitgesneden krullen. Maar of nu het straklijni- ge, niettemin romantische, Grego riaans wordt gezongen of een achtstemmige „Missa in honorem Sancti... compleet met soli en for tissimi, steeds zijn het onze kerk- muzikanten, die uren hebben opge offerd om de ook door hen bemin de gelovigen zo devoot mogelijk het Kerstfeest te laten vieren. In een middeleeuwse kerk heb ik wel eens het vers van Sint Bernardus gelezen „Dum cantor populum mul- cet suis vocibus, deum irritat pra- vis moribus" (Terwijl de zanger het volk streelt door zijn stem, er gert hij God door zijn slechte ge woonten), maar dat gaat hier toch niet op. Koorzangers zijn boven dien nog gelukkige mensen. Zij zijn reeds lang in Kerst-stemming, als het gewone volk nog moet gaan wennen aan de Advent en de ko mende quatertemperdagen. Altijd blijf ik stilstaan, als ik in een of andere Haarlemse parochie langs een repetitie-lokaal kom en een „Gloria in excelsis" galmend en huppelend naar buiten dringt. Dan krijg je zo'n feestelijk voor proefje van wat in de Kerstnacht wordt opgediend, en jfe glimlacht maar, als het gezang precies op de derde noot van ri in Gloria wordt afgebroken, omdat de bassen zo verschrikkelijk uit de toon liepen. Koorzangers vormen zo'n eigen gemeenschap, waar een buiten staander niet zo gemakkelijk bin nenkomt. Maar toen ik deze week op het Donkere Begijnhof weer van die klinkende klanken opving, ben ik eens op onderzoek uitgegaan en tenslotte na het beklimmen van twee trappen in het katholiek mili tair tehuis kwam ik via een smal gangetje terecht in het repetitielo kaal van een jonge groep zangers en zangertjes. Stelt u zich van zo'n repetitielokaal niet te veel voor. Het is er meestal allesbehalve stemmig, echt wat je noemt een damborden-opberg-lokaal. Wat doet dat er ook toe. De mensen zingen er niet minder plezierig om en met een enthousiasme, dat de toehoor der een bui-gaan haast voor lief zou nemen. Maar zij mogen niet buigaan en de kleinste detonatie is voor de di rigent voldoende om af te slaan, onverbiddelijk. En onvermoeibaar beginnen de zangers weer opnieuw, totdat zij ziel. bijkans verslikken in het Gloria. Ik heb dat allemaal eens rustig aangezien en ik heb bij voorbaat enige gelukkige ogenblikken be leefd. Ik geloof, dat we allemaal te weinig echt en goed zingen, dat we behoefte hebben aan een diri gent, die durft af te slaan, als we vals zitten. Op het Donkere Begijnhof heb ik later nog even staan luisteren, met de gedachte ook in deze rubriek voor onze kerkmuzikanten in stad en streek een Gloria te schrijven, veel-stemmig en met barokke krul len. Op de vigilie moest het dan zwart op wit gedrukt staan, opdat zij dan zouden weten, dat wij alleen in de kerkmuzikant de ware Kerstman willen ontdekken. B.S., die de laatste tijd heel merk waardige en gewaagde stunts had uitgehaald. De gehele buurt lag omsingeld. Al le bewoners moesten van 12 tot 6 uur in de koude buitenlucht vóór hun huisdeurpn aangetreden blijven; de Duitsers doorzochten inmiddels de huizen. Enige arrestaties volg den. De vrouw van de leider werd aangetroffen en op transport ge steld naar de Weteringschans te Am sterdam; de leider zelf was spoor loos. Maar bij het invallen van de avond strompelde een oud vrouwtje door de „Mauer-muur" op de Wagenweg: de leider had weer een nieuwe list bedacht om zich te onttrekken aan de nasporingen van de Duitsers. Terecht kon gevreesd worden, dat de huiszoekingen wel enige gegevens opgeleverd hadden aan de S.D. In middels gewaarschuwde Haarlem mers vonden het daarom raadzaam en veilig, hun huis te verlaten, voort gejaagd door de ervaring met deze lieden. Aldus moest Kerstmis-1944 voor vele Haarlemmers eindigen met een vlucht uit voorzorg. De vrede lag toen nog in een tamelijk ver ver schiet. Maar ligt de vrede in de vol ledige zin des woords niet nog al tijd in het verschiet? H. W M. VAN OS Uflt wij cuictu De in bovenstaande reportage geci teerde versregels zijn gelicht uit een destijds illegaal verspreide variant van de „Rey van Edelingen" uit de „Gijsbrecht van Aemstel". De met de aangehaalde coupletten corresponderende oorspronkelijke tekst luidt als volgt: 1) „Wy edelingen, bly van geest, Ter kerke gaen op 't hooge feest Den eerst geboren Heiland groeten, En knielen voor de kleene voeten Van 't kind, waer voor Herodes vreest" 2) „De kribbe hem een wiegh ver streckt, Die 't aerdrijck met den hemel deckt, En elleck dier bestelt zijn voeder, O kind, ghij zijt, gelijck uw moeder. Met pracht noch hoovaerdy bevleckf'. 3) „De hemel, 't aerdrijck en de hel Die luistren scharp na zijn bevel, En ziddren voor de zuivre wetten, Die hy door visschers laet trompetten. En blaezen over duin en del". De in Heemstedé gevestigde Christe lijke Oratorium Vereniging kan zich in tegenstelling met de Haarlemse koren gelukkig prijzen, want zij is in staat een tweetal uitvoeringen van Bach's Weinachts Oratorium te geven. Het uitvoeren van werken voor soli, koor en orkest in een theatergebouw 'brengt vanzelfsprekend moeilijkheden met zich mede. Het bij een concert vergroten van de toneelruimte tot over de orkestbak is een grote verbetering, doch een ideale gelegenheid voor een oratoriumuitvoering wordt het daarme de nog niet. Des te meer eerbied dient men te tonen voor dirigent George Ro bert, die ondanks theater-entourage, ietwat bekrompen opstelling van koor en orkest en de liet bepaald gunstige acoustiek, toch een uitvoering heeft weten te bereiken. die voldoening schonk. Kreeg men in deze omgeving schonk. Alles verliep geleidelijk en toch met voldoende uitdrukking. Er werd gezongen, zoals het in Bach's tijd ook wel zal zijn geschied: waardig, klank- schoon en met juist tekstbegrip, in éen woord: stijlvol. Elke cantate (men bepaalde zich tot een tweetal, die speciaal voor de Kerst dagen zijn geschreven en die vóór en op Driekoningen) deed als een afge sloten geheel aan en tezamen maakten deze cantates de indruk van een groots oratorium. De bereikte eenheid geeft zozeer geen aanleiding om in finesses te treden. Toch willen we enkele onderdelen noe men, die bijzonder opvielen en daardoor een aparte vermelding verdienen. Van het koor de mooie, ingetogen koraal zang en het „Herr wenn die stolzen Feinde schnauen", waarmede het slot deel aanvangt. Van het orkest het fraaie spel van de strijkers en houtblazers, alsmede de juiste klankverhouding van het trompetspel tegenover koor en zaal. Van het solokwartet de indrukwek kende zeggingskracht bij de recitatie ven, die grotendeels zijn toebedeeld aan de tenor, daarnevens de imponerende vertolking van de aria's (de Alt-aria „Schlafe, mein Liebster" vormde een hoogtepunt!) en de opvallende goede samenzang van de solisten Mea Boon Naberman, Aafje Heynis, Han le Fèvre en Peter de Vos in het kwartet en in het zeldzaam schone terzet „Ach wann wird die Zeit erscheinen" van het vijfde deel, dat weinig tot uitvoering komt Tot het welslagen van deze uitvoe ring heeft begrijpelijkerwijze veel bij gedragen de rustige, beheerste en hoogst artistieke leiding van George Robert

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1954 | | pagina 3