Hedendaagse ketterijen
Tekortkomingen bij zeer
ingewikkelde materie
„Verzet is rechtmatig,
soms verplicht"
Huwelijksgeluk in een nieuwe stadswijk
INGRIJPENDE ERVARINGEN UIT HET
LEVEN VAN ALLEDAG
D
OPVALLENDE GELIJKENIS
SCHAT-EILAND
De vermomming van een
Vissershaven
bedrijf te
IJmuiden
Cr/c de Noorman, )i
Het raadsel vanTuaim Mor
Twee verwante romans
Arrestant
ontvlucht
LONDEN EN DE ILLEGALITEIT
,De Zweedse bruid
LITERAIRE KRONIEK
ZATERDAG 5 NOVEMBER 1955
PAGINA 11
Kamerleden wensen
verbetering outillage
Enquête-commissie over illegaliteit
Kolonel Townsend in
Brussel teruggekeerd
o
n
60
Positie K.N.P.-Kamerleden
Schrijven van Weiter en
Lemaire aan Kamer
G.A.O. voor het grafisch
bedrijf goedgekeurd
Wijziging van de winkel
sluitingswet?
door ROBERT L. STEVENSON
Broeder met bromfiets
verongelukt
Liturgische weekkalender
In onze vorige beschouwing over dit
onderwerp hebben wij gesteld, dat
er tegenwoordig eigenlijk geen ket
terijen meer kunnen bestaan in de Kerk.
Dit moet dan als volgt begrepen wor
den. Sinds het Vaticaans concilie, waar
teer precies bepaald is dat de Paus
een onfeilbaar leergezag bezit en tevens
ook, hoe dat leergezag in de Kerk func
tioneert, is het feitelijk onmogelijk, dat
er binnen de Kerk een valse mening
verkondigd wordt op het gebied van
geloof en zeden zonder dat het officiële
gezag deze opvatting onmiddellijk ver
oordeelt als zijnde in strijd met de juiste
bedoeling van de goddelijke openbaring.
Daar komt nog bij, dat het onfeilbare
leergezag zelf tot onze geloofsinhoud be
hoort, zodat ieder die een veroordeel
de leer blijft aanhangen zich zelf en
zijn mening daardoor buiten de Kerk
plaats. Zo kap men zeggen, dat de
Kerk altijd vrij is van ketterij.
Toch bestaan er nog ketterijen in de
Kerk. Maar dan in een andere vorm.
Dat wil zeggen, niet openlijk, maar in
bedekte vorm. Zou een ketterij open
lijk verkondigd worden, dan komt zij
aanstonds in conflict met het leergezag,
dat zelf immers ook in de openbaar
heid werkt. Een verborgen, niet als
zodanig verkondigde ketterse leer kan
niet door het pauselijk leergezag ge
troffen worden, juist omdat ze verbor
gen is, niet bekend gemaakt, niet duide
lijk geformuleerd. Zij ligt dan ook
meer in het vlak van een mentaliteit,
een gezindheid, het gevoel. Zij draagt
de vermomming van een sluipziekte.
Als zij in de Kerk voorkomt, dan
moet en kan zij, zoals Rahner het for
muleert, latent, d.i. verborgen worden
en zodoende in de Kerk blijven, door
de openbaarheid der Kerk te ontvluch
ten en door theoretisch en existentieel
een onverschillige houding aan te ne
men tegenover de geloofswaarheden,
Welke aan haar zijn tegengesteld.
Bovendien is het meestal zó, dat de
aanhangers der z.g. crypto-ketterijen,
die wij hier op het oog hebben, heus
niet altijd zelf weten, dat zij een ket
terse opvatting voorstaan, en nog veel
minder dat zij met bewuste hardnekkig
heid daaraan vasthouden. Dit laatste,
n.l. wetens en willens met hardnekkig
heid een valse leer blijven aanhangen is
de voorwaarde, die vervuld moet zijn
vóór iemand met het Kerkelijk straf
recht in aanraking komt. Maar daar
gaat het hier niet over. Men kan al
van ketterij spreken, zodra er sprake
Is van een mening, die in strijd moet
worden geacht met Gods openbaring,
en dat kan heel goed het geval zijn,
wanneer iemand b.v. de geloofsleer op
verkeerde wijze voorstelt of door zijn
praktische leven niet langer leeft uit
de waarheid of met de waarheid. Het
gaat dan niet om een uitdrukkelijk ge
formuleerde valse leer, maar eerder
om een houding, een gezindheid, die
ons denken en doen verkeerd richt.
¥ij mogen nooit vergeten, dat
ons eeuwig heil afhankelijk is
van het aanvaarden der godde
lijke waarheid. Of wij die waarheid nu
oo schuldige of schuldeloze wijze niet be
zitten een tekort in de kennis van de
waarheid en de werkelijkheid betekent
altijd een gevaar voor ons eeuwig heil,
Waarmee natuurlijk niet gezegd wil zijn,
dat iemand, die geheel buiten zijn
Schuld de ware Kerk van Christus niet
léert kennen, noodzakelijk verloren zou
*ijn. Maar een gevaar voor zijn
eeuwig heil betekent dat wel.
Om nu nog eens te herhalen, welk
wÜ hier precies bedoe-
dat bet meer gaat om
de geestelijke houding, die wij ten opzich
te van de waarheid aannemen, en niet
om een eigenlyk gezegde, uitdrukkelijk
geformuleerde valse leer. Zo'n ver
keerde houding kan ieder lid der Kerk
aannemen wij zijn immers „de Kerk
der zondaren" - al bluft het waar, dat
de Geest der waarheid de dragers van
het leergezag steeds ervoor zal behoe
den een dwaling als geloofswaarheid op
te leggen.
Welnu, zulke „crypto-ketteruen ko-
tnen inderdaad tegenwoordig in de Kerk
voor. Rahner herinnert aan verschillen
de boeken, vóór de laatste wereldoorlog
uitgegeven. Maar daarop hoeven wij
hier niet verder in te gaan, ook al, om
dat deze vorm van afwijkende menin
gen min of meer duidelijk aanwijsbaar
is.
Van meer belang is de houding, die
men tegenwoordig vaak tegenkomt, van
mensen, die zich niet klaar verstaan
baar uitspreken maar toch in heel hun
spreken en denken bli.ik geven hun ge
loof op een vrij eenzijdige manier te
beleven. Op de achtergrond van hun
gedachten liggen in werkelijkheid opvat
tingen, die inderdaad in strijd zijn met
de geopenbaarde waarheid.
Als voorbeeld ter overpeinzing noe
men wij voorlopig alvast het volgende,
waarop wij binnenkort nog nader terug
komen. Zijn er tegenwoordig niet men
sen, die het geloof aan de hel feitelijk
hebben afgeschreven? Hoe wordt er
niet vaak gepraat over de evangelische
raden, over geloften en de kloosterlijke
staat?
Het lijkt wel of men bevreesd is voor
ouderwets door te gaan, wanneer men
openlijk en met overtuiging over zulke
zaken zou spreken. Twijfel, onzekerheid
of een zekere gêne zijn soms duidelijk
te beluisteren, wanneer deze onderwer
pen ter sprake komen. Wat ons nu
daarbij interesseren moet is de eigen
lijke geesteshouding van hen, die deze
dingen schijnen te beschouwen als niet
meer passend in de moderne tijd. Maar
daarover later!
In het verslag van de Tweede Kamer
op de begroting van het Vissershaven
bedrijf te IJmuiden, wordt door een
aantal leden, die kort geleden nog een
bezoek aan de haven brachten, een
aantal suggesties gedaan ter verbete
ring van de outillage. Zo pleitte men
voor verbreding van de perrons door de
spoorrails daarbij te trekken, en voor
overkapping van een aantal autolaad
plaatsen.
Verwijzende naar de efficiency advie
zen, die onlangs werden uitgebracht,
brachten deze leden de mechanisatie
ter sprake. Hiervoor zouden metalen
viskisten noodzakelijk zijn. Indien deze
zouden kunnen worden gestapeld, zal
hiermee tevens een belangrijke verbete
ring in het ruimtegebrek mogelijk zijn.
Ook de hygiëne is met deze verande
ring gebaat.
De leden zouden gaarne van de mi
nister vernemen, hoe hij denkt over
uitbreiding van het bedrijf. H. i. zou de
ontwikkeling der visserij met snellere
en grotere schepen, dit zeer gewenst
maken.
Tenslotte vroeg men nog of, gezien
het grote belang dat de gemeente Vel-
sen het bea. if neeit. ,;et geen aan
beveling zou verdienen, de haven om te
zetten in een gemengd gemeentelijk-
rij ksbedrijf.
In het hoofdstuk van het rapport,
dat handelt over de verhouding tus
sen „Londen" en de verzetsbeweging
in ons land vindt men bij alle beden
kingen niet de vernietigende uitspra
ken, welke de Enquêtecommissie op
andere punten heeft doen horen.
Niet omdat er aan de verhouding
tussen de Londense regering en de
illegaliteit niet het een en ander ont
broken zou hebben. Er heeft in feite
zeer veel aan ontbroken en het wordt
de regering met evenzoveel woorden
als een tekortkoming aangerekend,
dat zij niet in een vroeger stadium
geprobeerd heeft in bezet gebied een
„illegale autoriteit" met volmachten
uit Londen te laten opereren; dit zou
in 1942 en 1943 zeker uiterst moeilijk
zijn geweest, maar men is aan een po
ging daartoe niet eens toe gekomen.
Wel echter kan men, nu het na ruim
tien jaar mogelijk is beter afstand te
nemen van deze materie, globaal stel
len dat Londen aanvankelijk nu een
maal over veel te weinig contacten met
de illegaliteit beschikte en dat later,
toen de contacten wel tot stand waren
gekomen, men zich geconfronteerd zag
met een vrijwel onontwarbare kluwen
van ondergrondse activiteit, welke op
een afstand en in eigen land trou
wens ook bijzonder moeilijk op haar
juiste mérites te beoordelen Viel.
De Enquêtecommissie is tot de con
clusie gekomen, dat de regering terecht
niet in algemene zin heeft aangespoord
zich van verzetsdaden te onthouden en
dat zij eveneens terecht niet het alge
mene parool heeft uitgegeven om wel
te saboteren. Geconstateerd wordt even
wel, dat de regering aanvankelijk te
weinig oog heeft gehad voor de grote
betekenis van de clandestiene pers. In
de eerste tijd is een belangrijke kans ge
mist deze pers via Radio Oranje moreel
te steunen; in de tweede helft van de
bezetting is dit volkomen ten goede ver
anderd.
Alvorens het Regeringsbeleid in de
Periode 19401945. zowel ten aanzien
Van de leiding en voorlichting aan bur-
ITers en ambtenaren als wat betreft het
contact met de verzetsbeweging in Ne
derland, aan een onderzoek te kunnen
onderwerpen, moet, zo heeft de en
quêtecommissie gemeend, de rechts
grond van een tweetal principes wor
den vastgesteld. Deze twee principes
®ijn: 1. De souvereiniteit van de wettige
Regering, ook al vertoeft deze buitens
lands. hoven het feitelijke gezag van
de bezetter; 2. de rechtmatigheid van
het plegen van verzet door de bevolking
tegen de bezetter.
Ten aanzien van deze twee punten
heeft de commissie alle vooraanstaande
deskundigen op het gebied van het
Volkenrecht gehoord. De souvereiniteit
van de wettige regering wordt door alle
deskundigen aanvaard. Zij gaat uit bo-
von de bevoegdheden van de bezetter,
die de feitelijke macht in handen heeft,
doch deze alleen mag gebruiken ter
Verzekering van de openbare orde. Het
zelfs volkomen toelaatbaar, aldus
v®rklaarde de Nijmeegse hoogleraar
?r°f. mr. D. van Eek, dat de uitgewe
ken regering ook gaat aanzetten tot het
^erzet, over welks karakter het volken-
i?cht zich niet uitlaat. Mevr. mr. v. d.
r?°len van de Vrije Universiteit te Am-
(CCdam heeft het aldus uitgedrukt: De
een volkenrechtelijke conventie
«F<
ov--ensde gehoorzaamheidsplicht tegen
aan de bezettende macht is van andere
Wett- dan de onderworpenheid aan het
i. §6 MAnnrz Aln Doiiliie rtnc onwolrt
tot "se gezag. Als Paulus ons opwekt
rng-if^hoorzaamheid aan de gestelde
tiEp teh. dan heeft hij daarmee de wet.
den 0Verheid op het oog. Wie in han-
onHpVan een struikrover valt, is tijdelijk
gronrf diens macht en moet hem op
nd van de feitelijke verhoudingen
geh„ ae ieueiijiee veriiuuuiiigeii
daa2?rzamen. Doch de struikrover heeft
heiri n?nog geen recht op gehoorzaam-
om- 'de eXr' v- d. Molen besluit daar-
1907, Wa2 rnati°nale overeenkomst van
19lo' steunt°Pv, ons Landoorlogsreglement
het volk t' f l in de verhouding van
Wijzigin„ „A de wettige overheid geen
Wat het 4 acht-
rechtmatieheirieede punt betreft* de
als lijdelijk An verzet' zowel actief
op, dat rperi 2- de enquêtecommissie
het LanriJrA, de totstandkoming van
zich heeft °°WoSsreglement Nederland
opvatting 5a2gesl°ten bij de Belgische
rechten I"en een agressor geen
men a A. toekennen, dan immers zou
den en a!s rechtsbron aanvaar-
beperken recht van de bevolking
te verzett«>2m-,-,zicb tegen de agressor
Prof ln- Wanneer men nagaat, zo-
met zijn' if/ders dat in samenwerking
Asbeck heA* a van Eysinga en van
Verordening gedaan, welke bezettings-
Biogen WnÏÏn eigenlijk wettig geheten
a w°rden, vindt men er maar
uitermate weinig. Men stuit altijd op
het dubbele gezichtspunt, het gezichts
punt van de bezetter, die volgens het
Landoorlogsreglement zekere dingen
mag doen, en dat van de bezette bevol
king, die daaraan volgens zijn eigen
wetgeving (art. 102 Wetboek van Straf
recht verbiedt hulpverlening aan de
vijand) niet mag meewerken. Daar lig
gen twee kringen, die elkaar niet kun
nen dekken omdat er geen gemeenschap
kan en mag bestaan met de vijand.
Kolonel Peter Townsend heeft gisteren
Engeland verlaten. Hij ging per vlieg
tuig naar Frankrijk en vandaar begaf
hij zich per auto naar Brussel. Maan
dag hervat hij in de Belgische hoofd
stad zijn werkzaamheden als attaché
van de Britse ambassade.
Ten aanzien van de financiële steun
aan het verzetswerk constateert de
commissie, dat de gegarandeerde bedra
gen bij lange na niet in overeenstem-
ming waren met de behoefte: een staal
van onkunde omtrent hetgeen er in be
zet gebied aan de hand was. Wel wordt
het juist geacht, dat de regering niet
een blanco volmacht heeft gegeven.
Een belangrijk element in de verhou
ding tussen Londen en de illegaliteit
heeft begin 1944 gevormd een verkla
ring in negentien punten van prof.
Gerbrandy, waarmee gepoogd werd het
verzet te coördineren. Deze verklaring
vertoonde lacunes - hetgeen ook door
prof. Gerbrandy tegenover de Enquête
commissie is erkend - en het rapport con
stateert, dat de 19 punten niet getuigden
van gedegen kennis van de structuur der
verzetsbeweging; als poging om de sa
menwerking in het verzet te bevorde
ren wordt deze démarche van de rege-
gering echter gewaardeerd. Er blijkt
althans uit dat zij haar verantwoorde
lijkheid ging voelen.
Na de overkomst vari mr. Van Heu-
ven Goedhart is men in Londen ken
nelijk beter op de hoogte geraakt van
de werkelijke verhoudingen in Neder
land. Ook daarna blijft er echter nog
het probleem van de grote verscheiden
heid in opvattingen in Nederland zelf.
De Enquëttecommissie komt wat dit
onderdeel van haar onderzoek betreft
tot de slotconclusie, dat de ministers, die
bij uitstek voor het beleid t.a.v. de ver
zetsbeweging verantwoordelijk waren
de heren Gerbrandy en Van Lidth de
Jeude getoond hebben, ondanks hun
irolement.
te voelen. Dit wordt hun als een grote
verdienste aangerekend.
C-z I
60. Eric heeft geen schijn van kans tegen de krijgers, die op Monoch's fluitsignaal
met gevelde speren, uit de struiken te voorschijn treden. Hij roept Wolf terug en
stormt de heuvel weer op, waarbij de speren hem gevaarlijk dicht om de oren
snorren. Hij en zijn hond slagen er echter in buiten bereik van de speren te
komen en als Eric bemerkt, dat geen der krijgers een achtervolging ingezet
heeft staat hij hijgend stil om zijn weinig rooskleurige toestand nader op te
nemen. Voorzover hij zien kan, staan de krijgers in kleine groepjes aan de
voet van de grafheuvel. Met Monoch als gijzelaar zou het hem wel lukken de
dodelijke omsingeling te doorbreken, maar Monoch is in geen velden of wegen
meer te bekennen en de geslepen oude Druidenhoofdman zal vóórdat alles
veilig is zeker niet te voorschijn komen. Dan Monoch achterna, besluit
Eric. De daad bij het woord voegende, spoedt hij zich naar de top van de
heuvel. Monoch heeft de ingang opengelaten en de Noorman, die begrijpt, dat
de geringste onvoorzichtigheid hem het leven kan kosten, zit geruime tijd
bij de opening ademloos te luisteren. Het blijft echter doodstil daarbinnen.
Ook Wolf's scherpe oren vangen geen verdachte geluiden op en tenslotte laat
Eric zich naar beneden zakken, waarna ook Wolf de sprong waagt. Snel daalt
Eric voor de tweede maal de gebroken trap af. Even aarzelt hij, met al zijn
spieren gespannen. Dan dringt hij behoedzaam de geheimzinnige duisternis
van Tuaim Mor binnen.
Aan het slot van de vergadering van
de Tweede Kamer op vrijdagmiddag
heeft de voorzitter medegedeeld, dat hu
een schrijven van de heren Weiter en
Lemaire heeft ontvangen.
Deze brief luidt als volgt:
„De partijraad van de Katholieke Na
tionale Party heeft in zijn vergadering
van 29 oktober j.l. besloten tot ophef
fing van de party, in verband met een
tussen haar en de Katholieke Volkspar
ty bereikt akkoord. Dit brengt echter
geen verandering ten aanzien van onze
fractie, aangezien onze positie als 'epen
der Kamer berust op een, met het K.N.
P.-program 1952 verband houdende,
uitspraak der kiezers, waarvan de ge
volgen tussentyds niet kunnen worden
gewyzigd."
ftet College van Rijksbemiddelaars
heeft de collectieve arbeidsovereen
komst voor het grafisch bedrijf in baar
geheel goedgekeurd, hetgeen inhoudt,
dat de in deze overeenkomst voorko
mende nieuwe bepalingen inzake va
kantieduur en vakantietoeslag ook voor
het jaar 1955 zullen gelden.
Dit houdt dus in, dat de grafici ook
over dit jaar recht hebben op vijftien
dagen vakantie en vier procent vakantie
toeslag.
Naar wy vernemen wordt overwogen
een zodanige wyziging der winkelslui
tingswet te bevorderen, dat de gemeen
teraden geen middagsluiting voor groe
pen van bedrijven meer zr ien mogen
vaststellen, zonder dat de Kamer van
Koophandel van het betreffende ressort
een daartoe strekkend verzoek heeft ge
daan.
Sovjet-Unie Premier Boelganin en
partysecretaris Khroesjtsjev vertrek
ken vrydag 18 november naar Afgha
nistan. Zy blijven 4 of 5 dagen in Ka
boel en gaan dan door naar Nieuw
de sfeer^ van het verzet aan Delhi en vandaar naar Rangoon. Hun
reis naar Afghanistan, Indië en Burma
zal in totaal 18 dagen duren.
e twee romans, die hieronder sa
men de aandacht vragen, heb
ben meer met elkaar gemeen
dan men bij oppervlakkige lezing mis
schien vermoedt. Beide gaan ze name
lijk over een leven, dat door een on
vermoede ingreep van buitenaf in nieu
we banen wordt geleid en opnieuw ge
oriënteerd. In beide gevallen is die in
greep een verkeersongeluk, waarbij een
„buitenstaander" om het leven komt.
Men kon niet verwachten, dat zijn dood,
waaraan niemand schuld draagt, zo'n
inbreuk op de gemoedsrust van de
hoofdpersonen der romans zou maken.
Zij worden op geheimzinnige, men kan
haast zeggen boven-natuurlyke wijze be
trokken in het lot, dat een hun voor
dien onbekende naaste werd beschoren.
In de spiegel van het leven der ge
storvenen leren zij hun eigen levenstaak
beter dan tevoren verstaan.
r
Een geforceerd thema? vraagt men.
Het heeft er wel de schijn van, maar
de auteurs in kwestie hebben vrijwel
alles wat naar opzettelijkheid zweemt
weten te vermijden en zodoende is het
resultaat een bijzonder getuigenis ge
worden. Er is tussen beide auteurs
sprake van een zekere gevoelsverwant-
schao. Christine Brückner, de Duitse
schrijfster van de roman „Voor de spo
ren vervagen" 1), en mevr. W. B. van
Rooyen, die „De Zweedse bruid" 2) op
haar naam zette, putten allebei hun
inspiratie uit een positief christelük le
vensbesef. Daarenboven zijn ze alle
bei „modern", d.w.z. ze aanvaarden en
ervaren het heden zoals het is en ver
troebelen hun getuigenis niet door tyds-
kritiek.
Dit laatste is vooral belangrijk ten
aanzien van het boek van mevr. Van
Rooyen, die haar „Zweedse bruid" laat
Links ziet u de zuidelijke fagade van de bekende kerk van Le Corbusier te Ronchamps, waarover onlangs in ons blad
is geschreven. Rechts: het lemen paleis van de sultan van Zinder in midden-Afrika met de merkwaardige' beschilde
ring. zoals de Franse schilder Pierre Lods die aantrof bij een expeditie in 1946. (Pierre Lods is op het ogenblik de
leider van een kunstenaarsgroep van Bantou-negers in Frans equatoriaal Afrika). Er blijkt een merkwaardige (uiter
aard toevallige) gelijkenis uit tussen de kunst der primitieven en de meest progressieve cultuuruitingen in het Westen.
(Vertaald door Yge Foppema)
iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiniiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
34
Deze tweede tocht bracht de posten aan ,de kust
in volle actie. Ze staakten weer hun deuntje en even
voordat wij ze achter de landpunt uit het gezicht
verloren, sprong een van hen aan land en verdween.
Ik dacht er een ogenblik aan, mijn plan te wyzigen
en hun boten stuk te slaan, maar ik was bang, dat
Silver en de anderen misschien dichtby zouden zyn,
en als we te veel waagden, zouden we weieens alles
kunnen verspelen. Weldra hadden we op dezelfde
plek aangelegd als de vorige keer en we begonnen
het blokhuis te approvianderen. Gedrieën maakten
wij de eerste tocht, we wierpen onze 'ast over de
palissade en lieten Joyce achter om alles te bewa
ken weliswaar slechts één man. maar met een
half dozyn musketten. Hunter en ik keerden terug
naar de jol en haalden een nieuwe vracht. Zo
zwoegden we voort zonder adem te scheppen, tot
de hele lading geborgen was; daarop betrokken de
twee bedienden hun post in het blokhuis en ik roeide
uit alle macht terug naar de Hispaniola.
Dat wq het waagden een tweede lading te halen,
lijkt gedurfder dan het in werkelykheid was. Zq
waren natuuriyk numeriek in de meerderheid, maar
wq hadden het voordeel van onze betere bewapening.
Geen van de mannen aan wal had een musket, en
wij vleiden ons met de hoop dat wij, voor wy binnen
het bereik van hun pistolen waren gekomen, min
stens een half dozijn van de schavuiten zouden
hebben neergelegd.
Trelawney wachtte me op voor het kajuitsraam;
hy was zijn inzinking geheel te boven gekomen. Hij
pikte de vanglijn op en belegde hem, en we begonnen
de boot te laden alsof ons leven er van afhing. De
lading bestond uit vlees, kruit en scheepsbeschuit,
en verder alleen een musket en een kortelas voor elk
van ons. De rest van de wapenen en het kruit wierpen
we oyer boord in twee en een half vaam water, zodat
we het blanke staal diep beneden ons in de zon kon
den zien schitteren op de heldere zandgrond.
Intussen was de eb ingetreden en het schip gierde
op zyn anker. In de verte hoorden wy een zwak hallo
geroep in de richting van de beide boten, en hoewel
dit ons geruststelde ten aanzien van Joyce en Hunter,
die een goed stuk Oostelijker waren, betekende het
voor ons een waarschuwing om af te steken. Redruth
trok zich terug van zyn plaats by de loopbrug en
liet zich in de boot zakken; daarop verhaalden we
deze naar de gilling van het schip, wat gemakke-
lyker was voor kapitein Smollett.
„Mannen," zei hy, „kunnen jullie mij verstaan?"
Uit het volkslogies kwam geen antwoord.
„Abraham Gray, ik spreek tegen jou."
Nog geen antwoord.
„Gray," hernam kapitein Smollett, wat luider
nu, „ik ga van boord en ik gelast je om je kapitein
te volgen. Ik weet dat je in je hart een goeie
kerel bent - trouwens, geen van jullie is zo slecht
als hij zich op 't ogenblik voordoet. Ik sta met
het horloge in de hand: ik geef je dertig seconden
om je by me aan te sluiten."
Het bleef even stil.
„Kom jongen," vervolgde de kapitein, „laat niet
zo lang op je wachten. Elke seconde dat ik hier
sta, waag ik mijn leven en dat van de heren hier."
Eensklaps ontstond er rumoer van voetstappen
en vuistslagen, en Abraham Gray stoof aan dek met
een bloedende snee over zijn wang en rende
naar de kapitein toe als een hond die het fluitje
van zyn baas heeft gehoord.
„Ik ga mee kaptein," zei hy.
Het volgende ogenblik waren de kapitein en hij
by ons aan boord gesprongen, we zetten af en
roeiden weg.
We waren vry van het schip, maar nog niet aan
wal en binnen onze palissade.
HOOFDSTUK XVII.
De dokter vervolgt het verhaal: De laatste
tocht van de jol.
Deze vijfde tocht verschilde aanmerkelijk van
alle voorafgaande. In de eerste plaats was de note-
dop waarin we ons bevonden veel te zwaar beladen.
Vijf volwassen mannen, waarvan er drie Trelaw
ney, Redruth en de kapitein meer dan zes voet
lang waren, vormden al een grotere belasting dan
waarvoor het bootje gebouwd was. Voeg daarby
het kruit, het, vlees en de zakken beschuit! Achteruit
lag het dolboord gelyk met het water. Herhaaldelyk
kregen we water binnen en we waren nog geen
honderd meter ver, of myn broek en myn jaspanden
waren al doorweekt.
De kapitein liet ons de lading wat gelykmatiger
verdelen en daarmee bereikten we, dat de boot
wat beter in het water lag. Niettemin durfden we
byna niet ademhalen.
Hier kwam by, dat het nu volle eb was. Een
sterke stroom trok kabbelend in Westelijke rich
ting en dan verder Zuidwaarts en zeewaarts door
de straat waardoor we die morgen waren binnen
gelopen. Zelfs die kleine golfjes betekenden een
gevaar voor ons zwaar beladen vaartuigje, maar het
ergste was, dat we op die manier uit de koers wer
den gedreven en niet op onze eigenlyke landings
plaats achter de landpunt konden aansturen. De
stroom sleepte ons mee en dreigde ons te doen
aankomen vlak bij de beide andere boten, waar
elk ogenblik de piraten konden verschonen.
„Ik kan de boot niet in de koers houden, kapitein,
zei ik. Ik zat aan het roer terwyl hy en Redruth,
belden nog fris, aan de riemen zaten. „Het gety
dryft ons steeds meer af, kunt u niet wat forser
roeien?" -
„Dan loopt de hele boot vol," zei de kapitein. „U
moet oploeven, dokter net zo lang oploeven totdat
u ziet dat we winnen."
Ik probeerde het, en kwam tot- de slotsom, dat
het gety ons in Westelyke richting meevoerde totdat
de boot pal Oost lag, bijna loodrecht op de richting
waarin we moesten varen.
(Wordt vervolgd)
spelen in een na-oorlogse grote-stads-
wijk, waar het leven zijn vorm nog niet
gevonden heeft. Met deze wijk is ken
nelijk het nieuwe Amsterdam-West,
langs de spoorbaan en de trekvaart
naar Haarlem bedoeld. Kritiek op het
wonen in deze nieuwbouw ligt de schrijf
ster op de lippen, als ze opmerkt, hoe
in iedere langsrijdende trein de hoof
den van bank tot bank zich naar de
coupéraampjes keren en naar de men
sen aan de overzyde van de vaart kij
ken:
„Duizenden ogen zien per dag iets
afschrikwekkends, hoge smalle gebou
wen met zinloze raamgaten, een stad,
die in de lucht lijkt te hangen, want
grond ziet men nauwelyks. Na de
hoge gebouwen volgen de geraamten,
in het snelle voorbijrijden kan men
niet zien, dat er mensen aan het werk
zijn, men ziet alleen de geraamten
boven het opgespoten land; er zijn er
zoveel, dat niemand het merkt als er
weer een serie klaar is. De geraam
ten lyken een bittere bespotting van
alles wat wenselijk en menselijk is,
ze doen aan vogelkooien denken, aan
de paalwoningen op Borneo. Terwijl
de trein langsrijdt, krimpen ze in,
of tenminste, dat lijkt zo; er zijn
ook lage woningen en geraamten die
nog niet tot volle hoogte zijn geko
men. En dan opeens is het land vlak
en donkergrijs, er zyn slechts lang-
werpige vlakken, afgepaald met smal
le witte stenen, die aan grafzerken
doen denken. Daar lykt de nieuwe
bebouwing een massakerkhof, het is
of al het geluk van het komende ge
slacht hier is begraven nog eer het
levenskracht had. De mensen in de
trein keren zich af of kyken in hun
boek of sluiten dq ogen en denken
aan de vriendelijke huizen, waar ze
naar toe rijden. Ieder huis is vrien
delijk, mooi en geriefelijk, vergeleken
met de verschrikking, die vanuit de
trein zich dagelijks aan de reizende
massa's vertoont."
Maar dan vervolgt de schrijfster, en
daarmee aanvaardt ze de situatie:
„De nieuwe wijken zijn als de jonge
mensen van deze tijd: ze tonen zich
niet op hun best aan vreemden. Ze
zijn zichzelf genoeg en men moet ze
heel dicht benaderen om ze te be
grijpen. Feitelijk moet men er niet
op uit zijn om ze te begrijpen, men
moet ze aanvaarden zoals ze zijn en
er niet eens aan denken of ze mooi
of lelijk, goed of slecht zyn. De nieu
we wijken zijn voor de nieuwe bewo
ners als hun vrouwen en kinderen, zy
raken er zó mee vertrouwd, dat ze
er nauwelijks meer over denken. Hier
wonen ze, dat is het. Ze vinden hun
kamers vriendelijk en ze zijn trots
op de moderne, kleine en lichte meu
belen, de groene plantjes, die haast
huiverend langs de kille muren groei
en en de plank vol boeken onder de
vensterbank. Ze voeren hun bezoe
kers langs de brede straten en wijzen
op de grasstroken, die men in de oude
stad toch maar niet vindt. 'Ze voelen
zich modern en modern zijn is de
grote deugd van deze tijd".
Naar deze moderne wijk voert de
jongeman Jan Frederik zijn Zweedse
bruid Anja. Hij is de koning te rijk,
dat hij een huis toegewezen heeft ge
kregen. In zijn verwachtingen onderr
schat hij echter de moeilijkheden, die
zijn bruid te verwerken krijgt, gewoon
in haar groei van meisje naar vrouw
en moeder. Jan Frederik is van nature
toch al een jongen die „heisa" liefst
zoveel mogelyk uit de weg gaat. Hij is
een goedwillende, hardwerkende, nuch
tere Amsterdamse kantoorbediende die
van problemen niet veel weet en niet
veel wil weten. Nu drukt zijn onbegre
pen Anja hem ongewild met zijn neus
in de moeilijkheden van een levenssi
tuatie, die hy nooit goed onder ogen
had gezien.
Hij kende van Anja's Zweedse verle
den nauwlyks iets. Hy wist dat zij een
broer had, maar hy vermoedde niet dat
die broer méér voor haar betekende
dan hij, haar man.
Op weg naar de bruiloft komt de
broer bij een vliegramp om het leven.
Dit ongeluk veroorzaakt in Anja's geest
een „breuk". Haar leven, haar huwe
lijk, haar geloof, het schijnt allemaal
ineens zinloos te zijn geworden en de
naïeve, eerst zo dolgelukkige jonge
bruidegom Jan Frederik weet haar in
haar ontgoocheling niet op te vangen.
Dit dreigende drama van een onge
lukkig huwelijk wordt in zijn ontstel
lende alledaagsheid door mevr. Van
Rooyen met opvallend begrip door de
onvermijdelijke crisis heen gevoerd
naar een loutering, die tegen de ach
tergrond van de grotestadsnieuwbouw
een heel apart gevoel uitwerkt.
Voorzover de nieuwbouw met al zijn
menselyk lief en leed in deze roman
de toon aangeeft, kan men „De Zweed
se bruid" vergelijken met het boek van
de Vlaming Louis-Paul Boon: „De voor
stad groeit". Beide boeken zou men li
teraire sociografieën kunnen noemen
waarbij mevr. Van Rooyen dan een
zeer ruime plaats inruimt voor de op
bouw van het geestelyke en godsdien
stige leven in de nieuwe wyk. Prachtig
is in haar roman de figuur van een
bouwpastoor uitgebeeld, alsmede de
manier waarop deze moderne zielzorger
de mensen in het parochieleven weet te
interesseren.
Mevr. W. B. van Rooyen is eigenlyk
H. Wolffenbuttel-Van Rooyen, bekend
als schryfster van vele kinderboeken.
Ze heeft deze schuilnaam gekozen, om
te voorkomen dat het boek abusieve
lijk in handen zou raken van te jonge
lezers voor wie het niet geschikt is, al
dus de uitgever. Te jong is natuuriyk
te jong, maar overigens vinden wij dit
boek, dat zo kies en aansprekelijk over
de strijd en de overwinning van een
paar eerlyke, naar levenszin en geluk
tastende jonge mensen, zoals er miljoe
nen zijn, handelt, juist voor jonge men
sen ideale lectuur.
„Voor de sporen vervagen"
„Voor de sporen vervagen" van
Christine Brückner gaat al evenzeer
over een ervaring uit het leven van
alledag, maar is romankunstig feller
en dieper uitgepuurd.
De hoofdpersoon en zijn vrouw zijn
nu geen eenvoudige, anonieme jonge
mensen meer; het zijn gezeten bur
gers, behorend tot de notabelen van
een kleine Duitse stad. De man is
directeur van de spaarbank. Van natu
re is hij een behoedzaam en nauwge
zet mens. Hij oordeelde rustig en goed
over zijn leven, toe hij op een keer,
geheel buiten zijn schuld overigens, een
jonge vrouw doodrijdt. Deze vrouw is
een onbekende in het stadje; niemand
weet iets van het bestaan van haar
verwanten af. Men is haar en het on
geluk zó vergeten. Maar de bankdirec
teur is door haar dood innerlijk ge
heel uit zijn doen gebracht. Hij regelt
de begrafenis en onderneemt dan,
„voor de sporen vervagen", een speur
tocht naar haar verleden, naar de zin
van haar leven en lot en daarmee naar
de zin van het zijne. Een aangrypend
brolP na-oorlogse Duitse tragiek komt
daarby aan het licht.
Het door de schrijfster gevolgde pro
cédé leidt tot een reeks van spiegel
beelden, waarin de man zichzelf leert
begrijpen en herzien aan de hand van
wat hy over de dode vrouw te weten
komt. Herboren hervindt hy tenslotte
zyn plaats in hst lsvsn van. alledag.
Het is werkelyk treffend, zoals bei
de schrijfsters, elk voor zich, het
huwelijksgeluk hebben weten waar
neembaar te maken als iets, dat bij
tyd en wyle van binnenuit moet wor
den hernieuwd, waarbij een ongeluk,
een vreemde ingreep van buitenaf,
in dienst der genade kan staan.
NICO VERHOEVEN.
1) Christine Brückner: „Voor de spo
ren vervagen" („Ehe die Spuren ver-
wehen..."). Vert. d. Frans Willems.
Uitg. mij. „Pax", 's-Gravenhage.
2) W. B. van Rooyen: „De Zweedss
bruid". Uitg. De Fontein, Utrecht.
Omstreeks half vier vrijdagmiddag is
uit het paleis van justitie te Maastricht
de 24-jarige J. J. de B. uit Heerlen
aan zijn bewakers ontsnapt. De arres
tant was door de Heerlense politie voor
geleid voor de officier van justitie. Toen
hij uit diens kamer werd overgebracht
naar de gelykvloerse etage van het ge
bouw om te worden gehoord door de
rechtercommissaris heeft hy kans ge
zien door de voordeur het paleis van
justitie te verlaten.
In de drukte van de Tongerse straat
is hy verdwenen. De politie heeft on-
middellyk de achtervolging ingezet,
maar zy slaagde er niet in, de voort
vluchtige te arresteren.
Vrijdagmiddag is by Vorden naast
een totaal vernielde bromfiets aange
troffen het stoffelijk overschot van de
49-jarige broeder C. uit het klooster te
Oosterbeek. Gebleken is, dat hij met de
bromfiets tegen een boom is gereden.
Het stoffelyk overschot is naar het r -k.
ziekenhuis in Zutphen vervoerd.
6 November23e zondag na
Pinksteren; eigen mis; 2 geb. oct.; Cre«
do; pref. van de H. Drieëeenheid;
groen.
MAARTDAG: h. Willibrord, bisschop-be»
lijder; eigen mis; Credo wit.
DINSDAG: Mis van Allerheiligen 2 geb.
oct H. Willibrord; 3 geb. De vier H.H.
Gekroonden; Credo; wit.
WOENSDAG: Kerkwijding van de S. Jan
van Lateranen; mis Teribilis; 2 geb. (in
stille missen) H. Theodorus; Credo*
wit.
DONDERDAG: H. Andreas Avellinus, belij
der; mis Os justi; 2 geb. oct. H. Wil
librord; geb. H.H. Tryphon en gezel
len; Credo; wit.
VRIJDAG: H. Martinus, bisschop-belijder:
eigen mis; 2 geb, oct.; 3 geb. H. Men-
nas; Credo; wit.
ZATERDAG: H. Martinus, paus-marte
laar: mis Si diligis; 2 geb. oct.; 3 geb.
Concede; Credo pref. van de apostelen;
rood. Utrecht: H. Lebuinus, belijder;
mis Os justi; 2 geb. H. Martinus; 3 geb.
oct.; mis Statuit; 2 geb. H. Martinus; 3
geb. oct.; 4 geb. voor Paus Credo; pref.
van de apostelen; rood.
ZONDAG 13 november: 24e zondag na
Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Dida-
eus; 3 geb. oct.; Credo; pref. pref.
van de H. Drieëenheid groen.