Hedendaagse ketterijen Tekortkomingen bij zeer ingewikkelde materie „Verzet is rechtmatig, soms verplicht" Huwelijksgeluk in een nieuwe stadswijk INGRIJPENDE ERVARINGEN UIT HET LEVEN VAN ALLEDAG D OPVALLENDE GELIJKENIS SCHAT-EILAND De vermomming van een Vissershaven bedrijf te IJmuiden Cr/c de Noorman, )i Het raadsel vanTuaim Mor Twee verwante romans Arrestant ontvlucht LONDEN EN DE ILLEGALITEIT ,De Zweedse bruid LITERAIRE KRONIEK ZATERDAG 5 NOVEMBER 1955 PAGINA 11 Kamerleden wensen verbetering outillage Enquête-commissie over illegaliteit Kolonel Townsend in Brussel teruggekeerd o n 60 Positie K.N.P.-Kamerleden Schrijven van Weiter en Lemaire aan Kamer G.A.O. voor het grafisch bedrijf goedgekeurd Wijziging van de winkel sluitingswet? door ROBERT L. STEVENSON Broeder met bromfiets verongelukt Liturgische weekkalender In onze vorige beschouwing over dit onderwerp hebben wij gesteld, dat er tegenwoordig eigenlijk geen ket terijen meer kunnen bestaan in de Kerk. Dit moet dan als volgt begrepen wor den. Sinds het Vaticaans concilie, waar teer precies bepaald is dat de Paus een onfeilbaar leergezag bezit en tevens ook, hoe dat leergezag in de Kerk func tioneert, is het feitelijk onmogelijk, dat er binnen de Kerk een valse mening verkondigd wordt op het gebied van geloof en zeden zonder dat het officiële gezag deze opvatting onmiddellijk ver oordeelt als zijnde in strijd met de juiste bedoeling van de goddelijke openbaring. Daar komt nog bij, dat het onfeilbare leergezag zelf tot onze geloofsinhoud be hoort, zodat ieder die een veroordeel de leer blijft aanhangen zich zelf en zijn mening daardoor buiten de Kerk plaats. Zo kap men zeggen, dat de Kerk altijd vrij is van ketterij. Toch bestaan er nog ketterijen in de Kerk. Maar dan in een andere vorm. Dat wil zeggen, niet openlijk, maar in bedekte vorm. Zou een ketterij open lijk verkondigd worden, dan komt zij aanstonds in conflict met het leergezag, dat zelf immers ook in de openbaar heid werkt. Een verborgen, niet als zodanig verkondigde ketterse leer kan niet door het pauselijk leergezag ge troffen worden, juist omdat ze verbor gen is, niet bekend gemaakt, niet duide lijk geformuleerd. Zij ligt dan ook meer in het vlak van een mentaliteit, een gezindheid, het gevoel. Zij draagt de vermomming van een sluipziekte. Als zij in de Kerk voorkomt, dan moet en kan zij, zoals Rahner het for muleert, latent, d.i. verborgen worden en zodoende in de Kerk blijven, door de openbaarheid der Kerk te ontvluch ten en door theoretisch en existentieel een onverschillige houding aan te ne men tegenover de geloofswaarheden, Welke aan haar zijn tegengesteld. Bovendien is het meestal zó, dat de aanhangers der z.g. crypto-ketterijen, die wij hier op het oog hebben, heus niet altijd zelf weten, dat zij een ket terse opvatting voorstaan, en nog veel minder dat zij met bewuste hardnekkig heid daaraan vasthouden. Dit laatste, n.l. wetens en willens met hardnekkig heid een valse leer blijven aanhangen is de voorwaarde, die vervuld moet zijn vóór iemand met het Kerkelijk straf recht in aanraking komt. Maar daar gaat het hier niet over. Men kan al van ketterij spreken, zodra er sprake Is van een mening, die in strijd moet worden geacht met Gods openbaring, en dat kan heel goed het geval zijn, wanneer iemand b.v. de geloofsleer op verkeerde wijze voorstelt of door zijn praktische leven niet langer leeft uit de waarheid of met de waarheid. Het gaat dan niet om een uitdrukkelijk ge formuleerde valse leer, maar eerder om een houding, een gezindheid, die ons denken en doen verkeerd richt. ¥ij mogen nooit vergeten, dat ons eeuwig heil afhankelijk is van het aanvaarden der godde lijke waarheid. Of wij die waarheid nu oo schuldige of schuldeloze wijze niet be zitten een tekort in de kennis van de waarheid en de werkelijkheid betekent altijd een gevaar voor ons eeuwig heil, Waarmee natuurlijk niet gezegd wil zijn, dat iemand, die geheel buiten zijn Schuld de ware Kerk van Christus niet léert kennen, noodzakelijk verloren zou *ijn. Maar een gevaar voor zijn eeuwig heil betekent dat wel. Om nu nog eens te herhalen, welk wÜ hier precies bedoe- dat bet meer gaat om de geestelijke houding, die wij ten opzich te van de waarheid aannemen, en niet om een eigenlyk gezegde, uitdrukkelijk geformuleerde valse leer. Zo'n ver keerde houding kan ieder lid der Kerk aannemen wij zijn immers „de Kerk der zondaren" - al bluft het waar, dat de Geest der waarheid de dragers van het leergezag steeds ervoor zal behoe den een dwaling als geloofswaarheid op te leggen. Welnu, zulke „crypto-ketteruen ko- tnen inderdaad tegenwoordig in de Kerk voor. Rahner herinnert aan verschillen de boeken, vóór de laatste wereldoorlog uitgegeven. Maar daarop hoeven wij hier niet verder in te gaan, ook al, om dat deze vorm van afwijkende menin gen min of meer duidelijk aanwijsbaar is. Van meer belang is de houding, die men tegenwoordig vaak tegenkomt, van mensen, die zich niet klaar verstaan baar uitspreken maar toch in heel hun spreken en denken bli.ik geven hun ge loof op een vrij eenzijdige manier te beleven. Op de achtergrond van hun gedachten liggen in werkelijkheid opvat tingen, die inderdaad in strijd zijn met de geopenbaarde waarheid. Als voorbeeld ter overpeinzing noe men wij voorlopig alvast het volgende, waarop wij binnenkort nog nader terug komen. Zijn er tegenwoordig niet men sen, die het geloof aan de hel feitelijk hebben afgeschreven? Hoe wordt er niet vaak gepraat over de evangelische raden, over geloften en de kloosterlijke staat? Het lijkt wel of men bevreesd is voor ouderwets door te gaan, wanneer men openlijk en met overtuiging over zulke zaken zou spreken. Twijfel, onzekerheid of een zekere gêne zijn soms duidelijk te beluisteren, wanneer deze onderwer pen ter sprake komen. Wat ons nu daarbij interesseren moet is de eigen lijke geesteshouding van hen, die deze dingen schijnen te beschouwen als niet meer passend in de moderne tijd. Maar daarover later! In het verslag van de Tweede Kamer op de begroting van het Vissershaven bedrijf te IJmuiden, wordt door een aantal leden, die kort geleden nog een bezoek aan de haven brachten, een aantal suggesties gedaan ter verbete ring van de outillage. Zo pleitte men voor verbreding van de perrons door de spoorrails daarbij te trekken, en voor overkapping van een aantal autolaad plaatsen. Verwijzende naar de efficiency advie zen, die onlangs werden uitgebracht, brachten deze leden de mechanisatie ter sprake. Hiervoor zouden metalen viskisten noodzakelijk zijn. Indien deze zouden kunnen worden gestapeld, zal hiermee tevens een belangrijke verbete ring in het ruimtegebrek mogelijk zijn. Ook de hygiëne is met deze verande ring gebaat. De leden zouden gaarne van de mi nister vernemen, hoe hij denkt over uitbreiding van het bedrijf. H. i. zou de ontwikkeling der visserij met snellere en grotere schepen, dit zeer gewenst maken. Tenslotte vroeg men nog of, gezien het grote belang dat de gemeente Vel- sen het bea. if neeit. ,;et geen aan beveling zou verdienen, de haven om te zetten in een gemengd gemeentelijk- rij ksbedrijf. In het hoofdstuk van het rapport, dat handelt over de verhouding tus sen „Londen" en de verzetsbeweging in ons land vindt men bij alle beden kingen niet de vernietigende uitspra ken, welke de Enquêtecommissie op andere punten heeft doen horen. Niet omdat er aan de verhouding tussen de Londense regering en de illegaliteit niet het een en ander ont broken zou hebben. Er heeft in feite zeer veel aan ontbroken en het wordt de regering met evenzoveel woorden als een tekortkoming aangerekend, dat zij niet in een vroeger stadium geprobeerd heeft in bezet gebied een „illegale autoriteit" met volmachten uit Londen te laten opereren; dit zou in 1942 en 1943 zeker uiterst moeilijk zijn geweest, maar men is aan een po ging daartoe niet eens toe gekomen. Wel echter kan men, nu het na ruim tien jaar mogelijk is beter afstand te nemen van deze materie, globaal stel len dat Londen aanvankelijk nu een maal over veel te weinig contacten met de illegaliteit beschikte en dat later, toen de contacten wel tot stand waren gekomen, men zich geconfronteerd zag met een vrijwel onontwarbare kluwen van ondergrondse activiteit, welke op een afstand en in eigen land trou wens ook bijzonder moeilijk op haar juiste mérites te beoordelen Viel. De Enquêtecommissie is tot de con clusie gekomen, dat de regering terecht niet in algemene zin heeft aangespoord zich van verzetsdaden te onthouden en dat zij eveneens terecht niet het alge mene parool heeft uitgegeven om wel te saboteren. Geconstateerd wordt even wel, dat de regering aanvankelijk te weinig oog heeft gehad voor de grote betekenis van de clandestiene pers. In de eerste tijd is een belangrijke kans ge mist deze pers via Radio Oranje moreel te steunen; in de tweede helft van de bezetting is dit volkomen ten goede ver anderd. Alvorens het Regeringsbeleid in de Periode 19401945. zowel ten aanzien Van de leiding en voorlichting aan bur- ITers en ambtenaren als wat betreft het contact met de verzetsbeweging in Ne derland, aan een onderzoek te kunnen onderwerpen, moet, zo heeft de en quêtecommissie gemeend, de rechts grond van een tweetal principes wor den vastgesteld. Deze twee principes ®ijn: 1. De souvereiniteit van de wettige Regering, ook al vertoeft deze buitens lands. hoven het feitelijke gezag van de bezetter; 2. de rechtmatigheid van het plegen van verzet door de bevolking tegen de bezetter. Ten aanzien van deze twee punten heeft de commissie alle vooraanstaande deskundigen op het gebied van het Volkenrecht gehoord. De souvereiniteit van de wettige regering wordt door alle deskundigen aanvaard. Zij gaat uit bo- von de bevoegdheden van de bezetter, die de feitelijke macht in handen heeft, doch deze alleen mag gebruiken ter Verzekering van de openbare orde. Het zelfs volkomen toelaatbaar, aldus v®rklaarde de Nijmeegse hoogleraar ?r°f. mr. D. van Eek, dat de uitgewe ken regering ook gaat aanzetten tot het ^erzet, over welks karakter het volken- i?cht zich niet uitlaat. Mevr. mr. v. d. r?°len van de Vrije Universiteit te Am- (CCdam heeft het aldus uitgedrukt: De een volkenrechtelijke conventie «F< ov--ensde gehoorzaamheidsplicht tegen aan de bezettende macht is van andere Wett- dan de onderworpenheid aan het i. §6 MAnnrz Aln Doiiliie rtnc onwolrt tot "se gezag. Als Paulus ons opwekt rng-if^hoorzaamheid aan de gestelde tiEp teh. dan heeft hij daarmee de wet. den 0Verheid op het oog. Wie in han- onHpVan een struikrover valt, is tijdelijk gronrf diens macht en moet hem op nd van de feitelijke verhoudingen geh„ ae ieueiijiee veriiuuuiiigeii daa2?rzamen. Doch de struikrover heeft heiri n?nog geen recht op gehoorzaam- om- 'de eXr' v- d. Molen besluit daar- 1907, Wa2 rnati°nale overeenkomst van 19lo' steunt°Pv, ons Landoorlogsreglement het volk t' f l in de verhouding van Wijzigin„ „A de wettige overheid geen Wat het 4 acht- rechtmatieheirieede punt betreft* de als lijdelijk An verzet' zowel actief op, dat rperi 2- de enquêtecommissie het LanriJrA, de totstandkoming van zich heeft °°WoSsreglement Nederland opvatting 5a2gesl°ten bij de Belgische rechten I"en een agressor geen men a A. toekennen, dan immers zou den en a!s rechtsbron aanvaar- beperken recht van de bevolking te verzett«>2m-,-,zicb tegen de agressor Prof ln- Wanneer men nagaat, zo- met zijn' if/ders dat in samenwerking Asbeck heA* a van Eysinga en van Verordening gedaan, welke bezettings- Biogen WnÏÏn eigenlijk wettig geheten a w°rden, vindt men er maar uitermate weinig. Men stuit altijd op het dubbele gezichtspunt, het gezichts punt van de bezetter, die volgens het Landoorlogsreglement zekere dingen mag doen, en dat van de bezette bevol king, die daaraan volgens zijn eigen wetgeving (art. 102 Wetboek van Straf recht verbiedt hulpverlening aan de vijand) niet mag meewerken. Daar lig gen twee kringen, die elkaar niet kun nen dekken omdat er geen gemeenschap kan en mag bestaan met de vijand. Kolonel Peter Townsend heeft gisteren Engeland verlaten. Hij ging per vlieg tuig naar Frankrijk en vandaar begaf hij zich per auto naar Brussel. Maan dag hervat hij in de Belgische hoofd stad zijn werkzaamheden als attaché van de Britse ambassade. Ten aanzien van de financiële steun aan het verzetswerk constateert de commissie, dat de gegarandeerde bedra gen bij lange na niet in overeenstem- ming waren met de behoefte: een staal van onkunde omtrent hetgeen er in be zet gebied aan de hand was. Wel wordt het juist geacht, dat de regering niet een blanco volmacht heeft gegeven. Een belangrijk element in de verhou ding tussen Londen en de illegaliteit heeft begin 1944 gevormd een verkla ring in negentien punten van prof. Gerbrandy, waarmee gepoogd werd het verzet te coördineren. Deze verklaring vertoonde lacunes - hetgeen ook door prof. Gerbrandy tegenover de Enquête commissie is erkend - en het rapport con stateert, dat de 19 punten niet getuigden van gedegen kennis van de structuur der verzetsbeweging; als poging om de sa menwerking in het verzet te bevorde ren wordt deze démarche van de rege- gering echter gewaardeerd. Er blijkt althans uit dat zij haar verantwoorde lijkheid ging voelen. Na de overkomst vari mr. Van Heu- ven Goedhart is men in Londen ken nelijk beter op de hoogte geraakt van de werkelijke verhoudingen in Neder land. Ook daarna blijft er echter nog het probleem van de grote verscheiden heid in opvattingen in Nederland zelf. De Enquëttecommissie komt wat dit onderdeel van haar onderzoek betreft tot de slotconclusie, dat de ministers, die bij uitstek voor het beleid t.a.v. de ver zetsbeweging verantwoordelijk waren de heren Gerbrandy en Van Lidth de Jeude getoond hebben, ondanks hun irolement. te voelen. Dit wordt hun als een grote verdienste aangerekend. C-z I 60. Eric heeft geen schijn van kans tegen de krijgers, die op Monoch's fluitsignaal met gevelde speren, uit de struiken te voorschijn treden. Hij roept Wolf terug en stormt de heuvel weer op, waarbij de speren hem gevaarlijk dicht om de oren snorren. Hij en zijn hond slagen er echter in buiten bereik van de speren te komen en als Eric bemerkt, dat geen der krijgers een achtervolging ingezet heeft staat hij hijgend stil om zijn weinig rooskleurige toestand nader op te nemen. Voorzover hij zien kan, staan de krijgers in kleine groepjes aan de voet van de grafheuvel. Met Monoch als gijzelaar zou het hem wel lukken de dodelijke omsingeling te doorbreken, maar Monoch is in geen velden of wegen meer te bekennen en de geslepen oude Druidenhoofdman zal vóórdat alles veilig is zeker niet te voorschijn komen. Dan Monoch achterna, besluit Eric. De daad bij het woord voegende, spoedt hij zich naar de top van de heuvel. Monoch heeft de ingang opengelaten en de Noorman, die begrijpt, dat de geringste onvoorzichtigheid hem het leven kan kosten, zit geruime tijd bij de opening ademloos te luisteren. Het blijft echter doodstil daarbinnen. Ook Wolf's scherpe oren vangen geen verdachte geluiden op en tenslotte laat Eric zich naar beneden zakken, waarna ook Wolf de sprong waagt. Snel daalt Eric voor de tweede maal de gebroken trap af. Even aarzelt hij, met al zijn spieren gespannen. Dan dringt hij behoedzaam de geheimzinnige duisternis van Tuaim Mor binnen. Aan het slot van de vergadering van de Tweede Kamer op vrijdagmiddag heeft de voorzitter medegedeeld, dat hu een schrijven van de heren Weiter en Lemaire heeft ontvangen. Deze brief luidt als volgt: „De partijraad van de Katholieke Na tionale Party heeft in zijn vergadering van 29 oktober j.l. besloten tot ophef fing van de party, in verband met een tussen haar en de Katholieke Volkspar ty bereikt akkoord. Dit brengt echter geen verandering ten aanzien van onze fractie, aangezien onze positie als 'epen der Kamer berust op een, met het K.N. P.-program 1952 verband houdende, uitspraak der kiezers, waarvan de ge volgen tussentyds niet kunnen worden gewyzigd." ftet College van Rijksbemiddelaars heeft de collectieve arbeidsovereen komst voor het grafisch bedrijf in baar geheel goedgekeurd, hetgeen inhoudt, dat de in deze overeenkomst voorko mende nieuwe bepalingen inzake va kantieduur en vakantietoeslag ook voor het jaar 1955 zullen gelden. Dit houdt dus in, dat de grafici ook over dit jaar recht hebben op vijftien dagen vakantie en vier procent vakantie toeslag. Naar wy vernemen wordt overwogen een zodanige wyziging der winkelslui tingswet te bevorderen, dat de gemeen teraden geen middagsluiting voor groe pen van bedrijven meer zr ien mogen vaststellen, zonder dat de Kamer van Koophandel van het betreffende ressort een daartoe strekkend verzoek heeft ge daan. Sovjet-Unie Premier Boelganin en partysecretaris Khroesjtsjev vertrek ken vrydag 18 november naar Afgha nistan. Zy blijven 4 of 5 dagen in Ka boel en gaan dan door naar Nieuw de sfeer^ van het verzet aan Delhi en vandaar naar Rangoon. Hun reis naar Afghanistan, Indië en Burma zal in totaal 18 dagen duren. e twee romans, die hieronder sa men de aandacht vragen, heb ben meer met elkaar gemeen dan men bij oppervlakkige lezing mis schien vermoedt. Beide gaan ze name lijk over een leven, dat door een on vermoede ingreep van buitenaf in nieu we banen wordt geleid en opnieuw ge oriënteerd. In beide gevallen is die in greep een verkeersongeluk, waarbij een „buitenstaander" om het leven komt. Men kon niet verwachten, dat zijn dood, waaraan niemand schuld draagt, zo'n inbreuk op de gemoedsrust van de hoofdpersonen der romans zou maken. Zij worden op geheimzinnige, men kan haast zeggen boven-natuurlyke wijze be trokken in het lot, dat een hun voor dien onbekende naaste werd beschoren. In de spiegel van het leven der ge storvenen leren zij hun eigen levenstaak beter dan tevoren verstaan. r Een geforceerd thema? vraagt men. Het heeft er wel de schijn van, maar de auteurs in kwestie hebben vrijwel alles wat naar opzettelijkheid zweemt weten te vermijden en zodoende is het resultaat een bijzonder getuigenis ge worden. Er is tussen beide auteurs sprake van een zekere gevoelsverwant- schao. Christine Brückner, de Duitse schrijfster van de roman „Voor de spo ren vervagen" 1), en mevr. W. B. van Rooyen, die „De Zweedse bruid" 2) op haar naam zette, putten allebei hun inspiratie uit een positief christelük le vensbesef. Daarenboven zijn ze alle bei „modern", d.w.z. ze aanvaarden en ervaren het heden zoals het is en ver troebelen hun getuigenis niet door tyds- kritiek. Dit laatste is vooral belangrijk ten aanzien van het boek van mevr. Van Rooyen, die haar „Zweedse bruid" laat Links ziet u de zuidelijke fagade van de bekende kerk van Le Corbusier te Ronchamps, waarover onlangs in ons blad is geschreven. Rechts: het lemen paleis van de sultan van Zinder in midden-Afrika met de merkwaardige' beschilde ring. zoals de Franse schilder Pierre Lods die aantrof bij een expeditie in 1946. (Pierre Lods is op het ogenblik de leider van een kunstenaarsgroep van Bantou-negers in Frans equatoriaal Afrika). Er blijkt een merkwaardige (uiter aard toevallige) gelijkenis uit tussen de kunst der primitieven en de meest progressieve cultuuruitingen in het Westen. (Vertaald door Yge Foppema) iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiniiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii 34 Deze tweede tocht bracht de posten aan ,de kust in volle actie. Ze staakten weer hun deuntje en even voordat wij ze achter de landpunt uit het gezicht verloren, sprong een van hen aan land en verdween. Ik dacht er een ogenblik aan, mijn plan te wyzigen en hun boten stuk te slaan, maar ik was bang, dat Silver en de anderen misschien dichtby zouden zyn, en als we te veel waagden, zouden we weieens alles kunnen verspelen. Weldra hadden we op dezelfde plek aangelegd als de vorige keer en we begonnen het blokhuis te approvianderen. Gedrieën maakten wij de eerste tocht, we wierpen onze 'ast over de palissade en lieten Joyce achter om alles te bewa ken weliswaar slechts één man. maar met een half dozyn musketten. Hunter en ik keerden terug naar de jol en haalden een nieuwe vracht. Zo zwoegden we voort zonder adem te scheppen, tot de hele lading geborgen was; daarop betrokken de twee bedienden hun post in het blokhuis en ik roeide uit alle macht terug naar de Hispaniola. Dat wq het waagden een tweede lading te halen, lijkt gedurfder dan het in werkelykheid was. Zq waren natuuriyk numeriek in de meerderheid, maar wq hadden het voordeel van onze betere bewapening. Geen van de mannen aan wal had een musket, en wij vleiden ons met de hoop dat wij, voor wy binnen het bereik van hun pistolen waren gekomen, min stens een half dozijn van de schavuiten zouden hebben neergelegd. Trelawney wachtte me op voor het kajuitsraam; hy was zijn inzinking geheel te boven gekomen. Hij pikte de vanglijn op en belegde hem, en we begonnen de boot te laden alsof ons leven er van afhing. De lading bestond uit vlees, kruit en scheepsbeschuit, en verder alleen een musket en een kortelas voor elk van ons. De rest van de wapenen en het kruit wierpen we oyer boord in twee en een half vaam water, zodat we het blanke staal diep beneden ons in de zon kon den zien schitteren op de heldere zandgrond. Intussen was de eb ingetreden en het schip gierde op zyn anker. In de verte hoorden wy een zwak hallo geroep in de richting van de beide boten, en hoewel dit ons geruststelde ten aanzien van Joyce en Hunter, die een goed stuk Oostelijker waren, betekende het voor ons een waarschuwing om af te steken. Redruth trok zich terug van zyn plaats by de loopbrug en liet zich in de boot zakken; daarop verhaalden we deze naar de gilling van het schip, wat gemakke- lyker was voor kapitein Smollett. „Mannen," zei hy, „kunnen jullie mij verstaan?" Uit het volkslogies kwam geen antwoord. „Abraham Gray, ik spreek tegen jou." Nog geen antwoord. „Gray," hernam kapitein Smollett, wat luider nu, „ik ga van boord en ik gelast je om je kapitein te volgen. Ik weet dat je in je hart een goeie kerel bent - trouwens, geen van jullie is zo slecht als hij zich op 't ogenblik voordoet. Ik sta met het horloge in de hand: ik geef je dertig seconden om je by me aan te sluiten." Het bleef even stil. „Kom jongen," vervolgde de kapitein, „laat niet zo lang op je wachten. Elke seconde dat ik hier sta, waag ik mijn leven en dat van de heren hier." Eensklaps ontstond er rumoer van voetstappen en vuistslagen, en Abraham Gray stoof aan dek met een bloedende snee over zijn wang en rende naar de kapitein toe als een hond die het fluitje van zyn baas heeft gehoord. „Ik ga mee kaptein," zei hy. Het volgende ogenblik waren de kapitein en hij by ons aan boord gesprongen, we zetten af en roeiden weg. We waren vry van het schip, maar nog niet aan wal en binnen onze palissade. HOOFDSTUK XVII. De dokter vervolgt het verhaal: De laatste tocht van de jol. Deze vijfde tocht verschilde aanmerkelijk van alle voorafgaande. In de eerste plaats was de note- dop waarin we ons bevonden veel te zwaar beladen. Vijf volwassen mannen, waarvan er drie Trelaw ney, Redruth en de kapitein meer dan zes voet lang waren, vormden al een grotere belasting dan waarvoor het bootje gebouwd was. Voeg daarby het kruit, het, vlees en de zakken beschuit! Achteruit lag het dolboord gelyk met het water. Herhaaldelyk kregen we water binnen en we waren nog geen honderd meter ver, of myn broek en myn jaspanden waren al doorweekt. De kapitein liet ons de lading wat gelykmatiger verdelen en daarmee bereikten we, dat de boot wat beter in het water lag. Niettemin durfden we byna niet ademhalen. Hier kwam by, dat het nu volle eb was. Een sterke stroom trok kabbelend in Westelijke rich ting en dan verder Zuidwaarts en zeewaarts door de straat waardoor we die morgen waren binnen gelopen. Zelfs die kleine golfjes betekenden een gevaar voor ons zwaar beladen vaartuigje, maar het ergste was, dat we op die manier uit de koers wer den gedreven en niet op onze eigenlyke landings plaats achter de landpunt konden aansturen. De stroom sleepte ons mee en dreigde ons te doen aankomen vlak bij de beide andere boten, waar elk ogenblik de piraten konden verschonen. „Ik kan de boot niet in de koers houden, kapitein, zei ik. Ik zat aan het roer terwyl hy en Redruth, belden nog fris, aan de riemen zaten. „Het gety dryft ons steeds meer af, kunt u niet wat forser roeien?" - „Dan loopt de hele boot vol," zei de kapitein. „U moet oploeven, dokter net zo lang oploeven totdat u ziet dat we winnen." Ik probeerde het, en kwam tot- de slotsom, dat het gety ons in Westelyke richting meevoerde totdat de boot pal Oost lag, bijna loodrecht op de richting waarin we moesten varen. (Wordt vervolgd) spelen in een na-oorlogse grote-stads- wijk, waar het leven zijn vorm nog niet gevonden heeft. Met deze wijk is ken nelijk het nieuwe Amsterdam-West, langs de spoorbaan en de trekvaart naar Haarlem bedoeld. Kritiek op het wonen in deze nieuwbouw ligt de schrijf ster op de lippen, als ze opmerkt, hoe in iedere langsrijdende trein de hoof den van bank tot bank zich naar de coupéraampjes keren en naar de men sen aan de overzyde van de vaart kij ken: „Duizenden ogen zien per dag iets afschrikwekkends, hoge smalle gebou wen met zinloze raamgaten, een stad, die in de lucht lijkt te hangen, want grond ziet men nauwelyks. Na de hoge gebouwen volgen de geraamten, in het snelle voorbijrijden kan men niet zien, dat er mensen aan het werk zijn, men ziet alleen de geraamten boven het opgespoten land; er zijn er zoveel, dat niemand het merkt als er weer een serie klaar is. De geraam ten lyken een bittere bespotting van alles wat wenselijk en menselijk is, ze doen aan vogelkooien denken, aan de paalwoningen op Borneo. Terwijl de trein langsrijdt, krimpen ze in, of tenminste, dat lijkt zo; er zijn ook lage woningen en geraamten die nog niet tot volle hoogte zijn geko men. En dan opeens is het land vlak en donkergrijs, er zyn slechts lang- werpige vlakken, afgepaald met smal le witte stenen, die aan grafzerken doen denken. Daar lykt de nieuwe bebouwing een massakerkhof, het is of al het geluk van het komende ge slacht hier is begraven nog eer het levenskracht had. De mensen in de trein keren zich af of kyken in hun boek of sluiten dq ogen en denken aan de vriendelijke huizen, waar ze naar toe rijden. Ieder huis is vrien delijk, mooi en geriefelijk, vergeleken met de verschrikking, die vanuit de trein zich dagelijks aan de reizende massa's vertoont." Maar dan vervolgt de schrijfster, en daarmee aanvaardt ze de situatie: „De nieuwe wijken zijn als de jonge mensen van deze tijd: ze tonen zich niet op hun best aan vreemden. Ze zijn zichzelf genoeg en men moet ze heel dicht benaderen om ze te be grijpen. Feitelijk moet men er niet op uit zijn om ze te begrijpen, men moet ze aanvaarden zoals ze zijn en er niet eens aan denken of ze mooi of lelijk, goed of slecht zyn. De nieu we wijken zijn voor de nieuwe bewo ners als hun vrouwen en kinderen, zy raken er zó mee vertrouwd, dat ze er nauwelijks meer over denken. Hier wonen ze, dat is het. Ze vinden hun kamers vriendelijk en ze zijn trots op de moderne, kleine en lichte meu belen, de groene plantjes, die haast huiverend langs de kille muren groei en en de plank vol boeken onder de vensterbank. Ze voeren hun bezoe kers langs de brede straten en wijzen op de grasstroken, die men in de oude stad toch maar niet vindt. 'Ze voelen zich modern en modern zijn is de grote deugd van deze tijd". Naar deze moderne wijk voert de jongeman Jan Frederik zijn Zweedse bruid Anja. Hij is de koning te rijk, dat hij een huis toegewezen heeft ge kregen. In zijn verwachtingen onderr schat hij echter de moeilijkheden, die zijn bruid te verwerken krijgt, gewoon in haar groei van meisje naar vrouw en moeder. Jan Frederik is van nature toch al een jongen die „heisa" liefst zoveel mogelyk uit de weg gaat. Hij is een goedwillende, hardwerkende, nuch tere Amsterdamse kantoorbediende die van problemen niet veel weet en niet veel wil weten. Nu drukt zijn onbegre pen Anja hem ongewild met zijn neus in de moeilijkheden van een levenssi tuatie, die hy nooit goed onder ogen had gezien. Hij kende van Anja's Zweedse verle den nauwlyks iets. Hy wist dat zij een broer had, maar hy vermoedde niet dat die broer méér voor haar betekende dan hij, haar man. Op weg naar de bruiloft komt de broer bij een vliegramp om het leven. Dit ongeluk veroorzaakt in Anja's geest een „breuk". Haar leven, haar huwe lijk, haar geloof, het schijnt allemaal ineens zinloos te zijn geworden en de naïeve, eerst zo dolgelukkige jonge bruidegom Jan Frederik weet haar in haar ontgoocheling niet op te vangen. Dit dreigende drama van een onge lukkig huwelijk wordt in zijn ontstel lende alledaagsheid door mevr. Van Rooyen met opvallend begrip door de onvermijdelijke crisis heen gevoerd naar een loutering, die tegen de ach tergrond van de grotestadsnieuwbouw een heel apart gevoel uitwerkt. Voorzover de nieuwbouw met al zijn menselyk lief en leed in deze roman de toon aangeeft, kan men „De Zweed se bruid" vergelijken met het boek van de Vlaming Louis-Paul Boon: „De voor stad groeit". Beide boeken zou men li teraire sociografieën kunnen noemen waarbij mevr. Van Rooyen dan een zeer ruime plaats inruimt voor de op bouw van het geestelyke en godsdien stige leven in de nieuwe wyk. Prachtig is in haar roman de figuur van een bouwpastoor uitgebeeld, alsmede de manier waarop deze moderne zielzorger de mensen in het parochieleven weet te interesseren. Mevr. W. B. van Rooyen is eigenlyk H. Wolffenbuttel-Van Rooyen, bekend als schryfster van vele kinderboeken. Ze heeft deze schuilnaam gekozen, om te voorkomen dat het boek abusieve lijk in handen zou raken van te jonge lezers voor wie het niet geschikt is, al dus de uitgever. Te jong is natuuriyk te jong, maar overigens vinden wij dit boek, dat zo kies en aansprekelijk over de strijd en de overwinning van een paar eerlyke, naar levenszin en geluk tastende jonge mensen, zoals er miljoe nen zijn, handelt, juist voor jonge men sen ideale lectuur. „Voor de sporen vervagen" „Voor de sporen vervagen" van Christine Brückner gaat al evenzeer over een ervaring uit het leven van alledag, maar is romankunstig feller en dieper uitgepuurd. De hoofdpersoon en zijn vrouw zijn nu geen eenvoudige, anonieme jonge mensen meer; het zijn gezeten bur gers, behorend tot de notabelen van een kleine Duitse stad. De man is directeur van de spaarbank. Van natu re is hij een behoedzaam en nauwge zet mens. Hij oordeelde rustig en goed over zijn leven, toe hij op een keer, geheel buiten zijn schuld overigens, een jonge vrouw doodrijdt. Deze vrouw is een onbekende in het stadje; niemand weet iets van het bestaan van haar verwanten af. Men is haar en het on geluk zó vergeten. Maar de bankdirec teur is door haar dood innerlijk ge heel uit zijn doen gebracht. Hij regelt de begrafenis en onderneemt dan, „voor de sporen vervagen", een speur tocht naar haar verleden, naar de zin van haar leven en lot en daarmee naar de zin van het zijne. Een aangrypend brolP na-oorlogse Duitse tragiek komt daarby aan het licht. Het door de schrijfster gevolgde pro cédé leidt tot een reeks van spiegel beelden, waarin de man zichzelf leert begrijpen en herzien aan de hand van wat hy over de dode vrouw te weten komt. Herboren hervindt hy tenslotte zyn plaats in hst lsvsn van. alledag. Het is werkelyk treffend, zoals bei de schrijfsters, elk voor zich, het huwelijksgeluk hebben weten waar neembaar te maken als iets, dat bij tyd en wyle van binnenuit moet wor den hernieuwd, waarbij een ongeluk, een vreemde ingreep van buitenaf, in dienst der genade kan staan. NICO VERHOEVEN. 1) Christine Brückner: „Voor de spo ren vervagen" („Ehe die Spuren ver- wehen..."). Vert. d. Frans Willems. Uitg. mij. „Pax", 's-Gravenhage. 2) W. B. van Rooyen: „De Zweedss bruid". Uitg. De Fontein, Utrecht. Omstreeks half vier vrijdagmiddag is uit het paleis van justitie te Maastricht de 24-jarige J. J. de B. uit Heerlen aan zijn bewakers ontsnapt. De arres tant was door de Heerlense politie voor geleid voor de officier van justitie. Toen hij uit diens kamer werd overgebracht naar de gelykvloerse etage van het ge bouw om te worden gehoord door de rechtercommissaris heeft hy kans ge zien door de voordeur het paleis van justitie te verlaten. In de drukte van de Tongerse straat is hy verdwenen. De politie heeft on- middellyk de achtervolging ingezet, maar zy slaagde er niet in, de voort vluchtige te arresteren. Vrijdagmiddag is by Vorden naast een totaal vernielde bromfiets aange troffen het stoffelijk overschot van de 49-jarige broeder C. uit het klooster te Oosterbeek. Gebleken is, dat hij met de bromfiets tegen een boom is gereden. Het stoffelyk overschot is naar het r -k. ziekenhuis in Zutphen vervoerd. 6 November23e zondag na Pinksteren; eigen mis; 2 geb. oct.; Cre« do; pref. van de H. Drieëeenheid; groen. MAARTDAG: h. Willibrord, bisschop-be» lijder; eigen mis; Credo wit. DINSDAG: Mis van Allerheiligen 2 geb. oct H. Willibrord; 3 geb. De vier H.H. Gekroonden; Credo; wit. WOENSDAG: Kerkwijding van de S. Jan van Lateranen; mis Teribilis; 2 geb. (in stille missen) H. Theodorus; Credo* wit. DONDERDAG: H. Andreas Avellinus, belij der; mis Os justi; 2 geb. oct. H. Wil librord; geb. H.H. Tryphon en gezel len; Credo; wit. VRIJDAG: H. Martinus, bisschop-belijder: eigen mis; 2 geb, oct.; 3 geb. H. Men- nas; Credo; wit. ZATERDAG: H. Martinus, paus-marte laar: mis Si diligis; 2 geb. oct.; 3 geb. Concede; Credo pref. van de apostelen; rood. Utrecht: H. Lebuinus, belijder; mis Os justi; 2 geb. H. Martinus; 3 geb. oct.; mis Statuit; 2 geb. H. Martinus; 3 geb. oct.; 4 geb. voor Paus Credo; pref. van de apostelen; rood. ZONDAG 13 november: 24e zondag na Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Dida- eus; 3 geb. oct.; Credo; pref. pref. van de H. Drieëenheid groen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1955 | | pagina 11