FRANCISCANEN vestigden zich vijf
eeuwen geleden in Haarlem
Van Golgotha via de katakombentijd
der schuilkerken naar een
vierenswaardig kroonjaar
Minderbroeders hebben zich
een eigen plaats verworven
in het Haarlemse leven
Koor Katholiek Haarlem
gaat zijn tweede lustrum vieren
DOOR EEN ZATERDAGSE BRIL
'■■--■■■mm
Voor de keuze
n
Mgr. J. P. Huibers
pontificeert
I
ZATERDAG 31 MAART 1956
PAGINA 3
15 mei 1456 schonk
Haarlem de grond en
bouwde een klooster
J
Ir
j
Ter gelegenheid van
vijfde eeuwfeest
4
wmwjzwsMMmmMê
m
«mmm
NHC
Het uitbundige hoogaltaar in de
paterskerk aan de Nieuwe Groen
markt vraagt haast geen versie
ring. Maar bij bijzondere gelegen
heden weet men die uitbundigheid
nog een extra glans te geven,
Yoor de paters Franciscanen in Haarlem is 1Ö56 een
vierenswaardig kroonjaar. Zij mogen met recht
en reden het feit herdenken, dat vijfhonderd jaar
geleden de minderbroeders officieel hun eerste klooster
stichtten in Haarlem en zich blijvend in de stad vestig
den. Die vestiging geschiedde op verzoek van de Haar
lemse burgerij. Zij vroeg namelijk aan Philips van Bour-
gondië en aan paus Nicolaas V toe
stemming om voor de minderbroeders
een klooster te mogen bouwen.
Philips ging accoord met het voor
nemen van Haarlems burgers en hij
gaf de overheid van de stad op 22
maart 1453 opdracht een stuk grond,
waarop het klooster gesticht kon
worden, beschikbaar te stellen. In i
hetzelfde jaar nog kwam ook de pau- v
selijke goedkeuring af, maar pas op
20 mei 1455 vaardigde paus Callixtus III de bulle „Ra-
tioni congruit' uit, waarin die toestemming vervat lag.
De bulle was gericht aan Petrus Nilot, de proost van
de Sint Pancraskerk te Leiden, en deze riep, na eerst
de plaats, waar het klooster gebouwd zou worden, in
ogenschouw genomen te hebben, op 13 april 1456 de
Haarlemse burgerij bijeen om haar mede te delen, dat
het plan verwezenlijkt kon worden. Op 15 mei 1456
Aanvankelijk
heeft men ge
meend, dat de
Franciscanen zich
reeds eerder in
Haarlem gevestigd
hadden. Er is nog
een charter uit 1339
(een oorkonde, die
bepaalde voorrech
ten verleent), waar
in Graaf Willem
van Henegouwen
aan zijn houtvester
van de Haarlem
merhout opdraagt
om aan de minder
broeders 10 schel
lingen uit te keren.
Zij hadden reeds
het voorrecht om
ieder jaar tijdens
de kermisdagen
omstreeks het feest
van Sint Bavo een
boom te halen uit
Den Hout.
De conclusie, dat
de Franciscanen
toen reeds een ne
derzetting hadden
in Haarlem, wordt
door Franciscaanse
historici ernstig in
twijfel getrokken;
misschien mag men
concluderen tot een
zogenaamd termijn
huis, van waaruit
de minderbroeders
op bedeltocht gin
gen, maar vast te
stellen, dat het huis
de voorloper is ge
weest van het latere
klooster, wordt al
gemeen niet histo
risch verantwoord
geacht.
In „Golgotha", het
convent, dat ge
bouwd werd op de plaats, waar nu het
Sint Elisabeths Gasthuis staat, begint
dus de Franciscaanse geschiedenis in
Haarlem. Onder leiding van hun gar-
diaans de eerste was pater Diony-
sius togen de minderbroeders aan het
werk en brachten zij een eigen kleur in
de gevarieerde groep religieuzen, die
Haarlem telde. De stad, die toen 15.000
inwoners had, gaf jn die dagen reeds
onderdak aan niet minder dan twaalf
kloosters van verschillende pluimage.
Het rumoer in de Lage Landen, die
tegen Spanje in opstand kwamen, ging
het convent der minderbroeders niet
zonder gevolgen voorbij. Onrust en
godsdiensttwisten kregen ook vat op
Haarlem, en in 1572, toen Henricus Re
gius gardiaan was, werd „Golgotha"
door de Staatse soldaten geplunderd.
Vermomd zag de gardiaan kans om de
woede der geuzen te ontvluchten.
De minderbroeders keerden wel te
rug. maar zes jaar later moesten zij
naar het scheen voorgoed de wijk
nemen.
De Haarlemse Noon, 29 mei 1578, op
Sacramentsdag werd ook het Francis
caner convent noodlottig. Nadat de geu
zen de Sint Baaf geplunderd hadden,
trokken zij naar „Golgotha".
De broeder-kleermaker Jan Mat-
thysz was van de gruwelen ooggetui
ge, en volgens zijn verhaal „drongen
op die dag honderd soldaten met
grote woede en geweld in het kloos
ter en vielen die snoodaards het eerst
op het hoogaltaar aan, brekend en
aan stukken slaand al wat hun voor
hun handen kwam".
Tijdens de plundering schuilden de
meeste leden van het convent in de
hof of boven op de kerk om aan de
moordzucht der plunderaars te ont
komen. Korte tijd later moesten de
minderbroeders het klooster verlaten,
en zij vertrokken naar Brabant of
Keulen.
De Franciscanen schenen definitief uit
Haarlem gebannen, ofschoon het vrij
staat aan te nemen, dat er misschien
een of meer clandestien in de stad of
de nabije omgeving zijn achtergeble
ven. Historisch is dat echter (nog) niet
aangetoond.
Damsteegje
Tot 1614 zou het duren, eer de min
derbroeders weer hun werk in
Haarlem konden beginnen. Pater
Albert de Wit leidde de Franciscaner
katakombentijd in, toen hij zich in ge
noemd jaar vestigde in het Damsteegje,
dat uitkomend op de Damstraat
thans gevat ligt in de gebouwen van de
Grafische Inrichting Enschede. Een ge
velsteen bewaart nu nog de herinnering
aan dat ,,agterstraatje", waar in een
vervallen en bekrompen huis meer dan
tweehonderd jaar lang de gelovigen
in hun schuilkerk bijeen kwamen.
Daar bloeide niettemin het geloofs
leven en werden de Heilige Geheimen
HmBB
werd de akte getekend, waarbij de stad Haarlem aan de
minderbroeders een stuk grond gaf in het Grootheilig
land voor de bouw van een klooster en kerk en voor de
aanleg van een kerkhof en tuin. Het bleef echter niet
bij een schenking, want de stad zelf bouwde ook het
klooster en de kerk.
De 15e mei 1456 mag men gerust als de vestigings
datum der Franciscanen aannemen.
Zij zijn in die dagen met vreugde
door de Haarlemmers begroet en zij
hebben toen niet kunnen bevroeden,
dat de naam „Golgotha", die zij aan
hun klooster hadden gegeven, een
harde symboliek zou blijken te zijn.
Ruim honderd jaar later kregen zij
hun zware lijdensgang te maken,
toen in de troebele dagen der Alte
ratie het klooster door Staatse sol
daten werd geplunderd en de paters een veilig heen
komen moesten zoeken. In de katakomben-tijd der
schuilkerken moesten zij weer van voren af aan be
ginnen, totdat zij in de vorige eeuw weer in het volle
licht konden treden: de minderbroeders van Sint
Frans, die te Haarlem hun sporen verdienen in twee
parochies, het jeugdwerk, het onderwijs en het be
keringswerk.
pige doortastendheid zette hij zijn plan
nen door om een nieuwe kerk te bouwen
en hij kon verschillende percelen in
handen krijgen, gelegen tussen Nieuwe
Groenmarkt (Grote Kroft) en Zoete-
straat. Op de plaats, waar eertijds het
klooster van Sint-Katrijn, bevolkt door
Tertiarissen van Sint Franciscus heeft
gestaan, zou de kerk verrijzen, een
historische plek waar Sint Antonius en
Sint Franciscus elkaar opnieuw de hand
zouden reiken.
Veel geluk was pastoor Preyer niet
beschoren, tegenslag op tegenslag volg
de, maar op 20 oktober 1844 kon de
laatste dienst in het oude Damsteeg
kerkje worden gehouden, en drie dagen
later consacreerde mgr. C. L. Baron
van Wijkerslooth de nieuwe kerk, uit de
toren waarvan de klok ondanks het
verbod van de gemeenteraad feeste
lijk klepte.
Nieuw tijdperk
De „Open Deur" gaf en geeft velen de gelegenheid even
binnen te lopen bij de Franciscanen in de Gierstraat. Dat
„even" werd vaak een blijvend kontact om het katholieke
geloof goed of beter te leren kennen.
gevierd, zij het dan op een eigentijdse
manier en met een „protocol", dat ons
nogal vreemd zou aandoen. De statie,
toegewijd aan Sint Antonius wist zich
echter te handhaven in tegenstelling tot
die van Sint Franciscus. Laatstgenoem
de statie werd door de minderbroeders
gesticht aan de westzijde van het Spaar-
ne tussen de Langebrug en de Melk-
brug. In de volksmond heette de statie
„De vier Heemskinderen" naar een
steen, die in de gevel was aangebracht.
Via de Helmbrekerssteeg konden de
kerkgangers hun kerkje binnensluipen.
Bij gebrek aan serafijnse opvolgers ging
de statie in 1818 op de wereldpriesters
over. De eerste en laatste wereldpries
ter, die de statie bediende, pastoor
A. H. J. Termars, ging rusten, toen de
Statie op 8 december 1851 werd opge
heven.
In 1884 werd ter plaatse een heren
huis gebouwd, waar in de gevel de oude
steen van „De vier Heemskinderen" op
nieuw werd aangebracht.
Sint Antonius
Sint Antonius bleek dus (vanwege
zijn populariteit?) sterker dan zijn
geestelijke vader, maar zijn statie
had een doortastend man nodig om de
beminde gelovigen een waardiger Gods
huis te bezorgen. Die man kwam in de
persoon van pater Petrus Preyer, een
32-jarige West-Fries, die in 1838 de lei
ding van de statie kreeg. Met een kop-
Op die dag brak voor de minder-
broeders in Haarlem een nieuw
tijdperk aan. De katakomben-tijd
was voorbij en de roomse vreugd over
die glorievolle wedergeboorte demon
streerde zich in de uitbundige, soms
wilde, barok, die van de kerk een
voorproefje van de hemel wilde maken.
Over dat voorproefje lopen nu de me
ningen nogal uiteen, maar er zullen wei
nigen gevonden worden, die deze origi
nele binnenstadskerk een zekere warm
te (zeg: gezelligheid) zullen ontzeggen.
Haarlem kent de Franciscanen en de
Franciscanen kennen Haarlem. In de
geschiedenis van de stad hebben zij zich
een eigen plaats verworven, omdat hun
werkzaamheid zich niet beperkte tot de
parochie alleen. Die parochie groeide
in de loop der jaren overigens zo uit,
dat de stichting van een rectoraat in
het Kleverpark noodzakelijk werd. On
der Nicasius Royakkers kwam het zo
ver, en op 11 september 1902 werd de
kerk, toegewijd aan het Allerheiligst
Hart van Jezus, door mgr. A. J. Cal-
lier geconsacreerd. Eerste rector werd
pater Silvester van Lijnschoten; onder
het bestuur van pater Eleutherius Sand-
fort werd het rectoraat in 1922 tot pa
rochie verheven.
Activiteiten
Niet het minst hebben de Francis
canen zich - en zij doen dat nog -
verdienstelijk gemaakt in het
jeugdwerk. Op 23 oktober gaf mgr. A.
J. Callier opdracht aan pater Theodo-
sius van Eekeren om in Haarlem een
St.-Franciscus Liefdewerk op te richten.
Het S.F.L. startte op 18 januari 1921
onder diens directoraat, dat later door
verschillende confraters bekleed werd,
het laatst door pater Salvinus Duyn-
stee, onder wiens directorium de fusie
tot stand kwam met het St.-Francisca
Romana Liefdewerk, dat in 1925 door
kapelaan A. Lühn van de Sint Joseph-
parochie werd opgericht en dat in 1947
overgedragen werd aan de minderbroe
ders. De gefusioneerde Stichting is nu
beter bekend als de Katholieke Sociale
Jeugdzorg. Het „filiaal" in Haarlem-
Noord werd op 31 januari 1936 opge
richt onder pater Telephorus Smits.
Wij moeten ons beperken in de opsom
ming van de vele andere activiteiten.
Wij zouden kunnen herinneren aan de
Sint Joseph Ambachtsleerlingen, de la
tere Sint Jozef-Gezellen, van wie de
minderbroeders jarenlang de enige af
deling in Haarlem hadden; aan de pel
grimstochten naar Kevelaer, en aan het
onderwijs op de parochiescholen en
Sancta Maria.
Maar wij mogen ten laatste memo
reren het voortreffelijke werk van de
„Open Deur", dat op initiatief van
Deken J. J. A. Kuilman in 1948 op
bescheiden wijze werd begonnen na
besprekingen met pater Wijnand
Sluys. De ironie van het lot wilde,
dat het bureau van ,,De Waarheid"
in de Kruisstraat vrij kwam en de
„Open Deur" onder de enthousiaste
leiding van pater Bartholomeus
Sluys huisvesting vond bij de R.-K.
Middenstand. Thans is de deur open
in een pand aan de Gierstraat, waar
in de loop der jaren honderden men
sen zijn binnengelopen. Zo er na een
bezoek geen blijvend contact met de
Katholieke Kerk ontstond, kon dan
toch begrip en waardering worden
aangekweekt en veel misverstanden
worden weggenomen.
Wie in de gelegenheid is de vijf eeu
wen oude historie der Franciscaner
minderbroeders in Haarlem te bestu
deren en daarbjj kennis neemt van
het werk van deze ordepriesters, moet
tot de conclusie komen, dat hun „suc
ces" niet alleen te herleiden is tot een
ondefinieerbare populariteit, maar
meer tot hun levensideaal, dat nooit
verstarde op één punt, en dat zich richt
te op de tijd, waarin het zijn vorm
moest krijgen. In die zin mag men de
minderbroeders populair noemen, een
kwalifikatie, die de menselijke gebre
ken als het ware vanzelf in de scha
duw stelt van de deugden.
In het Kleverpark is een stevige en
aparte gemeenschap gegroeid, los van
Het vijfde eeuwfeest der Francis
caner minderbroeders in Haarlem
zal in ieder geval kerkelijk wor
den gevierd. Op zondag 27 mei zal mgr.
J. P. Huibers, bisschop van Haarlem,
een pontificale hoogmis opdragen in de
Sint Antoniuskerk aan de Nieuwe
Groenmarkt.
Toen enkele maanden na de bevrij
ding in 1945 plannen beraamd
werden tot huldiging van Haar
lems bisschop, mgr. J. P. Huibers, om
daarmee ook hulde te bewijzen aan het
gehele Nederlandse episcopaat voor zijn
houding tijdens de zware jaren der be
zetting, werd besloten de muzikale
omlijsting niet toe te vertrouwen aan
één bepaald koor. Liever wilde men een
oproep doen tot alle gegadigden, die
voor die gelegenheid hun medewerking
wilden verlenen. Daardoor was het ook
beter mogelijk een groot gemengd ge
legenheidskoor samen te stellen, dat
onder leiding van Albert de Klerk die
hulde-avond een verantwoorde muzika
le kleur zou geven.
Zo geschiedde ook en op 29 april
1946 maakte Haarlem kennis met het
uitgebreide zanggezelschap, dat in het
concertgebouw het Magnificat van Bach
en de Litanie van Mozart ten gehore
bracht.
De reacties waren bijzonder gunstig
en na afloop vond men het feitelijk jam
mer, dat het gelegenheidskoor zo zon
der meer zou worden ontbonden. De
toenmalige Deken van Haarlem. J. C.
van der Wiel kwam daarop met het
voorstel om een blijvend gemengd ka
tholiek koor op te richten, dat onge
twijfeld in een behoefte zou voorzien.
Het enthousiasme was algemeen en de
oprichting kreeg spoedig haar beslag,
waarbij 29 april 1946 als oprichtings
datum werd aangehouden en de naam
Koor Katholiek Haarlem officiële sanc
tie kreeg.
Volgende maand is het dus tien jaar
geleden, dat het koor zich presenteer
de, en het tweede lustrum is alleszins
een herdenking waard. Met het echt
paar G. DegenharLGrooff, waarvan de
echtgenote reeds de volle tien jaar (sa
men met penningmeester C. C. A. van
Wel en bibliothecaris W. van der Vlugt)
deel uitmaakt van het bestuur, hebben
wij eens gepraat over de voorbiie tien
jaar, over de ups en downs, die het
koorleven gekenmerkt hebben, en voor
al natuurlijk over de muzikale hoogte
punten, die Koor Katholiek Haarlem
een bepaalde standing hebben gegeven.
Onder leiding van mr. C. W. Ritter,
de eerste voorzitter, kreeg het koor zijn
vaste vorm en ook na diens heengaan,
toen het bestuur onder anderen ad in
terim geleid werd door mr. F. Vorst
man, mocht het koor zich in veler be
langstelling verheugen.
De belangstelling was ook verdiend,
want Albert de Klerk liet zich bij de
keuze der uit te voeren werken niet
leiden door koortradities alleen. Hij
kon het zich veroorloven ook experi-
„Golgotha", het eerste klooster
der Franciscaner minderbroeders
in Haarlem, op de plaats, waar nu
het Sint-Elisabethsgasthuis staat.
de moederparochie aan de Groenmarkt.
In de binnenstad heeft zich een gede
gen kern gehandhaafd, die de tradities
van een eerbiedwaardig voorgeslacht
voortzet; een voorgeslacht, dat donkere
dagen gekend had en dat in 1944 bij het
eeuwfeest der paterskerk aan de Groen
markt met wat rooms romantiek maar
met veel piëteit herdacht werd in een
lied, dat begon met de regels:
In pamsteeg weggeborgen
stond eens een bedehuis;
bij 't schemeren van de morgen
kwam 't volk naar de oude kluis.
Wat niettemin toen met veel triomf
de pathos zij in die feestelijke stem
ming ook achteraf vergeven en met
driftig getuigen in datzelfde lied van
de honderdjarige kerk gezongen werd,
kan evenzeer gelden voor de Francis
caanse communiteit in de loop van vijf
eeuwen:
Zij staat; waar alles kraakte
bleef ze ongebroken staan:
want zijne kerk bewaakte
de groote Paduaar.
Wij zeggen dus niet te veel met te
verklaren, dat minderbroeders in het
Haarlemse leven zich een eigen plaats
hebben verworven en de sympathie van
talrijke Haarlemmers. Hun werk maakt
dit vijfde eeuwfeest tot een vierenswaar
dig kroonjaar. W. H.
Bij het schrijven van bovenstaand
historisch overzicht konden wij dank
baar gebruik maken van artikelen, ge
schreven door de Franciscanen F. Nieu-
wenhuizen, Bertilo de Boer en E. de
Graaf en door pastoor mgr. J. C. van der
Loos.
ALBERT DE KLERK
menten te ondernemen, waardoor
Haarlem tevens kon kennismaken met
werken van meer moderne allure.
Het heeft geen zin om alle program
ma's op te sommen, die in de loop der
tien jaar zijn uitgevoerd. Wij herinne
ren slechts aan Strategiers „Koning
Swentibold", aan het Te Deum van
Kodaly, aan de bekende Mis van Bruck
ner, de Marcuspassie van Perosi, het
Requiem van Mozart en Verdi's Sta-
bat Mater.
Buiten Haarlem
Deze bescheiden opsomming duidt
er reeds voldoende op, dat
het koor zich een artistiek ge
degen repertoire heeft opgebouwd, dat
ook buiten Haarlem de aandacht heeft
getrokken. Destijds werd een kerkcon-
cert gegeven in de Willibrordus buiten
de Veste te Amsterdam, van „La Croi-
sade des enfants" (Gabriel Pierné)
De Katholieke Sociale Jeugdzorg is een terrein, waarop de Franciskanen in
Haarlem zich intensief bewegen. Honderden jongens en meisjes hebben daar
hun vorming en ontspanning gevonden. Bovenstaande foto werd genomen tijdens
een bijeenkomst in het jeugdhuis aan de Zaetestraat,
Woensdag had Haarlem weer
stof tot praten. De kranten
hadden de vorige avond de
mening van burgemeester en wet
houders gepubliceerd over de plaat
sing van het Hildebrandmonument.
Wij hebben allen wat meewarig
ons hoofd geschud, sommigen van
ons hebben grapjes gemaakt, an
deren waren verontwaardigd. Ik ge
loof, dat de zaak te ernstig is om
grapjes te maken en te vermake
lijk om verontwaardigd te zijn. De
Haarlemmer is zo langzamerhand
niet meer geïnteresseerd in het mo
nument, hij is alleen de man-langs-
de-lijn, die vol spanning zich af
vraagt, wat er nu weer gaat gebeu
ren. De gemeenteraadsleden pre
pareren zich op een artistiek debat,
dat woensdag aanstaande moet re
sulteren in de beslissing, of Hilde-
brand cum suis in de doorkijk van
de Kleine Hout komt te staan of
dat hem elders een plaatsje in het
Haarlemse moet worden gegeven.
Intussen heeft professor Bronner,
de schepper van het monument en
van het rumoer, dat daaromheen
is ontstaan, zijn mening te kennen
gegeven, maar alles bij elkaar is
niemand nog wat wijzer geworden.
Maar is het nu zo vreemd, dat een
ware nurksstemming onze goede
stad gaat beheersen? Die goeie
Nurks hoort in Den Hout thuis, en
wij zouden hem toch niet graag
gaan missen. Maar als dat gekoei-
eneer met dat monument nog lang
doorgaat, wordt hij nog eenmaal
onze stadspatroon, en dat is per
slot van zaken iets, wat wij zullen
moeten voorkomen. Nurks is toch
Amsterdammer van komaf en hij
mag blij zijn, dat hij in de Haar
lemmerhout wordt geduld. Als ik
het voor het kiezen heb, houd ik
het liever bij mejoffer Suzette, het
symbool van gratie en schoonheid,
een bij uitstek Haarlems symbool,
dat in Den Hout op zijn plaats is.
Het wordt tijd, dat er een eind komt
aan het gesukkel met onze Hil-
debrand; Keesje, het diakenhuis
mannetje, houdt het niet langer uit
in de stoffige bergruimte, waarin
hij zo profaan is weggeborgen.
Goed, laten we afwachten, wat de
gemeenteraad volgende week gaat
beslissen. Misschien wordt het wei
een besloten zitting, een soort Ca
mera Obscura dus, waaruit Kees
je en Nurks, ieder aan een arm
van Suzette, triomfantelijk te voor
schijn zullen treden, misschien op
weg naar de doorkijk van de Klei
ne Hout. Is dat niet zo, dan staan
wij Haarlemmers maar weer lelijk
te kijk als kleine houterige mensen.
Het oude sprookje van de klok
ken, die met Pasen uit Ro
me terugkeren, wordt van
daag weer werkelijkheid. Van
avond, als de paaswake begonnen
is en met veel gerinkel het Gloria
wordt gezongen, komen de klokken
uit de eeuwige stad in Haarlem te
rug en zullen zij het feest met veel
gebeier inluiden. Dan begint voor
mij pas het feest van de lente en
de rust van twee Paasdagen zal
ons allen wat op verhaal kunnen
brengen van de spanningen, die on
ze gezinnen beheerst hebben. Ik
neem tenminste aan, dat het de af
gelopen weken ook bij u thuis ge
spannen heeft. Toen ik enkele da
gen geleden mijn buurman in de
tuin zag komen met kalkspetters in
zijn haar en stukjes behangselpa
pier aan zijn schoenen, wist ik, dat
ook hij een van de slachtoffers was
van de schoonmaak, die reeds ge
ruime tijd in Haarlem woedt. La
ten wij gerust bekennen, dat die
huismoederlijke rage een ramp is
voor een evenwichtig gezinsleven,
maar anderzijds moet ik bekennen,
dat de schoonmaak een unieke ge
legenheid is om alle spanningen
van een jaar lang te ontladen. Je
hebt als man recht en reden om
werkelijk boos te zijn; de traditie
wil dat nu eenmaal zo, en de vrouw
is er op bedacht. Een uitbarsting
van mannelijke woede wuift zij ove
rigens even gemakkelijk weg als de
webbe van een spin, en zij gaat
doodgemoedereerd haar gang met
een onuitstaanbare vanzelfspre
kendheid, die haar hoogtepunt
vindt in een wanorde op je bureau,
dat volgens haar juist op orde is
gebracht, en in een verwilderde
boekenkast. Maar als vanavond de
klokken gaan luiden, is dat voor
de meesten van ons weer voor een
jaar voorbij, en gaan wij eieren ra
pen, die de klokken ergens hebben
neergestrooid.
Het is goed in dat sprookje te blij-
ven geloven. Het geeft aan het
Haarlemse leven nog een beetje
glans, die wij in de
dagen van Nurks nog
best gebruiken kun
nen.
werd door de K.R.O. een rechtstreekse
uitzending gegeven, terwijl de K.R.O.
later via de band Francks „Les Bécli-
tudes" uitzond. Wij memoreren ter.siot-
te nog de medewerking, die het koor
verleende in de Beethovencyclus,
enkele jaren geleden onder leiding van
Toon Verhey door de H.O.V. verzorgd.
Bestuur en dirigent hebben op ver
schillende concerten waarderende en
soms uitbundige reacties ontvangen,
maar de aardigste was toch die op
Piemé's werk. De weduwe van de
componist, wonend in Frankrijk, hoor
de de uitvoering toevallig door de ra
dio en prompt reageerde zij met een
allerhartelijkst en dankbaar schrijven
aan Albert de Klerk.
De viering van het tweede lustrum
is dus alleszins gerechtvaardigd. Wij
deelden reeds mede. dat het lustrum-
concert op vrijdag 27 april wordt ge
geven. Het programma vermeldt de
Mis in F-mol van Anton Bruckner en
het Te Deum van Hendrik Andriessen.
Op zondag 22 april is _r 's morgens
om kwart over negen een plechtige
hoogmis in de Sint Josephkerk aan de
Jansstraat. Bij die gelegenheid wordt
er afwisselend door de leden van het
koor en de parochiële Schola Cantorum
een voïkszangmis gezongen, gecompo
neerd door Albert de Klerk.
De kwestie van de plaats
van het Hildebrandmonu-
ment raakt in een acuut
stadium. Dat is op zich een
reden tot verheugenis, want aan de
vele,stadia die het monument en des-
zelfs plaats sedert 1914 het jaar
waarin prof. Bronner de opdracht
ontving hebben doorgemaakt placht
een karakter van acuutheid in te
leurstellende mate te ontbreken.
Men heeft woensdag kunnen lezen,
dat een minderheid van B. en W. aan
de raad adviseert tot plaatsing op de
door prof. Bronner en het Hilde-
brand-comité gewilde plaats; tussen
Hertenkamp en Spanjaardslaan in de
zogenaamde „doorkijk" van de Kleine
Hout, maar dat een meerderheid van
B. en W. de raad poogt over te halen
tot een zich uitspreken voor een
andere plaats in overleg met de
schepper van het monument nader te
bepalen. Als men de donderdag door
ons gepubliceerde brief van prof.
Bronner goed leest moet het advies
van de meerderheid van B. en W
neerkomen op een advies om het
monument aan Haarlem te laten ont
glippen, want „met de plaats van de
„doorkijk" staat of valt voor Haar
lem dit monument". Dat is duidelijke
taal En wat de misschien eens aan
de orde komende juridische verhou
dingen betreft, mag men aannemen,
dat het Hildebrand-comité, hetwelk
zekere rechten op de beelden kan
doen gelden, het onwrikbare stand
punt van prof. Bronner deelt.
B. en W. blijken eensgezind te zijn
in hun verlangen om prof. Bronners
schepping in Haarlem te krijgen; de
oprechtheid van dat verlangen be
wijzen zij door de bereidheid om zich.
wat hen betreft, een uitgave van
f90.000 voor de plaatsing te getroos
ten. Men mag aannemen dat de raad
evenzeer prijs stelt op het alleen in
Haarlem thuishorend monument en
dat hij evenzeer de op zich hoge
plaatsingskosten in troostend ver
band weet te brengen met de ver
werving van een kostbare beelden
groep. Dan rest nog slechts de vraag:
zullen de tegenstanders van plaat
sing in de „doorkijk" hun bezwaren
dienaangaande zwaarder laten we
gen dan hun verlangen naar het bezit
van een uniek monument?
Na de talloze publikaties daarover
wagen wij de bezwaren tegen
plaatsing in de „doorkijk" be
kend te veronderstellen. Wij herha
len nog slechts: de doorbreking van
de zich tussen Paviljoen en Span
jaardslaan uitstrekkende, inderdaad
boeiende, doorkijk; de afgelegen lig
ging van het monument met kans op
beschadiging; een verkeerde situe
ring in estetisch opzicht. Er zijn te
gen deze bezwaren weer gezonde
tegenwerpingen te maken: een be
langrijk deel van de „doorkijk" blijft
ongerept en voor zover hij verbro
ken wordt ontstaat er geen starre af
sluiting maar een ritmische onder
breking met een eigen functie; de
beoogde plaats geeft gelegenheid tot
rustige beschouiwng, zonder dat zy
dermate afgelegen is, dat men haar
niet zou kunnen vinden; volgens een
aan het Hildebrand-comité gezonden
deskundigen-verklaring is de ge
bruikte steensoort niet licht be-
schadigbaar; tegenover het feit, dat
tot oordeel bevoegde verenigingen
en instanties zich hebben uitgespro
ken voor plaatsing elders staat, dat
even oordeelkundig te achten lieden
zich voor plaatsing in de „doorkijk'
hebben uitgesproken. De betrekke
lijkheid van het estetische oordeel
krijgt een nader reliëf doordat de
gemeentelijke schoonheidscommissie
anno 1954 een advies uitbracht te
gengesteld aan dat van diezelfde
toen uiteraard anders samengestelde
commissie uit de dertiger jaren.
Tenslotte: de vervaardiger van het
monument heeft zich jarenlang ver
laten, en mocht zich geredelijk ver
laten, op het raadsbesluit van 1933
tot plaatsing in de „doorkijk". Hij
zal bij zijn definitieve conceptie van
de beelden daarmede rekening ge
houden hebben. Ter bevestiging daar
van schrijft hij thans: „Er is geen
plaats in Haarlem, geschikt voor dit
monument zoals het ontstaan en ge
groeid is."
De raad heeft op 4 april de keuze
tussen twee ontwerp-besluiten: één
besluit van een minderheid en één
van een meerderheid in B. en W. Niet
altijd leggen B. en W. zo voorbeeldig
een keuze uit meerdere mogelijk
heden aan de raad voor, zo zal men
terecht opmerken, het jongste ver
leden indachtig. Meningsverdeling in
het college blijkt onverwacht de mo
gelijkheid tot democratische besluit
vorming te bevorderen.
Laat men reëel zijn en in ieder ge
val een besluit nemen, dat ons het
bezit van het monument garandeert.
Wanneer men let op het door prof.
Bronner gestelde alternatief, waar
het Hildebrand-comité het mee eens
zal zijn, volgt de keuze van
de plaats vanzelf.