FRANCISCANEN vestigden zich vijf eeuwen geleden in Haarlem Van Golgotha via de katakombentijd der schuilkerken naar een vierenswaardig kroonjaar Minderbroeders hebben zich een eigen plaats verworven in het Haarlemse leven Koor Katholiek Haarlem gaat zijn tweede lustrum vieren DOOR EEN ZATERDAGSE BRIL '■■--■■■mm Voor de keuze n Mgr. J. P. Huibers pontificeert I ZATERDAG 31 MAART 1956 PAGINA 3 15 mei 1456 schonk Haarlem de grond en bouwde een klooster J Ir j Ter gelegenheid van vijfde eeuwfeest 4 wmwjzwsMMmmMê m «mmm NHC Het uitbundige hoogaltaar in de paterskerk aan de Nieuwe Groen markt vraagt haast geen versie ring. Maar bij bijzondere gelegen heden weet men die uitbundigheid nog een extra glans te geven, Yoor de paters Franciscanen in Haarlem is 1Ö56 een vierenswaardig kroonjaar. Zij mogen met recht en reden het feit herdenken, dat vijfhonderd jaar geleden de minderbroeders officieel hun eerste klooster stichtten in Haarlem en zich blijvend in de stad vestig den. Die vestiging geschiedde op verzoek van de Haar lemse burgerij. Zij vroeg namelijk aan Philips van Bour- gondië en aan paus Nicolaas V toe stemming om voor de minderbroeders een klooster te mogen bouwen. Philips ging accoord met het voor nemen van Haarlems burgers en hij gaf de overheid van de stad op 22 maart 1453 opdracht een stuk grond, waarop het klooster gesticht kon worden, beschikbaar te stellen. In i hetzelfde jaar nog kwam ook de pau- v selijke goedkeuring af, maar pas op 20 mei 1455 vaardigde paus Callixtus III de bulle „Ra- tioni congruit' uit, waarin die toestemming vervat lag. De bulle was gericht aan Petrus Nilot, de proost van de Sint Pancraskerk te Leiden, en deze riep, na eerst de plaats, waar het klooster gebouwd zou worden, in ogenschouw genomen te hebben, op 13 april 1456 de Haarlemse burgerij bijeen om haar mede te delen, dat het plan verwezenlijkt kon worden. Op 15 mei 1456 Aanvankelijk heeft men ge meend, dat de Franciscanen zich reeds eerder in Haarlem gevestigd hadden. Er is nog een charter uit 1339 (een oorkonde, die bepaalde voorrech ten verleent), waar in Graaf Willem van Henegouwen aan zijn houtvester van de Haarlem merhout opdraagt om aan de minder broeders 10 schel lingen uit te keren. Zij hadden reeds het voorrecht om ieder jaar tijdens de kermisdagen omstreeks het feest van Sint Bavo een boom te halen uit Den Hout. De conclusie, dat de Franciscanen toen reeds een ne derzetting hadden in Haarlem, wordt door Franciscaanse historici ernstig in twijfel getrokken; misschien mag men concluderen tot een zogenaamd termijn huis, van waaruit de minderbroeders op bedeltocht gin gen, maar vast te stellen, dat het huis de voorloper is ge weest van het latere klooster, wordt al gemeen niet histo risch verantwoord geacht. In „Golgotha", het convent, dat ge bouwd werd op de plaats, waar nu het Sint Elisabeths Gasthuis staat, begint dus de Franciscaanse geschiedenis in Haarlem. Onder leiding van hun gar- diaans de eerste was pater Diony- sius togen de minderbroeders aan het werk en brachten zij een eigen kleur in de gevarieerde groep religieuzen, die Haarlem telde. De stad, die toen 15.000 inwoners had, gaf jn die dagen reeds onderdak aan niet minder dan twaalf kloosters van verschillende pluimage. Het rumoer in de Lage Landen, die tegen Spanje in opstand kwamen, ging het convent der minderbroeders niet zonder gevolgen voorbij. Onrust en godsdiensttwisten kregen ook vat op Haarlem, en in 1572, toen Henricus Re gius gardiaan was, werd „Golgotha" door de Staatse soldaten geplunderd. Vermomd zag de gardiaan kans om de woede der geuzen te ontvluchten. De minderbroeders keerden wel te rug. maar zes jaar later moesten zij naar het scheen voorgoed de wijk nemen. De Haarlemse Noon, 29 mei 1578, op Sacramentsdag werd ook het Francis caner convent noodlottig. Nadat de geu zen de Sint Baaf geplunderd hadden, trokken zij naar „Golgotha". De broeder-kleermaker Jan Mat- thysz was van de gruwelen ooggetui ge, en volgens zijn verhaal „drongen op die dag honderd soldaten met grote woede en geweld in het kloos ter en vielen die snoodaards het eerst op het hoogaltaar aan, brekend en aan stukken slaand al wat hun voor hun handen kwam". Tijdens de plundering schuilden de meeste leden van het convent in de hof of boven op de kerk om aan de moordzucht der plunderaars te ont komen. Korte tijd later moesten de minderbroeders het klooster verlaten, en zij vertrokken naar Brabant of Keulen. De Franciscanen schenen definitief uit Haarlem gebannen, ofschoon het vrij staat aan te nemen, dat er misschien een of meer clandestien in de stad of de nabije omgeving zijn achtergeble ven. Historisch is dat echter (nog) niet aangetoond. Damsteegje Tot 1614 zou het duren, eer de min derbroeders weer hun werk in Haarlem konden beginnen. Pater Albert de Wit leidde de Franciscaner katakombentijd in, toen hij zich in ge noemd jaar vestigde in het Damsteegje, dat uitkomend op de Damstraat thans gevat ligt in de gebouwen van de Grafische Inrichting Enschede. Een ge velsteen bewaart nu nog de herinnering aan dat ,,agterstraatje", waar in een vervallen en bekrompen huis meer dan tweehonderd jaar lang de gelovigen in hun schuilkerk bijeen kwamen. Daar bloeide niettemin het geloofs leven en werden de Heilige Geheimen HmBB werd de akte getekend, waarbij de stad Haarlem aan de minderbroeders een stuk grond gaf in het Grootheilig land voor de bouw van een klooster en kerk en voor de aanleg van een kerkhof en tuin. Het bleef echter niet bij een schenking, want de stad zelf bouwde ook het klooster en de kerk. De 15e mei 1456 mag men gerust als de vestigings datum der Franciscanen aannemen. Zij zijn in die dagen met vreugde door de Haarlemmers begroet en zij hebben toen niet kunnen bevroeden, dat de naam „Golgotha", die zij aan hun klooster hadden gegeven, een harde symboliek zou blijken te zijn. Ruim honderd jaar later kregen zij hun zware lijdensgang te maken, toen in de troebele dagen der Alte ratie het klooster door Staatse sol daten werd geplunderd en de paters een veilig heen komen moesten zoeken. In de katakomben-tijd der schuilkerken moesten zij weer van voren af aan be ginnen, totdat zij in de vorige eeuw weer in het volle licht konden treden: de minderbroeders van Sint Frans, die te Haarlem hun sporen verdienen in twee parochies, het jeugdwerk, het onderwijs en het be keringswerk. pige doortastendheid zette hij zijn plan nen door om een nieuwe kerk te bouwen en hij kon verschillende percelen in handen krijgen, gelegen tussen Nieuwe Groenmarkt (Grote Kroft) en Zoete- straat. Op de plaats, waar eertijds het klooster van Sint-Katrijn, bevolkt door Tertiarissen van Sint Franciscus heeft gestaan, zou de kerk verrijzen, een historische plek waar Sint Antonius en Sint Franciscus elkaar opnieuw de hand zouden reiken. Veel geluk was pastoor Preyer niet beschoren, tegenslag op tegenslag volg de, maar op 20 oktober 1844 kon de laatste dienst in het oude Damsteeg kerkje worden gehouden, en drie dagen later consacreerde mgr. C. L. Baron van Wijkerslooth de nieuwe kerk, uit de toren waarvan de klok ondanks het verbod van de gemeenteraad feeste lijk klepte. Nieuw tijdperk De „Open Deur" gaf en geeft velen de gelegenheid even binnen te lopen bij de Franciscanen in de Gierstraat. Dat „even" werd vaak een blijvend kontact om het katholieke geloof goed of beter te leren kennen. gevierd, zij het dan op een eigentijdse manier en met een „protocol", dat ons nogal vreemd zou aandoen. De statie, toegewijd aan Sint Antonius wist zich echter te handhaven in tegenstelling tot die van Sint Franciscus. Laatstgenoem de statie werd door de minderbroeders gesticht aan de westzijde van het Spaar- ne tussen de Langebrug en de Melk- brug. In de volksmond heette de statie „De vier Heemskinderen" naar een steen, die in de gevel was aangebracht. Via de Helmbrekerssteeg konden de kerkgangers hun kerkje binnensluipen. Bij gebrek aan serafijnse opvolgers ging de statie in 1818 op de wereldpriesters over. De eerste en laatste wereldpries ter, die de statie bediende, pastoor A. H. J. Termars, ging rusten, toen de Statie op 8 december 1851 werd opge heven. In 1884 werd ter plaatse een heren huis gebouwd, waar in de gevel de oude steen van „De vier Heemskinderen" op nieuw werd aangebracht. Sint Antonius Sint Antonius bleek dus (vanwege zijn populariteit?) sterker dan zijn geestelijke vader, maar zijn statie had een doortastend man nodig om de beminde gelovigen een waardiger Gods huis te bezorgen. Die man kwam in de persoon van pater Petrus Preyer, een 32-jarige West-Fries, die in 1838 de lei ding van de statie kreeg. Met een kop- Op die dag brak voor de minder- broeders in Haarlem een nieuw tijdperk aan. De katakomben-tijd was voorbij en de roomse vreugd over die glorievolle wedergeboorte demon streerde zich in de uitbundige, soms wilde, barok, die van de kerk een voorproefje van de hemel wilde maken. Over dat voorproefje lopen nu de me ningen nogal uiteen, maar er zullen wei nigen gevonden worden, die deze origi nele binnenstadskerk een zekere warm te (zeg: gezelligheid) zullen ontzeggen. Haarlem kent de Franciscanen en de Franciscanen kennen Haarlem. In de geschiedenis van de stad hebben zij zich een eigen plaats verworven, omdat hun werkzaamheid zich niet beperkte tot de parochie alleen. Die parochie groeide in de loop der jaren overigens zo uit, dat de stichting van een rectoraat in het Kleverpark noodzakelijk werd. On der Nicasius Royakkers kwam het zo ver, en op 11 september 1902 werd de kerk, toegewijd aan het Allerheiligst Hart van Jezus, door mgr. A. J. Cal- lier geconsacreerd. Eerste rector werd pater Silvester van Lijnschoten; onder het bestuur van pater Eleutherius Sand- fort werd het rectoraat in 1922 tot pa rochie verheven. Activiteiten Niet het minst hebben de Francis canen zich - en zij doen dat nog - verdienstelijk gemaakt in het jeugdwerk. Op 23 oktober gaf mgr. A. J. Callier opdracht aan pater Theodo- sius van Eekeren om in Haarlem een St.-Franciscus Liefdewerk op te richten. Het S.F.L. startte op 18 januari 1921 onder diens directoraat, dat later door verschillende confraters bekleed werd, het laatst door pater Salvinus Duyn- stee, onder wiens directorium de fusie tot stand kwam met het St.-Francisca Romana Liefdewerk, dat in 1925 door kapelaan A. Lühn van de Sint Joseph- parochie werd opgericht en dat in 1947 overgedragen werd aan de minderbroe ders. De gefusioneerde Stichting is nu beter bekend als de Katholieke Sociale Jeugdzorg. Het „filiaal" in Haarlem- Noord werd op 31 januari 1936 opge richt onder pater Telephorus Smits. Wij moeten ons beperken in de opsom ming van de vele andere activiteiten. Wij zouden kunnen herinneren aan de Sint Joseph Ambachtsleerlingen, de la tere Sint Jozef-Gezellen, van wie de minderbroeders jarenlang de enige af deling in Haarlem hadden; aan de pel grimstochten naar Kevelaer, en aan het onderwijs op de parochiescholen en Sancta Maria. Maar wij mogen ten laatste memo reren het voortreffelijke werk van de „Open Deur", dat op initiatief van Deken J. J. A. Kuilman in 1948 op bescheiden wijze werd begonnen na besprekingen met pater Wijnand Sluys. De ironie van het lot wilde, dat het bureau van ,,De Waarheid" in de Kruisstraat vrij kwam en de „Open Deur" onder de enthousiaste leiding van pater Bartholomeus Sluys huisvesting vond bij de R.-K. Middenstand. Thans is de deur open in een pand aan de Gierstraat, waar in de loop der jaren honderden men sen zijn binnengelopen. Zo er na een bezoek geen blijvend contact met de Katholieke Kerk ontstond, kon dan toch begrip en waardering worden aangekweekt en veel misverstanden worden weggenomen. Wie in de gelegenheid is de vijf eeu wen oude historie der Franciscaner minderbroeders in Haarlem te bestu deren en daarbjj kennis neemt van het werk van deze ordepriesters, moet tot de conclusie komen, dat hun „suc ces" niet alleen te herleiden is tot een ondefinieerbare populariteit, maar meer tot hun levensideaal, dat nooit verstarde op één punt, en dat zich richt te op de tijd, waarin het zijn vorm moest krijgen. In die zin mag men de minderbroeders populair noemen, een kwalifikatie, die de menselijke gebre ken als het ware vanzelf in de scha duw stelt van de deugden. In het Kleverpark is een stevige en aparte gemeenschap gegroeid, los van Het vijfde eeuwfeest der Francis caner minderbroeders in Haarlem zal in ieder geval kerkelijk wor den gevierd. Op zondag 27 mei zal mgr. J. P. Huibers, bisschop van Haarlem, een pontificale hoogmis opdragen in de Sint Antoniuskerk aan de Nieuwe Groenmarkt. Toen enkele maanden na de bevrij ding in 1945 plannen beraamd werden tot huldiging van Haar lems bisschop, mgr. J. P. Huibers, om daarmee ook hulde te bewijzen aan het gehele Nederlandse episcopaat voor zijn houding tijdens de zware jaren der be zetting, werd besloten de muzikale omlijsting niet toe te vertrouwen aan één bepaald koor. Liever wilde men een oproep doen tot alle gegadigden, die voor die gelegenheid hun medewerking wilden verlenen. Daardoor was het ook beter mogelijk een groot gemengd ge legenheidskoor samen te stellen, dat onder leiding van Albert de Klerk die hulde-avond een verantwoorde muzika le kleur zou geven. Zo geschiedde ook en op 29 april 1946 maakte Haarlem kennis met het uitgebreide zanggezelschap, dat in het concertgebouw het Magnificat van Bach en de Litanie van Mozart ten gehore bracht. De reacties waren bijzonder gunstig en na afloop vond men het feitelijk jam mer, dat het gelegenheidskoor zo zon der meer zou worden ontbonden. De toenmalige Deken van Haarlem. J. C. van der Wiel kwam daarop met het voorstel om een blijvend gemengd ka tholiek koor op te richten, dat onge twijfeld in een behoefte zou voorzien. Het enthousiasme was algemeen en de oprichting kreeg spoedig haar beslag, waarbij 29 april 1946 als oprichtings datum werd aangehouden en de naam Koor Katholiek Haarlem officiële sanc tie kreeg. Volgende maand is het dus tien jaar geleden, dat het koor zich presenteer de, en het tweede lustrum is alleszins een herdenking waard. Met het echt paar G. DegenharLGrooff, waarvan de echtgenote reeds de volle tien jaar (sa men met penningmeester C. C. A. van Wel en bibliothecaris W. van der Vlugt) deel uitmaakt van het bestuur, hebben wij eens gepraat over de voorbiie tien jaar, over de ups en downs, die het koorleven gekenmerkt hebben, en voor al natuurlijk over de muzikale hoogte punten, die Koor Katholiek Haarlem een bepaalde standing hebben gegeven. Onder leiding van mr. C. W. Ritter, de eerste voorzitter, kreeg het koor zijn vaste vorm en ook na diens heengaan, toen het bestuur onder anderen ad in terim geleid werd door mr. F. Vorst man, mocht het koor zich in veler be langstelling verheugen. De belangstelling was ook verdiend, want Albert de Klerk liet zich bij de keuze der uit te voeren werken niet leiden door koortradities alleen. Hij kon het zich veroorloven ook experi- „Golgotha", het eerste klooster der Franciscaner minderbroeders in Haarlem, op de plaats, waar nu het Sint-Elisabethsgasthuis staat. de moederparochie aan de Groenmarkt. In de binnenstad heeft zich een gede gen kern gehandhaafd, die de tradities van een eerbiedwaardig voorgeslacht voortzet; een voorgeslacht, dat donkere dagen gekend had en dat in 1944 bij het eeuwfeest der paterskerk aan de Groen markt met wat rooms romantiek maar met veel piëteit herdacht werd in een lied, dat begon met de regels: In pamsteeg weggeborgen stond eens een bedehuis; bij 't schemeren van de morgen kwam 't volk naar de oude kluis. Wat niettemin toen met veel triomf de pathos zij in die feestelijke stem ming ook achteraf vergeven en met driftig getuigen in datzelfde lied van de honderdjarige kerk gezongen werd, kan evenzeer gelden voor de Francis caanse communiteit in de loop van vijf eeuwen: Zij staat; waar alles kraakte bleef ze ongebroken staan: want zijne kerk bewaakte de groote Paduaar. Wij zeggen dus niet te veel met te verklaren, dat minderbroeders in het Haarlemse leven zich een eigen plaats hebben verworven en de sympathie van talrijke Haarlemmers. Hun werk maakt dit vijfde eeuwfeest tot een vierenswaar dig kroonjaar. W. H. Bij het schrijven van bovenstaand historisch overzicht konden wij dank baar gebruik maken van artikelen, ge schreven door de Franciscanen F. Nieu- wenhuizen, Bertilo de Boer en E. de Graaf en door pastoor mgr. J. C. van der Loos. ALBERT DE KLERK menten te ondernemen, waardoor Haarlem tevens kon kennismaken met werken van meer moderne allure. Het heeft geen zin om alle program ma's op te sommen, die in de loop der tien jaar zijn uitgevoerd. Wij herinne ren slechts aan Strategiers „Koning Swentibold", aan het Te Deum van Kodaly, aan de bekende Mis van Bruck ner, de Marcuspassie van Perosi, het Requiem van Mozart en Verdi's Sta- bat Mater. Buiten Haarlem Deze bescheiden opsomming duidt er reeds voldoende op, dat het koor zich een artistiek ge degen repertoire heeft opgebouwd, dat ook buiten Haarlem de aandacht heeft getrokken. Destijds werd een kerkcon- cert gegeven in de Willibrordus buiten de Veste te Amsterdam, van „La Croi- sade des enfants" (Gabriel Pierné) De Katholieke Sociale Jeugdzorg is een terrein, waarop de Franciskanen in Haarlem zich intensief bewegen. Honderden jongens en meisjes hebben daar hun vorming en ontspanning gevonden. Bovenstaande foto werd genomen tijdens een bijeenkomst in het jeugdhuis aan de Zaetestraat, Woensdag had Haarlem weer stof tot praten. De kranten hadden de vorige avond de mening van burgemeester en wet houders gepubliceerd over de plaat sing van het Hildebrandmonument. Wij hebben allen wat meewarig ons hoofd geschud, sommigen van ons hebben grapjes gemaakt, an deren waren verontwaardigd. Ik ge loof, dat de zaak te ernstig is om grapjes te maken en te vermake lijk om verontwaardigd te zijn. De Haarlemmer is zo langzamerhand niet meer geïnteresseerd in het mo nument, hij is alleen de man-langs- de-lijn, die vol spanning zich af vraagt, wat er nu weer gaat gebeu ren. De gemeenteraadsleden pre pareren zich op een artistiek debat, dat woensdag aanstaande moet re sulteren in de beslissing, of Hilde- brand cum suis in de doorkijk van de Kleine Hout komt te staan of dat hem elders een plaatsje in het Haarlemse moet worden gegeven. Intussen heeft professor Bronner, de schepper van het monument en van het rumoer, dat daaromheen is ontstaan, zijn mening te kennen gegeven, maar alles bij elkaar is niemand nog wat wijzer geworden. Maar is het nu zo vreemd, dat een ware nurksstemming onze goede stad gaat beheersen? Die goeie Nurks hoort in Den Hout thuis, en wij zouden hem toch niet graag gaan missen. Maar als dat gekoei- eneer met dat monument nog lang doorgaat, wordt hij nog eenmaal onze stadspatroon, en dat is per slot van zaken iets, wat wij zullen moeten voorkomen. Nurks is toch Amsterdammer van komaf en hij mag blij zijn, dat hij in de Haar lemmerhout wordt geduld. Als ik het voor het kiezen heb, houd ik het liever bij mejoffer Suzette, het symbool van gratie en schoonheid, een bij uitstek Haarlems symbool, dat in Den Hout op zijn plaats is. Het wordt tijd, dat er een eind komt aan het gesukkel met onze Hil- debrand; Keesje, het diakenhuis mannetje, houdt het niet langer uit in de stoffige bergruimte, waarin hij zo profaan is weggeborgen. Goed, laten we afwachten, wat de gemeenteraad volgende week gaat beslissen. Misschien wordt het wei een besloten zitting, een soort Ca mera Obscura dus, waaruit Kees je en Nurks, ieder aan een arm van Suzette, triomfantelijk te voor schijn zullen treden, misschien op weg naar de doorkijk van de Klei ne Hout. Is dat niet zo, dan staan wij Haarlemmers maar weer lelijk te kijk als kleine houterige mensen. Het oude sprookje van de klok ken, die met Pasen uit Ro me terugkeren, wordt van daag weer werkelijkheid. Van avond, als de paaswake begonnen is en met veel gerinkel het Gloria wordt gezongen, komen de klokken uit de eeuwige stad in Haarlem te rug en zullen zij het feest met veel gebeier inluiden. Dan begint voor mij pas het feest van de lente en de rust van twee Paasdagen zal ons allen wat op verhaal kunnen brengen van de spanningen, die on ze gezinnen beheerst hebben. Ik neem tenminste aan, dat het de af gelopen weken ook bij u thuis ge spannen heeft. Toen ik enkele da gen geleden mijn buurman in de tuin zag komen met kalkspetters in zijn haar en stukjes behangselpa pier aan zijn schoenen, wist ik, dat ook hij een van de slachtoffers was van de schoonmaak, die reeds ge ruime tijd in Haarlem woedt. La ten wij gerust bekennen, dat die huismoederlijke rage een ramp is voor een evenwichtig gezinsleven, maar anderzijds moet ik bekennen, dat de schoonmaak een unieke ge legenheid is om alle spanningen van een jaar lang te ontladen. Je hebt als man recht en reden om werkelijk boos te zijn; de traditie wil dat nu eenmaal zo, en de vrouw is er op bedacht. Een uitbarsting van mannelijke woede wuift zij ove rigens even gemakkelijk weg als de webbe van een spin, en zij gaat doodgemoedereerd haar gang met een onuitstaanbare vanzelfspre kendheid, die haar hoogtepunt vindt in een wanorde op je bureau, dat volgens haar juist op orde is gebracht, en in een verwilderde boekenkast. Maar als vanavond de klokken gaan luiden, is dat voor de meesten van ons weer voor een jaar voorbij, en gaan wij eieren ra pen, die de klokken ergens hebben neergestrooid. Het is goed in dat sprookje te blij- ven geloven. Het geeft aan het Haarlemse leven nog een beetje glans, die wij in de dagen van Nurks nog best gebruiken kun nen. werd door de K.R.O. een rechtstreekse uitzending gegeven, terwijl de K.R.O. later via de band Francks „Les Bécli- tudes" uitzond. Wij memoreren ter.siot- te nog de medewerking, die het koor verleende in de Beethovencyclus, enkele jaren geleden onder leiding van Toon Verhey door de H.O.V. verzorgd. Bestuur en dirigent hebben op ver schillende concerten waarderende en soms uitbundige reacties ontvangen, maar de aardigste was toch die op Piemé's werk. De weduwe van de componist, wonend in Frankrijk, hoor de de uitvoering toevallig door de ra dio en prompt reageerde zij met een allerhartelijkst en dankbaar schrijven aan Albert de Klerk. De viering van het tweede lustrum is dus alleszins gerechtvaardigd. Wij deelden reeds mede. dat het lustrum- concert op vrijdag 27 april wordt ge geven. Het programma vermeldt de Mis in F-mol van Anton Bruckner en het Te Deum van Hendrik Andriessen. Op zondag 22 april is _r 's morgens om kwart over negen een plechtige hoogmis in de Sint Josephkerk aan de Jansstraat. Bij die gelegenheid wordt er afwisselend door de leden van het koor en de parochiële Schola Cantorum een voïkszangmis gezongen, gecompo neerd door Albert de Klerk. De kwestie van de plaats van het Hildebrandmonu- ment raakt in een acuut stadium. Dat is op zich een reden tot verheugenis, want aan de vele,stadia die het monument en des- zelfs plaats sedert 1914 het jaar waarin prof. Bronner de opdracht ontving hebben doorgemaakt placht een karakter van acuutheid in te leurstellende mate te ontbreken. Men heeft woensdag kunnen lezen, dat een minderheid van B. en W. aan de raad adviseert tot plaatsing op de door prof. Bronner en het Hilde- brand-comité gewilde plaats; tussen Hertenkamp en Spanjaardslaan in de zogenaamde „doorkijk" van de Kleine Hout, maar dat een meerderheid van B. en W. de raad poogt over te halen tot een zich uitspreken voor een andere plaats in overleg met de schepper van het monument nader te bepalen. Als men de donderdag door ons gepubliceerde brief van prof. Bronner goed leest moet het advies van de meerderheid van B. en W neerkomen op een advies om het monument aan Haarlem te laten ont glippen, want „met de plaats van de „doorkijk" staat of valt voor Haar lem dit monument". Dat is duidelijke taal En wat de misschien eens aan de orde komende juridische verhou dingen betreft, mag men aannemen, dat het Hildebrand-comité, hetwelk zekere rechten op de beelden kan doen gelden, het onwrikbare stand punt van prof. Bronner deelt. B. en W. blijken eensgezind te zijn in hun verlangen om prof. Bronners schepping in Haarlem te krijgen; de oprechtheid van dat verlangen be wijzen zij door de bereidheid om zich. wat hen betreft, een uitgave van f90.000 voor de plaatsing te getroos ten. Men mag aannemen dat de raad evenzeer prijs stelt op het alleen in Haarlem thuishorend monument en dat hij evenzeer de op zich hoge plaatsingskosten in troostend ver band weet te brengen met de ver werving van een kostbare beelden groep. Dan rest nog slechts de vraag: zullen de tegenstanders van plaat sing in de „doorkijk" hun bezwaren dienaangaande zwaarder laten we gen dan hun verlangen naar het bezit van een uniek monument? Na de talloze publikaties daarover wagen wij de bezwaren tegen plaatsing in de „doorkijk" be kend te veronderstellen. Wij herha len nog slechts: de doorbreking van de zich tussen Paviljoen en Span jaardslaan uitstrekkende, inderdaad boeiende, doorkijk; de afgelegen lig ging van het monument met kans op beschadiging; een verkeerde situe ring in estetisch opzicht. Er zijn te gen deze bezwaren weer gezonde tegenwerpingen te maken: een be langrijk deel van de „doorkijk" blijft ongerept en voor zover hij verbro ken wordt ontstaat er geen starre af sluiting maar een ritmische onder breking met een eigen functie; de beoogde plaats geeft gelegenheid tot rustige beschouiwng, zonder dat zy dermate afgelegen is, dat men haar niet zou kunnen vinden; volgens een aan het Hildebrand-comité gezonden deskundigen-verklaring is de ge bruikte steensoort niet licht be- schadigbaar; tegenover het feit, dat tot oordeel bevoegde verenigingen en instanties zich hebben uitgespro ken voor plaatsing elders staat, dat even oordeelkundig te achten lieden zich voor plaatsing in de „doorkijk' hebben uitgesproken. De betrekke lijkheid van het estetische oordeel krijgt een nader reliëf doordat de gemeentelijke schoonheidscommissie anno 1954 een advies uitbracht te gengesteld aan dat van diezelfde toen uiteraard anders samengestelde commissie uit de dertiger jaren. Tenslotte: de vervaardiger van het monument heeft zich jarenlang ver laten, en mocht zich geredelijk ver laten, op het raadsbesluit van 1933 tot plaatsing in de „doorkijk". Hij zal bij zijn definitieve conceptie van de beelden daarmede rekening ge houden hebben. Ter bevestiging daar van schrijft hij thans: „Er is geen plaats in Haarlem, geschikt voor dit monument zoals het ontstaan en ge groeid is." De raad heeft op 4 april de keuze tussen twee ontwerp-besluiten: één besluit van een minderheid en één van een meerderheid in B. en W. Niet altijd leggen B. en W. zo voorbeeldig een keuze uit meerdere mogelijk heden aan de raad voor, zo zal men terecht opmerken, het jongste ver leden indachtig. Meningsverdeling in het college blijkt onverwacht de mo gelijkheid tot democratische besluit vorming te bevorderen. Laat men reëel zijn en in ieder ge val een besluit nemen, dat ons het bezit van het monument garandeert. Wanneer men let op het door prof. Bronner gestelde alternatief, waar het Hildebrand-comité het mee eens zal zijn, volgt de keuze van de plaats vanzelf.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1956 | | pagina 3