ODYSSEUS IN KUITBROEK
RENOSTERS IN HOLLAND
M
De grootste Paus van de 17e eeuw
mijn geduld
De vervoeringen en het gerabbel van de
18e eeuwse toneelspelers
Bestrijder der Turken en der staats-
almacht van Lodewijk XIV
m
Novelle van J. J. KLANT
Mens en kuddedier
LITERAIRE KRONIEK
ZATERDAG 6 OKTOBER 1956
PAGINA 8
m>w.
Liturgische weekkalender
Wijziging van de
geldschieterswet
INNOCENTIUS XI WORDT
MORGEN ZALIG VER! 'LAARD
rie was Innocentins XI? Voor de meesten is hij een onbekende. Slechts
weinigen weten, dat Innocentius de grootste Paus is geweest van
de 17e eeuw en dat Europa aan hem de bevrijding dankt van het
dreigende gevaar voor een Turkse overheersing. Zij weten ook, dat Innocen
tius het is geweest, die zich durfde verzetten tegen Lodewijk XIV, toen
deze zich rechten aanmatigde op kerkelijk gebied en tenslotte, dat deze
Paus het laxisme en het quietisme heeft veroordeeld en een gevoelige slag
toebracht aan het nepotisme. Maar nu morgen de Kerk deze Paus gaat op
nemen onder het getal der gelukzaligen, weet iedereen, ook de niet ge
schiedkundigen, dat Innocentius XI bij zijn grote verdiensten als Paus een
nog grotere roem heeft verworven, die der Heiligheid.
Paus Innocentius XI werd geboren in 1611 te Como in Noord-Italië aan
het bekende meer van die naam. Hij heette eigenlijk Benedetto Odescalchi.
Zijn oude, reeds in 1290 genoemde, familie was in de handel schatrijk ge
worden en had zich de laatste tijd vooral toegelegd op de geldhandel. In
Cenève hadden de Odescalchi hun hoofdkantoor, maar hun bank- en han
delsrelaties strekten zich uit tot in Venetië, Milaan, Rome, Napels, Neuren
berg en Krakau.
Tekenend voor de diepe godsdienstzin van de leden dezer familie is het
gebruik dat zij van deze rijkdommen maakten. Voor zichzelf zeer sober, ja
zuinig levend, was het bij hen een familie-traditie geworden alle werken
van liefdadigheid te steunen. Benedetto was hierop geen uitzondering en
fantastisch hoog zijn de sommen die hij in zijn leven uitgegeven heeft om
armen en béhoeftigen te helpen. Goed doen aan de armen heeft hij zelf
eens omschreven als „het enige nuttige, wat men in deze wereld kan doen".
15 jaar oud ging Benedetto naar Genève, waar een oom directeur der
familie-vennootschap was, om in de zaak te worden opgeleid. Daar heeft
hij ongetwijfeld zijn kennis van geldzaken en administratieve bekwaamhe
den opgedaan, waardoor hij zich in zijn latere loopbaan, ook als Paus, heeft
onderscheiden.
liet grafmonument van Benedetto Odescalchi, Paus Innocentius de Elfde.
Het is echter begrijpelijk, dat de in-
nig-vrome Benedetto in het zakenleven
geen bevrediging vond. Zijn aanleg trok
hem naar een hoger, meer bovenna
tuurlijk leven, maar in zijn nederigheid
dacht hij er toen nog niet aan om in
de geestelijke stand te treden. In 1636,
toen hij 25 jaar oud was vinden wij
hem in Rome, waar hij kardinaal de
la Cueva raadpleegt over de keuze van
'n levensstaat. Deze, een groot mensen
kenner, ried hem aan om voorlopig
rechten te gaan studeren, waarin
hij in 1639 promoveerde. Enige maan
den hierna in 1640 ontving hij de kruin
schering, waarmee hij in de geestelijke
stand trad. Hij had toen nog niet de
bedoeling priester te worden. Zijn enig
doel was zich aan God te wijden in
de ongehuwde staat, ver van de wereld
en zich bezig te houden met werken
van liefdadigheid.
Doch God had iets anders met hem
voor. Zijn uitzonderlijke bestuurskwa
liteiten, financiële begaafdheden en
voorbeeldige levenswandel vielen spoe
dig op. Steeds belangrijker bestuurs
functies werden hem toevertrouwd,
die hij met tegenzin slechts uit plichts
gevoel aannam, maar zo goed vervul
de, dat hij in 1645 door Paus Innocen
tius X tot kardinaal werd gecreëerd.
Bij deze gelegenheid liet hg zich tot
diaken wijden. Hij was toen 34 jaar.
Drie jaar hierna werd hij door de
Paus, die hem meer en meer leerde
waarderen, benoemd tot legaat (gou
verneur) van een provincie van de
Kerkelijke Staat. In 1650 werd hij bis
schop van Novara en ontving toen de
priesterwijding, kort daarna gevolgd
door zijn consecratie tot bisschop.
Reeds enkele jaren hierna heeft hij het
bestuur over zijn bisdom neergelegd
en lang heeft men gedacht dat hij dit
deed, omdat het klimaat van Novara
nadelig was voor zijn gezondheid.
Bij het proces dat gevoerd is voor
•ijn zaligverklaring is nu wel komen
vast te staan, dat hij in 1654 in Rome
verblijvend voor zijn bezoek ad limina,
daar opgehouden is door de ziekte en
het overlijden van de Paus en door het
conclaaf van 1655, waaraan hij moest
deelnemen. Op verzoek van de nieuwe
Paus, die hem niet wilde missen is hij
In Rome gebleven en heeft hij afstand
gedaan van zijn bisschopszetel. Kardi
naal Odescalchi was er trouwens de
man niet naar om wegens gezondheids
redenen een taak op te geven. Aan het
leven was hij niet gehecht, plicht en
de eer van God en Zijn Kerk gingen
bij hem voor.
Ruim twintig jaren (1654-1676) heeft
h(j daarna in Rome als Curie-kardinaal
doorgebracht, alleen levend voor zijn
plichten als lid van verschillende be
stuursorganisaties en voor zijn ^werken
van liefdadigheid. Ook heeft hij in de
jaren uit zijn eigen vermogen met gro
te sommen de Polen gesteund in nun
strijd tegen de Turken, die hij als het
grootste gevaar beschouwde voor het
christelijk Europa.
Zijr aanzien bij de andere kardinalen
steeg meer en meer en al lang werd
hjj beschouwd als een der waardigste
kandidaten om de stoel van Petrus te
bezetten.
gaande van de verte
genwoordigers der vor
sten. De Spaanse ge
zant probeerde zijn
misnoegen onder
spot te verbergen en
noemde hen: squadrone
volante, wat men het
best vertalen kan door:
vrijbuiters, maar goed
willende toeschouwers
verheugden zich en
hadden een betere
naam er voor n.l. fa-
zione de Dio of partij
van God.
Bij deze squadrone
volante sloot kardinaal
Odescalchi zich ter
stond en van harte
aan. Hun invloed steeg
met ieder conclaaf, in
1655 werd reeds een
geestverwant gekozen,
in 1670 was Odescalchi
de kandidaat der meer
derheid, maar de Fran
se koning wist zijn
verkiezing nog tegen
te houden. Maar in
1676 was hij weer pa-
pabile en werd toen
gekozen, hoezeer hij
ook alles deed om dii
te beletten. Vit dank
baarheid voor de Paus,
die hem tot kardinaal
had gecreëerd, noem
de hij zich Innocentius
XI.
Toen Lodewijk de Veertiende zich rechten aanma
tigde op kerkelijk gebied, geraakte hij in conflict met
Paus Innocentius XI.
Squadrone volante
Een der meest ruïneuze verschijnse
len, waarvoor Kardinaal Odescalchi zich
geplaatst zag, toen hij ging deelnemen
aar. de pausverkiezingen (1655, 1669,
1670 en 1676) was de ongehoorde in
menging der katholieke vorsten. Door
het zogenaamde „recht" van veto, dat
zij zich hadden aangematigd en dat
door de Kerk, hoewel nooit erkend, toch
geduld werd, trachtten zij alle kardina
len die hun welgevallig waren te doen
verkiezen. Deze praktijken konden vaak
succes boeken o.a. door het
ongelukkige nepotisme, dat
veel pontificaten in deze tijd
heeft ontsierd. De Paus liet
n.l. veel zaken van bestuur
over aan een familielid, die
hij tot kardinaal had be
noemd, de kardinaal-nepoot,
die vaak meer aan de be
langen van zijn familie
dacht dan aan die van de
Kerk. Deze nepoot had veel
invloed in het conclaaf en
zocht daarbij de gunst der
vorsten te verwerven om
een Paus te laten verkiezen
die naar hij hoopte hem in
het bezit zou laten van zijn,
onder het vorige Pontificaat
verkregen, rijkdommen en
invloed.
In het eerste conclaaf dat
kardinaal Odescalchi bij
woonde, zonderde een frac
tie van 10 invloedrijke en
streng kerkelijk-gezonde kar
dinalen zich af van de ge
bruikelijke groeperingen, be
staande uit volgelingen der
nepoten en uit aanhangers
van vorsten. Zij sloten zich
aaneen om ongeacht politie
ke en persoonlijke belangen
alleen de waardigste te kie
zen. Dit verwekte groot op-
gien en maakte de woede
Tegen Lodewijk XIV
Door zijn lidmaatschap der squadro
ne volante wordt volkomen begrijpe
lijk, volgens welke beginselen Innocen
tius XI de Kerk heeft bestuurd. En de
ze beginselen heeft hij, die geen com
promis kende, consequent willen toe
passen. Zo moest hij wel een bestrij
der zijn der staatsalmacht van Lode
wijk XIV, waarin hij, evenals in het ne
potisme dat door de hoven gesteund
werd, een gevaar zag voor de Kerk.
Met dit nepotisme heeft hij gebroken
door sinds vele jaren weer zonder een
nepoot te regeren.. Onder zijn bestuur
kreeg de kardinaal-staatssecretaris, die
tot nu toe een zuiver administratieve
functie vervulde, zijn tegenwoordige be
tekenis en werd de eerste-minister
van de Paus.
De voornaamste gebeurtenissen uit
het 13-jarig Pontificaat van Innocentius
XI zijn reeds in het begin van dit arti
kel genoemd. Wjj zullen hier niet veel
aan toevoegen om de lengte van een
krantenartikel niet te overschrijden.
Toen Innocentius paus werd, vond hij
de financiën van de H. Stoel in desolate
toestand. 50 miljoen scudi schuld en een
jaarlijks tekort van 170.000 scudi. Er
was een Odescalchi voor nodig om hierin
verbetering te brengen. En Innocentius
toonde zich een waardig lid van zijn
geslacht. Reeds na 3 jaren was het bud
get in evenwicht en kon hij beginnen
te sparen en meer dan nodig was om
oude schulden te delgen. Hij was in
staat om aan de koning van Polen
en keizer Leopold miljoenen als subsi
die te zenden voor hun strijd tegen de
Turken. In 1683 werd deze strijd be
kroond door de grote nederlaag der
Turken onder de muren van Wenen en
het ontzet van deze stad.
Maar Innocentius wordt niet zalig
verklaard, omdat hij Paus is geweest.
Hoe verdienstelijk zijn Pontificaat ook
was, bij deze gelegenheid moet vooral
de nadruk gelegd worden op zijn heilig
leven.
Een ziek man
Op 12 augustus 1689 is Innocentius XI
overleden, 78 jaar oud, na een ziek
bed vol onduldbaar lijden. Eigenlijk
was hij al bijna 40 jaar een ziek man.
Het proces van zijn zaligverklaring
heeft zich vanzelfsprekend beziggehou
den met de deugden, die hij in het
bijzonder heeft beoefend. Op ons leken
maakt wel de meeste indruk de nooit
aflatende toewijding waarmee h(j
zich zijn leven lang met de moeilijk
ste en ingewikkeldste bestuurszaken
heeft beziggehouden, niettegenstaande
veie lichaamskwalen en ziekten, die
hem onophoudelijk kwelden en dit al
les om bovennatuurlijke beweegrede
nen. Zijn lijfarts, de beroemde medi
cus Lancisi, heeft na zijn overlijden
zijn leven genoemd: een onzegbare
marteling. En nooit te midden van de
hevigste pijnen die zijn nierziekte hem
veroorzaakte, verloor hij zijn geduld
of ontsnapte hem een klacht. Alleen
hoorde men hem soms zeggen: „Heer,
vermeerder mijn lijden, maar vermeer
der ook mijn geduld".
Reeds twee jaren na zijn dood
hadden wonderbaarlijke genezingen
plaats op zijn voorspraak en werd
een voorbereidend onderzoek naar
de faam van zijn heiligheid en naar
deze wonderen ingeleid. In 1744 stond
niets meer aan zijn zaligverklaring
in de weg, toen er verzet kwam van
het Franse hof. De zaak bleef toen
rusten, want voor de Kerk zijn za
lig- en heiligverklaringen wel roem
vol, maar niet noodzakelijk en er ston
den toen hogere belangen op het
spel.
Nu ruim 200 jaar later gelden deze
bezwaren niet meer en kan deze gro
te, heilige Paus wel niet meer glorie
gegeven worden dan hij reeds eeuwen
voor Gods aanschijn geniet, maar kan
hij ons openlijk tot een voorbeeld ge
steld worden ter navolging. Want dit
is toch eigenlijk het hoofddoel van een
zaligverklaring.
Dr. J. G. GERRETZEN.
Dlend op zijn sterfbed riep de
18e-eeuwse toneelspeler Jan
Punt vervoerend: „Welaan! Ik
zal den dood dan drinken". Deze ge
zwollen woorden vormden een waar
dige bekroning van al de pathetiek
die Punt in zijn leven op de planken
ten beste had gegeven. Zijn aanhan
gers konden na deze frase tevreden
zijn en voortgaan met ruzie maken
met Punts pendant Maarten Corver,
die zich zijn leven lang verzet had
tegen al dat galmende lawaai in de
schouwburgen.
Het toneelleven van de achttiende
eeuw is voor ons vermakelijk, voor
al dat in de eerste vijftig jaren:
kermistijden! In de schouwburgen
kon men een apennootjes-etende
schare bezoekers gadeslaan, die el
kaar met de doppen bekogelden. Er
liep een vrouwmens tijdens de
voorstelling rond gedurig schreeu
wend: „Mot je nog bier" en aan de
andere zijde een heerschap met:
„Belieft er nog
iemand van boekjes
gediend te wéé
zen". Af en toe
klonk er van het
schellinkje luid
keels: „Houd de
bek daar in de
logie!" En de ac
teurs? Hun dage
lijkse schanddaden
maakten bepalingen
noodzakelijk als:
zes weken op wa
ter en brood. Re
petities waren er
nooit. Het was dan
ook niet ongewoon
als ipelers hun rol
met de tekst in de
hand uitvoerden.
Zij bulderden en
zwaaiden en voeg
den platte grapjes
tussen de toch al
platte dichtregels.
Zoals overal elders
was het ook hier in
de nog classicisti
sche 18e eeuw ge
woonte in de hof-
kleding te spelen:
Julius Caesar met
een perruque quar-
rée, Alexander de
Grote gefriseerd en
met zijden hand
schoenen, Odysseus
voor Nausikaa aan
spoelend met kuit
broek en zilveren
pruik; in de „Gijs-
brecht" viel Ra-
faël gekleed in
hoepelrok uit de
„toneelmachine".
De ontelbare to
neelschrijvers ken
den geen andere
zorg dan woorden
te smeden die, hoe
dan ook, moesten
rijmen op andere.
Toch bleef het
publiek steeds in
groten getale naar
de schouwburgen
trekken en de re-
genten waren win-
zuchtig genoeg om
meer plaatsen te
verkopen dan ze
beschikbaar wisten.
Dit hevig meelevende publiek
schonk het diepgaande meningsver
schil tussen Punt en Corver iets ver
frissends. De ruzie was spectaculair
genoeg om nog lang de pennen te
beroeren en is voor ons nu nog be
langwekkend omdat ze zo'n heldere
kijk geeft op de toenmalige bedrij
vigheden tussen de coulissen. Men
bespeurt er het afsterven van de
klassieke periode en de geboorte van
de romantische, die schitterende
sterren als mevrouw Ziezenis-Wat-
tier en Andries Snoek zou opleveren.
De bombastische
Jan Punt was een begaafd kind
van zijn tijd, bombastisch gede
railleerd, maar met kwaliteiten
die het toenmalige toneelleven
cachet verleenden. Maarten Corver,
talentvol, bleek een scherpzinnig
waarnemer van de nieuwe ontwik
keling in Frankrijk. Hij bezat de
moed om zich tegen de hoogdraven
de stokpaardjes-berijders teweer te
stellen. Punts veel te geestdriftige
levensbeschrijver, Simon Stijl, ver
telt hoe de Amsterdamse Schouw
burg iemand nodig had „die men de
hevige vervoeringen van woedende
heldhaftigheid vertrouwen durfde"
Punt was eigenlijk graveur en een
bijzonder trouw schouwburgbezoe
ker. Op een avond was hij zo in de
ban geraakt van het spel van „die
edelste parel" Anna Maria de Bruin,
dat hij „gelegenheid vindende om
haar t' huis te brengen, zich met de
vurigste zuchten verklaarde". Deze
ontwaakte liefde gaf hem de lust om
aan haar zijde op te treden; kennis
had hij voor die tijd voldoende ver
gaard met zijn trouw bezoek, gevoel
voor theater bezat hij van nature en
een vakante betrekking lag voor zo'n
vurige aanbidder open. De theatrale
hoogvlieger wist de gunst te verove
ren met zijn overdonderend optre
den. Hij zong en galmde zijn teksten,
stopte na elke drie, vier woorden te
pas en te onpas. Al heel spoedig ont
stond het volkse spotversje:
Herodes is nu weer gespeeld.
Heeft u dat schreeuwen niet ver
veeld?
Of keurt gij ook voor goede munt
Het bulderen van Monsieur Punt?
Zijn spel sloeg toch vonken van stellen.
bazing te wekken dat deze wilde of
smeltende aandoeningen oversloegen
op vele toeschouwers, die er vol ont-
zetting of snikkend bijzaten. Maai
anderen schreven honende pamflet-
ten, hetgeen desondanks niet verhin-
derde dat Punt in achting steeg, ook
bij de hoger geplaatsten die een def-
tig man als hij klassiek spelen
betekende toen vooral ook deftig
spelen goede posten schonken. Al 2
het vertoonde kabaal sloot immers
de zwier, hoe vals ook, en de ver-
hevenheid niet uit. Als Punt in de
rol van Brutus een brief ziet liggen
voor het beeld van Pompejus, zegt 2
hij: „Wat zié ik voor uw beeld, Pom-
pejus, nederleggen?" Deze regel brak
Punt in drie gedeelten, en na elk
gedeelte heft de spreker het hoofd
langzaam op om het beeld te_ aan-
schouwen, en daarna neemt hij met 3
een weids gebaar de brief. Men kan
zich, voorwaar, de deftigheid voor-
De toneelspeler Jan Punt was een zeer bekwaam graveur. Zo
beeldde hij zichzelf uit als Achilles in het gelijknamige stuk van
Huydecover. Zijn grote tegenhanger Maarten Corver maakt pns
opmerkzaam op het „Romeins gewaad!", dat de acteur hier draagt.
geestdrift los en werd ondanks alles
een pittige impuls voor het gedoe
op de vaderlandse planken. Vriend
en vijand gaven zijn grote aanleg en
groeiende bekwaamheid toe. Gaande
weg liet Punt de kleding enigermate
veranderen, alhoewel men toen vaak
nog vreemdere fantasie-kostuums te
bewonderen kreeg dan voorheen. De
gewoonte om de laatste versregels
van een bedrijf iets hoger te zingen
en vlugger uit te spreken waar
schuwing dat men spoedig moest
applaudisseren verwerkte Punt op
eigen, schreeuwende wijze. Aan an
dere „wetten" kon hij zich evenmin
geheel en al houden: „Als ik in pas
sie kom, weeg noch wik ik mijne
woorden, en mijne gestes moeten
vanzelf haren weg vinden, 't is an
ders pedant en onnatuurlijk". De
Corver-volgelingen schreven daar
van: „Als hij op het laetste in woede
komt, geeft hij zich geen tijd de laet
ste regels tegens de Aenschouwers
uit te spreken: keerende hij al te
schielijk om, om naer achteren te
gaen, en zich zelfs te veel over
schreeuwende". En verder: „Zijn
jammerende toon in het teedere, is
op het uiteinde van ieder Vaers, zo
danig eensluidende, dat het alle kun-
digen walchelijk is". Punts biograaf
schrijft ontroerd, dat de grote Punt
dikwijls achter de schermen geruime
tijd nodig had om zijn tranen mees
ter te worden. Het hoeft geen ver-
aarten Cor- Hjj
ver was niet
zó, aller- 5
minst. Ziet Simon =j
Stijl venijnig van
hem schrijven: „hij 2
moet ene soort Na-
politaanse rochel in
de keel hebben ge- 5H
had". Hij vindt „de
schorre geluiden en
gewrongen stuipen"
van Corvers spel
uiteindelijk nog het 2
best. Corver was in
Frankrijk in aanra- 2
king gekomen met jjjj
enige voortreffe-
lijke acteurs en ac- 2
trices, die met veel
talent een natuur-
lijke en waarheids-
getrouwe trant van
spelen trachtten in
te voeren. Deze na-
tuurlijke manier
wilde Corver ook jjjj
in eigen land be-
proeven. Hitsig, 2
merkt Simon Stijl
iets op over dat jHj
„onverstaanbare ge-
rabbel en de vage
posturen die Corver 2
van enige gemene jEj
Fransen heeft afge-
keken". Van een Hjj
van Corvers leer-
lingen wordt ge-
zegd: „Ziet me dat HE
mens nu eens aan.
De kerel presen- Hj
teert ons een pot jjjj
met koude boek-
weitengort met 2
stroop. Niemand
heeft lust in dat
brouwsel".
De verrukkelijke
toneelkritieken van HH
die dagen geven 2
ons een overduide-
lijk beeld van de jjjj
situatie. Corver 2
wpn veld met zijn
romantisch-rea-
listische ideeëa In 2
aanmerking geno- 2
men dat Corver niet een zo ma- 2
jestueus voorkomen had als Punt en
een veel minder heldere stem dan 2
deze, kunnen we het geschimp tegen
Corver naar waarde schatten. Stijl
zei iets over zijn „babbelen zo snel 2
als de adem door neus en mond kon
vliegen", over zijn slordige kleding
en zijn lelijke pruik. Dit alles wordt 2
begrijpelijk als we Stijl's idool Punt
erbij vergelijken.
n het land versleet men vele gan-
zeveren om al de voor-en-tegens 2
zo fel mogelijk bekend te maken.
Complotten werden gesmeed en valse 2
aantijgingen openbaar gemaakt. Men 2
konkelde en ruziede. Punt ging intus-
sen als een achtenswaardige man 2
door het leven, vriendelijk en min-
zaam. Corver formuleerde in glas-
heldere, soepele zinnen zijn bezwaren 2
in een gedegen boekwerkje. Hij reis-
de en werkte hard. Elkaar behandel-
den zij als keurige heren, die elkan- 2
der waardeerden. Een enkele keer
stelde Corver in een schouwburg zich 2
als een losgebroken waanzinnige aan
om de oude stijl goed belachelijk te 2
doen blijken. De goede Elisabeth 2
Wolff kon echter van hem zeggen dat
hij de beste acteur was die ooit onze 2
schouwburgen beroemd maakte. Ze
verloor slechts uit het oog dat onze 2
schouwburgen toen weinig beroemd
waren, eerder berucht.
HENK SUèR
iilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllinillllllllllllllllllllillillllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli^
Aan de Koning van Polen, Jan Sobieski, schonk
Innocentius XI miljoenen scudi, als bijdrage
in de kosten, die de koning maakte in de strijd
tegen de Turken.
en moet beslist geen dikhuid
zijn om de humor van J. J.
Klant volledig te kunnen sa
voureren. Klant is de auteur van „De
geboorte van Jan Klaassen", zijnde
de eerste de beste humoristische ro
man van na de oorlog. Hij kreeg
er welverdiend de Van der Hoogt-
prijs, „ter aanmoediging", voor.
Klant ontzwierf kort daarna echter
het vaderland en daarmee de vader
landse letteren. Naar het scheen
voorgoed. De uitgave van „De Fiets",
een absurd verhaal van fiets-lief-
en-leed uit de bezettingstijd, vestig
de enige jaren geleden terloops de
aandacht op het feit dat de auteur
nog leefde, maar dat was dan ook
alles. Van beroep econoom werkte
Klant in Zuid-Afrika, het land van
Sarie Marijs, doringbomen en, naar
thans uit de novelle waarmee de hu
morist in onze letteren terugkomt
blijkt, ook het land van de renos-
ters.
Renoster is het Zuidafrikaanse en
Oudnederlandse woord voor rhino
ceros, het goedige, zij het ietwat
plompe en dikhuidige dier, dat tegen
woordig neushoorn heet, maar dat
dank zij Klant goede kans maakt zijn
oernaam terug te krijgen.
Klant situeert de vindplaats van de
renoster in het hart van Holland. Zijn
novelle heet „Hollands Diep".
Men voelt: het gaat hier om een stuk
je menselijke samenlevingspsychologie
in dierfabelgedaante. Klant voert de
„gemiddelde" algemene beschaafde Ne
derlandse burger ten tonele als kudde
dier in de beste zin van het woord.
Laat niemand menen, dat hij of zij niet
tot de grote kudde behoort! Men hoort
er bij. óf men is een mens met wie
niet te praten valt. Klant maakt geme
ne zaak met ons aller renosterschap.
Ook ministers zijn renosters zoals uit
de staart van het navolgende citaat is
op te maken. Na een korte uiteenzet
ting over de betekenis van een eitje
eten, waarover zo dadelijk nog, opent de
novelle met de alinea:
„Nederland wordt namelijk afge
graasd door kudden rhinocerossen,
kudden witte, kudden rode, kudden
blauwe, kudden gele renosters, die,
afhankelijk van hun welstand, één,
twee of drie horens op de neus dra
gen en dienovereenkomstig derde,
tweede, of eerste klasse reizen, trou
wen, bevallen, doodgaan en begraven
worden. De renosters uit elke kudde
krijgen van de renosters uit andere
kudden vrijwel nooit iets anders dan
hun dikke billen te zien, omdat zij
gewoon zijn ter ere van de Idee en
ter behartiging van de gemene zaak
der kudde de renosters van andere
kudden hun achterdeel toe te draai
en. Daar zij weten, dat zij van ach
teren allen dezelfde zijn, hebben zij
een gezonde basis voor samenwer
king. als de weiden voor de afzonder
lijke kudden afgebakend, moeten wor
den. Zij veroveren door zachtjes op
'e dringen wel eens een paar meter
grasveld erbij, maar tot echte gevech
ten komt het nooit, want tenslotte zijn
ze voor een eerlijke verdeling altijd
te vinden. „Jullie krijgt een beetje
van dit en wij een beetje van dat",
knorren de renosters dan. Dit ver
klaart ook, waarom men in Nederland
ministers van buitenlandse zaken heeft.
Het is nochtans zuiver toevallig dat
het er twee zijn, want het konden er
best meer wezen."
Een eitje eten
Binnen het raam van zijn kuddedier
zijn is de mens voor Klant een uiterst
sympathiek fenomeen, waaraan zich
fenomenale dingen laten opmerken.
Aan zijn zuilenpolitiek, zijn behoefte
aan zondagsrust en zijn manier van
J. J. KLANT
„een eitje eten" herkent men de mens
in de renoster. Vooral de fenomenolo
gie van dat eitje-eten is interessant.
Iemand die een eitje eet, moet beslist
niet verward worden met zomaar een
eiereneter. De eter van een eitje heeft
een zacht gevoel, dat in geen eierene
ter ooit trillen zal. In het pellen en
tot zich nemen van een perfect tussen
zacht en hard in gekookt zondags
eitje openbaart zich het Hollands Diep
van onze volksziel.
Klant blijkt in deze novelle een mens
en maatschappijbeschouwer te zijn van
de orde der ironische grootmeesters:
Rabelais, Swift, Heine. Hij is echter
goedmoediger. Hij wordt nooit giftig,
hoogstens scherp en dan is hij niet eens
op zijn best. De renosters zijn hem in
de grond van de zaak dierbaar. Hij re
kent „inclusief" indachtig het woord
van de Hollandse filosoof Bolland: „De
massa is er altijd één meer dan men
denkt". Wat intussen allerminst wil
zeggen, dat men, renoster zijnde, geen
non-conformist zou kunnen of mogen
wezen. Klant houdt van de renosters,
omdat hij de renosterkanten in zich
zelf erkent. De echte renosters zijn
zich gewoonlijk nauwlijks bewust dat
zij kuddedieren zijn. Maar Klant heeft
het „ken uzelf" tot zijn lijfspreuk ge
maakt en daarmee de kwalqke klank
aan het woord renoster ontnomen. Hij
kan voor de spiegel staande hartelijk
om wat hij noemt het Hollands Diep
van zijn renosterziel lachen.
Sturen of remmen
Hij weet dat scherpslijpers hem daar
om niet graag mogen. Maar ook scherp
slijpers zijn renosters. Zeg tegen zo'n
renoster, aldus Klant: „Deze eeuw",
of: „Bezinnen wij ons niet alleen maar
ook..", en daar begint het al. De re
nosters krijgen iets van een heel vette
droom in hun gezicht en knikken. „Zij
zien er uit als hoofdartikels en de
waarheid zelf."
„Maar, anderzijds, zeg eens iets tot
een renoster dat niet behoort tot zijn
kuddejargon, ruk eens anders dan
een renoster of heb een lange
staart. Dan worden de renosters kwaad.
Renosters zijn zeer verdraagzaam,
maar wie anders is dan een renoster
geeft aanstoot. Zij rennen daarom in
een rechte lijn in op wat zij niet lusten.
Zij worden zware legertanks met een
ram voorop, die in razende vaart inrij
den op het Niets. Want renosters heb
ben met het loslaten van de rem het
stuur vastgezet en blijven in dezelfde
richting voortrennen, zonder zich te
wenden of keren. Renosters kunnen al
leen maar sturen als zij remmen."
„Hollands Diep" is een uiterst men
selijk dierverhaal. De copieuze illu
straties van Jennie Dalenoord spelen
subtiel op de tekst in. Het geheel
krijgt iets bijzonder aktueels, als men
het romige Hollands Diep uit dit
zachtgekookt eitje weet op te lepelen
tegen de achtergrond van de kabi
netsformatieperikelen. Maar ook bui
ten de politiek om is deze novelle van
Klant een boekje dat tot leringe ende
vermaak door vele dunhuidige renos
ters genoten verdient te worden.*)
NICO VERHOEVEN
J. J. Klant: Hollands Diep. Geïll.
door Jennie Dalenoord. Uitg.. De Bezi
ge Bij, Amsterdam 1956.
ZONDAG 7 oktober: Feest van de H.
Rozenkrans: eigen mis; 2 geb. van
20e zondag na Pinksteren; Credo; pref.
van O. L. Vr.; wit.
MAANDAG: H. Birgitta, weduwe; mis
Cognovi; (Roermond: 2 geb. H.
Amor); wit.
DINSDAG: H. Joannes Leonardi, belij
der; eigen mis; 2 geb. H. DyonisiuS
en gez.; wit.
WOENSDAG: H. Franciscus Borgias, be
lijder; mis Os justi; wit.
DONDERDAG: Moederschap van O. L.
Vrouw; eigen mis; Credo; pref. van
O. L. Vr.; wit.
VRIJDAG: mis van 20e zondag na Pink
steren; groen. Utrecht en Haarlem:
H. Wilfridus, belijder-bisschop; mis
Sacerdotes tui; wit.
ZATERDAG: mis van O. L. Vr. op zater
dag: 2 geb. H. Eduard; pref. van O.
L. Vr.; wit.
ZONDAG 14 oktober: 21e zondag na
Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Cal-'
lixtus; Credo; pref. van de H. Drie
eenheid; groen.
In het staatsblad is afgekondigd een
Kon. Besluit van 1 september 1.1., hou
dende nadere wijziging van de geld
schieterswet.
Hierin wordt bepaald, dat aan in-
formatiekosten, voor zover deze kosten
zijn gemaakt, in rekening r..ag worden
gebr. cht 2 pet. van het bedrag der uit
geleende geldsom of van de ter be
schikking gc-telde geldswaarde. Dit
mag niet meer zijn dan f 2.50 indien
geen borg wordt gesteld, f 5.indien
één borg wordt gesteld en f 7.50 in
dien twee of meer borgen worden 6e"
steld.