ODYSSEUS IN KUITBROEK RENOSTERS IN HOLLAND M De grootste Paus van de 17e eeuw mijn geduld De vervoeringen en het gerabbel van de 18e eeuwse toneelspelers Bestrijder der Turken en der staats- almacht van Lodewijk XIV m Novelle van J. J. KLANT Mens en kuddedier LITERAIRE KRONIEK ZATERDAG 6 OKTOBER 1956 PAGINA 8 m>w. Liturgische weekkalender Wijziging van de geldschieterswet INNOCENTIUS XI WORDT MORGEN ZALIG VER! 'LAARD rie was Innocentins XI? Voor de meesten is hij een onbekende. Slechts weinigen weten, dat Innocentius de grootste Paus is geweest van de 17e eeuw en dat Europa aan hem de bevrijding dankt van het dreigende gevaar voor een Turkse overheersing. Zij weten ook, dat Innocen tius het is geweest, die zich durfde verzetten tegen Lodewijk XIV, toen deze zich rechten aanmatigde op kerkelijk gebied en tenslotte, dat deze Paus het laxisme en het quietisme heeft veroordeeld en een gevoelige slag toebracht aan het nepotisme. Maar nu morgen de Kerk deze Paus gaat op nemen onder het getal der gelukzaligen, weet iedereen, ook de niet ge schiedkundigen, dat Innocentius XI bij zijn grote verdiensten als Paus een nog grotere roem heeft verworven, die der Heiligheid. Paus Innocentius XI werd geboren in 1611 te Como in Noord-Italië aan het bekende meer van die naam. Hij heette eigenlijk Benedetto Odescalchi. Zijn oude, reeds in 1290 genoemde, familie was in de handel schatrijk ge worden en had zich de laatste tijd vooral toegelegd op de geldhandel. In Cenève hadden de Odescalchi hun hoofdkantoor, maar hun bank- en han delsrelaties strekten zich uit tot in Venetië, Milaan, Rome, Napels, Neuren berg en Krakau. Tekenend voor de diepe godsdienstzin van de leden dezer familie is het gebruik dat zij van deze rijkdommen maakten. Voor zichzelf zeer sober, ja zuinig levend, was het bij hen een familie-traditie geworden alle werken van liefdadigheid te steunen. Benedetto was hierop geen uitzondering en fantastisch hoog zijn de sommen die hij in zijn leven uitgegeven heeft om armen en béhoeftigen te helpen. Goed doen aan de armen heeft hij zelf eens omschreven als „het enige nuttige, wat men in deze wereld kan doen". 15 jaar oud ging Benedetto naar Genève, waar een oom directeur der familie-vennootschap was, om in de zaak te worden opgeleid. Daar heeft hij ongetwijfeld zijn kennis van geldzaken en administratieve bekwaamhe den opgedaan, waardoor hij zich in zijn latere loopbaan, ook als Paus, heeft onderscheiden. liet grafmonument van Benedetto Odescalchi, Paus Innocentius de Elfde. Het is echter begrijpelijk, dat de in- nig-vrome Benedetto in het zakenleven geen bevrediging vond. Zijn aanleg trok hem naar een hoger, meer bovenna tuurlijk leven, maar in zijn nederigheid dacht hij er toen nog niet aan om in de geestelijke stand te treden. In 1636, toen hij 25 jaar oud was vinden wij hem in Rome, waar hij kardinaal de la Cueva raadpleegt over de keuze van 'n levensstaat. Deze, een groot mensen kenner, ried hem aan om voorlopig rechten te gaan studeren, waarin hij in 1639 promoveerde. Enige maan den hierna in 1640 ontving hij de kruin schering, waarmee hij in de geestelijke stand trad. Hij had toen nog niet de bedoeling priester te worden. Zijn enig doel was zich aan God te wijden in de ongehuwde staat, ver van de wereld en zich bezig te houden met werken van liefdadigheid. Doch God had iets anders met hem voor. Zijn uitzonderlijke bestuurskwa liteiten, financiële begaafdheden en voorbeeldige levenswandel vielen spoe dig op. Steeds belangrijker bestuurs functies werden hem toevertrouwd, die hij met tegenzin slechts uit plichts gevoel aannam, maar zo goed vervul de, dat hij in 1645 door Paus Innocen tius X tot kardinaal werd gecreëerd. Bij deze gelegenheid liet hg zich tot diaken wijden. Hij was toen 34 jaar. Drie jaar hierna werd hij door de Paus, die hem meer en meer leerde waarderen, benoemd tot legaat (gou verneur) van een provincie van de Kerkelijke Staat. In 1650 werd hij bis schop van Novara en ontving toen de priesterwijding, kort daarna gevolgd door zijn consecratie tot bisschop. Reeds enkele jaren hierna heeft hij het bestuur over zijn bisdom neergelegd en lang heeft men gedacht dat hij dit deed, omdat het klimaat van Novara nadelig was voor zijn gezondheid. Bij het proces dat gevoerd is voor •ijn zaligverklaring is nu wel komen vast te staan, dat hij in 1654 in Rome verblijvend voor zijn bezoek ad limina, daar opgehouden is door de ziekte en het overlijden van de Paus en door het conclaaf van 1655, waaraan hij moest deelnemen. Op verzoek van de nieuwe Paus, die hem niet wilde missen is hij In Rome gebleven en heeft hij afstand gedaan van zijn bisschopszetel. Kardi naal Odescalchi was er trouwens de man niet naar om wegens gezondheids redenen een taak op te geven. Aan het leven was hij niet gehecht, plicht en de eer van God en Zijn Kerk gingen bij hem voor. Ruim twintig jaren (1654-1676) heeft h(j daarna in Rome als Curie-kardinaal doorgebracht, alleen levend voor zijn plichten als lid van verschillende be stuursorganisaties en voor zijn ^werken van liefdadigheid. Ook heeft hij in de jaren uit zijn eigen vermogen met gro te sommen de Polen gesteund in nun strijd tegen de Turken, die hij als het grootste gevaar beschouwde voor het christelijk Europa. Zijr aanzien bij de andere kardinalen steeg meer en meer en al lang werd hjj beschouwd als een der waardigste kandidaten om de stoel van Petrus te bezetten. gaande van de verte genwoordigers der vor sten. De Spaanse ge zant probeerde zijn misnoegen onder spot te verbergen en noemde hen: squadrone volante, wat men het best vertalen kan door: vrijbuiters, maar goed willende toeschouwers verheugden zich en hadden een betere naam er voor n.l. fa- zione de Dio of partij van God. Bij deze squadrone volante sloot kardinaal Odescalchi zich ter stond en van harte aan. Hun invloed steeg met ieder conclaaf, in 1655 werd reeds een geestverwant gekozen, in 1670 was Odescalchi de kandidaat der meer derheid, maar de Fran se koning wist zijn verkiezing nog tegen te houden. Maar in 1676 was hij weer pa- pabile en werd toen gekozen, hoezeer hij ook alles deed om dii te beletten. Vit dank baarheid voor de Paus, die hem tot kardinaal had gecreëerd, noem de hij zich Innocentius XI. Toen Lodewijk de Veertiende zich rechten aanma tigde op kerkelijk gebied, geraakte hij in conflict met Paus Innocentius XI. Squadrone volante Een der meest ruïneuze verschijnse len, waarvoor Kardinaal Odescalchi zich geplaatst zag, toen hij ging deelnemen aar. de pausverkiezingen (1655, 1669, 1670 en 1676) was de ongehoorde in menging der katholieke vorsten. Door het zogenaamde „recht" van veto, dat zij zich hadden aangematigd en dat door de Kerk, hoewel nooit erkend, toch geduld werd, trachtten zij alle kardina len die hun welgevallig waren te doen verkiezen. Deze praktijken konden vaak succes boeken o.a. door het ongelukkige nepotisme, dat veel pontificaten in deze tijd heeft ontsierd. De Paus liet n.l. veel zaken van bestuur over aan een familielid, die hij tot kardinaal had be noemd, de kardinaal-nepoot, die vaak meer aan de be langen van zijn familie dacht dan aan die van de Kerk. Deze nepoot had veel invloed in het conclaaf en zocht daarbij de gunst der vorsten te verwerven om een Paus te laten verkiezen die naar hij hoopte hem in het bezit zou laten van zijn, onder het vorige Pontificaat verkregen, rijkdommen en invloed. In het eerste conclaaf dat kardinaal Odescalchi bij woonde, zonderde een frac tie van 10 invloedrijke en streng kerkelijk-gezonde kar dinalen zich af van de ge bruikelijke groeperingen, be staande uit volgelingen der nepoten en uit aanhangers van vorsten. Zij sloten zich aaneen om ongeacht politie ke en persoonlijke belangen alleen de waardigste te kie zen. Dit verwekte groot op- gien en maakte de woede Tegen Lodewijk XIV Door zijn lidmaatschap der squadro ne volante wordt volkomen begrijpe lijk, volgens welke beginselen Innocen tius XI de Kerk heeft bestuurd. En de ze beginselen heeft hij, die geen com promis kende, consequent willen toe passen. Zo moest hij wel een bestrij der zijn der staatsalmacht van Lode wijk XIV, waarin hij, evenals in het ne potisme dat door de hoven gesteund werd, een gevaar zag voor de Kerk. Met dit nepotisme heeft hij gebroken door sinds vele jaren weer zonder een nepoot te regeren.. Onder zijn bestuur kreeg de kardinaal-staatssecretaris, die tot nu toe een zuiver administratieve functie vervulde, zijn tegenwoordige be tekenis en werd de eerste-minister van de Paus. De voornaamste gebeurtenissen uit het 13-jarig Pontificaat van Innocentius XI zijn reeds in het begin van dit arti kel genoemd. Wjj zullen hier niet veel aan toevoegen om de lengte van een krantenartikel niet te overschrijden. Toen Innocentius paus werd, vond hij de financiën van de H. Stoel in desolate toestand. 50 miljoen scudi schuld en een jaarlijks tekort van 170.000 scudi. Er was een Odescalchi voor nodig om hierin verbetering te brengen. En Innocentius toonde zich een waardig lid van zijn geslacht. Reeds na 3 jaren was het bud get in evenwicht en kon hij beginnen te sparen en meer dan nodig was om oude schulden te delgen. Hij was in staat om aan de koning van Polen en keizer Leopold miljoenen als subsi die te zenden voor hun strijd tegen de Turken. In 1683 werd deze strijd be kroond door de grote nederlaag der Turken onder de muren van Wenen en het ontzet van deze stad. Maar Innocentius wordt niet zalig verklaard, omdat hij Paus is geweest. Hoe verdienstelijk zijn Pontificaat ook was, bij deze gelegenheid moet vooral de nadruk gelegd worden op zijn heilig leven. Een ziek man Op 12 augustus 1689 is Innocentius XI overleden, 78 jaar oud, na een ziek bed vol onduldbaar lijden. Eigenlijk was hij al bijna 40 jaar een ziek man. Het proces van zijn zaligverklaring heeft zich vanzelfsprekend beziggehou den met de deugden, die hij in het bijzonder heeft beoefend. Op ons leken maakt wel de meeste indruk de nooit aflatende toewijding waarmee h(j zich zijn leven lang met de moeilijk ste en ingewikkeldste bestuurszaken heeft beziggehouden, niettegenstaande veie lichaamskwalen en ziekten, die hem onophoudelijk kwelden en dit al les om bovennatuurlijke beweegrede nen. Zijn lijfarts, de beroemde medi cus Lancisi, heeft na zijn overlijden zijn leven genoemd: een onzegbare marteling. En nooit te midden van de hevigste pijnen die zijn nierziekte hem veroorzaakte, verloor hij zijn geduld of ontsnapte hem een klacht. Alleen hoorde men hem soms zeggen: „Heer, vermeerder mijn lijden, maar vermeer der ook mijn geduld". Reeds twee jaren na zijn dood hadden wonderbaarlijke genezingen plaats op zijn voorspraak en werd een voorbereidend onderzoek naar de faam van zijn heiligheid en naar deze wonderen ingeleid. In 1744 stond niets meer aan zijn zaligverklaring in de weg, toen er verzet kwam van het Franse hof. De zaak bleef toen rusten, want voor de Kerk zijn za lig- en heiligverklaringen wel roem vol, maar niet noodzakelijk en er ston den toen hogere belangen op het spel. Nu ruim 200 jaar later gelden deze bezwaren niet meer en kan deze gro te, heilige Paus wel niet meer glorie gegeven worden dan hij reeds eeuwen voor Gods aanschijn geniet, maar kan hij ons openlijk tot een voorbeeld ge steld worden ter navolging. Want dit is toch eigenlijk het hoofddoel van een zaligverklaring. Dr. J. G. GERRETZEN. Dlend op zijn sterfbed riep de 18e-eeuwse toneelspeler Jan Punt vervoerend: „Welaan! Ik zal den dood dan drinken". Deze ge zwollen woorden vormden een waar dige bekroning van al de pathetiek die Punt in zijn leven op de planken ten beste had gegeven. Zijn aanhan gers konden na deze frase tevreden zijn en voortgaan met ruzie maken met Punts pendant Maarten Corver, die zich zijn leven lang verzet had tegen al dat galmende lawaai in de schouwburgen. Het toneelleven van de achttiende eeuw is voor ons vermakelijk, voor al dat in de eerste vijftig jaren: kermistijden! In de schouwburgen kon men een apennootjes-etende schare bezoekers gadeslaan, die el kaar met de doppen bekogelden. Er liep een vrouwmens tijdens de voorstelling rond gedurig schreeu wend: „Mot je nog bier" en aan de andere zijde een heerschap met: „Belieft er nog iemand van boekjes gediend te wéé zen". Af en toe klonk er van het schellinkje luid keels: „Houd de bek daar in de logie!" En de ac teurs? Hun dage lijkse schanddaden maakten bepalingen noodzakelijk als: zes weken op wa ter en brood. Re petities waren er nooit. Het was dan ook niet ongewoon als ipelers hun rol met de tekst in de hand uitvoerden. Zij bulderden en zwaaiden en voeg den platte grapjes tussen de toch al platte dichtregels. Zoals overal elders was het ook hier in de nog classicisti sche 18e eeuw ge woonte in de hof- kleding te spelen: Julius Caesar met een perruque quar- rée, Alexander de Grote gefriseerd en met zijden hand schoenen, Odysseus voor Nausikaa aan spoelend met kuit broek en zilveren pruik; in de „Gijs- brecht" viel Ra- faël gekleed in hoepelrok uit de „toneelmachine". De ontelbare to neelschrijvers ken den geen andere zorg dan woorden te smeden die, hoe dan ook, moesten rijmen op andere. Toch bleef het publiek steeds in groten getale naar de schouwburgen trekken en de re- genten waren win- zuchtig genoeg om meer plaatsen te verkopen dan ze beschikbaar wisten. Dit hevig meelevende publiek schonk het diepgaande meningsver schil tussen Punt en Corver iets ver frissends. De ruzie was spectaculair genoeg om nog lang de pennen te beroeren en is voor ons nu nog be langwekkend omdat ze zo'n heldere kijk geeft op de toenmalige bedrij vigheden tussen de coulissen. Men bespeurt er het afsterven van de klassieke periode en de geboorte van de romantische, die schitterende sterren als mevrouw Ziezenis-Wat- tier en Andries Snoek zou opleveren. De bombastische Jan Punt was een begaafd kind van zijn tijd, bombastisch gede railleerd, maar met kwaliteiten die het toenmalige toneelleven cachet verleenden. Maarten Corver, talentvol, bleek een scherpzinnig waarnemer van de nieuwe ontwik keling in Frankrijk. Hij bezat de moed om zich tegen de hoogdraven de stokpaardjes-berijders teweer te stellen. Punts veel te geestdriftige levensbeschrijver, Simon Stijl, ver telt hoe de Amsterdamse Schouw burg iemand nodig had „die men de hevige vervoeringen van woedende heldhaftigheid vertrouwen durfde" Punt was eigenlijk graveur en een bijzonder trouw schouwburgbezoe ker. Op een avond was hij zo in de ban geraakt van het spel van „die edelste parel" Anna Maria de Bruin, dat hij „gelegenheid vindende om haar t' huis te brengen, zich met de vurigste zuchten verklaarde". Deze ontwaakte liefde gaf hem de lust om aan haar zijde op te treden; kennis had hij voor die tijd voldoende ver gaard met zijn trouw bezoek, gevoel voor theater bezat hij van nature en een vakante betrekking lag voor zo'n vurige aanbidder open. De theatrale hoogvlieger wist de gunst te verove ren met zijn overdonderend optre den. Hij zong en galmde zijn teksten, stopte na elke drie, vier woorden te pas en te onpas. Al heel spoedig ont stond het volkse spotversje: Herodes is nu weer gespeeld. Heeft u dat schreeuwen niet ver veeld? Of keurt gij ook voor goede munt Het bulderen van Monsieur Punt? Zijn spel sloeg toch vonken van stellen. bazing te wekken dat deze wilde of smeltende aandoeningen oversloegen op vele toeschouwers, die er vol ont- zetting of snikkend bijzaten. Maai anderen schreven honende pamflet- ten, hetgeen desondanks niet verhin- derde dat Punt in achting steeg, ook bij de hoger geplaatsten die een def- tig man als hij klassiek spelen betekende toen vooral ook deftig spelen goede posten schonken. Al 2 het vertoonde kabaal sloot immers de zwier, hoe vals ook, en de ver- hevenheid niet uit. Als Punt in de rol van Brutus een brief ziet liggen voor het beeld van Pompejus, zegt 2 hij: „Wat zié ik voor uw beeld, Pom- pejus, nederleggen?" Deze regel brak Punt in drie gedeelten, en na elk gedeelte heft de spreker het hoofd langzaam op om het beeld te_ aan- schouwen, en daarna neemt hij met 3 een weids gebaar de brief. Men kan zich, voorwaar, de deftigheid voor- De toneelspeler Jan Punt was een zeer bekwaam graveur. Zo beeldde hij zichzelf uit als Achilles in het gelijknamige stuk van Huydecover. Zijn grote tegenhanger Maarten Corver maakt pns opmerkzaam op het „Romeins gewaad!", dat de acteur hier draagt. geestdrift los en werd ondanks alles een pittige impuls voor het gedoe op de vaderlandse planken. Vriend en vijand gaven zijn grote aanleg en groeiende bekwaamheid toe. Gaande weg liet Punt de kleding enigermate veranderen, alhoewel men toen vaak nog vreemdere fantasie-kostuums te bewonderen kreeg dan voorheen. De gewoonte om de laatste versregels van een bedrijf iets hoger te zingen en vlugger uit te spreken waar schuwing dat men spoedig moest applaudisseren verwerkte Punt op eigen, schreeuwende wijze. Aan an dere „wetten" kon hij zich evenmin geheel en al houden: „Als ik in pas sie kom, weeg noch wik ik mijne woorden, en mijne gestes moeten vanzelf haren weg vinden, 't is an ders pedant en onnatuurlijk". De Corver-volgelingen schreven daar van: „Als hij op het laetste in woede komt, geeft hij zich geen tijd de laet ste regels tegens de Aenschouwers uit te spreken: keerende hij al te schielijk om, om naer achteren te gaen, en zich zelfs te veel over schreeuwende". En verder: „Zijn jammerende toon in het teedere, is op het uiteinde van ieder Vaers, zo danig eensluidende, dat het alle kun- digen walchelijk is". Punts biograaf schrijft ontroerd, dat de grote Punt dikwijls achter de schermen geruime tijd nodig had om zijn tranen mees ter te worden. Het hoeft geen ver- aarten Cor- Hjj ver was niet zó, aller- 5 minst. Ziet Simon =j Stijl venijnig van hem schrijven: „hij 2 moet ene soort Na- politaanse rochel in de keel hebben ge- 5H had". Hij vindt „de schorre geluiden en gewrongen stuipen" van Corvers spel uiteindelijk nog het 2 best. Corver was in Frankrijk in aanra- 2 king gekomen met jjjj enige voortreffe- lijke acteurs en ac- 2 trices, die met veel talent een natuur- lijke en waarheids- getrouwe trant van spelen trachtten in te voeren. Deze na- tuurlijke manier wilde Corver ook jjjj in eigen land be- proeven. Hitsig, 2 merkt Simon Stijl iets op over dat jHj „onverstaanbare ge- rabbel en de vage posturen die Corver 2 van enige gemene jEj Fransen heeft afge- keken". Van een Hjj van Corvers leer- lingen wordt ge- zegd: „Ziet me dat HE mens nu eens aan. De kerel presen- Hj teert ons een pot jjjj met koude boek- weitengort met 2 stroop. Niemand heeft lust in dat brouwsel". De verrukkelijke toneelkritieken van HH die dagen geven 2 ons een overduide- lijk beeld van de jjjj situatie. Corver 2 wpn veld met zijn romantisch-rea- listische ideeëa In 2 aanmerking geno- 2 men dat Corver niet een zo ma- 2 jestueus voorkomen had als Punt en een veel minder heldere stem dan 2 deze, kunnen we het geschimp tegen Corver naar waarde schatten. Stijl zei iets over zijn „babbelen zo snel 2 als de adem door neus en mond kon vliegen", over zijn slordige kleding en zijn lelijke pruik. Dit alles wordt 2 begrijpelijk als we Stijl's idool Punt erbij vergelijken. n het land versleet men vele gan- zeveren om al de voor-en-tegens 2 zo fel mogelijk bekend te maken. Complotten werden gesmeed en valse 2 aantijgingen openbaar gemaakt. Men 2 konkelde en ruziede. Punt ging intus- sen als een achtenswaardige man 2 door het leven, vriendelijk en min- zaam. Corver formuleerde in glas- heldere, soepele zinnen zijn bezwaren 2 in een gedegen boekwerkje. Hij reis- de en werkte hard. Elkaar behandel- den zij als keurige heren, die elkan- 2 der waardeerden. Een enkele keer stelde Corver in een schouwburg zich 2 als een losgebroken waanzinnige aan om de oude stijl goed belachelijk te 2 doen blijken. De goede Elisabeth 2 Wolff kon echter van hem zeggen dat hij de beste acteur was die ooit onze 2 schouwburgen beroemd maakte. Ze verloor slechts uit het oog dat onze 2 schouwburgen toen weinig beroemd waren, eerder berucht. HENK SUèR iilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllinillllllllllllllllllllillillllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli^ Aan de Koning van Polen, Jan Sobieski, schonk Innocentius XI miljoenen scudi, als bijdrage in de kosten, die de koning maakte in de strijd tegen de Turken. en moet beslist geen dikhuid zijn om de humor van J. J. Klant volledig te kunnen sa voureren. Klant is de auteur van „De geboorte van Jan Klaassen", zijnde de eerste de beste humoristische ro man van na de oorlog. Hij kreeg er welverdiend de Van der Hoogt- prijs, „ter aanmoediging", voor. Klant ontzwierf kort daarna echter het vaderland en daarmee de vader landse letteren. Naar het scheen voorgoed. De uitgave van „De Fiets", een absurd verhaal van fiets-lief- en-leed uit de bezettingstijd, vestig de enige jaren geleden terloops de aandacht op het feit dat de auteur nog leefde, maar dat was dan ook alles. Van beroep econoom werkte Klant in Zuid-Afrika, het land van Sarie Marijs, doringbomen en, naar thans uit de novelle waarmee de hu morist in onze letteren terugkomt blijkt, ook het land van de renos- ters. Renoster is het Zuidafrikaanse en Oudnederlandse woord voor rhino ceros, het goedige, zij het ietwat plompe en dikhuidige dier, dat tegen woordig neushoorn heet, maar dat dank zij Klant goede kans maakt zijn oernaam terug te krijgen. Klant situeert de vindplaats van de renoster in het hart van Holland. Zijn novelle heet „Hollands Diep". Men voelt: het gaat hier om een stuk je menselijke samenlevingspsychologie in dierfabelgedaante. Klant voert de „gemiddelde" algemene beschaafde Ne derlandse burger ten tonele als kudde dier in de beste zin van het woord. Laat niemand menen, dat hij of zij niet tot de grote kudde behoort! Men hoort er bij. óf men is een mens met wie niet te praten valt. Klant maakt geme ne zaak met ons aller renosterschap. Ook ministers zijn renosters zoals uit de staart van het navolgende citaat is op te maken. Na een korte uiteenzet ting over de betekenis van een eitje eten, waarover zo dadelijk nog, opent de novelle met de alinea: „Nederland wordt namelijk afge graasd door kudden rhinocerossen, kudden witte, kudden rode, kudden blauwe, kudden gele renosters, die, afhankelijk van hun welstand, één, twee of drie horens op de neus dra gen en dienovereenkomstig derde, tweede, of eerste klasse reizen, trou wen, bevallen, doodgaan en begraven worden. De renosters uit elke kudde krijgen van de renosters uit andere kudden vrijwel nooit iets anders dan hun dikke billen te zien, omdat zij gewoon zijn ter ere van de Idee en ter behartiging van de gemene zaak der kudde de renosters van andere kudden hun achterdeel toe te draai en. Daar zij weten, dat zij van ach teren allen dezelfde zijn, hebben zij een gezonde basis voor samenwer king. als de weiden voor de afzonder lijke kudden afgebakend, moeten wor den. Zij veroveren door zachtjes op 'e dringen wel eens een paar meter grasveld erbij, maar tot echte gevech ten komt het nooit, want tenslotte zijn ze voor een eerlijke verdeling altijd te vinden. „Jullie krijgt een beetje van dit en wij een beetje van dat", knorren de renosters dan. Dit ver klaart ook, waarom men in Nederland ministers van buitenlandse zaken heeft. Het is nochtans zuiver toevallig dat het er twee zijn, want het konden er best meer wezen." Een eitje eten Binnen het raam van zijn kuddedier zijn is de mens voor Klant een uiterst sympathiek fenomeen, waaraan zich fenomenale dingen laten opmerken. Aan zijn zuilenpolitiek, zijn behoefte aan zondagsrust en zijn manier van J. J. KLANT „een eitje eten" herkent men de mens in de renoster. Vooral de fenomenolo gie van dat eitje-eten is interessant. Iemand die een eitje eet, moet beslist niet verward worden met zomaar een eiereneter. De eter van een eitje heeft een zacht gevoel, dat in geen eierene ter ooit trillen zal. In het pellen en tot zich nemen van een perfect tussen zacht en hard in gekookt zondags eitje openbaart zich het Hollands Diep van onze volksziel. Klant blijkt in deze novelle een mens en maatschappijbeschouwer te zijn van de orde der ironische grootmeesters: Rabelais, Swift, Heine. Hij is echter goedmoediger. Hij wordt nooit giftig, hoogstens scherp en dan is hij niet eens op zijn best. De renosters zijn hem in de grond van de zaak dierbaar. Hij re kent „inclusief" indachtig het woord van de Hollandse filosoof Bolland: „De massa is er altijd één meer dan men denkt". Wat intussen allerminst wil zeggen, dat men, renoster zijnde, geen non-conformist zou kunnen of mogen wezen. Klant houdt van de renosters, omdat hij de renosterkanten in zich zelf erkent. De echte renosters zijn zich gewoonlijk nauwlijks bewust dat zij kuddedieren zijn. Maar Klant heeft het „ken uzelf" tot zijn lijfspreuk ge maakt en daarmee de kwalqke klank aan het woord renoster ontnomen. Hij kan voor de spiegel staande hartelijk om wat hij noemt het Hollands Diep van zijn renosterziel lachen. Sturen of remmen Hij weet dat scherpslijpers hem daar om niet graag mogen. Maar ook scherp slijpers zijn renosters. Zeg tegen zo'n renoster, aldus Klant: „Deze eeuw", of: „Bezinnen wij ons niet alleen maar ook..", en daar begint het al. De re nosters krijgen iets van een heel vette droom in hun gezicht en knikken. „Zij zien er uit als hoofdartikels en de waarheid zelf." „Maar, anderzijds, zeg eens iets tot een renoster dat niet behoort tot zijn kuddejargon, ruk eens anders dan een renoster of heb een lange staart. Dan worden de renosters kwaad. Renosters zijn zeer verdraagzaam, maar wie anders is dan een renoster geeft aanstoot. Zij rennen daarom in een rechte lijn in op wat zij niet lusten. Zij worden zware legertanks met een ram voorop, die in razende vaart inrij den op het Niets. Want renosters heb ben met het loslaten van de rem het stuur vastgezet en blijven in dezelfde richting voortrennen, zonder zich te wenden of keren. Renosters kunnen al leen maar sturen als zij remmen." „Hollands Diep" is een uiterst men selijk dierverhaal. De copieuze illu straties van Jennie Dalenoord spelen subtiel op de tekst in. Het geheel krijgt iets bijzonder aktueels, als men het romige Hollands Diep uit dit zachtgekookt eitje weet op te lepelen tegen de achtergrond van de kabi netsformatieperikelen. Maar ook bui ten de politiek om is deze novelle van Klant een boekje dat tot leringe ende vermaak door vele dunhuidige renos ters genoten verdient te worden.*) NICO VERHOEVEN J. J. Klant: Hollands Diep. Geïll. door Jennie Dalenoord. Uitg.. De Bezi ge Bij, Amsterdam 1956. ZONDAG 7 oktober: Feest van de H. Rozenkrans: eigen mis; 2 geb. van 20e zondag na Pinksteren; Credo; pref. van O. L. Vr.; wit. MAANDAG: H. Birgitta, weduwe; mis Cognovi; (Roermond: 2 geb. H. Amor); wit. DINSDAG: H. Joannes Leonardi, belij der; eigen mis; 2 geb. H. DyonisiuS en gez.; wit. WOENSDAG: H. Franciscus Borgias, be lijder; mis Os justi; wit. DONDERDAG: Moederschap van O. L. Vrouw; eigen mis; Credo; pref. van O. L. Vr.; wit. VRIJDAG: mis van 20e zondag na Pink steren; groen. Utrecht en Haarlem: H. Wilfridus, belijder-bisschop; mis Sacerdotes tui; wit. ZATERDAG: mis van O. L. Vr. op zater dag: 2 geb. H. Eduard; pref. van O. L. Vr.; wit. ZONDAG 14 oktober: 21e zondag na Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Cal-' lixtus; Credo; pref. van de H. Drie eenheid; groen. In het staatsblad is afgekondigd een Kon. Besluit van 1 september 1.1., hou dende nadere wijziging van de geld schieterswet. Hierin wordt bepaald, dat aan in- formatiekosten, voor zover deze kosten zijn gemaakt, in rekening r..ag worden gebr. cht 2 pet. van het bedrag der uit geleende geldsom of van de ter be schikking gc-telde geldswaarde. Dit mag niet meer zijn dan f 2.50 indien geen borg wordt gesteld, f 5.indien één borg wordt gesteld en f 7.50 in dien twee of meer borgen worden 6e" steld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1956 | | pagina 8