ROMAN OVER PAUL
Verhalen over seminaristen
--w
mm
VERLAINE
DAT DIT ALLES VERLOREN
IS GEGAAN...
p-Ere-tentoonstelling van
Matthieu Wiegman
M'
Knopen in een touwtje: OVER ACHT
DAGEN BEGINT „HEILIGE" OORLOG
TJk± tÊ:
i
Nieuwe roman
van Breedveld
Vandaag slaagt de laatste
Dr. J. L. Hermans
Ben Albach schrijft over helden, draken
en comedianten
500(1 jaar Schrift en Schrijven
ff]
LITERAIRE KRONIEK
ZATERDAG 15 DECEMBER 195A
pagina
rdef1
De kritieken
i m
ktémmS m 14 m
rm
m
mté w*
J
H
WALTER BREEDVELD
T T it het fonds van De Fontein te
I J Utrecht zijn de laatste tijd ette-
lijfee romans tot ons gekomen,
die ten dele ruimere aandacht moch
ten krijgen dan htm binnen dit beperkte
bestek kan worden gegeven. Het zijn boe
ken van nogal uiteenlopende aard. Toch
laten ze zich in één lange adem aankon
digen, omdat ze de keuzeprodukten zijn
van één uitgevershuis, welk huis met het
lanceren van juist deze lectuur blijk
geeft een eigen opvatting te hebben
inzake het karakter dat een goed ka
tholiek leesboek behoort te hebben.
De beslotenheid van het katholieke
wereldbeeld is in bedoelde boeken geen
ideaal meer. Ook waar het verhaal in
een uitgesproken katholiek domein
speelt, bijvoorbeeld in een klooster of
op een seminarie, voelt de lezer zich
via de hoofdpersonen met ,,de" wereld
geconfronteerd; voelt hij althans dat de
auteur geen Wereldvreemd man is.
Soms is in de aanpak van het onder
werp bepaaldelijk van gedurfdheid
sprake.
Zo met name in de nieuwe, zeer le
zenswaardige roman van Rogier van
Aerde; „De arme bruiloftsgast". Wie
had kunnen denken dat de auteur van
„Kain" en „De stem in de woestijn"
nog eens helemaal pathosvrjj voor de
dag zou komen met een boek waarin de
roerselen van -en moderne kunste
naarsziel worden blootgelegd? De ar
me bruiloftsgast in kwestie is de Fran
se „poète maudit" Paul Verlaine (1844-
1896). Dichter, minnaar, bohémien; in
deze drie historische kwaliteiten laat
Rogier van Aerde hem voor ons leven.
Daarachter echter ziet de Schrijver
hem steeds als mens, als „displaced
person" in deze "wereld waarin het
moeilijk is nog te geloven maar waarin
de mens niettemin moet blijven gelo
ven, wil hij nog enige zin kunnen geven
aan zijn bestaan. Daarmee, met deze
zingeving aan het bestaan, raken wij
afin de heiligste bedoelingen van het
moderne kunstenaarschap. In het sym
bolisme van Baudelaire, Rimbaud en
Verlaine herkennen- wij het streven van
zovele jongeren van onze tijd: de wer
kelijkheid te ver,,beeld"eii, met sym
boliek te laden en daarmee als het wa
re doorzichtig te maken, zodat de adem
van de Schepper er weer vrij spel in
krijgt. In dit streven kondigt zich een
nieuwe religiositeit aan, welke uit de
diepte van de menselijke ziel komt.
Daar blijkt Rogier van Aerde een bij
zonder fijn gevoel voor te bezitten. Hij
schildert de werkelijkheid waarin Ver
laine leefde in heel haar verschrikke
lijkheid af, hij dringt knap binnen in
de gepassioneerde vriendschap tussen
Verlaine en de jonge Rimbaud, hij
waagt een tamelijk geslaagde poging
Verlaines bekering in de gevangenis te
verklaren; men kan gerust zeggen dat
hij op vrijwel iedere bladzijde van zijn
roman in de huid van Verlaine woont,
dat hij met hem meeleeft en meelijdt
op grond van een zielsverwantschap,
waaraan op zijn beurt de lezer met
vrucht deel kan nemen..
Tweemaal Breedveld
In „Meneer Severeijnen", de nieuwe
roman van Walter Breedveld, is ook
van iets gedurfds sprake, in zoverre ons
hier een katholieke dorpsfiguur wordt
geschilderd die de moed heeft om
dwars door alle dorpsroddel heen zijn
eigen weg te gaan. Meneer Severeijnen
is hoofd van een jongensschool in het
land van Maas en Waal; de roman
die Breedveld aan hem wijdde is een
streekroman: het regionalisme viert er
hoogtij inj De manier waarop allerlei
onnozele dorpsgebeurtenissen de be
langstelling van de auteur in beslag
nemen, maakt het moeilijk de roman
serieus te nemen. Ook psychologisch is
het werkstuk minder waard dan Breed-
velds „Hexspoor", hoezeer het karak
tertype dat meneer Severeijnen verte
genwoordigt ook verwant is aan me
neer Hexspoor. Beide figuren hebben
iets eigengereids, waardoor- ze met hun
omgeving in conflict raken. Ze zijn 'n
beetje te groot en te goed voor het mi
lieu waarin ze leven, maar ze zijn pre
cies iets te klein en te slap om zich er
boven uit te werken. Toch gaan ze hun
eigen weg, zijnde deweg van hun ge
weten. Meneer Severeijnen is katho
liek; hij is'schrander en hij leeft bij de
tijd. Hij trapt in het land van Maas en
Waal een reeks (open) deurtjes in.
Maar het eind is dat hij naar een an
dere streek moet verhuizen, waar hij
eventueel opnieuw de held van een
streekroman kan worden.
Nog een andere Breedveld vraagt
terloops de aandacht, maar al evenmin
serieus. Veel erger: „Omzwervingen
door het eidetisch rijk", ogenschijnlijk
een heel bijzonder boekje voor fijnproe
vers, is een stukje kitsch waarvan de
naïviteit zonder weerga is. Breedveld
vertelt ons eerst een en ander over
het verschijnsel van de zogenaamde
eidetische beelden, een soort visioenen,
of hallucinaties, of dagdromen, waar
voor de wetenschap nog geen passende
verklaring zou hebben gevonden.
Breedveld krijgt af en toe van die beel
den. In voornoemd boekje beschrijft hij
er een paar die blijvend indruk op hem
hebben gemaakt. Welke pretentie heeft
hij daarmee? Literair heb.ben zijn
„scripties" geen enkele spankracht en
als manifestaties van Breedvelds on
derbewuste wijzen ze op ijdeltuiterij. De
ze publikatie doet aan Breedvelds re
putatie van bekwaam kunstenaar al
leen maar afbreuk.
„Tussen eb en vloed", een nieuw
boek van mr. Jan Kruysman, speelt
achter de schermen van het seminarie.
Het is een roman voor jonge mensen,
maar ook voor nieuwsgierige ouderen,
alsmede voor de tallozen, „die er geen
flauw benul van hebben wat er nou
eigenlijk op zo'n seminarie te koop is."
De toon is erg naar het populaire toe
getrokken; in de dialogen wordt ge
poogd bijster vlot te zijn om vooral
maar goed uit te laten komen dat jon
gens-met-roeping geen heilige boontjes
zijn. Het lukt allemaal niet zo best,
maar het thema blijft de moeite waard.
De auteur heeft in elk geval een voor
Nederland nieuw, genre aangesneden
dat logischerwijs geboren moest wor
den uit de priesterroman: de seminaris
tenroman.
Het> katholieke buitenland heeft op
dit gebied al enige ervaring. Een pittig
voorbeeld van een roman over het le
ven in een noviciaat is „Gods proef
tuin" van Benedict Kiely, uitnemend
uit het Engels („There was an ancient
house") vertaald door J. W. Hofstra.
Alleen dat „proeftuin" is niet ge
slaagd. De roman is te aristocratisch
van geest om zich zo'n titel van de
kouwe grond te laten welgevallen. De
aankomende kloosterlingen in dit boek
hebben de wereld weliswaar vaarwel
gezegd, maar in hun hart blijven ze
vertrouwd met allerlei problemen, ver
langens en zwakheden van „gewone"
mensen. Een zekere Barragry, die als
ouder man in het klooster treedt en die
een vrouw in de wereld achterlaat,
wordt door de jongere novicen met ver
holen afgunst beschouwd, omdat hij zo
veel heeft meegemaakt en omdat hij de
wereld uit ervaring „kent"! Evenals in
de roman „Tussen eb en vloed" wordt
in „Gods proeftuin" een voorzichtige
i
„Het is iets ongewoons wat ik
nu doe", zegt dr. J. L. Hermans,
terwijl hij ons een kop thee in
schenkt. Met dat ongewone be
doelt hij overigens het inter
view, dat hij moet ondergaan,
omdat onze beroepsmatige bru
taliteit het won van zijn beschei
denheid. „Ik heb altijd les ge
geven en gestudeerd", verduide
lijkt hij, „en daar schoot geen
tijd bij over om naar buiten te
treden". Niettemin is „dr. Her
mans" voor velen in den lande
een begrip geworden: rond 230
bezitters van de akte M.O. Ge
schiedenis, her en der over gym
nasia, H.B.S.'en en 'kweekscho
len verspreid, hebben van hem
hun opleiding gekregen aan de
R.-K. Leergangen in Tilburg,
Utrecht en Roermond.
Dat wordt nu verleden tijd:
„Vandaag slaagt de laatste", zegt
dr. Hermans, die van het succes
van zijn pupil volmaakt zeker
is. Daarmee is zijn werk afge
sloten: reeds per 1 september
heeft hij zijn functie neergelegd,
maar ten behoeve van de exa
menkandidaten en van zijn
beide opvolgers is hij in Tilburg
tot 1 december blijven doceren.
Vandaag hebben de R.-K. Leer
gangen officieel afscheid van hem genomen en binnenkort gaat dr. Her
mans die in februari de zeven kruisjes zal passeren zich vestigen
in Weert, waar een van zijn getrouwde dochters woont.
Dr. Hermans begon zijn loopbaan in 1906 als onderwijzer in zijn ge
boorteplaats Brunssum. Hij hoorde bij de pioniers, die het katholiek
bijzonder onderwijs dienden, ook al leverde dat aan salaris maar 40 pet.
op van hetgeen aan de openbare lagere scholen werd uitbetaald. „De
meeste onderwijzers, die nu zo hard roepen, kunnen zich dat niet meer
indenken".
Student van nature haalde de heer Hermans in 1913 de middelbare
akte Nederlands, waarna hij leraar was aan de kweekschool in Utrecht
en de H. B. S. in Maastricht. Toen hij in 1921 slaagde voor M. O., Ge
schiedenis, was hij directeur van de bisschoppelijke kweekschool voor
onderwijzeressen in Echt, welke functie hij zeven jaar vervulde, van
1915 tot 1922, in welk jaar hij benoemd werd tot conrector van het
pas opgerichte St.-Bonifaciuslyceum in Utrecht. Lang is hij daar niet
gebleven: dr. H. Huybers, die in 1923 professor werd in Nijmegen,
wenste de heer Hermans als zijn opvolger aan de Leergangen en won
het van dr. H. Moller, die hem liever de universitaire examens Neder
lands had zien doen. Zo aanvaardde de heer Hermans in 1923 zijn taak
aan de Leergangen in Tilburg en Utrecht; in 1927 kwam ook Roermond
er bij. Datzelfde jaar deed de heer Hermans in Nijmegen zijn doctoraal
letteren en wijsbegeerte en aanvaardde hij het leraarsambt aan de
H. B. S. te Waalwijk, waar hij tot 1952 gedoceerd heeft.
Zijn drukke werk en het feit, dat hij zich tot viermaal toe een
onderwerp voor de heus zag wegkapen, leidden ertoe, dat hij pas in
1941 promoveerde. Promotor was zijn grote vriend prof. dr. Titus Brands-
ma, een van de vier mannen, die zijn grote steunpilaren zijn geweest. De
andere drie waren prof. Moller en prof. Huybers, die we reeds noemden,
en prof. dr. J. Hoogveld, die rector was in Utrecht.
Inderdaad kan dr. Hermans zeggen: „Ik heb les gegeven en gestu
deerd". Dat hij zich daarmee grote verdiensten heeft verworven voor
het katholieke onderwijs, zegt hij er niet bij. Maar dat sprpekt ook
voor zich.
I
beschrijving gegeven van het innerlij
ke groeiproces dat „roeping" heet. In
beide romans gaat het om een twijfel
geval. Het spreekt vanzelf, dat de strijd,
welke met' het volgen van een roeping
gepaard gaat, voor moderne lezers
slechts overtuigend kan worden uitge
beeld, indien de auteur de goede moed
heeft door de twijfel heen te schrijven;
dus niet om de twijfel heen schrijft. De
roeping wil van binnen uit meebeleefd
worden. De lezer krijgt dan een zeer
bijzondere katholiek-menselijke erva
ring te verwerken, welke zijn eigen
existeren in de wereld zinvoller kan
maken. De romans van Jan Kruysman
en Benedict Kiely geven van bedoelde
goede moed blijk. Daarin ligt princi
pieel hun verdienste.
i
Noemen Vjj tenslotte nog een merk
waardige Amerikaanse roman op het
roepingsthema: „Vreemdelingen op
aarde" van William Barrett, schrijver
van de al eerder vertaalde romans
„Gods linkerhand" en „De schaduw
der beelden". In „Vreemdelingen op
aarde" („The sudden strangers"), ver
taald door André Fransse, vertelt hij
over drie „roepingen". Ten eerste de
roeping van een actrice; ten tweede de
roeping van een beroeps baseball-spe-
ler; ten derde de roeping van een mon
nik. En nu het verband tussen die drie.
De baseball-speler is de zoon der ac
trice; hij werd achter de coulissen op
gevoed en hoort pas op volwassen leef
tijd dat zijn onbekend gebleven vader
monnik is geworden. De drie „vreem
delingen op aarde" werken via gehei
me wegen op elkaar in. De wereld van
Broadway, de wereld van het sport
veld en de wereld van het klooster
schijnen elkaar niets te zeggen te heb
ben, maar gedrieën vormen ze een
PAUL VERLAINE
unieke Amerikaanse „family of men".
Van wereldvreemdheid geen sprake! 1)
NICO VERHOEVEN
1) In deze kroniek werden besproken:
„De arme bruiloftsgast" door Rogier
van Aerde, „Meneer Severeijnen" en
„Omzwervingen door het eidetisch rijk"
door Walter Breedveld, „Tussen eb en
vloed" door mr. Jan Kruysman, „Gods
proeftuin" door Benedict Kiely en
„Vreemdelingen op aarde" door Wil
liam Barrett. Uitgeverij De Fontein,
Utrecht.
it schilderij, voorstellend twee meisjes en getiteld „Harmeke en
I J Marieke", is een werkstuk van Matthieu Wiegman, van wiens
oeuvre op het ogenblik een overzichtstentoonstelling wordt ge
houden in het Gemeentemuseum in Den Haag. Het betreft hier ieen
jubileum-expositie; zij werd namelijk ingericht bij gelegenheid van het
feit dat Matthieu Wiegman .dit jaar 70 jaar werd.
De nadruk is gelegd op het meer recente werk van de bekende
Bergense kunstenaar. Geëxposeerd zijn achttien schilderijen uit de
periode van 1916 tot 1950, alsmede drie aquarellen en een tekening in
Oostindische inkt. Daartegenover staan vierentwintig schilderijen, tien
aquarellen en zes gouaches en twaalf tekeningen in Oostindische inkt
uit de laatste zeven jaren.
Naast verschillende particulieren hebben oo,k de gemeentelijke musea
van Amsterdam, Alkmaar en Den Haag, de Sint Adelbertus Abdij te
Egmond-Binnen en de dienst voor 's Rijks verspreide kunstvoorwerpen
werken in bruikleen afgestaan. Het oudst aanwezige schilderij is „Sint
Willibrordus predikant", dat dateert van omstreeks 1Q16. Men ziet
verder portretten, stillevens, bijbelse voorstellingen en enkele naakten.
De tentoonstelling is geopend tot en met 20 januari 1957.
Het is alweer bijna tachtig jaren
geleden dat er enigszins uitge
breid geschreven is over het
bewogen Nederlandse toneelleven
vlak voor, tijdens en direct na de
Napoleontische overheersing. Maar
het betreffende boek, „Ons Toneel"
van Hilman, vertoont grote gapingen
en is bovendien nooit in de handel
bracht. Een fraai en roemrijk brok
geschiedenis, chaotisch vervat in
een onoverzienbare hoeveelheid ge-
schriftjes, boekjes en periodieken,
heeft al die jaren onder een dikke
laag stof gelegen.
In opdracht van het ministerie van
O.K. en W. heeft Ben Albach die
nauwelijks onthulde documentatie,
opgediept en verzameld. Onder de
titel „Helden, draken en comedian
ten" is dezer dagen heb resultaat
van zijn nauwgezet en langdurig werk
in boekvorm ver
schenen bij de
Uitgeversmaat
schappij Holland
te Amsterdam.
Zo veelzijdig en
zo rijk aan ge
gevens is zijn
„Helden, draken
en comedianten"
dat Nederlands
toneelbloei om
streeks 1800 in
één keer in het
daglicht is ge
steld. Alle grote
en kleine figuren
uit die dagén,
het repertoire,
de wijze van
spelen met in
vloeden en tra
dities, de ver
houding van het
toneel tot het
roerige staatkun
dige leven en
zijn plaats in het
hart van het he
vig geïnteres
seerde volk ko
men uit ontelba
re feiten en be
schreven gebeur
tenissen te voor
schijn.
Het toneel kende in die dagen
we hebben er meermalen over ver
haald een hartstochtelijk bestaan,
waarbij het publiek als vanzelf werd
gesleurd in de stroom van triom
fantelijke prestaties. Onze theaters
liepen vol zowel voor het sensatio
nele maakwerk van Kotzebue, als
voor gelei-achtige draken gelijk Foc-
quenbroch's „Min in het lazarushuis"
en rijk opgedofte historische en clas
sicistische heldendrama's én treu-
spelen. Niet alleen in de „Houten
Kast" die na de brand van 1772 op
het hoofdstedelijke Leidseplein was
gebouwd, speelde zich dit alles af.
Rotterdam'had langs het water van
een ongedempte Coolsingel zijn thea
ter waaraan Betje Wolff geestdriftig
wat van haar verstandig proza wijd
de. De vernieuwe Maarten Oorver
was hier eni^e jaren directeur;
Ward Bingley speelde er lang en
dikwijls;- Cornelia Wattier evenals
andere toneelgroten namen hier
hun eerste ovaties in ontvangst.
De Schouwburg die Corver in 1774
in Den Haag liet plaatsen aan de
Assendelftstraat ging niet zó best en
werd slechts bezocht door „het ge
meen". Stadhouder Willem V en zijn
hofhouding abonneerden er zich wel
iswaar voor een logeplaats voor be
paalde tijd, maar zij lieten zich daar
nimmer zien. Deftig Den Haag liet'
zich liever naar de Casuariestraat
rijden, waar het van Frans toneel
kon genieten. I
In Leiden stond al sinds 1704 een
tlu a ter, dat, enige malen verbouwd,
geregeld door vooraanstaande gezel
schappen bezocht werd. Reizende be
roepsgezelschappen vonden in de
provincie redelijke schouwburgen
waaraan vaak ook vaste troepjes
verbonden waren, zoals te Middel
burg, aan de Dreef in Haarlem, in
Utrecht, in Groningen
Op welk hoogstaand amusement het
Franse koningspaar, de patriciërs of
later Koning Willem I en zijn gade
in de hoofdstad of in de residentie
kort tevoren ook waren vergast, het
voor hen opgetreden toneelgezel
schap, moest op de kermis een ont
roerende draak of een gloeiend spec-
takelstuk ten tonele brengen. Dan
kon men een grollige 17e eeuwse Jan
Vos aanschouwen of de gevechten,
branden en overstromingen in het
geliefde, Beleg en ontzet van Lei
den, baarlijke kluchten van soms
honderd jaar oud, en ga zo maar
door.
Onvermijdelijk prijkte behalve een
stuk uit het genoemde repertoire
een zoet zangspelletje, of iets in de
geest van ballet, pantomime of har
lekinade op het programma. Als
men zijn stuivers verdobbeld had en
Erwtenmarkt aan de Amstel we
tel'
bij tijd en wijle schitterende voors
lingen gegeven en indrukwekken"
concoursen gehouden. Frans Vad"
ville kon men bewonderen aan h
Singel, aan de Kadijk en op de J
denhoutmarkt. Duitse gezelschap?'
traden zowel in Amsterdam als Ve,
Haag op. Het amateurtoneel was
bijna even gevierd als het beroeps'
neel. De meeste grote acteurs of an
trices begonnen als amateur in
van die stemmige logementruim
Beroepsspelers bleven er graag 'A
men om samen met de liefhebb®1
voor het „voetlicht" te treden.
Vooraanstaande Amsterdam?1'
In een boek van Fokke Simonsz vindt men een afbeelding van het
logement-theater „De Ooievaar" in de St.-Anthoniesbreestraat in
Amsterdam. Te oordelen naar de wilde verhalen is de situatie op een
erg rustig ogenblik vereeuwigd. In haar jonge jaren is Theo Mann—
Bouwmeester nog in dit theater opgetreden.
de schouwburg niet meer kon be
talen, ging men zich vermaken in
het Marionettentheater.
Op de Botermarkt (Rembrandt-
pleln) in de hoofdstad was een be
faamd marionettentheater. De Vier
Kroonen, in een oude, bont-beschil
derde tent. Fokke Simonsz vertelt
ons hierover, over de potsenmaken-
da harleki' die op een verhoging het
publiek lokte. Volgens een affiche
kon men binnen zich vergapen aan
„perspectieve Paleizen, Afdalingen,
Land- en zeegezichten van geheel
Europa. Diverse figuren door een
meester te vertonen, gevende met
deze Beelden verschillende Dansen,
Balletten, Wandelingen, enz." Men
kreeg voor zijn luttele centen dan
allereerst een vertoning te zien die
op een actuele gebeurtenis betrek
king had, zoals de strijd tussen En
gelsen en Denen voor Kopenhagen,
waarbij kruitmagazijnen en bolwer
ken alsof het niets kostte de lucht
in vlogen en troepen opmarcheer
den, aangevoerd door pronte gene
raals te paard. Vervolgens een of
ander mirakel van een dansend beeld
dat later een vrouw bleek te zijn
en ,als pièce de resistance een on
vervalst kermiskijkspel door figuren
die met armen en benen houterige
bewegingen maakt. Tot aanmoediging
van de vrolijkheid flitste een vurige
draak of kroop een lintworm langs
de uitpuilende ogen van /de toeschou
wers. En Harlekijn stelde zich en
passant nog even dol aan. Met nog
enige wonderbaarlijkheden en een
schimmenspel werd de voorstelling
besloten. In de poesjenellenkelder
van Antwerpen kan men tot op de
huidige dag nog een goede indruk
krijgen van dit soort vermaak, dat
men schatte het niet te gering
voor het volksleven van grote bete
kenis is geweest..
móchten zich veelal op hun ei|'
amateurgezelschap en hun el§fe.
schouwburgje beroemen. Voortred,
lijk was soms het peil van wat m
geboden werd. Anderen waren we*
lid van een a
nootschap da1,
toneel en kle'L
opera's deed V'
voeren, waaPF>
de leden b'
zelden zelf
traden.
Justus van Mpi
rik o.a. schrt'
over het voVP
theater „De Ooi*
vaar" in de
Anthoniebree-
straat, waar v®
later Theo MadD
Bouwmeester
nog gespeeld
heeft. ZondafL
avonds kwam®
gezelschappen
zanglustige mei®,
jes uit de bud'
in deze herbe>»
bijeen om er
wedstrijden te
houden. Onder
het genot
„knengels" (K®2
Engels bier), aA
dere dranken A
sigaren beleefd'
de rondwande'
lende bezoeker
somtijds uitste'
kende opvoer»'
lawaaierige deb?,
vuistgevechten
ef
gen. Maar ook
ten, gezellige
wilde gebeurlijkheden op de va-
nauwe „Bühne". Dat dit al1®
verloren is gegaan zal menig®®
lichtelijk betreuren. s
Uniek is wel het bestaan tijd?'
de 18e eeuw van twee Joodse c~-
mediën, één van de Hoogduitse
één van de Portugese joden in Ai",
sterdam. Driemaal in de week trad®
de Hoogduitsers op in een pakhO'
aan de Oude Schans, dat een beho®'
lijk geoutilleerd theater herbergd
Men gaf er treur- en blijspelen 1
het Duits en het Nederlands. Mogb
Hjk bestond deze comedie al sed®1
het begin der 17e eeuw. De SpaafA
en Portugees-joodse toneelliefhebbP
troffen elkaar in een theater in A
buurt van de Anthoniebreestr®®
waar o.a. stukken van Calderon A
Moreto vertoond werden. Over IA
verdere activiteiten is niets beked
Onze stille hoop dat in het nieu^t
boek van Ben Albach hierop
iets meer vermeld zou zijn,
biet in vervulling gegaan, hetg®'„
nog niets ten nadele van zijn weA
wil zeggen. Hoe uitvoerig licht
Uit oude doos
i
Als hier of daar de kermis woel
de, een belangrijk vermaak ook
nog voor voornamen en rijken,
trof men er steevast een toneeltroep.
Zanglustige meisjes
aar terug naar het toneel,
dat in elke hoek van Amster
dams binnenstad fris en onge
kunsteld bloeide. Op de voormalige
ons niet in over de toestanden z<
ze hierboven in het kort beschreV®}J
zijn! Van- talloze zaken vindt m®.
details, evenals de belangrijker 'A
ten, steeds betrouwbaar, dank ziLA
wetenschappelijke wijze waarop BA
Albach de ministeriële opdrac't
heeft vervuld. Uiterst moeilijk is IA
geweest om uit de uiteenlopende A
niet altijd nuchtere kritieken in A
toenmalig, periodieken een idee
vormen over de speelwijze en
draagwijdte van wat er op de P'a
ken verricht werd.
Graag hadden we het boek in ®A
i vat behaaglijker uitvoering
zien, maar wellicht had het dan eel
iets „verkoopbaarder" geschrei j
moeten zijn. Het boek hangt als JA
ware uit zijn voegen door de ho?
overdaad aan feiten.
SI#
HENK
fc heb in de Tweede Kamer een collega-stenograaf gekend", zo vertelde matige gestreep van hun handelscon-
vdn de week dr. W. Drees bij de opening van de tentoonstelling „5000 tracten de yoorlopar van het Grieks te
regel- wikkelde Chinese schrijven, waarbij, zo-
jaarschrift en schrijven"in het Tropeninstituut te Amsterdam," die ^llcheT^chrif^weef isVontstaan.Wel"
voor zichzelf geleidelijk een eigen soort stenografie invoerde. Zijn systeem ziet men verwantschap met het magi-
was'niet geheel zonder ironie: terwijl hij „tafel" met een horizontaal en een sche „gekris-kras" van het Sanskriet.
vertikaal streepje aanduidde, gebruikte hij voor „regeringstafel" een scheef het Hebreeuws en het Arabisch. Gelijk
en een zwevend streepje. Een minister was bij hem een kruisje en de volks- het van de tekens op een stichtings-
vertegenwoordiging een groot kruis". De minister-president bleek veel oorkonde van Nebuchadnezar nam- de
over het schrift in het algemeen te weten en er mét plezier over te'willen fijnzinnig gebouwde karakters der Egyp-
vertellen. „De geschiedenis van het schrift is werkelijk fascinerend", zei hij. gangrevanenhet°oudste GriekT naa/dé
edele Romeinse hoofdletters, die in de
Fascinerend, is inderdaad het ken- Phoeniciërs een bijna analoog schrijf- negende eeuw voor Christus ontstaan
schetsende woord voor al die uiteen- stelsel. Wij hebben op de tentoonstel- zijn, ook nogal drastisch,
lopende Wijzen, waarop de mensheid ling afgietsels van kleitabletten kunnen
zich in de loop van zo'n vijftig eeuwen aanschouwen. Maar voor ons is het Totaal verwijderd is het zo hoog-ont-
heeft uitgedrukt. Het schrijven vervult moeilijk in het geheimzinnige,
een onmisbare functie, in sociaal op
zicht om het noodzakelijke contact met
zijn medeméns te verkrijgen, om zich
te uiten en boodschappen over te bren
gen en in staatkundig opzicht om wet
ten vast te leggen, besluiten uit te vaar
digen en hoe important is niet zijn rol
in het godsdienstige, culturele, weten
schappelijke en economische leven!
De Inca's kwamen met hun schrijf
wijze op enigszins een dwaalspoor te
recht, maar slaagden er tqch in door
een ingenieus stelsel van touwtjes en
knopen een goed geordende samen
leving te leiden. Als de Batakkers
een koerier naar hun buurvolk stuur
den met ee# liaantje waarin acht
simpele knopen waren gelegd, wist
het buurvolk dat reizigers nog acht
dagen de tijd hadden om ongehinderd
naar huis te keren, maar dat dan on
herroepelijk de „heilige" oorlog zou
aanvangen.»
Zoals het mensdom begonnen is in de
vruchtbare vlakte tussen de Euphraat
en Tigris, zo ligt daar ook de baker
mat van de meeste huidige schrijfwij
zen. Dat begon 3500 jaar voor Christus,
voor zover men hééft kunnen nagaan.
Omstreeks 1300 voor Chr. kenden de
- m.gr*
A
Geïllustreerd religieus' boek uit Siam
als men weet, al duizend jaar voor
onze jaartelling van de boekdrukkunst
gebruik werd gemaakt. Japan heeft zün
manier van schrijven aan 7.ijn buren
ontleend. Ontegenzeglijk boeiend is
het spel van deze weelderige symbolen
en hoe vanzelfsprekend sluit daarbij de
verdroomde teken- en schilderkunst aan,
gelijk men die bijvoorbeeld kan zien
in een geëxposeerd, kleurig religieus
bock uit Siam.
De noodzakelijkheid van een commu
nicatiestelsel blijkt ook uit bet feit dat
her en der en op verschillende tijd
stippen in de historie steeds nieuwe
schrijfwijzen zijn geboren, zoals bü de
Indianen, het visgratige runenschrift bij
de Germaanse volkeren, enz. Vernieu
wingen en omstandigheden hebben tot
allerlei ontwikkelingen geleid, zoals car
tografie, steno, machineschrijven, mor
se en muziek. Tussen haakjes: steno
was al gebruikelijk bij de oude Grieken
en Romeinen.
De calligrafen hebben zich op het Eu
ropese schrift immer kunnen inspireren
en schrijven tot een kunst weten te ver
heffen. Men moét eens zien hoé de
17de eeüwse schrijfmeester Jan van
der Velde met een enkel Romeins letter
tje kon omgaan. Het papier was soms
te klein orp zijn versieringsdrang te
stuiten.
Sedert het middeleeuwse monniken
werk en sedert de lustige krullen van
de overige vroegere-eeuwers is de zin
van de calligrafie gewijzigd. In het on
derwijs in Nederland streeft een com
missie naar de invoering van een
schrijflettertype, dat tegelijk modern en
pedagogisch is, maar evenzeer aan es-
tetische eisen volledig recht doet weder
varen. In minder ontwikkelde gebieden
kampt men met gans andere moeilijk
heden. Hoeveel kost het niet in Turkije
0111 van het Arabisch op het Europese
schrift over te schakelen en om met
de behaalde universaliteit het duistere
Beeldschrift van de Cuna-
.lnd'a
rijk der ongeletterden te bestrijd
Irak heeft de huidige koning P® M
lijk voor de klas gestaan om .ye
van het schrijven te onderwij'/®r jA
Unesco besteed er veel van ba» ij
jarden aan. In China tracht „(W
op grote schaal een vereeny
schrijfwijze in te voeren die
kan concurreren.
Hoe eenvoudig straks de gcsC'jt t
de wereld der lettertekens er
zien, toch zal men verdere oh
lingen en curiosa blijven
misschien geen angstige bezwer1 ejF,
mules, maar wel diplomatieke 6 rj(ffy
taal, aanduidingen in het PoslAvg
en in de reclame, wellicht
tenschriften voor elektronische 1 f
en tekens voor choreografen, %v „t,
balletwereld al zo lang op 'va
I