EEN HALVE EEUW DIENST ONDER DE ZEESPIEGEL Onderzeedienst gaat gouden feest vieren Heroïsche oorlo^soperaties maakten de O.Z.D. in enkele jaren volwassen 400 miljoen gulden voor de woningbouw Verstrekt door een levens- verzekeringbedri j f DE BEWIEROOKTE MAGIËR VAN DE SCHOUWBURG VERWENDE KINDEREN M' PHI LIPS Infraphil' Slechts een keer in elk seizoen liet Andries Snoek zich terugroepen ZATERDAG 5 JANUARI 1957 PAGINA 7 PHILIPS „Infraphil" zo gemakkelijk in uw gezin met dieptewerking SêêÊÈv Vertroetel een kind op zijn tijd, maar leer het ook op eigen benen te staan Een halve eeuw activiteit van de Nederlandse Onder zeedienst heeft nog niet weten te bewerkstelligen, dat het in die kringen met schampere minachting bejegende woord „duikboot" uit het Nederlands spraakgebruik is weggetorpedeerd. De gemiddelde bra ve burger blijft hardnekkig over duikboten praten en hij is nagenoeg onkundig van hetgeen deze tak van de Koninklijke Marine eigenlijk inhoudt en betekent. Te verklaren is dit onbegrip vrij gemakkelijk. De Neder landse Onderzeedienst is nu eenmaal niet een wapen, dat zo aan de weg, of aan het water, timmert. Hun belangrijk werk verrichten de boten meestal ver buiten het bereik van ieders blikken, zelfs van zeevarenden, Dat het publiek op dit punt doorgaans zo volslagen onwetend is, kan dus vooral toegeschreven worden aan een gebrek aan contact met de activiteiten van de Onderzeedienst, en zeker niet aan de aard van dit werk, dat immers zeker zo spectaculair is als de ver richtingen van het wapen der Koninklijke Luchtmacht. Maar een straaljager zie je, hóór je vooral, soms el lendig dichtbij, en een onderzeeboot opereert in de door niets verstoorde stilte van 100 of 200 meter onder de haven van Maidstone (Engeland) tijdens de tweede wereldoorlog waterspiegel. Nu moet daar direct aan toegevoegd de worden, dat de omvang van onze onderzeevloot ook geen tot de verbeelding sprekende getallen oplevert. Over zes stuks in totaal beschikken wij, en daarvan zijn er nog twee, de Walrus en de Zeeleeuw, afgestaan door de Amerikaanse Marine. Ter vergelijking: de sterkte van de Russische onderzeevloot wordt geschat op 500 exemplaren. Er zijn er in Nederland wel nog vier in aanbouw, en van een zeer progressief type, maar het programma ondervindt voortdurend grote vertraging door een te beperkt budget. Met spanning verbeidt het personeel van de Nederlandse Onderzee dienst het ogenblik, waarop deze schepen te water worden gelaten, maar het ziet er naar uit, dat in de viering van het gouden bestaansfeest, dat in mei 1957 gevierd wordt, hoewel de eigenlijke datum op 21 de cember viel, nog niet de vreugde om de aanwinsten opgenomen kan worden. De Zeehond en de Dolfijn, die op stapel staan bij de Rotterdamsche Droogdokmaat schappij, zullen pas eind 1958 in de vaart komen en aan de beide andere is de werf Wilton-Feijenoord nog niet toegekomen. Advertentie Verstuikingen. Philips „Infraphil" weg pijn: Dit infrarood bestra lingsapparaat kan ook met succes worden ge bruikt bij spierreuma- tiek, spit, verwondin gen, steenpuisten, ver koudheid winterhan den en -voeten. Een tamelijk triest complex aan de Waalhaven in Rotterdam is de basis van de Nederlandse Onderzeedienst. Direct na de oorlog werd besloten niet terug te gaan naar Den Helder, want de verwoestingen die door de Duitsers daar waren aangericht, bleken slechts te her. stellen ten koste van millioenen. In Rot terdam hadden de bezetters een aantal gehavende betonnen schuilplaatsen voor snelboten achtergelaten en nog een paar andere gebouwen waar enige eer mee te behalen viel. En dus werd de dienst overgeplaatst en gestationeerd in de Maasstad. Van de eens zo trotse vloot onderzeeërs, die gedurende de oorlog vriend en vijand verbaasd had doen staan door uitermate stoute staaltjes van durf, initiatief en uithoudingsver mogen, was toen nog maar weinig over. Maar wat er dan van restte, droeg be roemde namen en aanduidingen, die voor ingewijden en dat waten er niet zo heel veel rijke herinneringen wakker riepen aan heroïsche avonturen en hachelijke patrouilletochten. Daar waren de 0 15, de 0 21, de 0 23, de 0 24, de 0 27, de Dolfijn, stuk voor stuk boten waarmee door vrijwel alle we reldzeeën geragd was tussen dieptebom men en magnetische mijnen door. Er was getranspireerd in die benarde ruim ten diep onder water, er was angst geleden en gevloekt, maar ook was er gejuicht om een raak schot, of om een ontsnapping op het nippertje, een nar row escape. Men moet zich het leven aan boord van zo'n onderzeeboot, zo'n lange, stalen monstersigaar, volgepropt met kostbare machines en installaties, eens trachten in te denken. Acties in oor logstijd betekenen voor dergelijke vaartuigen een wekenlang verblijf on der de oppervlakte. Tientallen kerels moeten zich dan, onder het devies „Quamvis patiens, acris", „vechtlus tig, maar met geduld", al die tijd zien te behelpen in een ruimte, die nauwelijks gelegenheid laat om zich uit te rekken. Overal gestamp, ge dreun, lawaai, kruip-door-sluip-door om van de ene sectie in de andere te komen, en vooral de spanning die de zenuwen van de manschappen op een uiterste proef stelt. Volwassen Dat is de ervaring, die het Neder landse Onderzeebootwapen tot de vol wassenheid gebracht heeft. Ten koste overigens van zware offers. Volwassen na veertig jaar en nu al weer ruim 11 jaar ondervinding in vredestijd. De eerste onderzeeboot, die de toepasselijke naam Luctor et Emergo kreeg en eind 1906 in gebruik werd genomen, was een onooglijk vaartuig, waarvoor ieder die meer dan één streep op de mouwen had, zijn schouders ophaalde. Zo staat het beschreven in het herdenkingsboek, ter gelegenheid van het veertigjarig be staan van de dienst verschenen. Maar dezelfde eigenschappen van die primi tieve eersteling hebben al de latere, ge perfectioneerde boten gekenmerkt, en met de bemanningen was het al niet anders. En Nederland zette rustig door. Toen men eenmaal begreep, aan welke hoge mentale eisen een betrouwbaar onderwaterman moet voldoen, werd een strenge selectie toegepast bij de keuring en een doeltreffende leerschool opge zet. Steeds meer schepen kwamen er in de vaart, voor Nederland de 0- en voor Oost-Indië de K- (van koloniaal!) boten. In 1933 maakte ons land een bjjzonder goede beurt bij de ontwikke ling van onderzeeboten. Overste J. Wi- chers vond toen het snuiverapparaat uit, waardoor het voor onderzeeërs mo gelijk werd beduidend langer onder water te blijven. Direct erkenning vond dit hulpmiddel echter niet. Toen de oor log uitbrak was'het nog maar op enkele boten toegepast, terwijl Engeland en Amerika er hun neus voor ophaalden. Zo'n snuivermechanisme beschouwde de Navy maar als een zwakke stee in de huid van de boot. Velen zullen zich we ten te herinneren, dat de tekeningen, tot in de details uitgewerkt, in handen van de Duitsers vielen, die in dit idee wel brood zagen en later hun U-boten met het Schnorkeiapparaat uitrustten, zeer tot schade van de geallieerde zee macht. Ja, de oorlog toetste plotseling alle theorie aan de praktjjk. Het begon al meteen met een zware opdracht: alle onderzeeboten kregen in mei 1940 hevel het land te verlaten. Terwijl dus alle weerbare manschap de invasie het hoofd trachtte te bieden, stond de op varenden der onderzeeboten niets an ders te doen dan zich aan de strijd te onttrekken. Men slaagde er in met 7 onderzeeërs naar Engeland uit te wjj- ken, maar 8 stuks die hetzij in repara tie hetzij in aanbouw waren, werden ter plaatse vernietigd om ze de Duit sers niet in handen ie laten vallen. Een groot deel van de onderzeemacht be vond zich in Oost-Indië, namelijk 12 bo ten van de K-klasse, terwijl in de West- indische wateren twee O-boten patrouil leerden. Onze toenmalige vlootsterkte bedroeg dus ruim 30 stuks. Daartegen steken de 6 van thans met nog 4 in het vooruitzicht wel pover af. De eerste De 0 21, die in Engeland verder werd afgebouwd, is de eerste Nederlandse onderzeeër geweest, die in oorlogstijd torpedo's afvuurde, doch deze misten helaas hun doel: een Duitse U-boot. Onfortuinlijk was ook een patrouille- tocht van de 0 13 onder bevel van It. E. H. Vorster naar het Skagerrak. Het schip werd door de Duitsers aangeval len en tot zinken gebracht. Dit eerste Ne derlandse verlies, waarbij 31 personen om het leven kwamen, maakte diepe indruk. Enkele maanden later in 1940 was het de 0 22 die met 43 dappere mensen aan boord in het Skagerrak verging. Daarbij is het voorzover het de operaties in Europa betreft, geble ven. Maar Japan wist in de tropische wateren maar liefst 5 Nederlandse on derzeeboten tot zinken te brengen. In totaal vonden 208 opvarenden op 7 on derzeeërs de dood in de golven. Dat was de prijs voor 69 tot zinken ge- brachten vijandelijke schepen met 'n ge zamenlijke tonnage van ruim 278.000 ton. Een resultaat waarop de OZD te recht trots mag zijn, want alleen zij weet, met hoeveel heldenmoed er ge streden is onder dat zo vriendelijk lij kende wapen van de Onderzeedienst Nederland. Daar is bijvoorbeeld de roemrijke his torie van de 0 21, een van de modern ste Nederlandse boten, waarover de Britse admiraliteit kon beschikken. De ze 1000-tonner had in zijn onvoltooide staat een avontuurlijke vlucht gemaakt naar Engeland en moest daar worden afgetimmerd. Het was het eerste schip, dat, zoals wij reeds schreven, .torpedo's afvuurde echter zonder iets te raken. In de Middellandse Zee was comman dant J. F. van Duim gelukkiger. De eerste prooi was een Italiaans koop vaardijschip dat de grond in werd ge boord, en enige maanden later het was in 1941 verdween weer een Ita liaans vrachtschip van 6000 ton naar de zeebodem door toedoen van de 0 21. Het schip kon 22 drenkelingen aan boord nemen, die zich voor deze huma ne daad uitermate erkentelijk toonden. Het lot van de 0 21 scheen beslist toen hij dicht onder de kust van Italië ont dekt werd door torpedoboten van de vijand. De lanceerbuizen van de 0 21 bleken tot overmaat van ramp niet in orde en de boot schoot plotseling naar de oppervlakte. Door snel duiken kon voorkomen worden, dat de 0 21 werd geramd, maar de vijand wierp een me nigte dieptebommen af die gevaarlijk dicht in de nabijheid ontploften. Met Door de Voorlichtingscommissie uit het Levensverzekeringsbedrijf wordt me degedeeld dat besprekingen tussen het bestuur der Nederlandse Vereniging tot Bevordering van het Levensverzekering wezen en de minister van Financiën hebben geleid tot een bereidverklaring van de zijde der levensverzekeringmaat schappijen, verenigd in genoemde ver eniging, om een bedrag van 400 miljoen gulden te lenen aan de Bank voor Ne derlandse Gemeenten onder garantie van de Staat ten behoeve van de woning bouw. De gelden zullen door het levensver- zekeringbedrijf in de vorm van een onderhandse lening worden verstrekt in termijnen in de jaren 1957 en 1958 en wel zodanig, dat in 1957 een bedrag van f 150 miljoen en in 1958 een be drag van f 250 miljoen ter beschikking wordt gesteld. De lening zal een loop tijd hebben van 30 jaar met gelijkblij vende jaarlijkse aflossingen. Vervroegde algehele of versterkte aflossing gedu rende de looptijd zal niet zijn toege staan. De rente zal 4%% per jaar bedra gen, terwijl een bereidstellingsprovisie wordt toegekend van 2% voor de in 1957 te verstrekken termijnen en van 2%% voor de termijnen, die in 1958 verstrekt zullen worden. De geldgevers kunnen voor de in 1957 te verstrekken termijnen beleningsfaci liteit verkrijgen, indien zij reeds in zo danige mate vooruit belegd hebben, dat het verstrekken van gelden in het ka der van deze woningbouwlening be zwaarlijk zou zijn. Elke geldgever krijgt het recht van optie tot het verstrekken a pari van nog een geldlening op dezelfde voor waarden voor ten hoogste 50% van het totaalbedrag, dat hij in 1957 en 1958 heeft verstrekt. De verklaring van uitoefening van het optierecht zal uit gebracht moeten worden voor 1 ok tober 1958. echolood zochten de Italianen, die er van overtuigd waren het schip geraakt te hebben, naar het wrak en toen zij inderdaad iets vonden, werd vol trots het bericht doorgegeven, dat een ge allieerde onderzeeboot tot zinken was gebracht. Maar het moest het wrak van een ander schip geweest zijn, want de 0 21 was veilig en al ver uit de buurt. Een ander hoogtepunt uit de (Vervolg op pagina 9) HHffihnnBnranHn^HHngwm ïiliï&BHSBBBBBBBi HrMs. onderzeeboot Dolfijn(voorgrond) bij het vertrek uit de Rotterdamse Waalhaven voor een in 1950 gehou den oefenreis van zes weken, die ten doel had het materieel en het uithoudingsvermogen van de bemanning in koude streken te beproeven. Intussen staat een nieuwe Dolfijnop stapel bij de Rotterdamse Droogdok Mij. (Van onze medische medewerker) Dat ouders de plicht hebben de opvoe ding van hun kin deren te behartigen be hoeft, neem ik aan, geen punt van discussie te zijn. Waarschijnlijk ook wel over de opvatting dat de opvoeding geleid moet worden door liefde en verstand tezamen; of wij nu zeggen dat het verstand zich moet laten leiden door de liefde of omgekeerd doet er voor de praktijk niet zoveel toe. In elk geval zijn beide onmisbaar bij een goede opvoeding. Wij zullen ons niet gaan verdiepen in alle mogelijke gevolgen van een op voeding die alleen geleid wordt door een nuchter verstand öf waarbij de opvoeder zich door de liefde alleen laat leiden. Hier is geen sprake van liefde in de ware zin des woords, want echte liefde is onlosmakelijk met ver stand verbonden. Wij kunnen hier be ter spreken van sentimentele liefde. Het komt er op aan de gulden midden weg te kiezen. Een van de opvoedingsfouten, die het gevolg zijn van het verlaten van de gulden middenweg en waar de sen timentele liefde zich oppermachtig laat gelden, is het verwennen. De innige band die er bestaat tussen het kind en zijn ouders, de eerste tijd na de geboorte, voornamelijk met de moeder, in welke band aanvankelijk de volstrekte afhankelijkheid van het kind ten opzichte van zijn ouders tot uiting komt, zal in de loop der jaren geleidelijk veranderen en tevens los ser worden. Het kind gaat zich bewust worden van zijn eigen ik en groeit op tot een volwassene, die zich zelf een plaats in de wereld moet veroveren, daarbij voortbouwend op wat hij van zijn ouders heeft meegekregen en ge leerd. De ouders kunnen deze natuur lijke ontwikkeling in meer of mindere mate bemoeilijken en belemmeren door het kind eenvoudig geen kans te geven op eigen wijze moeilijkheden op te lossen en door al zijn wensen te voorkomen, zodat het niet leert, dat er inspanning verricht moet worden om iets te bereiken en dat niet alles bereikbaar is wat aantrekkelijk lijkt (en het vaak niet is). Over het begrip verwennen bestaat wel eens misverstand. Het bete kent namelijk niet alleen een kind veel geven, maar vooral: in te ruime mate aan al zijn wensen tege moetkomen, ja ze zelfs voorkomen en het kind bij alles helpen. Verwennen kan al beginnen bij de zuigeling als de moeder haar kleintje bjj elk huiltje uit de wieg neemt en aan en geleidelijke groei naar zelf standigheid wordt geremd. Vooral als een kind van nature wat gemakzuch tig is, zal het de te overvloedig ver leende hulp zonder veel tegenzin, mis schien zelfs al te graag aanvaarden. Een kind dat qua aanleg meer tot zelfstandig handelen in staat is zal dit niet zo gemakkelijk doen. Zijn gezonde aanleg zal hem althans ten dele be hoeden voor de nadelige gevolgen van deze verkeerde opvoedingstactiek. Het zal in voortdurend conflict raken met zijn ouders, omdat het zich ergert aan hun overbezorgdheid en bedilzucht. Echter ook met zichzelf, omdat het als mensje menselijk, dus zwak, is en onherroepelijk vaker dan met zijn aard overeenstemt zich de overdreven zorgen van zijn ouders zal laten wel- het aldus steeds zijn zin geeft. Als de kleine, eenmaal uit de wieg, zijn eer ste stapjes gaat zetten zal hij menig maal vallen en weer overeind moeten krabbelen. Elke keer als dat opstaan gelukt zal het kind zich zeer voldaan voelen en ervaren dat het er komt met enige moeite en doorzetten. Dit is in hoge mate bevorderlijk voor zijn be ginnend vertrouwen. De toeschouwen de opvoeder zal zich bij dat alles moe ten beheersen en zich niet laten leiden door zijn primaire impulsen en het kind bij elke voorkomende moeilijkheid te hulp snellen. Als het kind ouder wordt Joopt het verwennen uit op een niet willen los laten van het kind door de ouder, om dat deze niet kan aanvaarden dat zij of hij het kind niet heeft gekregen om het te bezetten, maar integendeel om het als een gaaf mens aan de maat* schappij af te staan. Het natuurlijk recht van de ouders op dankbaarheid van hun kinderen wordt door sommige ouders gehan teerd als een bedenkelijk machtsmid del om de kinderen blijvend aan zich te binden op de wijze zoals zij, de ouders, dat wensen. Verwennen van een kind heeft als gevolg, dat zijn natuurlijke behoefte gevallen, waarna het zich weer ergert aan zichzelf. Verwende kinderen zijn daarom nooit gelukkig. Zij leren niet voor zich zelf zorgen en met weinig tevreden te zijn. 'Zij zullen niet volwassen worden omdat zij het eenvoudig niet léren te zijn. Zij verwachten en eisen hulp en zorgzaamheid van anderen; zo zijn zij het nu eenmaal gewend. De maat schappij is daar allerminst op inge- teld, en hierdoor groeien verwende kinderen op tot moeilijke en ontevre den mensen. De wereld kan aan hun verwachtingen niet voldoen en omdat zij toch hun zin willen hebben zullen zij enerzijds graag anderen voor zich laten werken, anderzijds ongemakke lijk en onplezierig zijn voor diegenen, die niet geneigd zijn zich zonder meer voor hun karretje te laten spannen. Trouwens ook de ouders zullen al gauw de zure vruchten plukken van hun te kort aan verstandige liefde, omdat zij onmogelijk aan alle wensen van het verwende kind kunnen voldoen. Concluderen wij tenslotte: vertroe tel een kind op zijn tijd, maar leer het ook op eigen benen te staan en de moeilijkheden van het leven het hoofd te bieden. Het zal u er later des te dankbaarder om zijn. St. Evenals mevrouw Ziezenis-Wat- tier en Ward Bingley is de derde grote toneelverschijning uit de Napoleontische periode, An dries Snoek, in Rotterdam gebo ren, en wel in 1766. Met zijn for midabele buitenlandse evenbeelden, Talma en Garrick, heeft Snoek ge meen dat hij op 63-jarige leeftijd gestorven is: dat was op 3 januari 1829. Hij studeerde op zijn sterf bed nog een rol in en speelde enkele maanden eerder nog vol vuur een jeugdige Rodrigo in ,,Le Cid". Het verslag van de begrafenis en de overige rouwplechtigheden zou enkele krantenkolommen kunnen vullen. Duizenden, zowel vooraan staanden als naamloze toneelliefheb bers, dromden naar de Zuiderkerk in Amsterdam om de laatste groet te brengen. In de Schouwburg rouw de men zes weken achtereen en hield men roerendende posthume huldebetuigingen. Andries Snoek was de meest toegejuichte acteur van zijn aan toneelsucces sen zo rijke tijd. Extatisch bewonderd door de kenners, met de stormachtige geest drift van het volk overla den, zo had Andries Snoek zijn loopbaan volbracht. Over zijn prestaties bestond nooit verschil van mening. Hij bezat magisch gevoel om aller gunst en adoratie aan te trekken, maar deze eer zuchtige kon niet anders dan gemoedelijk en oprecht zijn in de omgang. Als An dries Snoek in zijn latere levensdagen zondagsmorgens met de trekschuit naar Schalkwijk reisde om op zijn buitentje tot rust te komen, was hij voor de medereizigers niet alleen een gezellige praatvaer, maar in alle argeloosheid een on- navqlgbaar declamator van kostelijke verhalen. In zijn dorp was hij de vriend van allen. De dorpelingen ver moedden niet met wie ze te doen hadden, niet dat vooral om hem alle voor stellingen op langdurige ovaties uitliepen, die steeds weer het nastuk in het ge drang deden komen. De bewierookte acteur liet zijn publiek maar applaudis seren, vele, vele minuten lang; het gebouw trilde op zijn grondvesten. Maar één keer in een heel seizoen liet hij zich te rugroepen. De opgetogen toneellief hebbers die hem in de vestibule op wachtten om hem te huldigen, moest hij immer een teleurstelling berei den. Vastbesloten drong hjj zich door de menigte heen naar zijn „toe slede". Een welgesteld makelaar, zo vertelt Hilman in zijn boek, baant zich op een avond een weg achter Snoek aan. Snoek, in zijn „sleetje" gezeten, ziet dan opeens een mensen hoofd zich door het raampje ste ken; hjj hoort wat onverstaanbaars en voelt een hand op zijn borst. De acteur, die de makelaar niet her kent, is verschrikt en veronderstelt dat een waanzinnige hem wil aan- rijpen. De toeslede glijdt weg en noek bespeurt iets hards en glin- sterends in zijn hand. Bij het schijn sel van de lantaarns in de Leidse- straat bewondert hij verbaasd een glanzend-gouden snuifdoos met zijn eigen beeltenis in diamanten gevat. Dergelijke blijken van erkentelijk heid ontvangt hij veel. Maar meer nog dan deze blijken en de loftuitin gen van de koningen en hun gema linnen zal hem de eer van de grote Franse acteur Talma welgevallig zijn geweest. Talma, de gunsteling van Napoleon, schatte zjchzelf in vele opzichten geringer dan Snoek. Eens toen hij deze Jojada had zien spelen, de hogepriester der Joden in Racines „Athalie", rende hij naar achter het toneel, omarmde sprake loos zijn vermoeide rivaal. Hakke lend klonk wat later zijn lof, on verstaanbaar overigens voor Snoek, terwijl Talma zijn ogen niet van hem af kon houden. Nog steeds in de ban van Snoeks weergaloze ver tolking, hielp Talma hem met het ontdoen van de priesterlijke gewa den. Nooit meer, zo zei Talma, zal ik in uw land nog Athalie durven spelen. Van de zelfde voorstelling schreef Comelis Loots. Ik zag op het schouwtoneel, vol bouwd in Amstels wallen, Herboren Jojada, gesteund door feestgeschallen, Van God gewagen als van hoo- ger geest bezield, En zoo zich buigen als zijn pries ter heeft geknield. Andries Snoek in het treurspel Sylla van de Amster damse criticus Barbaz. De strenge Barbaz was een van de grootste bewonderaars van Snoek, die zich overigens niet schroomde sterk „op het publiek" te spelen. Collectie Toneelmuseum) Ik zag de Koningin, ik zag de zieners zweven, Ik zag Abraham offeren en had zelf mijn kind gegeven. Het was godsdienst in dat uur, het was geen schouwburg meer, En Jood en Christen zaam viel voor Jehovah neer. Klankarsenaal en zou dit spel nog graag eens willen aanschouwen. Er zich een voorstelling van ma ken is onmogelijk, ook al weet men dat de speelstijl gekenmerkt wordt door een mengeling van het neo-klassisisme en het vroeg-roman- tische. Men leest steeds weer over de stem van Snoek, een onuitput telijk klankarsenaal waaruit alle to nen vol gloed en bezieling opklon ken en waarbij de buigingen van het liefelijkste naar het verhevenste als vanzelf de stemmingen van de ziel weerspiegelden. Men tracht zich Snoek als Othel lo voor de geest te halen, zwart- somber, koel, dan in helle razernij of in gelaten smart. Zo schijnt Snoek geweest te zijn. Men aanschouwt op de overgebleven afbeeldingen zijn gestalte, atletisch en majestueus en men bestudeert zijn gebaar zoals Jelgerhuis, die in vele van de te keningen in zijn „Theoretische les sen" heeft overgenomen, een ge baar dat natuurlijk was, doch tege lijk monumentaal en onweerstaan baar. Ook Snoeks mimiek in de zwij gende passages moet een openba ring zijn geweest. De lezer vergeve ons de hoogge spannen epitheta, die wij ontlenen aan de kritische beschouwingen van enkele deskundige tijdgenoten, die niet ophielden Snoek te bezingen. Maar zelfs heel nuchter, op een af stand, staat men voor het feit, dat Snoek er telkens in slaagde conven ties in het bijzijn van de koninklij ke familie te doen vergeten. Im mers, het was voorschrift dat bij galavoorstellingen met koninklijke gasten nie* geapplaudisseerd mocht worden. Aldoor echter steeg er handgeklap omhoog bij een fraai gespeelde passage van Snoek. Gesis smoorde telkens het oplaaiende enthousiasme, totdat, opeens, het publiek niet meer in te tomen was en een ovatie losbarstte. Ook de koninklijke familie nam daaraan deel. Mislukte geestelijke Deze Andries Snoek was door zijn vader, een zeekapitein en wijn handelaar bestemd om gees telijke te worden. De vrolijk serieus levende knaap achtte zich voor de wijnhandel meer geschikt. Ver is hij daarin nooit gekomen. Met zijn zusters begon hij een liefhebberijtoneeltje in Rot terdam, om de stukken van het toenmalige bourgeois- repertoire op te voeren; aan het treurspel waagden zij zich zelden. Door de nood gedwongen, gaven ze al gauw openbare voorstellin gen in enkele provincieste den. Na nog kort bij Bingley in dienst te zijn geweest, kreeg Snoek met een eigen gezelschap een vast engage ment in de Rotterdamse schouwburg. Dank zij de talentvolle medewerking van Snoek en zijn zusters en van de voortreffelijke blijspelac teur Magofski beleefde de Rotterdamse schouwburg een hoogtij. Toen in 1793 de oorlog met Frankrijk aan ving, werd het theater ge sloten. Het gezelschap reisde naar de Zuidelijke Neder landen en oogstte daar vele successen. Nog eenmaal kon men in Rotterdam burger en burgeres Snoek treffen doch in 1795 begon nen zij in de Utrechtsedwarsstraat te Amsterdam een serie voorstellin gen te geven, waarvan onmiddellijk een grote roep uitging. Andries Snoek werd gevraagd zich aan de Amsterdamse schouwburg te verbinden. Hij wilde evenwel zijn troep niet in de steek laten, van daar dat hij met heel zijn gezel schap bij de Amsterdamse schouw burg werd aangenomen. Van de zij de van mevrouw ZiezenisWattier ontwikkelde Andries Snoek zich snel tot een treurspelacteur van uitzon derlijke klasse. Altijd had hij ge meend, dat treurspelrollen niet voor hem weggelegd waren, maar nu bleek, dat hij van nature de weidse allure hiervoor bezat. Het talent voor het toneel lag in die dagen in overvloed beschikbaar. Nog hoger daarboven rezen Cornelia Wattier en Andries Snoek, tragediespelers, zoals ons land ze nimmer meer had. Jarenlang stond Snoek met Ma gofski en Wattier aan het hoofd van Nederlands eerste gezelschap. In de ze leidersfunctie bleken ook zijn menselijke en organisatorische eigenschappen. In 1820 ging de lei ding over in handen van 'n gemeen telijk bestuur. De glorierijke festij nen der toneelspeelkunst werden se dertdien schaarser en schaarser. Nog geen tien jaar later restte er van al dit triomfvuur slechts de as. HENK SUèR.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1957 | | pagina 7