EEN HALVE EEUW DIENST
ONDER DE ZEESPIEGEL
Onderzeedienst gaat gouden feest vieren
Heroïsche oorlo^soperaties maakten de
O.Z.D. in enkele jaren volwassen
400 miljoen gulden
voor de woningbouw
Verstrekt door een levens-
verzekeringbedri j f
DE BEWIEROOKTE MAGIËR VAN
DE SCHOUWBURG
VERWENDE
KINDEREN
M'
PHI LIPS Infraphil'
Slechts een keer in elk seizoen liet Andries Snoek
zich terugroepen
ZATERDAG 5 JANUARI 1957
PAGINA 7
PHILIPS „Infraphil" zo gemakkelijk in uw gezin
met dieptewerking
SêêÊÈv
Vertroetel een kind op zijn tijd, maar leer
het ook op eigen benen te staan
Een halve eeuw activiteit van de Nederlandse Onder
zeedienst heeft nog niet weten te bewerkstelligen,
dat het in die kringen met schampere minachting
bejegende woord „duikboot" uit het Nederlands
spraakgebruik is weggetorpedeerd. De gemiddelde bra
ve burger blijft hardnekkig over duikboten praten en
hij is nagenoeg onkundig van hetgeen deze tak van de
Koninklijke Marine eigenlijk inhoudt en betekent. Te
verklaren is dit onbegrip vrij gemakkelijk. De Neder
landse Onderzeedienst is nu eenmaal niet een wapen,
dat zo aan de weg, of aan het water, timmert. Hun
belangrijk werk verrichten de boten meestal ver buiten
het bereik van ieders blikken, zelfs van zeevarenden,
Dat het publiek op dit punt doorgaans zo volslagen
onwetend is, kan dus vooral toegeschreven worden aan
een gebrek aan contact met de activiteiten van de
Onderzeedienst, en zeker niet aan de aard van dit
werk, dat immers zeker zo spectaculair is als de ver
richtingen van het wapen der Koninklijke Luchtmacht.
Maar een straaljager zie je, hóór je vooral, soms el
lendig dichtbij, en een onderzeeboot opereert in de door
niets verstoorde stilte van 100 of 200 meter onder de
haven van Maidstone (Engeland)
tijdens de tweede wereldoorlog
waterspiegel. Nu moet daar direct aan toegevoegd de
worden, dat de omvang van onze onderzeevloot ook
geen tot de verbeelding sprekende getallen oplevert.
Over zes stuks in totaal beschikken wij, en daarvan
zijn er nog twee, de Walrus en de Zeeleeuw, afgestaan
door de Amerikaanse Marine. Ter vergelijking: de
sterkte van de Russische onderzeevloot wordt geschat
op 500 exemplaren. Er zijn er in Nederland wel nog
vier in aanbouw, en van een zeer progressief type,
maar het programma ondervindt voortdurend grote
vertraging door een te beperkt budget. Met spanning
verbeidt het personeel van de Nederlandse Onderzee
dienst het ogenblik, waarop deze schepen te water
worden gelaten, maar het ziet er naar uit, dat in de
viering van het gouden bestaansfeest, dat in mei 1957
gevierd wordt, hoewel de eigenlijke datum op 21 de
cember viel, nog niet de vreugde om de aanwinsten
opgenomen kan worden. De Zeehond en de Dolfijn, die
op stapel staan bij de Rotterdamsche Droogdokmaat
schappij, zullen pas eind 1958 in de vaart komen en
aan de beide andere is de werf Wilton-Feijenoord nog
niet toegekomen.
Advertentie
Verstuikingen.
Philips „Infraphil"
weg pijn:
Dit infrarood bestra
lingsapparaat kan ook
met succes worden ge
bruikt bij spierreuma-
tiek, spit, verwondin
gen, steenpuisten, ver
koudheid winterhan
den en -voeten.
Een tamelijk triest complex aan de
Waalhaven in Rotterdam is de basis
van de Nederlandse Onderzeedienst.
Direct na de oorlog werd besloten niet
terug te gaan naar Den Helder, want de
verwoestingen die door de Duitsers daar
waren aangericht, bleken slechts te her.
stellen ten koste van millioenen. In Rot
terdam hadden de bezetters een aantal
gehavende betonnen schuilplaatsen voor
snelboten achtergelaten en nog een paar
andere gebouwen waar enige eer mee
te behalen viel. En dus werd de dienst
overgeplaatst en gestationeerd in de
Maasstad. Van de eens zo trotse vloot
onderzeeërs, die gedurende de oorlog
vriend en vijand verbaasd had doen
staan door uitermate stoute staaltjes
van durf, initiatief en uithoudingsver
mogen, was toen nog maar weinig over.
Maar wat er dan van restte, droeg be
roemde namen en aanduidingen, die
voor ingewijden en dat waten er
niet zo heel veel rijke herinneringen
wakker riepen aan heroïsche avonturen
en hachelijke patrouilletochten. Daar
waren de 0 15, de 0 21, de 0 23, de
0 24, de 0 27, de Dolfijn, stuk voor stuk
boten waarmee door vrijwel alle we
reldzeeën geragd was tussen dieptebom
men en magnetische mijnen door. Er
was getranspireerd in die benarde ruim
ten diep onder water, er was angst
geleden en gevloekt, maar ook was er
gejuicht om een raak schot, of om een
ontsnapping op het nippertje, een nar
row escape.
Men moet zich het leven aan boord
van zo'n onderzeeboot, zo'n lange,
stalen monstersigaar, volgepropt met
kostbare machines en installaties, eens
trachten in te denken. Acties in oor
logstijd betekenen voor dergelijke
vaartuigen een wekenlang verblijf on
der de oppervlakte. Tientallen kerels
moeten zich dan, onder het devies
„Quamvis patiens, acris", „vechtlus
tig, maar met geduld", al die tijd
zien te behelpen in een ruimte, die
nauwelijks gelegenheid laat om zich
uit te rekken. Overal gestamp, ge
dreun, lawaai, kruip-door-sluip-door
om van de ene sectie in de andere
te komen, en vooral de spanning die
de zenuwen van de manschappen op
een uiterste proef stelt.
Volwassen
Dat is de ervaring, die het Neder
landse Onderzeebootwapen tot de vol
wassenheid gebracht heeft. Ten koste
overigens van zware offers. Volwassen
na veertig jaar en nu al weer ruim
11 jaar ondervinding in vredestijd. De
eerste onderzeeboot, die de toepasselijke
naam Luctor et Emergo kreeg en eind
1906 in gebruik werd genomen, was een
onooglijk vaartuig, waarvoor ieder die
meer dan één streep op de mouwen
had, zijn schouders ophaalde. Zo staat
het beschreven in het herdenkingsboek,
ter gelegenheid van het veertigjarig be
staan van de dienst verschenen. Maar
dezelfde eigenschappen van die primi
tieve eersteling hebben al de latere, ge
perfectioneerde boten gekenmerkt, en
met de bemanningen was het al niet
anders. En Nederland zette rustig door.
Toen men eenmaal begreep, aan welke
hoge mentale eisen een betrouwbaar
onderwaterman moet voldoen, werd een
strenge selectie toegepast bij de keuring
en een doeltreffende leerschool opge
zet. Steeds meer schepen kwamen er
in de vaart, voor Nederland de 0- en
voor Oost-Indië de K- (van koloniaal!)
boten. In 1933 maakte ons land een
bjjzonder goede beurt bij de ontwikke
ling van onderzeeboten. Overste J. Wi-
chers vond toen het snuiverapparaat
uit, waardoor het voor onderzeeërs mo
gelijk werd beduidend langer onder
water te blijven. Direct erkenning vond
dit hulpmiddel echter niet. Toen de oor
log uitbrak was'het nog maar op enkele
boten toegepast, terwijl Engeland en
Amerika er hun neus voor ophaalden.
Zo'n snuivermechanisme beschouwde de
Navy maar als een zwakke stee in de
huid van de boot. Velen zullen zich we
ten te herinneren, dat de tekeningen,
tot in de details uitgewerkt, in handen
van de Duitsers vielen, die in dit idee
wel brood zagen en later hun U-boten
met het Schnorkeiapparaat uitrustten,
zeer tot schade van de geallieerde zee
macht.
Ja, de oorlog toetste plotseling alle
theorie aan de praktjjk. Het begon al
meteen met een zware opdracht: alle
onderzeeboten kregen in mei 1940 hevel
het land te verlaten. Terwijl dus alle
weerbare manschap de invasie het
hoofd trachtte te bieden, stond de op
varenden der onderzeeboten niets an
ders te doen dan zich aan de strijd te
onttrekken. Men slaagde er in met 7
onderzeeërs naar Engeland uit te wjj-
ken, maar 8 stuks die hetzij in repara
tie hetzij in aanbouw waren, werden
ter plaatse vernietigd om ze de Duit
sers niet in handen ie laten vallen. Een
groot deel van de onderzeemacht be
vond zich in Oost-Indië, namelijk 12 bo
ten van de K-klasse, terwijl in de West-
indische wateren twee O-boten patrouil
leerden. Onze toenmalige vlootsterkte
bedroeg dus ruim 30 stuks. Daartegen
steken de 6 van thans met nog 4 in
het vooruitzicht wel pover af.
De eerste
De 0 21, die in Engeland verder werd
afgebouwd, is de eerste Nederlandse
onderzeeër geweest, die in oorlogstijd
torpedo's afvuurde, doch deze misten
helaas hun doel: een Duitse U-boot.
Onfortuinlijk was ook een patrouille-
tocht van de 0 13 onder bevel van It. E.
H. Vorster naar het Skagerrak. Het
schip werd door de Duitsers aangeval
len en tot zinken gebracht. Dit eerste Ne
derlandse verlies, waarbij 31 personen
om het leven kwamen, maakte diepe
indruk. Enkele maanden later in 1940
was het de 0 22 die met 43 dappere
mensen aan boord in het Skagerrak
verging. Daarbij is het voorzover het
de operaties in Europa betreft, geble
ven. Maar Japan wist in de tropische
wateren maar liefst 5 Nederlandse on
derzeeboten tot zinken te brengen. In
totaal vonden 208 opvarenden op 7 on
derzeeërs de dood in de golven. Dat
was de prijs voor 69 tot zinken ge-
brachten vijandelijke schepen met 'n ge
zamenlijke tonnage van ruim 278.000
ton. Een resultaat waarop de OZD te
recht trots mag zijn, want alleen zij
weet, met hoeveel heldenmoed er ge
streden is onder dat zo vriendelijk lij
kende wapen van de Onderzeedienst
Nederland.
Daar is bijvoorbeeld de roemrijke his
torie van de 0 21, een van de modern
ste Nederlandse boten, waarover de
Britse admiraliteit kon beschikken. De
ze 1000-tonner had in zijn onvoltooide
staat een avontuurlijke vlucht gemaakt
naar Engeland en moest daar worden
afgetimmerd. Het was het eerste schip,
dat, zoals wij reeds schreven, .torpedo's
afvuurde echter zonder iets te raken.
In de Middellandse Zee was comman
dant J. F. van Duim gelukkiger. De
eerste prooi was een Italiaans koop
vaardijschip dat de grond in werd ge
boord, en enige maanden later het
was in 1941 verdween weer een Ita
liaans vrachtschip van 6000 ton naar
de zeebodem door toedoen van de 0 21.
Het schip kon 22 drenkelingen aan
boord nemen, die zich voor deze huma
ne daad uitermate erkentelijk toonden.
Het lot van de 0 21 scheen beslist toen
hij dicht onder de kust van Italië ont
dekt werd door torpedoboten van de
vijand. De lanceerbuizen van de 0 21
bleken tot overmaat van ramp niet in
orde en de boot schoot plotseling naar
de oppervlakte. Door snel duiken kon
voorkomen worden, dat de 0 21 werd
geramd, maar de vijand wierp een me
nigte dieptebommen af die gevaarlijk
dicht in de nabijheid ontploften. Met
Door de Voorlichtingscommissie uit
het Levensverzekeringsbedrijf wordt me
degedeeld dat besprekingen tussen het
bestuur der Nederlandse Vereniging tot
Bevordering van het Levensverzekering
wezen en de minister van Financiën
hebben geleid tot een bereidverklaring
van de zijde der levensverzekeringmaat
schappijen, verenigd in genoemde ver
eniging, om een bedrag van 400 miljoen
gulden te lenen aan de Bank voor Ne
derlandse Gemeenten onder garantie van
de Staat ten behoeve van de woning
bouw.
De gelden zullen door het levensver-
zekeringbedrijf in de vorm van een
onderhandse lening worden verstrekt
in termijnen in de jaren 1957 en 1958
en wel zodanig, dat in 1957 een bedrag
van f 150 miljoen en in 1958 een be
drag van f 250 miljoen ter beschikking
wordt gesteld. De lening zal een loop
tijd hebben van 30 jaar met gelijkblij
vende jaarlijkse aflossingen. Vervroegde
algehele of versterkte aflossing gedu
rende de looptijd zal niet zijn toege
staan.
De rente zal 4%% per jaar bedra
gen, terwijl een bereidstellingsprovisie
wordt toegekend van 2% voor de in
1957 te verstrekken termijnen en van
2%% voor de termijnen, die in 1958
verstrekt zullen worden.
De geldgevers kunnen voor de in 1957
te verstrekken termijnen beleningsfaci
liteit verkrijgen, indien zij reeds in zo
danige mate vooruit belegd hebben, dat
het verstrekken van gelden in het ka
der van deze woningbouwlening be
zwaarlijk zou zijn.
Elke geldgever krijgt het recht van
optie tot het verstrekken a pari van
nog een geldlening op dezelfde voor
waarden voor ten hoogste 50% van
het totaalbedrag, dat hij in 1957 en
1958 heeft verstrekt. De verklaring van
uitoefening van het optierecht zal uit
gebracht moeten worden voor 1 ok
tober 1958.
echolood zochten de Italianen, die er
van overtuigd waren het schip geraakt
te hebben, naar het wrak en toen zij
inderdaad iets vonden, werd vol trots
het bericht doorgegeven, dat een ge
allieerde onderzeeboot tot zinken was
gebracht. Maar het moest het wrak
van een ander schip geweest zijn, want
de 0 21 was veilig en al ver uit de
buurt. Een ander hoogtepunt uit de
(Vervolg op pagina 9)
HHffihnnBnranHn^HHngwm
ïiliï&BHSBBBBBBBi
HrMs. onderzeeboot Dolfijn(voorgrond) bij het vertrek uit de Rotterdamse Waalhaven voor een in 1950 gehou
den oefenreis van zes weken, die ten doel had het materieel en het uithoudingsvermogen van de bemanning in
koude streken te beproeven. Intussen staat een nieuwe Dolfijnop stapel bij de Rotterdamse Droogdok Mij.
(Van onze medische medewerker)
Dat ouders de plicht
hebben de opvoe
ding van hun kin
deren te behartigen be
hoeft, neem ik aan, geen
punt van discussie te
zijn. Waarschijnlijk ook
wel over de opvatting
dat de opvoeding geleid
moet worden door liefde
en verstand tezamen;
of wij nu zeggen dat het
verstand zich moet laten
leiden door de liefde of omgekeerd
doet er voor de praktijk niet zoveel
toe. In elk geval zijn beide onmisbaar
bij een goede opvoeding.
Wij zullen ons niet gaan verdiepen
in alle mogelijke gevolgen van een op
voeding die alleen geleid wordt door
een nuchter verstand öf waarbij de
opvoeder zich door de liefde alleen
laat leiden. Hier is geen sprake van
liefde in de ware zin des woords, want
echte liefde is onlosmakelijk met ver
stand verbonden. Wij kunnen hier be
ter spreken van sentimentele liefde.
Het komt er op aan de gulden midden
weg te kiezen.
Een van de opvoedingsfouten, die
het gevolg zijn van het verlaten van
de gulden middenweg en waar de sen
timentele liefde zich oppermachtig
laat gelden, is het verwennen.
De innige band die er bestaat tussen
het kind en zijn ouders, de eerste tijd
na de geboorte, voornamelijk met de
moeder, in welke band aanvankelijk
de volstrekte afhankelijkheid van het
kind ten opzichte van zijn ouders tot
uiting komt, zal in de loop der jaren
geleidelijk veranderen en tevens los
ser worden. Het kind gaat zich bewust
worden van zijn eigen ik en groeit op
tot een volwassene, die zich zelf een
plaats in de wereld moet veroveren,
daarbij voortbouwend op wat hij van
zijn ouders heeft meegekregen en ge
leerd. De ouders kunnen deze natuur
lijke ontwikkeling in meer of mindere
mate bemoeilijken en belemmeren
door het kind eenvoudig geen kans te
geven op eigen wijze moeilijkheden op
te lossen en door al zijn wensen te
voorkomen, zodat het niet leert, dat
er inspanning verricht moet worden
om iets te bereiken en dat niet alles
bereikbaar is wat aantrekkelijk lijkt
(en het vaak niet is).
Over het begrip verwennen bestaat
wel eens misverstand. Het bete
kent namelijk niet alleen een
kind veel geven, maar vooral: in te
ruime mate aan al zijn wensen tege
moetkomen, ja ze zelfs voorkomen en
het kind bij alles helpen.
Verwennen kan al beginnen bij de
zuigeling als de moeder haar kleintje
bjj elk huiltje uit de wieg neemt en
aan en geleidelijke groei naar zelf
standigheid wordt geremd. Vooral als
een kind van nature wat gemakzuch
tig is, zal het de te overvloedig ver
leende hulp zonder veel tegenzin, mis
schien zelfs al te graag aanvaarden.
Een kind dat qua aanleg meer tot
zelfstandig handelen in staat is zal dit
niet zo gemakkelijk doen. Zijn gezonde
aanleg zal hem althans ten dele be
hoeden voor de nadelige gevolgen van
deze verkeerde opvoedingstactiek. Het
zal in voortdurend conflict raken met
zijn ouders, omdat het zich ergert aan
hun overbezorgdheid en bedilzucht.
Echter ook met zichzelf, omdat het
als mensje menselijk, dus zwak, is en
onherroepelijk vaker dan met zijn
aard overeenstemt zich de overdreven
zorgen van zijn ouders zal laten wel-
het aldus steeds zijn zin geeft. Als de
kleine, eenmaal uit de wieg, zijn eer
ste stapjes gaat zetten zal hij menig
maal vallen en weer overeind moeten
krabbelen. Elke keer als dat opstaan
gelukt zal het kind zich zeer voldaan
voelen en ervaren dat het er komt met
enige moeite en doorzetten. Dit is in
hoge mate bevorderlijk voor zijn be
ginnend vertrouwen. De toeschouwen
de opvoeder zal zich bij dat alles moe
ten beheersen en zich niet laten leiden
door zijn primaire impulsen en het
kind bij elke voorkomende moeilijkheid
te hulp snellen.
Als het kind ouder wordt Joopt het
verwennen uit op een niet willen los
laten van het kind door de ouder, om
dat deze niet kan aanvaarden dat zij of
hij het kind niet heeft gekregen om
het te bezetten, maar integendeel om
het als een gaaf mens aan de maat*
schappij af te staan.
Het natuurlijk recht van de ouders
op dankbaarheid van hun kinderen
wordt door sommige ouders gehan
teerd als een bedenkelijk machtsmid
del om de kinderen blijvend aan zich
te binden op de wijze zoals zij, de
ouders, dat wensen.
Verwennen van een kind heeft als
gevolg, dat zijn natuurlijke behoefte
gevallen, waarna het zich weer ergert
aan zichzelf.
Verwende kinderen zijn daarom
nooit gelukkig. Zij leren niet voor zich
zelf zorgen en met weinig tevreden te
zijn. 'Zij zullen niet volwassen worden
omdat zij het eenvoudig niet léren te
zijn. Zij verwachten en eisen hulp
en zorgzaamheid van anderen; zo zijn
zij het nu eenmaal gewend. De maat
schappij is daar allerminst op inge-
teld, en hierdoor groeien verwende
kinderen op tot moeilijke en ontevre
den mensen. De wereld kan aan hun
verwachtingen niet voldoen en omdat
zij toch hun zin willen hebben zullen
zij enerzijds graag anderen voor zich
laten werken, anderzijds ongemakke
lijk en onplezierig zijn voor diegenen,
die niet geneigd zijn zich zonder meer
voor hun karretje te laten spannen.
Trouwens ook de ouders zullen al gauw
de zure vruchten plukken van hun te
kort aan verstandige liefde, omdat zij
onmogelijk aan alle wensen van het
verwende kind kunnen voldoen.
Concluderen wij tenslotte: vertroe
tel een kind op zijn tijd, maar leer het
ook op eigen benen te staan en de
moeilijkheden van het leven het hoofd
te bieden. Het zal u er later des te
dankbaarder om zijn. St.
Evenals mevrouw Ziezenis-Wat-
tier en Ward Bingley is de
derde grote toneelverschijning
uit de Napoleontische periode, An
dries Snoek, in Rotterdam gebo
ren, en wel in 1766. Met zijn for
midabele buitenlandse evenbeelden,
Talma en Garrick, heeft Snoek ge
meen dat hij op 63-jarige leeftijd
gestorven is: dat was op 3 januari
1829. Hij studeerde op zijn sterf
bed nog een rol in en speelde enkele
maanden eerder nog vol vuur een
jeugdige Rodrigo in ,,Le Cid".
Het verslag van de begrafenis en
de overige rouwplechtigheden zou
enkele krantenkolommen kunnen
vullen. Duizenden, zowel vooraan
staanden als naamloze toneelliefheb
bers, dromden naar de Zuiderkerk
in Amsterdam om de laatste groet
te brengen. In de Schouwburg rouw
de men zes weken achtereen
en hield men roerendende
posthume huldebetuigingen.
Andries Snoek was de
meest toegejuichte acteur
van zijn aan toneelsucces
sen zo rijke tijd. Extatisch
bewonderd door de kenners,
met de stormachtige geest
drift van het volk overla
den, zo had Andries Snoek
zijn loopbaan volbracht.
Over zijn prestaties bestond
nooit verschil van mening.
Hij bezat magisch gevoel om
aller gunst en adoratie aan
te trekken, maar deze eer
zuchtige kon niet anders
dan gemoedelijk en oprecht
zijn in de omgang. Als An
dries Snoek in zijn latere
levensdagen zondagsmorgens
met de trekschuit naar
Schalkwijk reisde om op
zijn buitentje tot rust te
komen, was hij voor de
medereizigers niet alleen een
gezellige praatvaer, maar
in alle argeloosheid een on-
navqlgbaar declamator van
kostelijke verhalen. In zijn
dorp was hij de vriend van
allen. De dorpelingen ver
moedden niet met wie ze
te doen hadden, niet dat
vooral om hem alle voor
stellingen op langdurige
ovaties uitliepen, die steeds
weer het nastuk in het ge
drang deden komen.
De bewierookte acteur liet
zijn publiek maar applaudis
seren, vele, vele minuten
lang; het gebouw trilde op zijn
grondvesten. Maar één keer in
een heel seizoen liet hij zich te
rugroepen. De opgetogen toneellief
hebbers die hem in de vestibule op
wachtten om hem te huldigen, moest
hij immer een teleurstelling berei
den. Vastbesloten drong hjj zich door
de menigte heen naar zijn „toe
slede". Een welgesteld makelaar, zo
vertelt Hilman in zijn boek, baant
zich op een avond een weg achter
Snoek aan. Snoek, in zijn „sleetje"
gezeten, ziet dan opeens een mensen
hoofd zich door het raampje ste
ken; hjj hoort wat onverstaanbaars
en voelt een hand op zijn borst. De
acteur, die de makelaar niet her
kent, is verschrikt en veronderstelt
dat een waanzinnige hem wil aan-
rijpen. De toeslede glijdt weg en
noek bespeurt iets hards en glin-
sterends in zijn hand. Bij het schijn
sel van de lantaarns in de Leidse-
straat bewondert hij verbaasd een
glanzend-gouden snuifdoos met zijn
eigen beeltenis in diamanten gevat.
Dergelijke blijken van erkentelijk
heid ontvangt hij veel. Maar meer
nog dan deze blijken en de loftuitin
gen van de koningen en hun gema
linnen zal hem de eer van de grote
Franse acteur Talma welgevallig
zijn geweest. Talma, de gunsteling
van Napoleon, schatte zjchzelf in
vele opzichten geringer dan Snoek.
Eens toen hij deze Jojada had zien
spelen, de hogepriester der Joden
in Racines „Athalie", rende hij naar
achter het toneel, omarmde sprake
loos zijn vermoeide rivaal. Hakke
lend klonk wat later zijn lof, on
verstaanbaar overigens voor Snoek,
terwijl Talma zijn ogen niet van
hem af kon houden. Nog steeds in
de ban van Snoeks weergaloze ver
tolking, hielp Talma hem met het
ontdoen van de priesterlijke gewa
den. Nooit meer, zo zei Talma, zal
ik in uw land nog Athalie durven
spelen. Van de zelfde voorstelling
schreef Comelis Loots.
Ik zag op het schouwtoneel, vol
bouwd in Amstels wallen,
Herboren Jojada, gesteund door
feestgeschallen,
Van God gewagen als van hoo-
ger geest bezield,
En zoo zich buigen als zijn pries
ter heeft geknield.
Andries Snoek in het treurspel Sylla van de Amster
damse criticus Barbaz. De strenge Barbaz was een
van de grootste bewonderaars van Snoek, die zich
overigens niet schroomde sterk „op het publiek" te
spelen. Collectie Toneelmuseum)
Ik zag de Koningin, ik zag de
zieners zweven,
Ik zag Abraham offeren en had
zelf mijn kind gegeven.
Het was godsdienst in dat uur,
het was geen schouwburg meer,
En Jood en Christen zaam viel
voor Jehovah neer.
Klankarsenaal
en zou dit spel nog graag
eens willen aanschouwen. Er
zich een voorstelling van ma
ken is onmogelijk, ook al weet
men dat de speelstijl gekenmerkt
wordt door een mengeling van het
neo-klassisisme en het vroeg-roman-
tische. Men leest steeds weer over
de stem van Snoek, een onuitput
telijk klankarsenaal waaruit alle to
nen vol gloed en bezieling opklon
ken en waarbij de buigingen van
het liefelijkste naar het verhevenste
als vanzelf de stemmingen van de
ziel weerspiegelden.
Men tracht zich Snoek als Othel
lo voor de geest te halen, zwart-
somber, koel, dan in helle razernij
of in gelaten smart. Zo schijnt Snoek
geweest te zijn. Men aanschouwt op
de overgebleven afbeeldingen zijn
gestalte, atletisch en majestueus en
men bestudeert zijn gebaar zoals
Jelgerhuis, die in vele van de te
keningen in zijn „Theoretische les
sen" heeft overgenomen, een ge
baar dat natuurlijk was, doch tege
lijk monumentaal en onweerstaan
baar. Ook Snoeks mimiek in de zwij
gende passages moet een openba
ring zijn geweest.
De lezer vergeve ons de hoogge
spannen epitheta, die wij ontlenen
aan de kritische beschouwingen van
enkele deskundige tijdgenoten, die
niet ophielden Snoek te bezingen.
Maar zelfs heel nuchter, op een af
stand, staat men voor het feit, dat
Snoek er telkens in slaagde conven
ties in het bijzijn van de koninklij
ke familie te doen vergeten. Im
mers, het was voorschrift dat bij
galavoorstellingen met koninklijke
gasten nie* geapplaudisseerd mocht
worden. Aldoor echter steeg er
handgeklap omhoog bij een fraai
gespeelde passage van Snoek. Gesis
smoorde telkens het oplaaiende
enthousiasme, totdat, opeens, het
publiek niet meer in te tomen was
en een ovatie losbarstte. Ook
de koninklijke familie nam
daaraan deel.
Mislukte geestelijke
Deze Andries Snoek was
door zijn vader, een
zeekapitein en wijn
handelaar bestemd om gees
telijke te worden. De vrolijk
serieus levende knaap achtte
zich voor de wijnhandel
meer geschikt. Ver is hij
daarin nooit gekomen. Met
zijn zusters begon hij een
liefhebberijtoneeltje in Rot
terdam, om de stukken van
het toenmalige bourgeois-
repertoire op te voeren; aan
het treurspel waagden zij
zich zelden. Door de nood
gedwongen, gaven ze al
gauw openbare voorstellin
gen in enkele provincieste
den. Na nog kort bij Bingley
in dienst te zijn geweest,
kreeg Snoek met een eigen
gezelschap een vast engage
ment in de Rotterdamse
schouwburg. Dank zij de
talentvolle medewerking van
Snoek en zijn zusters en van
de voortreffelijke blijspelac
teur Magofski beleefde de
Rotterdamse schouwburg een
hoogtij. Toen in 1793 de
oorlog met Frankrijk aan
ving, werd het theater ge
sloten. Het gezelschap reisde
naar de Zuidelijke Neder
landen en oogstte daar vele
successen. Nog eenmaal kon men in
Rotterdam burger en burgeres
Snoek treffen doch in 1795 begon
nen zij in de Utrechtsedwarsstraat
te Amsterdam een serie voorstellin
gen te geven, waarvan onmiddellijk
een grote roep uitging.
Andries Snoek werd gevraagd zich
aan de Amsterdamse schouwburg te
verbinden. Hij wilde evenwel zijn
troep niet in de steek laten, van
daar dat hij met heel zijn gezel
schap bij de Amsterdamse schouw
burg werd aangenomen. Van de zij
de van mevrouw ZiezenisWattier
ontwikkelde Andries Snoek zich snel
tot een treurspelacteur van uitzon
derlijke klasse. Altijd had hij ge
meend, dat treurspelrollen niet voor
hem weggelegd waren, maar nu
bleek, dat hij van nature de weidse
allure hiervoor bezat. Het talent
voor het toneel lag in die dagen in
overvloed beschikbaar. Nog hoger
daarboven rezen Cornelia Wattier
en Andries Snoek, tragediespelers,
zoals ons land ze nimmer meer had.
Jarenlang stond Snoek met Ma
gofski en Wattier aan het hoofd van
Nederlands eerste gezelschap. In de
ze leidersfunctie bleken ook zijn
menselijke en organisatorische
eigenschappen. In 1820 ging de lei
ding over in handen van 'n gemeen
telijk bestuur. De glorierijke festij
nen der toneelspeelkunst werden se
dertdien schaarser en schaarser.
Nog geen tien jaar later restte er
van al dit triomfvuur slechts de as.
HENK SUèR.