Zielzorg voor bejaarden Naar recht en billijkheid Polynesiërs vertelden elkaar eindeloze verhalen TONEEL EN OPERA GINGEN HAND IN HAND B D E Waarheidsliefde een eerste eis r en v._ Stille Zuidzee- paradijs Olifanten bestraffen brutale studenten Molières poppenkast-lijkende vertoningen met vedelende en trompettende clownfiguren Inspecteur- OM ZICH NIET TE VERVELEN Kielstra Christelijke bekroning van het leven TUSSEN SCHRIJVER z LEZER De Ruv terherdenking Mr. Biesheuvel weigert ZATERDAG 9 FEBRUARI 1957 PAGINA 9 Ontslag secretaris Hoge Raad van adel door L. J. SCHMIDT Koningin beschermvrouwe nationaal comité Liturgische weekkalender In het streven naar een zuivere be- leving van het Christendom zou men zeer zeker te kort schieten, wanneer daarbij alleen aandacht ge schonken werd aan de jeugd en de men sen die nog in de kracht van hun leven zijn. Ook de bejaarden hebben recht op belangstelling, en, in zekere zin, nog meer dan de jongeren. De ouden van dagen immers staan, normaal ge sproken, het dichtst bij het einde van het leven, bij het grote ogenblik, dat over hun eeuwigheid beslist. Zij die dat goed begrijpen hebben altijd de jaren van „welverdiende rust" benut om zich klaar te maken voor de grote reis. Om dit „zich-klaar-maken" gaat het nu. Er zijn er, die zich in het volle besef van de ernst der zaa"k daarop met zorg toeleggen; er zijn er ook, die maar onbezorgd voortleven, zonder er aan te denken, dat het moment van rekenschap-geven nabij is. Lang niet altijd is hun omgeving bereid of in staat hen te helpen; veeleer worden zij door een verkeerd begrepen liefde nog gestijfd in hun zorgeloosheid onder het goed bedoelde, maar misplaatste voor wendsel hen niet ongerust te willen maken. Men zou deze houding kunnen vergelijken met het verzwijgen van een dodelijke ziekte aan een dierbaar fami lielid, waardoor men bij de patiënt valse hoop wekt en hem de gelegenheid ont neemt zich passend op de dood voor te bereiden. Ons menselijk gevoel spreekt hier gemakkelijk van wreedheid en on nodig lijden, maar is dat wel zo? Is dit zwijgen niet veeleer wreed en liefdeloos omdat men zodoende de zieke toch bena deelt in zijn al lerhoogste. zijn eeuwige belan gen? Men is chris ten of men is het niet. Is men het dan weet men ook wat de zin is van het leven, dan kent men de be tekenis van de dood en voelt men zich rijk en sterk in de zekerheid, dat God ons in dit zware uur bijstaat met Zijn almachtige genaden om ons naar de vervulling te leiden, waarop wij, als christen, heel ons leven hebben gehoopt. Een christen is iemand, die wacht, heeft men zeer terecht gezegd. Wij wachten op het ogenblik, dat wij mogen ingaan in het eeuwige leven, dat Christus beloofd heeft aan allen die in Hem geloven en op Hem hopen. Niet voor niets legt men tegenwoordig zo veel nadruk op de deugd van hoop, om dat allen die geloven, vanv.it de hoop in staat zijn hun hele leven de juiste richting te geven. Ligt het dan niet voor de hand, dat vooral de bejaarden, die de vervulling van deze hoop nabij weten, zich welbewust en in het volste vertrouwen op Gods liefde en barmhar tigheid moeten voorbereiden op het allergewichtigste ogenblik, waarop hun aardse leven voltooid is en zij de eeuwigheid binnengaan? En dit te meer, omdat een christen, vertrouwend op Gods beloften, alle reden heeft om zijn dood met gerustheid en zelfs met Vreugde tegemoet te zien. Op voor- Waarde natuurlijk, dat hij zich goed heeft voorbereid op dit beslissende uur. want wij weten, dat, naar Christus' eigen verklaring, niets dat besmet is, de hemel kan binnen gaan. Voor allen, die zich uit hoofde van hun leeftijd ge reed maken voor de grote reis, stelt de zielzorg dan ook aparte eisen. In het reeds geciteerde artikel over dit (Vervolg van pagina 1) Het sterke argument waarop minis ter Struycken naar onze mening zijn strijd terecht heeft gewonnen is het feit dat na de oorlog de lonen van het overheidspersoneel werden af gestemd op die welke in het vrije be drijf gelden. Juist in dit verband is er terecht in de Kamer geklaagd, dat er nog tal van groepen zijn, die voor een loon werken waarvan zeker niet gezegd kan worden dat zij de betrokkenen een enigszins ruim bestaan garanderen. Maar, zei minister Struycken, ik be strijd dit niet, doch dat is op het ogen blik niet aan de orde. Het gaat nu om de topfunctionarissen die de laatste jaren steeds meer achterop zijn ge raakt. We hebben nu eenmaal een aan tal jaren geleden gesteld, dat een lei dinggevende figuur in de sector van bet overheidswerk aanspraak kan ma ken op een ongeveer gelijke beloning als een leidinggevende figuur in het vrije bedrijf. En zelfs nu deze ver hoging wordt aanvaard zal menige hogere ambtenaar nog achter blijven bij een gelijkwaardige kracht in de vrije sector. Voor de K.V.P. was het mm of meer een erezaak om wat scheefgegroeid was recht te trekken. Men zal zich herinneren, dat enkele jaren geleden de heren Delfgaauw en Massizo een rapport hebben uitgebracht over de po sitie van de middengroepen en daarbij duidelijk hebben aangetoond, dat voor al de hogere ambtenaren in belangrijke mate onrechtvaardig waren behandeld. Het is juist op dat rechtvaardigheids argument dat naar onze mening de Ka mer deze voor de hoge ambtenaren gunstige beslissing heeft genomen. Dat de Kamer gepoogd heeft om van deze gelegenheid gebruik te maken tegelijkertijd iets voor de lager betaalden te bereiken, is volko men juist. Indien evenwel minister Struycken aan alle verlangens had toe gegeven dan zou hij zonder meer het bele loonfront in beweging hebben gebracht. De lonen van het oyerheids- E?rsoneel worden immers vrij regel- vergeleken met die van de wer- *e.rs in het vrije bedrijf en het is dui- dat als de vele duizenden ar- in het vrije bedrijf hoi? (jat ais de vele he.!? rachten in dienst van de over val? nu een loonsverhoging zouden ont- cra?g,en. dat dan loonsverhoging over de senele ijnie njej tegen is te houden. inmiddels is er voor de lagere en magst betaalden toch nog wel iets be- eikt. Vooreerst zal een aantal „perio dieken" worden afgeschaft. Dat bete- "ent dat aan mensen, die in de eerste zes a zeven loonschalen'zijn tewerkge steld, onmiddellijk bij aanstelling het noogste loon zal worden uitbetaald. Ver volgens zal per 1 januari 1958 het sys teem van de werkklassificatie en de merit-rating worden ingevoerd. D.w.z. boven de bestaande lonen de uit- wi g van de persoonlijke prestatie- mogeUik wordt. En op de der- riat Z?gde minister Struycken toe, heeft hi? d ook maar enige ruimte ï/vi v'°°r de middel-hoge en Io^hr.o?!?T1St?n de verbeteringen zal aanbrengen die mogelijk zijn. Wij me- nen dat tengevolge van de beslissing het nieuw aangekondigde overleg ook over de laagst betaalden vlotter zal kunnen verlopen. onderwerp geeft pater dr. Maltha O.P. enkele belangrijke richtlijnen. Op de eerste plaats wijst hij erop, dat de bejaarden moeten worden „voorgelicht" over de grote waar heden en de rijke genademiddelen van het Christendom. Men moet niet te gauw denken, dat men dat allemaal wel weet. Het Christendom is oneindig veel rijker en dieper dan de traditio nele, vrij formalistische belevingswijze zou doen vermoeden. Om practisch te blijven herinneren wij aan de diepe zin van de openbaringswoorden: „de ver giffenis der zonden in Christus". Ook de bejaarden zijn gewone mensen. Zij hebban een lang leven achter de rug jeugd en middelbare leeftijd ook voor hen is het leven een voortdurende strijd geweest tegen het kwaad, waarin zij, eenvoudig omdat zij mensen zijn, niet altijd staande zijn gebleven. Is het niet onverantwoord een heel voorbij leven te idealiseren, omdat bijvoorbeeld de ouderdom tot bezinning heeft ge bracht en in zijn geborgenheid soms geen of weinig gelegenheid meer biedt tot ernstig zondigen? Waarheidsliefde is daarom een eerste vereiste in de be jaardenzielzorg. Wat voorbij is, is voorbij. Wij kunnen het niet meer on gedaan maken. Maar wel geeft Gods goedheid ons de kans door een oprecht berouw volledige vergiffenis te verkrij gen voor een zondig verleden. In het oog van God zijn wij allen zon daars. Door Christus kunnen wij recht vaardig worden. En daarom is het zo belangrijk, dat bejaarden na een gron dig onderzoek van hun voorbije leven een algemene biecht spreken en zo doende in staat zijn weer geheel met schone lei opnieuw te beginnen. Daar is voor ieder alle reden toe. Werkelijk heidszin belet ons het verleden vanuit het nu te idealiseren. Een ernstige over weging en goede voorlichting over de heiligheid Gods doen ons spoedig inzien dat een ingrijpende schoonmaak ge boden is. Van groot nut is het voor de bejaar de zich te leren schamen. Zijn leven overziende altijd in het licht van Gods heiligheid en onze eeuwigheids bestemming zal men niet gauw den ken, dat dit overbodig is. De enige ob jectieve mensen zijn zij, die berouw hebben, d.w.z. die mèt de H. Schrift weten, dat ,,al onze ongerechtigheden zijn als een besmeurd kleed" (Is. 64.6). Bovendien behoedt een oprecht berouw ons voor verbittering, de typisch subjectieve houding van degenen, die het leven niet aan kunnen en daarom een alibi zoeken, in ieder geval met het minste oog hebben voor de boeten- de-louterende functie van het lijden. P. Maltha wijst daar uitdrukkelijk op en herinnert in dit verband aan het diepe woord, dat Savonarola eens na een foltering neerschreef: „Ontferm U over mij O God, volgens U grote barmhartigheid, niet volgens Uw kleine barmhartigheid, waarmee Gij ons het lijden kunt besparen, maar volgens Uw grote barmhartigheid, waarmee Gij ons onze zonden vergeeft." Hieruit blijkt wel heel duidelijk het verschil tussen zonden en menselijk lijden. Wie ernstig de diepe zin van deze woorden op zich laat inwerken zal begrijpen, dat op onze levensavond schaamte en berouw over onze mense lijke tekortkomingen veel en veel meer reden van bestaan hebben dan zelfbe klag over verminderd prestatiever mogen en een verzwakt lichaam. En daarom is een algemene biecht van zo veel belang, waarbij tevens de moge lijkheid bestaat van de ontdekking dat er misschien nog iets goed te maken is van wat men door onrechtvaardig heid kwaadspreken of lasteren in an dermans leven heeft bedorven. Het gaat er immers om zelf zuiver tegen over God te staan! Dat kan moeite kosten, zeker, maar is het niet veel verkieslijker de nog resterende tijd voor zuivering te benutten dan alles maar over te laten aan de passieve loutering in het hiernamaals? Bij K. B. is mr. J. H. de Bruyn van Melis en Mariekerke op verzoek eervol ontslagen als secretaris van de Hoge Raad van adel, onder dankbetuiging voor de goede diensten. „City de Paris" is de naam van een vlot, toch gekleed jurkje voor de vrouwe lijke „teen-ager", ontworpen door en gedemonstreerd op een show van Vir- ginie, de Parijse specialist op het gebied van kinderkleding. Het jurkje is gemaakt van blauwe katoen; een grappig dopje en een paar handschoenen completeren het geheel. Polynesië, het uitgestrekte eilanden rijk in de Stille Zuidzee, heeft de schep pende verbeelding geprikkeld van schrij vers als Herman Melviile, Stevenson, Jack London en Pierre Loti. »et name Stevenson heeft het Zuidzeeparadijs bij westerse lezers bekend gemaakt. Steven son was een romantische ziel met een avontuurlijk hart. Men kent hem voor namelijk als de schrijver van „Schat- eiland" (Treasure Island), dat ook in Nederland in tal van vertalingen is ver schenen, laatstelijk nog in de Prisma reeks, en dat enige tijd geleden in dit blad als feuilleton is verschenen. Cultuurmoe Robert Louis Balfour Ste ve n s o n was een schot. Hij werd in 1850 geboren, dus precies op de helft der eeuw, dat wil zeggen pre cies op die scheiding tussen het ou derwetse, tranenrijke levensgevoel der vroege romantici en het meer realis- tisch geaarde levensbesef van de cul- tuurmoede mensen uit het zogenaam de „fin de siècle," het einde der eeuw. Ook Stevenson was cultuurmoe. Advertentie Toen Sarrasani de eerste maal door Zuid-Amerika reisde, dreigde een me nigte brutale studenten zijn voorstelling tot een fiasco te maken. Zij eisten dat alle reeds verkochte plaatsen voor hen gereserveerd zouden worden, zónder be taling- De politie kon niet tussenbeide komen, want de studenten van Rio de Janeiro waren toen oppermachtig. Terwijl die avond het publiek binnen stroomde verscheen een joelende massa van 5 a 6 duizend studenten, die het cir cus aan alle kanten binnendrongen. Sarrasani stond bijna machteloos. Maar bij de achteringang der stallen stonden de vechtersbazen met hun triomfgejoel plotseling voor een twintigtal olifanten. De dieren, altijd aan rust gewend, be gonnen in paniek te trompetteren en met de slurven te slaan. Zij trokken de stan gen, waaraan zij geketend waren, de grond uit en stormden vooruit Dit is een van de boeiende geschiede nissen, welke u kunt lezen in het circus album ,.De Bonte Droom van het Cir cus". Een rijk en afwisselend verhaal met talloze pentekeningen, vele prach tige kleurenplaten en plaatjes; geschre ven door de circuskenners bij uitstek J. van Doveren en Fred Thomas. Voor slechts 2.50 kunt u dit boekwerk kopen bij uw roomboterleverancier of direct bestellen per brief of briefkaart bij het Kantoor „Roomboteralbum". Post bus 47, Den Haag. U krijgt het album dan per omgaande toegezonden onder rembours. Vermeld vooral duidelijk uw naam en volledig adres. De bijbehorende plaatjes ontvangt u gratis voor rijksbotermerken. U vindt zo'n merk op elk pakje roomboter. CNa. tuurlijk ook op koeihuisboter). Neem een pakje extra voor de zondag! ROBERT STEVENSON, schrijver van o.a. „Schateiland". Hij hield het niet uit in de Victoriaanse wereld. Hij zocht de verte, de ruimte, de ongekunstel de atmosfeer van mensen die nog niet met de techniek in aanraking waren gekomen. Die atmosfeer vond hij op Samoa in de Zuidzee. Hij ging er wo nen, raakte bevriend met de inheemse bevolking, werd tot stamhoofd uitge roepen en voelde zich er met zijn zwerfzieke natuur redelijk gelukkig: hij meende het aardse paradijs te hebben gevonden. Hij stierf er in 1894. Een soortgelijk aards geluksgevoel leerde Gauguin kennen, de Fran se schilder, toen hij na zijn beroemde botsing met Vincent van Gogh in Ar ies, anno 1891 naar Tahiti uitweek om er als natuurmens te gaan leven. In zijn contact met de primitieve, nog on bedorven eilandbewoners kreeg zijn schilderwerk dat levensdriftige karak ter, hetwelk hem tot een pionier der moderne kunst in het westen heeft ge maakt. In zijn boek „Noa Noa" heeft Gauguin verteld van de felle indruk, welke de Stille Zuidzeewereld juist op hem als vermoeide Europeaan maakte. Geannexeerd Sindsdien heeft Europa dit paradijs „geannexeerd," Europa, zeggen we. Maar ook in Amerika is in dit ver- De rood-harige priester zelf, de begenadigde violist en compo nist Antonio Vivaldi, was de muzikale leiding toevertrouwd bij het eeuwfeest van de Amsterdamse schouwburg in 1738. De klinkende naam van „il prete rosso" gaf de zang- en dansliefhebbers bij voor baat het idee dat deze kunsten in de jubileumvoorstelling een behoor lijk aandeel toebedeeld zouden krij gen. Zang, dans en toneel, een graag aanschouwde en beluisterde drie-eenheid op de planken, in die da~en nauwelijks te scheiden. Onze tijd, met zijn duidelijk af gebakende groepen van bewonde raars, moge dit vreemd achten, maar de huidige indeling is slechts het gevolg van het streven naar perfectie. De Grieken kenden het gezongen drama. In de tragedies van Sophocles en Aeschylos klonk steeds het gezang van de reien en de dialogen werden, als dikwijls in de film, gedragen op instrumentale achtergrond-muziek. Dat de litur gische spelen van de middeleeuwen gezangen kenden, hoeft niet betoogd te worden. Onze „Gysbreght" had zijn muzikale onderbrekingen die hoorden bij het verloop van het ver haal. En Molière mocht zoveel blij spelen schrijven als hij wilde, het was des Zonnekonings wens dat de geniale acteur ook van tijd tot tijd iets in elkaar flanste met een ge zellig huppel-muziekje. Heden ten dage gaat een blijspel van Molière in de Parijse Comédie Frangaise mees tentijds vergezeld van een van zijn poppenkast-lijkende vertoningen met vedelende en trompettende clownfiguren en een luchtig kris- krasdansje. En waarom ook niet? De vertier verlangende schouwburg bezoeker begaf zich naar zijn thea ter omdat daar iets te zien en te horen, iet te beleven viel; wat, kon hem minder schelen. Men is het dieper en ernstiger gaan zoeken. Bij een tragedie past niet het vermaak van zang en dans, zo dogmatiseerde men. Behoudens een spaarzame uitzondering drongen dans en muziek niet meer door tot de treurspelen van de 17e eeuw. Jan Hermansz. Krul, die de Academie van Coster en zijn geleerde vrien den gesloten vond, wilde dan ook nie's meer met deze van het ge sproken woord bezeten lieden uit staande hebben en richtte zijn Mu- syck Kamer op. In het buitenland ging het er aanvankelijk enigszins anders aan toe. De Italianen Peri en Monteverdi schreven hun eerste opera's met vele parlandi alsof zij de toneelstukken in hun waarde wil den laten, maar slechts verluchten met wat muziek. De naar Frank rijk geëmigreerde koksmaat Giam- battista Lulli stond Molière bij in de vervulling van de koninklijke, muzi kale wensen. Maar ook in deze lan den namen de opera's hun eigen vlucht langs en over de notenbal ken. Altijd leeftocht ke wereld, of liever: de hemel van het toneel is zo'n weidse, onderdak-biedende ruimte, dat de opera niet naar andere muzi sche streken behoefde te vluchten om een eigen leven te gaan leiden. Het toneel heeft de opera altijd van leeftocht kunnen voorzien en deze heeft op haar beurt later lange tijd het toneel niet afkerig bejegend. Toen bij de late 17e- en bij de 18e- eeuwers de liefde voor al de rheto- rische dramatiek bekoelde, ontston den er zangspelletjes en werden de moeilijk te verteren zinnebeeldige toneelstukken afgewisseld met zang en dans. De onbenullige teksten en melodieën staken soms wel de af- valprodukten van onze amusement- spuiende radio naar de bordpapie ren kroon, maar tenslotte lagen zij nog enige honderden jaren in be schaving achterAls het volk dus naar het toneel in de schouw burg stroomde, wilde het tevens ge nieten van de zang- en danskunst. Men kon in de toneelgeschiedenis tot even na het begin van de negen tiende eeuw dan ook moeilijk de scheidslijnen trekken tussen kluch ten en blijspelen enerzijds en zang spelen en lichte opera's anderzijds. De opera's mochten zich daarbij nog verheugen in een vrij algeme ne populariteit. Er bleven echter wel vage groe- Theo Majofstci behoorde tot de beste toneelspelers van zijn tijd en was een graag beluisterde operazanger. pen artistiekelingen die met opge trokken neus neerzagen op de dra- matiscn-muzikale bedrijvigheden in ons land. Hieruit zou te verklaren zijn dat, ondanks de aanwezigdeid van Antonio Vivaldi op het eeuw feest van 1738, het zingen en het dansen een derderangs plaats toe bedeeld kregen in de jubileumvoor stelling met haar gelegenheidsstuk ken. De aspiraties van de grote Italiaan werden bij wijze van spre ken in de donkerste rekwisietenkast verstopt. Zo uit Parijs en gezelschap dat indertijd aan een schouwburg was verbon den, kon veelal behalve to neelstukken ook opera's uitvoeren. In de achttiende eeuw was vooral Den Haag een plaats waar de ope ra een bloeiend bestaan vierde. Er had zich daar een Franse troep ge ïnstalleerd die onmiddellijk al het geen in Parijs werd vertoond op de Haagse planken tot uitvoering b. ..cht. Toevallig blonken de ar tiesten van dit gezelschap meer in het zingen dan in het acteren uit. Hiermee wil toch ook niet gezegd zijn, dat mer. daar van grandioze operavoorstellingen getuige kon zijn; neen, het peil van het toneel was verfoeilijk, maar met wat zin gen kon men veel van de aandacht voor het stuntelig acteren afleiden. Men kan het ook zó stellen; de to neelstukken waren bedroevend slecht, maa eenmaal tot libretto uitverkoren, werd hun door begaaf- de componisten een onvergankelijk leven ingeblazen. Het publiek dat zich zo gaarne de oren liet strelen door de spiritue le en gevooisde melodieën van een weergaloze generatie muziekschrij- vers, wenste echter allerminst het gespeelde dramatische gebeuren on dergeschikt te maken aan de rnu ziek: het kwam zeker ook voor het toneelspel naar het theater. Het tweeslachtige divertiment van het zangspel beantwoordde, zoals ge zegd, volledig aan het verlangen naar lichte verstrooiing. Het ge liefde „Bruiloft van Kloris en Roos je" werd terstond van nieuwe mu ziek van Bartholomeus Ruloffs voor zien toen de oorspronkelijke parti tuur bij de schouwburgbrand van 1772 verloren ging. Theo Magofslci ij dit hand-in-hand gaan van toneel en opera deed zich het opmerkelijke verschijnsel voor, dat bewonderde acteurs en actrices even toegejuichte zangers en zangeressen waren. Het kon nau welijks uitblijven dat veler gezang bij gebrek aan een werkelijk wel luidende stem en bij gemis aan techniek veel weg had van de voca le verrichtingen in de badkamers van tegenwoordig en men kan zich voorstellen dat het bel canto in de veelvuldig opgevoerde opera's van Mozart, Grétry, Pergolesi, Gluck en Rossini ongeveer het karakter droeg van ons voor-oorlogs straatgezang. De toneelspelers die vanwege hun dubbele verdiensten, hun prestaties in het toneelstuk en in de opera, hierbij gunstig afstaken, behoren wel vermeld te worden. In de toneel-families Sardet, Bouhon en Snoek kwamen van dergelijke figu ren voor, die buitendien lang niet onbedreven waren in de danskunst. Nog ver boven hen rees de ster van Theo Majofski, uit Poolse ouders geboren. Vlak voor en in de Napoleontische tijd was hjj een ac-feur van de eerste orde. Samen met zijn zwager Andries Snoek en t Cornelia Ziezenis-Wattier voer de hij jarenlang het bestuur over de Amsterdamse schouwburg. Op zijn veertiende jaar al was hij bij het toneel gekomen. Zijn karakter rollen waren bij het publiek zeer geliefd. Hoewel het blijspel zijn fa voriete genre was, oogstte hij im mer veel succes met zijn bisschop Gozewijn in de „Gysbreght" en voor zijn typeringen in de „burgerlijke" drama's. Als Thomasvaêr was hij niet te evenaren. Deze Majofski beschik te over een gloedvolle bas-bariton. Een manco in zijn zangtechniek wist hij door prachtig toneelspel vol ledig te doen vergeten. Kostelijke operafiguren wist hij te scheppen met zijn Bartolo in Rossini's „Bar bier van Sevilla" of Sarastro in Mozarts „Die Zauberflöte". Over Majofski mag nog geboekstaafd worden dat hij op de-eeuwige „Büh ne" is gestorven en dat het opge voerde blijspel met zijn laatste woor den „God, wees mijn ziel genadig" werd afgebroken als een tragedie. Met zijn dood in 1836 kwam aan de nauwe relatie opera-toneel wei ongeveer een einde. Maar nog niet aan de zangspelen. De voortdurende publièke bijval voor deze stukken was dusdanig dat de toneelschrij ver Jan Nomsz naar aanleiding daarvan verzuchtte: „Gantsch Neêrland is thans gek." HENK SUER band Europa. Overal waar westerse mensen wonen, die menen dat het met de oude beschaving welhaast ge daan is, wordt Polynesië geroemd als laatste toevluchtsoord, waar nog zuive re zeden en natuurlijke levensvreugde heersen. Of het waar is? De oorspronkelijke Hawaiian-klan- ken zijn totaal vercommercialiseerd. De hoela-hoela-dansen al evenzo. De oorspronkelijke beschaving is zo goed LU als verdwenen. Polynesië is één groot touristenland aan 't worden. Men kan de tragedie van dit verlo ren paradijs tussen de regels lezen van het boek „Verhalen uit de Stille Zuidzee"*). Uit die verhalen waait ons een liefe lijkheid tegemoet, die niet meer van deze tijd is. Het zijn romantische on derwerpen, die door de Polynesische mens worden bezongen. De stof heeft, zoals dit bij natuurvolken altijd het geval is, een mythische inslag. Maar deze mythe is zelden zwaar of duis ter, omdat het leven in de archipel van nature zonnig is, omdat de strijd om het bestaan niet moeilijk is, om- Oorspronkelijke politieroman 18 Kielstra had tegen dit moment opgezien en het zó gekozen, dat Bruins bij zijn uiteenzetting tegen woordig zou zijn, om hem als getuige te hebben, maar ook, omdat hij anders alleen zou zijn geweest in deze geheimzinnige villa en wellicht ook slacht offer geworden zou zijn. Wel verdacht hij de Derby's niet, maar de omstandigheden waaronder de moord was gepleegd, eisten voorzichtigheid. Tot zijn verbazing en tevens tot zijn vreugde werd zijn uiteenzetting gunstig ontvangen. Derby antwoord- de: „Als ik volkomen eerlijk mag zijn, doet het me genoegen, dat u hier aanwezig was, toen de daad gepleegd werd. U heeft daardoor een beter begrip gekregen van hetgeen zich hier heeft afgespeeld en dat is mij alles waard. U heeft zelf kunnen con stateren, dat mijn vrouw en ik aan deze laffe daad volkomen onschuldig zijn en ik zou u willen zeggen, inspecteur, dat u ge' eel op mijn medewerking kunt rekenen bij het opsporen van de schuldige." „Hoe is het mogelijk," dacht Kielstra, „dat dit dezelfde man is, die zoeven een afgrijselijke bruut w: Maar hardop zei hij: „Ik dank u zeer, meneer Derby. Inderdaad weet ik nu 'eel meer, dan wanneer ik hier pas na uw oproep zou zijn gek men. Van uw aanbod, mij in deze zaak terzijde te willen staan, zal ik heel graag gebruik maken. Ik ben nu inspecteur in functie. Wenst u dat ik me legitimeer?" „Deze formaliteit is niet nodig, ik geloof u zonder meer." „Dan moet ik u verzoeken in deze kamer te diij- von en deze niet te verlaten. Kunt u mij ook een ander vertrek aanwijzen, meneer Derby, waar ik verhoren kan afnemen?" „Zeker, inspecteur, gaat u maar mee." Derby ging hem voor naar een kamertje, waar een tafel en een paar stoelen het meubilair van uitmaakten. „Ik meen, dat dit kamertje voor uw doel beter geschikt is dan mijn studeerkamer op de eerste verdieping." „Dank u zeer, het is zo in orde." Derby ging terug naar de salon, waar een recher cheur r .hter bleef. „Wel inspecteur, u heeft vannacht zo het een en ander meegemaakt," zei Bruins ernstig. „Ja, inderdaad. Als ik het niet zelf had beleefd, zou ik het niet kunnen geloven en nog is het me als een droom, een nachtmerrie. Maar terzake, heb je precies gedaan, wat ik je gezegd heb?" „Ja inspecteur, de H.I. heeft u met het onderzoek belast en hoopt, dat u spoedig tot een oplossing zult komen, want dit is nu al het derde geval. De andere twee moorden zijn nog niet opgehelderd. Hij moge zich echter realiseren, dat het vinden van een speld in een hooiberg geen subiete, concrete resultaten kan produceren, hetgeen ik hem echter niet via de draad expliceerde." „Goedgoed," zei Kielstra. „Is het huis om singeld. is de dokter aanwezig, zijn de anderen er ook?" „Ja, inspecteur, uw orders zijn stipt uitgevoerd." „Zoals ik van je gewend ben! En nu naar het kamertje, waar de moord gepleegd is. Later zal ik je wel beter inlichten. Haal de dokter." Het onderzoek van de dokter wees uit, dat de dood veroorzaakt was door de messteek. „Fotoafdeling," gelastte Kielstra. De foto's waren spoedig genomen, waarna de okter met het onderzoek verder ging. „Afschuwelijkze is op dezelfde manier ver moord als die meneer Van Vleuten, inspecteur, met kennis van zaken en wonderbaarlijke koelbloedig heid. Ik zou zegg n met wellust." „Ja dokter, we staan nog voor talloze raadsels. Valt u verder nog iets bijzonders op?" „Ja verduiveldnou u het me vraagtook hier weer die schram over het voorhoofd," riep de dokter verbaasd uit. „Nu zult u toch moeilijk kunnen volhouden, dokter, dat dit per ongelu- is gebeurd. Ook bij het meisje dat we in de duinen vonden, zal een tak van een doornstruik wel geen rol hebben gespeeld. Ook dat was met opzet gedaan." „Maar waarom?" vroeg de dokter. „Van later zorg," zei Kielstra. „We moeten eerst feiten verzamelen." De dactyloscopische dienst kreeg opdracht vinger afdrukken te nemen van de vermoorde en van de genen, die in de salon wachtten. „De negerbediende niet vergeten," zei Kielstra. „Maar ook mü niet want ik heb de knop van de deur aangeraakt." Terwijl allen aan het werk togen, bekeken de beide detectives het slachtoffer. „Afschuwelijk," zei Bruins. „En wat een griezelig kamertje is dit met al die monsters en dat moord tuig om je heen; geen wonder dat in deze sfeer afs-'.-uwelpke dingen gebeuren." „Je hebt gelijk, Bruins, maar laten we verder kjjkenZe ligt voorover met haar voeten naar de deur, het hoofd bij het raam. Afstand van de voeten tot de deur twee pas, van het hoofd tot het raam anderhalve pas. Ze ligt voorover en moet dus van achteren zijn aangevallen. De eerste vraag die ik zou stellen is: waarom ging ze naar dit kamertje, terwijl de anderen in de salon waren?" „Ik stel me voor, dat ze iemand moest dan wel wilde spreken, zonder dat de anderen daarvan mochten weten." Kielstra dacht verder. „Als het is zoals we veronderstellen, dan zal ze de deur achter zich gesloten hebben, in ieder geval niet hebben laten open staan „Dat ben ik volkomen met u eens, inspecteur, vooral wanneer 'e het licht zou hebben aangeknipt en dat laatste kan wel niets anders." (Wordt vervolgd) dat er voor de Polynesiër geen econo mische reden is zich in te spannen. Verveling is eigenlijk de ergste vijand van de eilandbewoners! En om zich niet te vervelen, vertellen ze elkaar eindeloze verhalen. Het resultaat is een weelderige „volksletterkunde", waaruit in genoemd boek door d r Herman Wouters en Hugo R a e s een bloemlezing is samenge steld: de eerste in Nederland. De lezer krijgt met dit boek een „sleutel" in handen tot een ongeken de wereld, die inderdaad heel veel op een aards paradijs lijkt, om niet te zeggen op een luilekkerland. Maar de geest van dit luilekkerland is alles behalve triviaal. Deze ongekende we reld is een innerlijke beschaving rijk, waar wij westerlingen een voorbeeld aan kunnen nemen. Men kan zich voor stellen, dat mensen met „managers ziekte" daar tot rust komen. Des te meer jammer, dat handige managers zónder die ziekte er een exploitatie centrum van hebben gemaakt. Met als gevolg, dat de huidige Polynesiërs geen tijd meer hebben om fantastische ver halen te bedenken; hun kunst sterft uit en de onderzoekers hebben zich moeten haasten om de inhoud van deze bloemlezing uit de mond van grijs aards op te tekenen. Zo gaat het overal op de wereld met de anonieme vertelkunst. Ook in Ier land worden haastig de laatste be- roepsvertellers geïnterviewd. Niemand die nog naar hen komt luisteren. Geen jongeren meer die het beroep van hen willen leren. De ouden ne men het geheim van hun volk mee in het graf. Overlevering Wat de lezer in „Verhalen uit de Stille Zuidzee" te genieten krijgt, is dus een stuk stervende cultuur. Ster vend. niet van ouderdom, maar bij gebrek aan belangstelling. Deze ver halen drukken een weerloosheid uit, een onschuld ook, die het de mensen, over wie het gaat, onmogelijk maakt zich in deze zakelijke wereld te hand haven. Heimwee roepen ze bij ons op. Heimwee, dat, hoe dan ook, 's men sen wezen schijnt te zijn. Ongetwij feld zullen deze verhalen uit de we reld van onze tegenvoeters de schrij vers van deze tijd inspireren, heel sub tiel, langs verborgen wegen. Is niet heel de moderne kunst stilzwijgend beïnvloed door de geestesscheppingen van vreemde volken uit verre landen en tijden? Zo blijft ook een gestorven cultuur het levend bezit van de mens. Bij het kennisnemen van deze Zuidzee verhalen is het goed te bedenken, dat wij als lezer anno 1957 in contact staan met een gemeenschap, die geen schrijvers van naam heeft voortge bracht, maar die toch de middelen heeft gevonden om het beste, dat zij be zat, aan ons over te dragen. Door overlevering. NICO VERHOEVEN. Dr. Herman Wouters en Hugo Raes: Verhalen uit de Stille Zuidzee. Met verklarende nota's en een inlei ding over de Polynesische volken en hun cultuur. Uitg. Mij. A. Manteau N.V., Brussel. H. M. de Koningin heeft het be- schermvrouwcrhae aanvaard van het Na tionaal Comité De Ruyter-Herdenking 1957. Prins Bernhard is bereid gevonden het voorzitterschap van het ere-comité op zich te nemen. De volgende autoriteiten hebben op uitnodiging van het nationaal comité zitting genomen in het ere-comité: Dr. W. Drees, minister-president; mr. J. M. L. Th. Cals, minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen: ir. C. Staf, mi nister voor defensie; mr. J. Algera, mi nister van Verkeer en Waterstaat; mr. dr. R. H. Pos, gevolmachtigde minister van Suriname; W. F. M. Lampe. gevol machtigde minister van de Nederlandse Antillen; vice-admiraal b. d. H. C. W. Moorman, staatssecretaris van Marine; mr. J. A. Jonkman, voorzitter Eerste Ka mer; mr. L. G. Kortenhorst, voorzitter Tweede Kamer: dr. A. A. L. Rutgers, vice-president Raad van State; mr dr. J. Donner. president Hoge Raad der Nederlanden: vice-admiraal H. H. L. Pröpper, bevelhebber der zeestrijdkrach ten; jhr. mr. A. F. C. de Casembroot, commissaris der Koningin in Zeeland: dr. M. J. t3rinSen, commissaris der Ko ningin in Noord-Holland; D. Hudig, oud- directeur Koninklijke Nederlandsche Stoombootmij. De minister van verkeer en water staat, mr. J. Algera, heeft zich tot een bekend A.R.-partijgenoot in Friesland gewend m verband met de vacature van staatssecretaris van zijn departement. Het Tweede-Kmerlid mr. B. W. Bies heuvel heeft de minister laten weten,, dat hij niet in kan gaan op het vervul len van deze vacature. ZONDAG 10 februari: 5e zondag na Drie koningen; eigen mis; 2 geb. H. Scholasti- ca; credo; pref. van de H. Drieëenheid; groen. MAANDAG: verschijning van O. L. Vrouw te Lourdes; eigen mis; (Haarlem: 2 geb. voor de bisschop, verjaardag van wij ding); credo; pref. van O. L. Vr.; wit. DINSDAG: H.H. zeven stichters, belijders; eigen mis; wit. WOENSDAG: mis van de 5e zondag na Driekoningen; geen Gloria of Credo; groen; Haarlem: H. Amandus, bisschop belijder; mis Sacerdotes; wit. DONDERDAG: mis van de 5e zondag na Driekoningen; geen Gloria; 2 geb. H, Valentinus; geen credo; groen. VRIJDAG: mis van de 5e zondag na Drie koningen; geen gloria; 2 geb. H.H. Fausti- nus en Jovita; geen credo; groen. ZATERDAG: mis van O. L. Vr. op zater dag; pref. van O. L. Vr.; wit. ZONDAG 17 februari: Septuagesima; eigen mis; credo; pref. van de H. Drieëenheid; paars.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1957 | | pagina 9