hemel boven Twente
zich rood kleurt
De opgang naar het
Paasfeest
Herinnering aan een
Rooms jongetje
3
m
V reug
e in
ernstig land
een
Mattheus-Passie in Naaiden
GEBITSVERZORGING
W:
e
i
PÜ-
T
Op de ochtend van Pasen begint
de viering op de Paaswei
Strijd op Celebes
nog
niet ten einde
Van vasten en
van vreugd
K
ÊÊmM
MAJESTEITELIJK GEHEEL
ZATERDAG 20 APRIL 1957
PAGINA 9
v°or k
1,1 Je
H>rd
«n
Va,,eJ
5SS,®J b
V
N,
kS%n
Nr^*enman SchaePman'
,i< ,'1 JShrt
tbk
sf
vsPo!Sarige oorlog: het
Geen strafvervolging
tegen R.T.M.
Enkele richflijnen voor wie er ernstig naar
streeft zijn gebit (een kostbaar bezit!) goed
te verzorgen
'°TMARSIM de PAASSTAD
De jeugd assisteert bij het verza
melen van het hout voor de vu
ren, die in de avond van Eerste
Paasdag overal in het Twentse
land worden ontstoken.
L "'i?e e' uitzoeken hadden, zouden wij
j 11 0t) 'S e'eren vvensen van een Twentse
1 ^aaskoterHam zouden wij willen
a'Se schijf Twentse ham, zo. weg?
'n een van die oude, betegelde
'tl ^et Saksische land. Ham, die
hijgen
pW I
1 'atal.juiste stemming zou men eerst
suiook
van de wao
lam,
kei, de smeu-
de jeneverbes,
geheel éigen
welke
smaak
i.
moeten hebb
en in de parochie-
aagse Heiligen Simon en
Juda
ij uitnemendheid van heel het
arsum. Zonder dit juichend
°re" is de feestelijkheid van Paas-
fc? kV Van Almelo over
A';«tat sïsum rijdt, ont-
IkO'U 'n o Nederland, dat
E\(.' J,^ei!iiZlcht verdwaald
'[dkSetJi^ regionen, van
WVa£ beeld, M
CrUcifixen en Ma-
bijT ^et»-,Weg- Men onder-
V Wivi °P de toppen
N? Vehgevelsvan de
koffie, Paasbrood en Paasei nooit compleet. En niet
alleen de kerk, maar heel het stadje is deze morgen
van Paaszang vervuld: alles is op de been, inwoners
en mensen uit wijde omgeving en een grote stroom
nieuwsgierigen van heinde en ver. Ootmarsum, de
Paasstad, zingt en juicht en vormt een stoet achter de
„Paóskèèls aan, de aanvoerders van het feest, die
s morgens al vroeg op de Paaswei samenkomen om
met een groeiende stoet van gelovigen achter zich aan
naar de stad en drie maal in een wijde kring om het
kerkgebouw te trekken eer zij dit voor de aanvang van
de dienst, tot de laatste plaats zullen vullen. En beide
Paasdagen staat Ootmarsum in het teken der Paas
viering: het in den lande unieke gebruik van het
„vlöggelen
e"jk Limburg te
e land, de gol-
begroei-
Va^ aeeld, zó ver bo-
'*t'L iw Is de gebruikelijke
^ntekens vervan-
.bet Christus-mo-
St 'Meh* s> die weer her-
aN CVlk in dat andere
>S\ C..rk Katholieke
Hoorn
ïn-
en Enk-
(tlt's 2n,'pgen der huisge-
in?el'jkelijk zijn gete-
t bovenlicht der
v k gesymboliseerd
ïïiSlü; voor Pieter
1 ïv eri held van Men-
SSdPUse land verheft
J.Ï - grote dichter van
V'Jll L Overijssel, niet
'iiLSe. rschil en verschei-
AcL.'oop der gebeurte-
„'il l i? de Staatse zij-
%tr, Oosten, met Ol-
't Sta "1' de langste tijd
"iS* h6n b'oof- En ook
a
- -ta i?' rt^es'°tenheid van het
Hr geaardheid der be-
A Jt "N aterk bewarend ge-
Hi siu''ebnV ^ntse land voor het
V. ttn»?en' weerbaar en
a P.. het land van
V, priëns, van Andries-
i,sti,Vs kJfmiskenbare zwaar-
Js A C A Joch in deze da-
1 o,s ^'ja^lijke klaarte, een
hQchap in 0Veral de
ijP- .Langs de spren-
'A"tvele n de bosanemo-
C h:tlc>ttlsPeonkruid, de kas-
i arf ziJn in blad ge-
t,S v0l °rn is de bruid. En
ISA* 8eheimzinnig leven.
bp Pitnemendheid om
oiI,gel?„0verSang te erva-
hst£aerdheid der Goede
donkere land zo
om
iVvi'stig.
dèCk®nde vreugde H
's ^edergeboorte van
l.1 ivv Sfppr rtip tal van
1U>P
j'tli' in "t"? sfeer, die tal van
i'n^tiV8 do» and zou houden,
i'TV'd o üjden heen, zoals
S ko^Seho gevormd uit de
?li\\»Stij aP der Saksische
IVjN* van het Kerkelijk
'T'i^Set Tpt dat der na-
i 1 bg» allen als een feest
Vb Sbh j?ens wordt dit be-
Ont «edi bet „vlöggelen",
'hW Paasdag in het
sUm, de zingende
mensenketen, die zich voortbeweegt
door de grillig verlopende straten en
stegen der eeuwenoude stad. Het is van
de vele plaatselijke tradities inderdaad
de meest spectaculaire, die grote be
langstelling trekt, maar evengoed zich
zelf blijft. Onveranderd beleefd, elk jaar
opnieuw, in het speelgoedachtige Oot
marsum, zoals men dat zo mooi van de
Kuiperberg ziet liggen, de torens van
kerken en klooster uit een nest van da
ken, het warmste dakenrood van heel
het land. Het schuilt daar zo goed en
zo veilig als in het holletje van Gods
hand, tussen de essen en overal het
geboomte, de begroeide heuvels en ver
weg het blauwe verschiet van over de
grens. Een land en een stad, waar al
les in deze dagen naar Pasen ruikt,
naar Pasen kleurt, naar Pasen smaakt,
het Alleluja in de wind, die door de
houtwal strijkt, in de heldere stem van
overal het water, dat van de glooiing
daalt, in de zang der vogels in het bos
van de laatste havezaten.
Jan ter Gouw in zijn „Volksver
maken" noemt het „vlöggelen" of
vleugelen een zonderling schouwspel,
dat alleen in Ootmarsum te vinden is.
Honderden mensen, jonge en oude,
trekken hand in hand de straten door,
onder het zingen van Paasliederen en
„aldoor in een slingerende beweging".
Alle huizen worden opengezet; de
stoet gaat voorin en achter weer uit,
of als dat niet mogelijk is, om de
deurstijl heen. En als de zangers zo
heel de stad zijn rond geweest, slui
ten zij op de markt een kring, halen
nog eens góed uit, en gaan dan on
der een luid hoera
uiteen, om elkaar
des avonds op de
Paaskamp bij het
Paasvuur weer
te ontmoeten. Na
deze beschrijving
vraagt Ter Gouw
zich af hoe dit
zonderling en zeer
oud gebruik ont
staan mocht zijn.
Sommigen menen,
zegt hij, dat het
dateert uit de
vroegste middel
eeuwen en ten
doel had de op
standing des Za
ligmakers in elk huis te verkondigen en
als het ware zegen en voorspoed in
de woningen te brengen. Anderen be
weren, dat eertijds de geestelijke zus
ters van Weerselo op dezelfde wijze
hand in hand al zingend de stad door
trokken om aalmoezen in te zame
len. Wat echter moet de Ootmarsum-
mers hebben bewogen om dit te eni
ger tijd de zusters na te doen en dit
jaar in jaar uit vol te houden. Ter
Gouw zelf veronderstelt, dat het
vleugelen in zijn oorsprong even oud
is als het oude Otmarsheem zelf, ge
sticht door de Saksische Hertog Ot-
mar in het laatst van de derde eeuw,
en oorspronkelijk een heidense om
gang is geweest op het feest van Os
tra, de lentegodin, om in elk huis
haar zegen te brengen.
Een later opvatting is, dat „vlög
gelen" in Ootmarsum een herinnering
zou zijn aan de z.g. geselprocessies
in 13e en 14e eeuw. De geselbroe
ders of flagellanten, oorspronkelijk uit
Italië weggezworven, trokken in het
openbaar boete doende en aalmoezen
vragend, door steden en dorpen. Het
woord „vlöggelen" zou dan afgeleid
zijn van het Latijnse flaggelare; geese-
len, kastijden. En ook het betreden
der huizen was hiermee verklaard.
Een feit is het, dat de flagellanten
in Overijssel zeer actief zijn geweest:
zij hebben o.a. de nederzetting gesticht
waar Giethoorn uit is voortgekomen:
men kan het nog heden bespeuren
aan verschijnselen van Zuidelijk bloed,
plotseling een baarlijke Lollobrigida
onder de meisjes van afgelegen
buurtschappen.
van Tweede Paasdag herhaalt zich het
feest.
En in iet late uur laaien in de len
teavond de Paasvuren. Ook hier ne
men de „Paóskèèls" de leiding. In de
middag van Paaszaterdag hebben zij
het tevoren bestelde Paashout met wa
gens gehaald en geassisteerd door de
jeugd, plechtig verzameld op de
Paaskamp. Als er in het duister de
brand in is gestoken, is dit opnieuw
een moment, dat allen hun liederen
aanheffen, de kerstening ook hier van
een in oorsprong heidens gebruik: het
zingen en dansen rondom de vuren,
de grote bron van warmte en licht.
De vuren hebben in de loop van de tijd
een Christelijke betekenis gekregen:
een opvatting wilde, dat het Paas
vuur werd ontstoken om „de doornen
kroon te verbranden". Misschien ont
stond zo de gewoonte, dat wie narig
heid in zijn leven had, het op een pa
piertje schreef om dit in het Paas
vuur mee te verbranden. „Maar 't
hielp niet", zei Ouwe Jaap: hjj had
de naam van zijn boze Griet al zo dik
wijls op een papiertje geschreven en
in het Paasvuur geworpen, en. toch
vond hij haar altijd thuis terug.
Zo is het door de eeuwen heen ge
weest en tot de dag van vandaag ge
bleven. Wie in de avond van Pasen op
de Kuiperberg uitziet over het Twentse
land, ziet overal de hemel rood gekleurd
van de gloed der vuren.
Er zijn twee perioden in de kring
loop van het jaar, die wij op heel
bijzondere wijze beleven. De ver
innigd stille dagen tussen Kerstmis en
Nieuwjaar en de opgang naar het
Paasfeest in de Goede Week. Het is
altijd weer een tijd, die wij dromen
de ervaren, de smaak van uur tot
uur vóór alles bepaald door de herin
nering. Wij hebben ditmaal éven moe
ten glimlachen bij het vertrouwde
verhaal van Palmzondag. Het is de
enige keer, dachten wij, dat Onze Lie
ve Heer geen goed voorbeeld heeft ge
geven. Een duidelijk geval van wat
men vandaag joy-riding noemt en als
zodanig strafbaar heeft gesteld. Een
argeloos geparkeerd ezeltje maakt
wat dat betreft nauwelijks verschil
met een onbeheerd staande auto. Zulk
een interpretatie moest ons nu als le
venswijs man te binnen schieten, nog
wel met een naïef plezier, waaruit al
weer blijkt, dat wij in de dagen der
Goede Week helemaal terugkeren tot
een gesteldheid van het hart, zoals
die ons deel was in onze wilgengroene
jeugd. Opgegroeid tussen Brevier en
Statenbijbel, zijn wij toch helemaal
een Rooms jongetje geweest. Een
echt braaf jongetje, veel braver dan
thans, balancerend op de middag
hoogte des levens. En met dat brave
jongetje van voorheen zijn wij weer
hand in hand de paastijd inge
gaan.
Wij hebben, naast de voorgeschre
ven liturgie, nog zo'n beetje ons eigen
ritueel voor deze dagen. Wij knabbe
len matzes met veel boter en suiker
en hebben iets gelezen uit Jacob Is
raël de Haan. Bij hem, in het Joodse
Lied, ontmoeten wij een sterke ziels
verwantschap: het heimwee naar een
vrome jeugd:
„Ook ik was een zoon van vro
me ouders,
Mijn jeugd is zó vroom als uw jeugd
geweest,
Nog weet mijn hart niets schoners
en vertrouwders,
Dan herinnering aan Sabbath en
Feest".
Zo is ook voor ons de Goede Week
vóór alles het herbeleven van onze
jeugdige devotie, van de dagen, dat
wij als misdienaar, als kleine leviet,
deelnamen aan de plechtigheden, of
in onze kostschooltijd weer iets bewus
ter, die mééleefden. Witte Donderdag,
Goede Vrijdag, Paaszaterdag, zij be
zaten een eigen climax, een scala van
stemmingen, waarbij uiteindelijk de
Paasjubel, op Zaterdagmorgen, in
één juichkreet overging in het naar
huis gaan, de vrijheid der Paasva
kantie.
Nog altijd zijn voor ons die dagen
vervuld van de zang, de melodie in
het bijzonder, van het Gregoriaans
der plechtigheden. Het is of heel ons
doen en laten, alles wat ons omringt,
er door is aangeraakt. Het is iets dat
leeft en resoneert tot in de vezels
van onze ziel. Vooral moeten wij den
ken aan de zang van het Miserere, in
De rij der vlöggelaars in Ootmarsum passeert de stiepel, de deurstijl, van een
der woningen.
Morgen begint het „vlöggelen" in de
ochtend van Eerste Paasdag, als de
organisatoren, de „Paóskèèls", appèl
houden op de Paaskamp of Paaswei.
Zij zingen daar het Paaslied „Christus
is opgestanden", een lied naar oud-Ger
maanse traditie met een eindeloos aantal
strofen en betrekkelijk weinig melodie.
Zij trekken op naar de stad, terwijl zich
onderweg steeds meerderen bij hen aan
sluiten. De aangroeiende mensenstoet
begeeft zich naar het kerkplein, waar
men, zoals reeds verteld, drie maal
in een kring om de kerk trekt alvo
rens naar binnen te gaan voor het bij
wonen van de dienst, 's Middags om
half twee volgt een nieuwe rondegang,
allen verzamelen zich op het Markt
plein, zingen het „Christus is opgestan
den" en „Alleluja den blijden toon", en
wonen het Paaslof bij.
Na het lof verzamelen zich de
meeste kerkgangers op de Paaswei,
de traditionele verzamelplaats. Dat
gebeurt nog precies als in Ter Gouw's
dagen, zo'n honderd jaar geleden: de
jeugd speelt, de ouderen kijken er
naar, en herinneren zich de tijd, toen
zijzelf nog jong en dartel waren, en
de vorige generatie hier kijken kwam.
Paasvuren kleuren boven Twente de avondhemel rood.
De jongens, vertelt ter Gouw, speel
den „vlees op den disch". In troep
jes van tien, twaalf gingen ze bij el
kaar in een kring staan, bukkende
met de hoofden tegen elkaar en de
zitdelen buitenwaarts gewend, de
gespreide rechterhand er bovenop. Bij
elk troepje ging een jongen rond met
een geknoopte zakdoek in de hand,
waarmee hij er lustig op los
sloeg. Wie met de hand de doek
wist te grijpen en vast te houden,
mocht op zijn beurt rondgaan en
klappen uitdelen. Een heel verma
kelijk spel, zegt Jan ter Gouw, dat
vandaag wel overleefd zal zijn. De
Paaswei is echter nog in ere, de jeugd
komt er samen en de ouderen kijken
toe, en er staan kraampjes en tentjes
met verversingen.
Tot, precies als in ter Gouw's dagen,
de klok van vijf allen weer stadwaarts
roept, een lange, zingende mensen
stroom, die onder aanvoering van het
zestal „Paóskèèls" Ootmarsum binnen
trekt. Hier legt de oudste van de „Paós
kèèls" de hand op de rug, de daarop
volgende in leeftijd, die evenals de eer
ste dit jaar aftreden moet, grijpt met
zijn linkerhand de rechter van zijn voor
ganger, en legt op zijn beurt de linker
achterwaarts uit, de verdere „Paós
kèèls" sluiten zich aan, ook weer om
en om eikaars hand pakkend, tot twee
jongeren, die zijn aangewezen in plaats
van de afgetredenen het volgend jaar
als „Paóskèèls" te fungeren, waarna
ieder, die wil deelnemen, zich aan
sluit, telkens om en om hand aan hand,
in een eindeloze rij: mannen en jon
gens, vrouwen en meisjes, oud en jong.
Een lange menselijke slinger, die zich
voortbeweegt door het stadje en zoals
gezegd, ook binnen door tal van huizen
of om de deurstijl, de stiepel heen, wan
neer het een „niendeure" is, een dub
bele deur aan de straatkant, in het mid
den door een paal of stiepel geschei
den. De voorttrekkende mensenketen
zingt ononderbroken de Paasliederen:
het „Christus is opgestanden" en „Al
leluja den blijden toon" met hun ein
deloze reeks refreinen terwijl de „Paós
kèèls" aan de kop van de slinger de
vastgeschreven route gaan, kris kras
door de doolhof van het nog middeleeuw
se grondplan der stad, dat nauwelijks
rooilijnen kent of een aaneengesloten
bouw. Ook enkele café's worden bin
nendoor gepasseerd: daar hebben de
„Paóskèèls" recht op een traditionele
hartversterking, die in het voorbij gaan,
„in de gaank" genoten wordt. En steeds
maar weer, in de straten en binnens
huis, op het erf of op de deel, in de
stallen tussen de koeien, in de herberg
langs het buffet, galmt het Alleluja in
eindeloze herhaling. De menselijke slin
ger windt zich tenslotte op het Markt
plein op, voor het stadhuis, precies zo
als in het kinderspel de boom, die hoe
langer hoe dikker wordt. En als het
pleintje naar alle kanten uitpuilt van
de mensen, de vaders hun kinderen
hoog boven de hoofden tillen, is met
een laatste Alleluja het „vlöggelen"
voor die dag beëindigd. In de namiddag
Dat de jaarlijkse uitvoering op Goe
de Vrijdag van Bachs Mattheus-Pas
sie in de Grote Kerk in Naarden van
een nobele traditie inmiddels is uitge
groeid tot een uiting van een Bach-
cultuur is genoegzaam bekend. Het feit
werd gisteren alleen nog maar eens
bevestigd. Men moet het de dirigent
dr. Anthon van der Horst nageven dat
hij met name met zijn koor dat
van de Nederlandse Bachvereniging dus
een artistieke hoogte heeft bereikt,
die nauwelijks te overtreffen lijkt. Wij
geloven niet dat ergens een Mattheus-
Passie-koraal met zulk een subliem be
grip, dus ook, naar de techniek ge
zien, met zulk een vanzelfsprekende
habiliteit uitgevoerd wordt als in
Naarden het geval is. Men wordt diep
getroffen door deze exacte „juistheid"
van zingen.
De solistische bezetting was voor de
ze gelegenheid nu van de uitvoering
door „Telefunken" een grammofoon
opname werd gemaakt een geheel
Nederlandse De Evangelistenpartij
was zodoende gelegd in handen van
Tom Brands. Hij vervulde zijn taak
met bijzondere toegewijdheid: mis
schien was daaraan zelfs een storende
ontsporing te wijten. Maar deze iet
wat weke tenor-stem heeft naar onze
smaak net iets te veel van die van de
„Kammersanger" om, in dienst gesteld
van de Evangelist, volledig te over
tuigen. Erna Spoorenberg zong de so-
praan-soli op deze middag met een
verbluffend muzikaal inzicht. Éénmaal,
met name in de aria „Aus Liebe, will
mein Heiland sterben" bereikte zij een
hoogte, die niet zo heel vaak voor
komt. Wij hadden de indruk, dat zij
hier om het ietwat pathetisch uit
te drukken het „slachtoffer" was van
de muziek. Dit soort zingen is een kwes
tie van genade. De Christuspartij, gezon
gen door Laurens Bogtman, is immer een
gebeurtenis; zoveel muzikale wijsheid,
als door hem tentoongespreid, verwerft
een mens slechts zelden. Arjan Blan
ken bleek de tenor-aria's nog niet hele
maal aan te kunnen. Zijn manier van
zingen blijft, ook in wat men dan de
voordracht noemt, iets geforceerds be
houden. Maar in zijn beste ogenblik
ken gelooft men in hem, als in een
zanger met toekomst. David Hollestelle
en Guus Hoekman verzorgden samen
de bas-aria's en kleine bas-partijen. Hol
lestelle wat intelligenter dan zijn col
lega, maar Hoekman stelde daar dan
een enigszins ruige, maar ontroerende
„zeggingskracht" tegenover. Beiden
echter hebben niveau. En dat hadden
uiteraard ook het instrumentale koor
het Residentie-orkest en deszelfs
solisten.
Een grote middag dus, gisteren in
Naarden. Vooral dank zij Van der
Horst, die het alles mét „uitschie
ters" en feilen samenvlocht tot een
majesteitelijk geheel, zeer wel wetend,
dat Bach in deze Passie enorm veel
vraagt, maar evenveel gééft.
H. Hn.
Bij het vliegveld -andai bij Makas
sar vinden nog steeds gevechten plaats
tussen benden van de Darul Islam en
Indonesische strijdkrachten. De vlieg
verbinding tussen Djakarta en Makas
sar, die drie dagen geleden werd stil
gelegd, heeft men daardoor nog niet
hervat. (A.N.P.)
het begin van onze kostschooltijd. Een
jongen uit een der hoogste klassen,
het kan H.B.S. zijn geweest of Gym.,
zong de soli. Wij weten nog, dat hij
Smeets heette; zijn bijnaam was An
nie. Het was een grote, donkere, naar
wij menen Limburgse jongen, die ove
rigens niets Annie-achtigs had, inte
gendeel: een prachtig mannelijk ge
luid bezat, dat in het Miserere volle
dig tot zijn recht kwam. Elke keer op
nieuw, als hij dat zong, liepen er stip
pellijntjes over onze rug, wij waren
er een beetje kapot van. en nooit heeft
later een der solisten van welke Mat-
thaeus-Passie ook ons zo kunnen ont
roeren als destijds Annie" Smeets.
Meer dan de meest klassieke, indrin
gende Lijdensmeditatie bracht de
zang van dat Miserere ons in de stem
ming van Goede Vrijdag, haast lijfe
lijk in de schaduw der „muri Jerusa
lem".
Misschien is het niet zo verwonder
lijk, dat wij maar slecht kunnen wen
nen aan de gewijzigde gang van za
ken in heel de liturgie van Goede
Week en Paasfeest. Zoals evenmin
aan de verzachting van de Vasten.
Weer citeren wij Jacob Israël de
Haan:
„Ik was een knaap, die alle Joodse
dagen
Van vasten en van vreugd eerbiedig
hield.
Zijn dagen veilig voor angstige vra
gen.
Al zijn verlangen door vroomheid
bezield".
Wij vinden, dat vasten behoort bij
een mannelijk geloof. En nu weten wij
wel, dat ieder voor zichzelf zoveel vas
ten en offeren kan als hij maar wil,
wij hebben een oud-testamentische
hang naar het „wettische", de regel,
de collectieve belevenis. Misschien
ook wel een beetje om de vreugde na
afloop van de vasten, het aroom en
de smaak van warme saucijzenbrood
jes, die wij vroeger op Paaszaterdag
klokslag twaalf ter redactie organi
seerden, terwijl in de radio de Paas-
klokken beierden. Nu kan men wel
iets doen 's nachts na de Paaswake,
maar ten eerste is het vasten daar
vóór niet helemaal echt geweest,
maar bovendien gaat zo'n nachtelijk
Paasontbijt een beetje op Kerstmis lij
ken.
„Ik was een knaap: toen bracht het
Feest ons wijding, Heilig Licht stra
lend over onze Jeugd". Het is iets van
dit Heilig Licht, dat wij elk jaar
verhopen en waar wij om bidden, al
de dagen der Goede Week, in de op
gang naar Pasen, wanneer wjj als in
een droom door het leven gaan rjT~?
opnieuw een jongen, een beetje |[K|
Gods kind. 1
Zoals bekend werd in oktober van
het vorig jaar een onderzoek begonnen
door de justitie met betrekking tot de
Rotterdamsche Tramweg Maat
schappij. Nu dit onderzoek voltooid is
heeft de officier van justitie besloten
van een vervolging af te zien, omdat
in de Hoekse waard, op IJsselmonde
en op Goeree-Overflakkee de stoom
trams inmiddels zijn vervangen door
autobussen en mede omdat in de toe
komst een doeltreffend toezicht op de
nog door trams bereden traecten door
een interne reorganisatie bij de R.T.M.
is gewaarborgd.
(Van onze medische medewerker)
De handelingen die
verricht moeten
worden om een
goede verzorging van
het gebit te verkrijgen
zijn niet zo moeilijk. De
moeilijkheid schuilt in
het aankweken van goe
de gewoonten in dezen
en het volharden daarin.
Op de eerste plaats
is het zaak te voorko
men, dat voedselresten in de mond
achterblijven. Vooral zetmeelprodukten
en suiker zijn schadelijk, omdat ze
worden omgezet in zuren die het gla
zuur aantasten. Daartoe is het nuttig
na elke maaltijd de mond goéd te
spoelen, opdat deze resten verwijderd
worden.
Verder moeten wij er voor zorgen,
dat de bacteriën, die in groten getale
in onze mond voorkomen en waarvan
er zijn die een rol spelen bij de vor
ming van zuur uit zetmeel en suiker,
het leven moeilijk gemaakt wordt. Als
u weet dat zij zich het meest op hun
gemak voelen in het dunne laagje aan
slag op tanden en kiezen, dan is het
niet moeilijk te concluderen dat dit
laagje, bestaande uit voedselbestand-
delen en speekselconcrementen, regel
matig verwijderd moet worden. Zulks
kan geschieden door het tandenpoet
sen.
Bij het haast vanzelfsprekend gewor
den gebruik van de tandenborstel moe
ten wij echter niet vergeten, dat dit
hoogstens een aanvulling kan zijn op
gezonde voedingsgewoonten. Onlangs
hebben wij al gezegd, dat het voedsel
niet licht verteerbaar moet zijn. Voor
een gezond mens is daar geen enkel
voordeel aan verbonden. Zeker het ge
bit vraagt er niet om. Stevig, hard
voedsel waarop gekauwd moet wor
den bevordert de ontwikkeling van een
gezond kindergebit en is van groot be
lang voor het in stand houden van
een gaaf gebit van de volwassene. Laat
een kind gerust knagen op een brood
korst of kluiven op een stuk zwoerd
of been (zonder het door te bijten).
Dit alles stimuleert bovendien de
speekselafscheiding. Het gebit wordt
aldus op natuurlijke wijze mechanisch
gereinigd.
at te zeggen van het snoepen?
Hiervan valt zoveel te vertel
len, ook al omdat het ten nauw
ste verband houdt met opvoedkundige
problemen, dat wij er te zijner tijd,
een aparte kroniek aan zullen wijden.
Voor vandaag het volgende: snoep
goed, of het van de banketbakker komt
onderkaak en bovenkaak apart.
Het poetsen wordt door veel men
sen verkeerd gedaan. Eerst iets over
de borstel: Deze mag niet te zacht
maar ook niet te hard zijn. De bosjes
haar mogen niet te dicht op elkaar
staan, om te voorkomen dat zich vuil
en bacteriën tussen de haartjes nes
telt. Nylon is vaak scherp en krult
graag om. Het verdient derhalve geen
aanbeveling.
Het borstelen, in elk geval 's avonds
en liefst ook 's morgens moet rustig
gebeuren en heeft alleen zin als het
niet te haastig wordt gedaan. De bor
stel mag niet van voor naar achter
bewogen worden, maar van boven
naar beneden voor het bovengebit en
(en dan banket heet) of van de ge
wone snoepwinkel afkomstig is (en tof
fee of zuurtje heet) bestaat voorname
lijk uit zetmeel en suiker. Het aller
grootste bezwaar hiervan is, dat het
snoepen als regel tussen de maaltij
den gebeurt, waardoor langdurig een
zoete massa in de mond aanwezig is;
ideaal voor het tandbederf! Elke keer
de mond spoelen na een snoeperij zou
dit bezwaar tendele verhelpen, maar
dat doet natuurlijk niemand. Er zijn
verstandige ouders die hun kinderen
in plaats van snoep een appel, wortel
of ander fruit geven of ook wel een
stuk kaas of worst. Met dergelijke
dingen is het vooral een kwestie van
wennen. Als een kind van kleuter af
niet leert te snoepen zal het er
later ook minder behoefte aan heb
ben. Zo zal een kind dat na elke maal
tijd gewend is de mond te spoelen
met een slok water dit later zonder
moeite als goede gewoonte handhaven.
Tenslotte nog iets over de wijze
van spoelen en tandenpoetsen.
B(j het spoelen moet u het water,
door de wangen enkele malen op te
blazen en leeg te drukken krachtig
tussen tanden en kiezen doorpersen.
van onder naar boven voor het onder
gebit, dus van het tandvlees naar de
tandkroon toe. Op deze wijze wordt
het tandvlees gemasseerd en niet van
de kies afgeduwd of beschadigd.
In het begin lijkt tandenpoetsen op
deze manier lastig maar in de praktijk
valt het mee. Kinderen leren het zoals
zoveel door het voorbeeld van oude
ren.
Dit is wel het minimum wat ieder
een behoort te weten van de verzorging
van zijn gebit. Een ander punt is of
elkeen bereid is te handelen naar de
ze richtlijnen. Wij maken ons niet
al te veel illusies. Het zal gaan als
met zoyeel adviezen die de medicus
en hij niet alleen verstrekt; al
leen als de bodem rijp is, zal het aan
slaan. Anders gezegd: zij, die er ern
stig naar streven hun kostbare gebit
zo goed mogelijk te verzorgen, zullen
deze richtlijnen misschien, althans ten
dele, in acht nemen. De tijd zal leren
in hoeverre zij er in slagen en hoelang
zij het volhouden. De rest neemt het
voor kennisgeving aan en gaat over
tot de orde van de dag. Sommigen
vinden het al mooi als zij een of twee
keer per dag vliegensvlug de tanden
poetsen. St.