Waarom zoveel bezwaar
tegen voorschriften?
Schap
D
SCHRIJVERS BESCHREVEN
JAN WILLEM HOFSTRA
Leven als een roman
in nood
Klassieke muziek
op de plaat
Kamermuziek van
Schubert en Mozart
Moraal niet alleen
een kwestie van voet
Curzio Malaparte
overleden
Limburgse mijnen
produceerden
minder
Nieuwsgierig naar mensen
Geloof
ONTWIKKELING VAN
PERSOONLIJKHEID
en
leven
V.
Elegie
PRAKTIJKEXAMEN
RESA-HILVERSUM
BENDER
ZATERDAG 20 JULI 1957
PA(
J
Liturgische weekkalender
In eerste halfjaar 1957
ïAe levensgeschiedenis van de romanschrijver
J Jan Willem Hofstra heeftzelfs aan de
buitenkant gezien, iets van een roman. Men
oordele zelf. Hofstra studeerde voor onderwijzer.
Hij stortte zich nochtans niet in de pedagogie,
maar ging na zanglessen genomen te hebben bij
Cornelie van Zanten, naar de Opera in Bremen.
Hij keerde ziek- van de opera of van Bremen, dat
vertélt hij niet-in het vaderland terug en ont
moette aan een diner Eduard Verkade, die hem
uitnodigde de ról te spélen van een Russische
jongen in „Staritsien" van Andrejew. Hofstra
debuteerde met o.m. Louis de Vries, Frits van
Dijk en Henri Eerens. Het wes in de dertiger
jaren en men weet 'dat in die tijd toneelgezelschap
pen nog wél eens failliet wilden gaan. De groep
het Amsterdams Toneel deed dat ook. Maar
hij ging over naar de Koninklijke Vereniging „Het
Nederlands Toneel" en speelde o.a. mee in „Het
Chineesche Landhuis", het befaamde Van Dalsum-
stuk. Tot het onvermijdelijke faillissement vólgde
en Hofstra terecht kwam bij het Rotterdams-
Hofstadtoneel, waar hij als gangster debuteerde
in ,fDe Rode Divan" van Edgar Wallace.
Er kwam een vrij abrupt einde aan de toneelloop
baan van J. W. Hofstra. En hij schakelde over op
iets geheel anders. Hij werd ambtenaar. Door
toedoen van „de oude Duynstee" verwierf hij n.l.
een functie bij de Pers en Propagandadienst van
de P.T.T., waar hij het contact met Nederlandse
en buitenlandse kunstenaars onderhield. Maar hij
vergat daarbij niet daarvóór een „geschiedenis van
de postkantoren" te schrijven.
Vertaald door
JOHAN M. PALM
m w-
DaJ,a „de„„rn°clerne mens niet veel
alJl *ezaS moet hebben is een
gewone man611' bekend feit. Voor de
omdat hii rto ls..dat vanzelfsprekend,
varingen h Poft ge onaangename er-
gedrnnJL °Pgedaan met een op-
de laattt dictatoriaal, gezag tijdens
*e wereldoorlog, om maar één
voorbeeld te noemen. Toch liggen de
eigenlijke oorzaken van de tegenwoor
dige gezagscrisis veel dieper. Het is
met onze bedoeling daar verder op in
je gaan. Het zij voldoende aan het
*eit te hebben herinnerd.
Men hoeft zich
natuurlijk niet er-
over te verbazen, f
dat diezelfde men
taliteit ook tot
uiting komt ten
aanzien van de
Kerk, ja zelfs
tegenover God. En
"wel omdat men
God en Kerk uit
sluitend tiet als
autoriteiten, die
ons geboden en
verboden opleg-
Ben. Al die plichten voelt men maar
als een lastige belemmering van zb"
vrijheid; ze roepen de onaangename
Voorstelling van dwang op.
Wie zó denkt komt langzamerhand
tot uitgesproken verzet. Wat de
betreft, en ook ten opzichte van OM.
treden dan op de duur onverschillig
heid en afkeer op, met als gevolg
onkerkelijkheid en geloofsafval. Dit 's,
in grote lijnen, één aspect van ae
hedendaagse godsdienstige achteruit
gang, die voor niemand meer een ge
heim is.
Daarom lijkt het ons nuttig er op te
wijzen, dat aan een dergelijke wijze
van denken en een dergelijke houding
®.en ernstig misverstand ten grondslag
gt. Men kan hierover natuurlijk lang
en diepzinnig praten. Ons is het hier
aueen om de hoofdzaak te doen.
vopIj stehen dan de algemeen aan-
,t ,e waarheid voorop, dat elke mens
zich a ?aa.r vooruitgang. Ook al is men
is rijf n'et bewust, in eerste instantie
ij streven, gericht op de ontwikke-
tg en groei van zijn menselijkheid,
2ijn persoon. Men voelt dat eenvoudig
ais een plicht, die ieder in zijn binnen
ste aanwezig voelt, en die gedeeltelijk
mt ons zelf voortkomt, gedeeltelijk
De Italiaanse schrijver Curzio Mala
parte is na een langdurige ziekte vrij
dag in Rome overleden. Hij was 59 jaar.
Malaparte, wiens werkelijke naam
Suckert was, is bekend geworden door
lijn oorlogsromans „Kaputt" en „La
telle" (De Huid).
Curzio Malaperte werd 9 juni 1898 te
PratO in de Italiaanse provincie Florence
geboren als zoon van een Duitse vader.
Hii diende als zestienjarige met de Ga
ribaldisten in Frankrijk en werd daar-
b«' zwaar gewond. In 1919 schaarde hö
zich achter de eerste fascisten. Hu
Werd aangeduid als heli hoofd van de
literaire richting van het „Strapwse.
Hij liet zijn naam veranderen m Mala
laparte In 1931 trad hfl met veel ru
hioer uit de fascistische partU en werk
je geruime tijd te Parijs. Bij zijn
heer in Italië werd hij gevangen gezet
en naar een dwangverblijf gezonden.
In 1938 werd hij, toen Hitler Rome
bezocht, opnieuw gevangen gezet, m
1940 werd hij naar het Russische front
gezonden, maar een jaar later wegens
Pro-Russische houding uitgewezen. Over
mland ging hij naar Zweden waar hu
he val van het fascisme in Italië heeft
afgewacht.
Na de tweede wereldoorlog hield hij
?'ch buiten de politiek. Zijn werk, voor-
neen van het poëtische genre, kreeg
'Oen een ander karakter,
i Toen hij tijdens de eerste wereldoor-
in Frankrijk en Italië onder dienst
kreeg Malaparte een longziekte,
Ile acuut werd tijdens een reis, die hij
i" het begin van dit jaar door commu-
f"stisch China maakte. Na 3 maanden
ln ziekenhuizen te Hankou en Peking
gepleegd te zijn, werd hij per vliegtuig
?aar Italië gebracht, waar hij in een
kliniek te Rome werd opgenomen.
In mei van dit jaar kreeg hij twee
Jhaal een hartaanval. Hij kwam er ech
ter weer bovenop. Twee weken geleden
hreeg hij een derde hartaanval.
Malaparte werd, kort voordat hij
stierf, in de schoot van de katholieke
Kerk opgenomen. Hij was van huis uit
Protestant. Begin juni werd hij gedoopt.
De sacramenten der stervenden werden
in het begin van deze maand, na zijn
tweede hart-aanval, toegediend.
of liever in hoofdzaak uit God. In
feite bestaat dat plichtsgevoel in het
geheel van de eisen, die onze natuur
stelt met het oog op het bereiken van
haar doel. Zowel voor de afzonderlijke
mens als voor de mens-in-gemeenschap
zijn er, om vele redenen, wetten en
voorschriften nodig, omdat zij een mini
mum van moreel leven garanderen. Dat
ontkent geen zinnig mens.
e grote vraag waar het om gaat is
nu, of de wet het hele morele
leven uitmaakt. Is de plicht alléén
het fundament van de moraal? Men zegt
welterecht overigens dat het onze
eerste plicht is, te geloven aan de
plicht, maar desondanks blijft de vraag
bestaan of wij het wezen van de
moraal in de plicht, in de wet moeten
zoeken. Zeer zeker niet. Er is n.l.
veel meer. Als wij ons geweten eens
nauwkeurig nagaan en trachten te be
grijpen, waar ons plichtsgevoel vandaan
komt, dan ontdekken wij, dat dit een
natuurgegeven is, dat van de Schepper
vandaan komt en dat gericht is op de
voltooiing van ons wezen in individueel
en sociaal opzicht. Zo komen wij al
aanstonds tot de overtuiging, dat die
plicht geen dwang mag genoemd
worden, maar een streven naar vooruit
gang. De plicht is derhalve niets anders
dan een eis van onze natuur, die naar
„beter" streeft. Iedereen voelt dan ook.
dat, hoe fijner zijn gevoel voor het
beter-worden ontwikkeld is, hij des te
meer verplichtingen erkent. Hoe beter
men het met zich zelf meent, hoe meer
eisen men aan zijn gedrag stelt over
eenkomstig zijn opvattingen van goed-
zijn, die men heel vanzelfsprekend dan
in de vorm van regels en plichten for
muleert. De meeste mensen komen er
echter uit zich zelf niet toe zich op die
manier uit eigen innerlijke drang te
„binden". Zij moeten geholpen worden
van buiten-af en wel door wetten en
voorschriften, die, en dat mogen wij niet
vergeten, bedoeld zijn voor hun welzijn.
Het zou natuurlijk een ideaal zijn, als
ieder uit zich zelf voldoende zelfbe
heersing kon opbrengen om echt „vrij"
te worden. De zondeval heeft dat nu
eenmaal onmogelijk gemaakt. Maar des
ondanks blijft er nog een ander ideaal,
dat wel tot op zekere hoogte te ver
wezenlijken is, n.l. geweten, plicht en
wet in het juiste licht te zien.
De plicht immers geeft eerst echte
zin aan het leven, doet ons pas de ernst
ervan begrijpen. Wie God en Kerk
alleen ziet als bevelende en verbieden
de autoriteiten in plaats van als de
bron van alle waarden en van de lief
de mist de kans in de belangrijkste
dingen van het leven geholpen te
W Welbegrepen eigenbelang en echte
liefde in de zin van innerlijke ont
plooiing en vreugde eisen eenvou-
die dat wij wetten en voorschriften als
onze plicht erkennen. En die plicht
moeten wij zelfs liefhebben. Dan pas is
het goed met ons gesteld. In een van
haar officiële gebeden vraagt de Kerk
dan ook, dat God ons moge leren, dat
wat Hij beveelt, lief te hebben. Het
lijkt een tegenspraak, maar dat is het
allerminst. Is het niet zó, dat wij pas
ergens voor „warm lopen" als wij er
van overtuigd zijn, dat het goed voor
ons is? En leggen wij ons dan niet met
veel geestdrift daarop toe?
Een echt goede levenshouding is niet
alleen een kwestie van wet en gehoor
zaamheid aan wetten. Het is een inner
lijke drang, een niet-anders-kunnen,
omdat wij het volgen van ons geweten,
het naleven van onze plichten, begrijpen
als de beste manier om onze persoon
lijkheid te ontwikkelen en als waar
achtig geluk te bevorderen.
ZONDAG 21 juli: 6e zondag na Pinkste
ren; eigen mis; 2 geb. H. Praxedes; (Haar
lem: 2 geb. H. Fredericus; Roermond:
2 geb. H.H. Monulphus en Gondulphus);
credo; pref. van H. Drieëenheid; groen.
MAANDAG: H. Maria Magdalena; eigen
mis; wit.
DINSDAG: H. Apollinaris, bisschop-mar
telaar; eigen mis; 2 geb. H. Liborius;
rood.
WOENSDAG: mis van 6e zondag na Pink
steren; 2 geb. H. Christina; groen.
Haarlem: H. Bernulphus. bisschop-be
lijder; mis Statuit; 2 geb. H. Christina;
wit.
DONDERDAG: H. JaCobus, apostel: eigen
mis; 2 geb. H. Christophorus; credo;
pref. van de apostelen; rood. Roer
mond: H. Christoforus, martelaar; eigen
mis; credo; rood.
VRIJDAG; H. Anna, moeder van O. L.
Vrouw; eigen mis; wit.
ZATERDAG: O. L. Vrouw op zaterdag;
eigen mis; 2 geb. H. Pantaleon; wit.
Roermond; H. Jacobus, apostel; eigen
mis; 2 geb. H. Pantaleon; credo; pref.
van de apostelen; rood.
ZONDAG 28 juli: 7e zondag na Pinkste
ren; eigen mis; 2 geb. H.H. Nazarius en
gezellen; credo; pref. van de H. Drieëen
heid;* groen.
Advertentie
Boakh, Ned, Fr, Duits, Eng, M.B.A., S.P.D.
De kortste en voordeligst» opleiding
(Bekende Schriftelijke Cursus)
In de onlangs door de bisschop van Southwell, dr. F. R. Barry, ingewijde
parochiekerk van O. L. Vrouw in de Engelse plaats Mansfield vindt men
een vijftal bijbelse voorstellingen van de hand van de schilder Arthur Fretwell
Op dit paneel, voorstellende de geboorte van Christus, draagt Jozef een gele
pullover en is het haar van Maria kort geknipt.
De twaalf Limburgse steenkoolmijnen
hebben in het eerste halfjaar van 1957
een netto-produktie gehaald van
5.705.324 ton. In de overeenkomstige
periode van 1956 was dit 5.918.716 ton.
De vier staatsmijnen, de „Emma", de
„Maurits", de „Wilhelmina" en de
„Hendrik", namen hiervan meer dan
de helft voor haar rekening. Zij pro
duceerden 3.633.354 ton. Dit is 130.000
ton minder dan in dezelfde periode
van 1956.
Als oorzaak van deze daling der
steenkoolproduktie wordt o.m. aangege
ven het feit, dat in de eerste zes maan
den van dit jaar drie dagerr van acht
uur minder werden gewerkt dan in de
eerste helft van 1956. Ook de langzaam-
aan-actie, welke op 1 april door de
Nederlandse Katholieke Mijnwerkers-
bond, en de Katholieke Vereniging voor
Mijnbeambten werd afgekondigd, had
invloed op de uitval der produktie, in
juni daalde de produktie als gevolg van
het grote aantal verlofdagen.
De oorlog was inmiddels gekomen en
toen de Duitse infiltratie bü de P.T.T.
al te benauwend werd, zorgde Hofstra
voor een geforceerd ontslag; hij werd
ongeschikt verklaard op grond van een
vrij vergevorderde aanleg voor krank
zinnigheid. Het had hem als acteur wei
nig moeite gekost in die richting te
„spelen."
Na de bevrijding was Hofstra enige
tijd omroeper en lid van de redactie bij
de Radio Diffusion Franchise in Pa-
riis Hij keerde naar Nederland terug en
stortte zich in de journalistiek en
spreidde daarbij een welhaast opzien
barende veelzijdigheid, ten toon Hij
was muziekcriticus bu -Het Vader
land," toneelcriticus bij de „Volkskrant
Hofstra verzorgt een toneelrubriek bu
de K.R.O., hij treedt met „Open
doekies" op voor de televisie, hu is
proza-criticus van „De Gids" en litte
rair medewerker van De Tijd. Hij heeft
een gevestigde naam als vertaler op te
houden en in zijn ondanks alles nog over
blijvende vrije tijd geeft hij, uitsluitend
aan vakleerlingen, zanglessen. Waarbu
wij ons dan nSg verplicht voelen mee
te delen, dat hij medewerker is ge
weest van een blad over Boek-, Druk-
en Prentkunst, waarin hij over grafiek
schreef, dat hij wel eens een portret
heeft geschilderd „om te weten hoe het
was" en dat hij aan het tijdschrift van
de Jezuïeten Studiën medewerker was
voor Mystiek en Ascese.
Hofstra vat al deze zijn activiteiten
samen met een: „Je ziet het, twaalf
ambachten, dertien ongelukken." Wij
hebben echter in dit verband de nei
ging om te spreken van twaalf ambach
ten en dertien gelukken. Waarmee wij
dan willen zeggen, dat Hofstra een eru
diet is. Dat blijkt duidelijk, zelfs wan
neer men een vrij oppervlakkig ge
sprek met hem voert. Hij is „van alle
markten thuis," in die zin, dat het
hem ook werkeluk interesseert wat er
te koop" is. Zijn belangstelling is niet
plichtmatig, maar zij vloeit voort uit
reële behoefte om aan het leven,
vooral zoals het zich uit in de kunst
en op het terrein van de geest in het
algemeen, deel te nemen. Hofstra is
een nieuwsgierig man en hij wil, gelo
ven wij, zijn nieuwsgierigheid bevre
digd zien zelfs wanneer de kans daar
op gering is. Hij is in zekere zin een
avonturier. Het interesseert hem niet
zozeer hoé het uitvalt, maar veeleer
dat het uitvalt.
j W. Hofstra is natuurlijk een dich
terlijk man; men is geen romanschrij
ver zonder dat te zijn. Dat hij ook een
dichter is in de vak-technische zin van
het woord is, menen wij, minder bekend.
73
zich6£Pgeroepen tragedie had zich voortgezet. Hij had
lache1^ golven bevonden met vóór zich het glim-
hoofu wa8elaat van Maria naar hem toegewend. Het
het boora Verbrijzeld en de golven hadden bem tege
zwierf h« Vaa de Virginia geworpen. Sedertdien
alle vroui!an boord als een geest, als de geest van
zen om te eh alle kinderen die hij had „uitgeko-
ten uiten erven". Hij had moeten praten, zich moe-
bij had eren, bij had gesproken zoals men overgeeft;
alles door elkander uitgeworpen.
Was he7aS kaPitein Godde er, dat was normaal, dat
Woord t Verv°ig en hij had geluisterd zonder een enkel
te zeggen. Naast Godde staande, die de kaart
bekeek,
had hij een nieuw drama ontdekt. Waarom
"iet? y luJ een nieuw a
de hadden zich vergist, ze waren om niets van
der ^geweken. Het lachende gelaat was zon
deren 6 reden weggeslagen. De vrouwen en kin-
terd Waren zonder enige verontschuldiging verplet-
j). Het was dwaasheid geweest. En toch voelde
uior een geweldig medelijden met Godde die daar
°or hem stond in een over zijn pyjama geworpen
"verjas, met de rechter schouder dikker en hoger
dan de linker, zonder papieren, zonder verdediging
die, de ogen op hem en op Vox gericht, met geba-
b®n van zijn linker hand herhaalde:
„Heb je dat geloofd Ik meende je stem te horen,
v°x. Na deze afschuwelüke geschiedenis van de be
stekken, heb je deze knaap gepn enkele keei; m de
rede gevallen, je hebt hem niet gezegd dat hij zich
kon vergissen. Je hebt hem geen bijzonderheden ge
vraagd. Ik, ik wilde tot hier de trap opkomen, maar
heb het niet gekund. Hij gaf me er flink van langs,
hij stenigde me. Het is onjuist, het is onjuist, jonge
man, wat je verteld hebt
Godde zweeg om langzaam met zijn vrije hand over
het voorhoofd en de ogen te wrijven.
„Ik zal het jullie beiden uitleggen. Ik was onthutst.
Na je uitroep van gisteravond; „We hebben niet het
recht" was er nog dit, dat ik de Marco Polo daar ge
zocht had waar hij niet was. Maar ik twijfelde. Ik
had slechts je woorden verklaard, je intonatie en was
ik geheel helder? Ik heb die twijfel niet willen ach
terhouden. Ik heb me een trede hoger opgehesen. Ik
zou je ondervragen, ik zou me over de kaart buigen
en we zouden praten. Maar jij, Dufor, jij ging verder.
Je hebt me de tijd niet gegeven om tot hier te klim
men; weer sprak je over mij: „Zijn blik was star als
die van een ziener", heb Je gezegd
De poging die Godde deed om niet te snel te spre
ken, om zijn stem niet te verheffen, om haar niet te
vullen met de stormachtige hartstocht waarvan hij
vervuld was, om zijn gedachten té ordenen, tekende
droevig zijn alreeds verwrongen gelaatstrekken.
„Een ziener! Je woorden hebben me verlamd. Over
de posities der schepen, dat zal ik later te weten ko
men, op dat punt lijd ik minder. Ja, welke kapitein
zou anders handelen? Maar wat jij van mij hebt ge
zegd, Dufor, dat was geheel nieuw, dat was iets wat
me door het vlees sneed. Plotseling zag ik me door
iouw ogen, „bezorgd, de trekken verstard, de mond
vertrokken." Ik heb me door jouw oren horen zeggen,
„hier heel dichtbij zijn mannen die verdrinken Dat
is zo, ik heb gezegd „heel dichtbu". Ik geloofde het
ook, maar jij ging verder zonder op te houden alsof
je achtervolgd werdof alsof je vlug, vlug daar
wilde komen, daar aan die afschuwelijke gebeurtenis,
je weet wel, het verbrijzelen van de reddingboot en
de rest, om je ervan te ontlasten. De ziener, dat was
„Neem het me niet kwalijk, Dufor. Ik ben ongeluk
kie-er dan iii. Je koorts, de mijne, beiden hebben we
aan boord van dat vervloekte schip geleden. Jij sprak
en ik stond nog op de brug van de Canopus; je had
me met je meegenomen en hebt me daarheen ge
bracht waar Ik niet heb kunnen komen.
Het is verschrikkelijk wat ze allemaal van me
gezegd hebben. Is het niet waar Dufor? Laurelle
heeft gesproken over dwaasheid. Olhvier heeft uit
geroepen? „Ziet Godde dan met wat er gebeurt?"
Charrel heeft misprijzend gezegd* „Wat doet hu toch
daar boven?" Je hebt me aan mijzelf aan mijn ver
stand doen twijfelen. Nooit van mijn leven heb ik zo
beleden als op die trap, terwul ik je aanhoorde. Ik
had me niet kunnen voorstellen dat me zo iets zou
overkomen. Ben ik werkelijk gek geweest,blind,
onbekwaam om een besluit te nemen, zo naïef om
aan een windstilte of aan een omlopen van de wind
te denken, zo belachelijk, toen ik heb uitgeroepen;
We zullen bekend maken dat dit prachtige schip
met gestopte machine dwars op de golven ligt"; wat
een schandaal!
„Permitteer me, kapitein, zei Dufor. „Ik was
ziek, ik had koorts."
Je koorts. Gelukkig. Heb je er al genoeg
ov'èr gesproken? Ik kan je woorden herhalen, Je hebt
ze als met een roodgloeiend ijzer in mijn vlees ge
brand* Ik was als dronken, Ik had duizelingen, ik
kon geen twee gedachten met elkander in verband
brengen Het kwam me voor, dat je er soms wroe
ging over had me zo te pijnigen. Je hebt me getrof
fen*" Hij was er zeker van dat de Canopus niet zou
zinken" en dan verontschuldigde je jezelf: „Mis
schien heb ik me laten beïnvloeden. Daar beneden
dacht Charrel dat alles verloren was. Maar Godde
had te beslissen. Ik ben maar een beginneling." En
je sprak jezelf tegen. Je liet het voorkomen of ik
vol vertrouwen was; je zag geen enkele emotie op
mijn gezicht. Dan kwam datzelfde gezicht Je door
zorg en vrees gekweld voor. En jij, Vox, jij die zo
helder denkt, jü hebt niets gezegd. Je hebt geen uit
roep, zelfs niet van verwondering, laten horen."
(Wordt vervolgd)
Hij heeft onder de titel „Het glazen
huis" een dichtbundel gepubliceerd,
waaruit wij het volgende vers citeren;
(Voor prof. dr. J. A. A. Mekel,
gefusilleerd door de vijand)
Laat niet dit vroege sterven
Ons troosten, om het even
Of God hem liefhad. Geven
Violen muziek als derven
De snaren 's vingers druk?
Daar ligt zijn hand gebald
En stil. Laat zijn geluk
Zo dat de hemel schalt
Groot zijn: O, dat zijn stem
Onhoorbaar werd voor ons,
Gedoofd tussen de brem
Die nog niet bloeide. Gons
Bijen, straks.' Het geel
Verkleurt tot offerbloed.
De heide zwijgt, maar heel
Het land weent. Waar de moed
Groot was, is het lijden
Groter geworden. Node
Speelt het leven beide
Wijzen mee. Eén zode
Dekt hem en ons geluk.
Ziet gij de bloemen al
Die bloeien zullen stuk
Voor stuk achter de wal
Waarbij hij ligt? Eenzamer
Blijven wij, meer alleen
Dan vroeger ooit. Langzamer
Slijt de dag. O ween
Met mij om deze ene
Dien God niet missen wilde
En het land niet en gene
Der moeders en het wilde
Bloed van Mij en U niet.
Muziek voor hem en rouw,
De glorie die hij ziet
En van de vriend de trouw.
Men ziet het, het is een vrij „mo
dern" gedicht. Maar Hofstra is dan ook
een modern man. Zulks behoeft enige
nadere verklaring. En men kan hem
daartoe het best zelf aan het woord la
ten. „Ik ben een modernist outran-
ce," zegt hij. En: „Ik zie niet in dat
een berkenbosje poëtischer zou moeten
zijn dan een straaljager." Het verschijn
sel van film en televisie boeit hem in
hoge mate en hij interesseert zich he
vig voor de „musique concrète" en de
elektronische muziek. „Men moet dit
in 1957 helemaal willen." Sprekend over
de experimentelen zegt hij; „De jeugd
'moet revolutionair zijn tot in het on
verantwoordelijke toe. Men moet dat
ook a priori accepteren. En wanneer
naderhand zou blijken, dat alleen het
werk van bijvoorbeeld Lucebert zijn
waarde heeft behouden, dan nog zou
men met die houding gelijk hebben ge
had."
Het gaét J. W. Hofstra uiteraard om
waarden. Zijn modernisme moet men
zelfs zo verstaan dat hij van mening
is dat „de waarden van vroeger over
gebracht moeten worden op het nu."
En in die zin kan hij dan ook zeggen
dat hij ,,zo progressief is, dat hij er
conservatief van wordt."
Pluche en plastic
Daar sluit overigens een andere uit
spraak van hem, dat hij „een incar
natie is van pluche en plastic" zeer
Een aanzienlijk deel van het kamer-
muziekrepertoire is in het moder
ne concertbedrijf gedoemd in he
le of halve vergetelheid te blijven ve
geteren, om geen andere reden dan om
dat het economisch te schadelijk is en
organisatorisch te grote moeilijkheden
stelt. Alleen het strijkkwartet kan zich
maatschappelijk handhaven. Bij het
strijkkwintet zijn de moeilijkheden reeds
aanzienlijk. Wat nog ingewikkelder be
zettingscombinaties vereist, kan slechts
bij hoge uitzondering aan de beurt ko
men. In dit. domein levert de grammo
foonplaat de enige mogelijkheid om zich
dit hele repertoire eigen te maken.
Twee van dergelijke platen versche
nen onlangs tegelijkertijd op mijn draai
tafel: Schuberts Octet in F gr. t. op.
166 op Columbia CX 1423, alsmede van
Mozart het Kwintet voor piano, hobo,
klarinet hoorn en fagot in Es gr. t. K.V.
452 en het Trio voor piano, klarinet
498 op Decca LXT 5293. Beide platen in
superieure uitvoeringen, t.w. de Mozart-
stukken door leden van het Wiener Ok-
tett met de pianist Walter Panhoffer.
Het Schubert-Oktett door een voor ons
al heel zeldzame bezetting, uitsluitend
bestaande uit Russen, waarvan nie
mand minder dan David Oistrakh de
eerste violist is, en verder Peter Bon-
darenko, tweede viool, Mikhail Terian,
alt, Sviatoslav Knushevitzky, cello, Jo
seph Gertovitch, contrabas, Vladimir
Sorokin, klarinet, Joseph Stidel, fagot
en Jacob Shapiro, hoorn.
Dit zal wel niet een vast ensemble
zijn, doch aan het samenspel valt
niets te bemerken van de eigenaar
digheden, die een ensemble ad hoe
soms aankleven. Integendeel, men
hoort hier een gezelschap grote mu
zikanten, die in een prachtige stilis
tische eenheid en een overrompelen
de muzikanteske geest dit juweel on
der de kamermuziekstukken vertol
ken. Een geboren solist als Oistrakh
weet zich daarbij geheel in het ensem
ble te passen. Hij is duidelijk prima
rius, maar ook niets meer. Zo bezien
liggen de kwaliteiten van dit ensem-
Advertentle
GRAMOFOON-
AFDELING
gespecialiseerd in het
klassieke repertoire
AMSTERDAM
SPUI 12
wel bij aan. Toen de eerste wereldoor
log uitbrak was Hofstra zeven jaar. Hij
heeft het tumult dus op zeer ont
vankelijke leeftijd ondergaan. De twee
de wereldoorlog en de vreemde, drei
gende tijd daartussen heeft hij uiter
aard meer bewust ervaren. Hij heeft
de ontwikkeling die gestalte heeft ge
geven aan onze moderne tijd dus zeer
van nabij meegemaakt. Hij herinnert
zich „de pluche" en hij kent „het plas
tic." En dat heeft, geloven wij, mede
de stijl van zijn kunst bepaald.
Hij schrijft bij voorkeur een verhaal
zich afspelend in een Eline Vere-achti-
ge sfeer, in een krachtige, moderne be
toogtrant. Maar hij is voor alles een
meeslepénd verteller. En zijn boeken
zijn dan ook bepaald toegankelijk voor
minder geoefende lezers. „Ze liggen,"
zo zegt Hofstra zelf, „op een gunstig
grensgebied; ze worden aanvaard en
zelfs geprezen door de litteratoren en
ze worden gelezen door het publiek."
Men vraagt hem waaróm hU romans
is gaan schrijven. En dan antwoordt
hij: „Misschien wel omdat de romans
die ik graag wilde lezen, niet geschre
ven werden." Maar essentieel voor zijn
activiteit op dit litteraire genre is toch:
zijn nieuwsgierigheid naar mensen. En
hij acht het zijn taak als romanschrij
ver die nieuwsgierigheid op anderen
over te brengen. Kenmerkend voor de
ze opvatting van de schrijver is dat
twee van zijn boeken min of meer aan
sluiten op een situatie uit het „reële
leven." Hofstra reed eens in de trein
tussen Leiden en Den Haag en zag
ergens op een grasveld een man in
een loperstoel liggen. Hij begon zich te
verdiepen in de vraag: wat doet die
man daar, wat denkt hij. Zijn roman
„Het oog van de naald" nu vangt aan
met de woorden: „Hij zat al heel lang
stil. Zo stil dat de vrouw in de serre
onrustig werd als ze naar hem keek.
Hij leek heel klein daar in die ligstoel
aan het water."
Met „Engelen van mensen" ging het
ongeveer gelijk. Hofstra werd tot het
schrijven van dat boek geïnspireerd
toen hij eens op een stille, mistige
gracht een man en een vrouw naar el
kaar toe zag komen. „Engelen van
mensen" begint met zulk een ontmoe
ting.
Nieuwsgierigheid naar mensen dus,
naar hun doen en laten, naar hun den
ken, naar hun zijn. Zij laat hem niet
los in het dagelijkse leven, zoals het
reilt en zeilt, maar zij is ook iets als
een motief waar het gaat om het schrij
ven van zijn romans. En er zijn min
der ter zake doende motieven denkbaar,
dunkt ons. Motieven met name die aan
leiding kunnen geven tot het schrijven
van romans, waarin, zoals Hofstra het
drastisch uitdrukt, „de rooie kool de
trap hfstinkt."
Over de moderne romankunst „an
und für sich" heeft Hofstra zeer be
paalde denkbeelden. Hij ziet haar in
hoofdzaak als „de kunst van het weg
laten." De moderne romancier, zo zegt
hjj, gaat uit van de suggestie. Hij legt
nooit uit. „Wanneer ergens in een ro
man," zo zegt hij, „wordt gezegd: „Het
is mooi weer" en de lezer begrijpt niet
dat die woorden in die situatie gespro
ken een bepaalde „achtergrond" heb
ben, dan hóéft het al niet meer." Zaak
is echter, aldus Hofstra, dat de afstand
van de ene suggestie naar de andere
niet te groot is; niet zo groot bijvoor
beeld dat zelfs de meest suggestible
lezer het niet meer kan volgen. „Het
kan niet zo zijn," zo voegt hij er aan
toe, „dat de schrijver alleen de sche
ring geeft, en dat de lezer zelf voor de
inslag moet zorgen. Het patroon moet
uiteraard worden aangegeven." Een
duidelijk patroon, dat hebben de ro
mans van Hofstra, inderdaad. Hij
schrijft dan ook geen boek, vooraleer
hij het vast in zijn hoofd heeft.
Wij schreven hierboven over de ui
terst veelzijdige activiteiten van Hof
stra. En wij mogen dan wel besluiten
met er aan te herinneren dat hij van
de gemeente Amsterdam de opdracht
tot het schrijven van een toneelstuk
heeft gekregen. Hofstra als toneel
schrijver. Wij hebben het stellige ver
moeden dat het wel eens zijn dertiende
ambacht en zijn veertiende geluk zou
kunnen zjjn.
HERMAN HOFHUIZEN
FRANZ SCHUBERT
ble heel dicht bij die van het onover
trefbare Wiener Oktett.
Wat de werken betreft, btf Schubert
heeft men te doen met een stuk uit
zijn latere en rijpste periode, waaruit
ook zijn mooiste strijkkwartetten
stammen. Maar in tegenstelling tot an
der werk uit die periode is er in het
Octet niets te bespeuren van tragische
bewogenheid. Het is een werk, dat ge
schreven is voor het plezier van het
behaaglijk musiceren in de huiselijke
kring. Het is een opdracht geweest van
graaf Ferdinand Troyer, opperhofmees
ter van aartshertog Rudolf, de be
schermheer van Beethoven. Troyer was
zelf een groot klarinettist en hij wilde
een stuk hebben in dezelfde muzikan-
tesk diverterende trant als het Septet
van Beethoven. Schubert heeft hem
prompt bediend met het stuk, dat naar
vorm en geest veel gemeen heeft met
het Septet, maar nochtans op de meest
persoonlijke manier Schubert is, over
vloeiend van lyrische melodie, bewerkt
met een weelde van harmonische vond
sten. Vreugde aan het spel is de hoog
ste wijsheid van dit Octet, te verrukke
lijker omdat die vreugde zich aftekent
tegen de achtergrond van licht schrij
nende melancholie, die typische vorm
van „Weltschmerz," die Schubert altijd
zo aangrijpend doet zijn.
Ook in de beide Mozartstukken speelt
de klarinet een belangrijke partij Het
Kwintet en het Trio behoren met het
Klarinetkwintet en Klarinetconcert tot
de schoonste werken die Mozart ge
maakt heeft. Ook deze beide stukken
hebben geen andere pretentie dan de
•vreugde aan het musiceren. Het Kwin
tet beschouwde Mozart bij de voltooiing
blijkens een brief aan zijn vader als
„het beste werk, dat ik ooit geschre
ven heb." Het verenigt alle karakteris
tieke elementen van het concert en het
divertimento in zich en reikt ver boven
de draagwijdte uit, die deze genres voor
dien hadden bereikt. Het Trio, welis
waar iets eenvoudiger van factuur,
staat kwalitatief feitelijk op hetzelfde
niveau. Ook dit stuk is geschreven voor
het huiselijk muziekgebruik van een be
paalde familie, waarmee Mozart be
vriend was. Het draagt de bijnaam
„Kegelstatt"-trio, omdat het verhaal
wil, dat Mozart het gemaakt zou heb
ben onder de bedrijven van het spel
in een kegelbaan.
Overgaande naar enige orkestopna
men is daar allereerst op Decca LXT
5305 een nieuwe uitgave van Bartóks
Orkestconcert, gespeeld door Emest
Ansermet en zijn Orchestre de la Suisse
Romande. Dit moge verbazen bij een
onderneming, die eigenaresse is van
een publicatie van hetzelfde werk, ge
speeld door het Concertgebouworkest
onder Eduard van Beinum, welke pu
blicatie destijds een Prix de Disque heeft
behaald en nog onovertroffen is. Deze
nieuwe uitgave is dus niet zo goed als
de oudere, maar zij heeft toch verschil
lende kwaliteiten, die haar een eind uit
brengen boven het gemiddelde van wat
men de laatste jaren van Ansermet ge
wend is. Het is zeker een goede, ana
lytische uitvoering van het stuk, die de
luisteraar gemakkelijk introduceert in
zijn structuur, die bij deze late Bartók
overigens weer veel eenvoudiger is ge
worden dan bij de Bartók uit zjjn
middenperiode, zonder daarom aan
muzikale kwaliteit ook maar iets in
te boeten. Het Orkestconcert blijft ook
om zijn meer naar de overlevering te
rugkerende klankbeeld de beste inlei
ding voor de liefhebbers tot het oeuvre
van deze grote componist. Merkwaar
dig is overigens, dat de commentato
ren zo aarzelen in het geven van dui
delijke bepalingen van de toespelingen,
die Bartók maakt in het beroemde „In
termezzo Interrotto," terwijl het nauwe
lijks voor twijfel vatbaar is, dat hij
eerst geeft een polka in de manier van
Johann Strauss, gevolgd door een zang
thema voor strijkers in de manier van
Tschaikowsky. Dan komt de interrup
tie: een parodie op Lehars „Lustige
Witwe" (,,Da geh ich nach Maxim, da
bin ich sehr intim"), gevolgd door scha
terend gelach door de koperinstrumen
ten. Peter Bartók, de zoon van de com
ponist, heeft verteld, dat dit laatste
thema een parodie is op een thema
uit de Zevende symphonie van Shosta-
kowitsch. Dat kan het wel zijn, maar
t J? eerste plaats een parodie
op Lehar en die staat als lievelings-
componist van Hitier symbool voor het
Nazidom dat een voorbije wereld, door
Bartók blijkens de beide eerste thema'»
retrospectief overpeinsd, balkend van
luidruchtige domheid verstoorde. Het
hele concert is trouwens vervuld van
een nostalgiek verlangen naar een gees-
tesklimaat, dat de balling geworden
Bartók in de eerste plaats in zün va
derland verloren had.
Beechaum en Haydn
Phoilips publiceerde op de 30 cM-Fa-
vourite S 04623 L Sir Thomas Beecham
met zijn Royal Philharmonic in twee
symphonieën van de componist, van
wie hij als weinig anderen het geheim
verstaat: Haydn met zijn symphonieën
94 G-dur (Paukenschlag) en 103 Es-dur
(Paukenwirbel), voorbeeldig gemusi
ceerd in de grote klassieke trant en,
met uitzondering van een paar groe
ven, voortreffelijk in klank gebracht.
En Decca gaf op LW 5277 de ouverture
en toneelmuziek, die Ralph Vaughan
Williams geschreven heeft voor „The
Wasps", een van Aristophanes' beroem
de comedies. Een zeer joyeuze, amu
sante muziek, zoals die pa
Attische zout, dat Aristophan