Waarom zoveel bezwaar tegen voorschriften? Schap D SCHRIJVERS BESCHREVEN JAN WILLEM HOFSTRA Leven als een roman in nood Klassieke muziek op de plaat Kamermuziek van Schubert en Mozart Moraal niet alleen een kwestie van voet Curzio Malaparte overleden Limburgse mijnen produceerden minder Nieuwsgierig naar mensen Geloof ONTWIKKELING VAN PERSOONLIJKHEID en leven V. Elegie PRAKTIJKEXAMEN RESA-HILVERSUM BENDER ZATERDAG 20 JULI 1957 PA( J Liturgische weekkalender In eerste halfjaar 1957 ïAe levensgeschiedenis van de romanschrijver J Jan Willem Hofstra heeftzelfs aan de buitenkant gezien, iets van een roman. Men oordele zelf. Hofstra studeerde voor onderwijzer. Hij stortte zich nochtans niet in de pedagogie, maar ging na zanglessen genomen te hebben bij Cornelie van Zanten, naar de Opera in Bremen. Hij keerde ziek- van de opera of van Bremen, dat vertélt hij niet-in het vaderland terug en ont moette aan een diner Eduard Verkade, die hem uitnodigde de ról te spélen van een Russische jongen in „Staritsien" van Andrejew. Hofstra debuteerde met o.m. Louis de Vries, Frits van Dijk en Henri Eerens. Het wes in de dertiger jaren en men weet 'dat in die tijd toneelgezelschap pen nog wél eens failliet wilden gaan. De groep het Amsterdams Toneel deed dat ook. Maar hij ging over naar de Koninklijke Vereniging „Het Nederlands Toneel" en speelde o.a. mee in „Het Chineesche Landhuis", het befaamde Van Dalsum- stuk. Tot het onvermijdelijke faillissement vólgde en Hofstra terecht kwam bij het Rotterdams- Hofstadtoneel, waar hij als gangster debuteerde in ,fDe Rode Divan" van Edgar Wallace. Er kwam een vrij abrupt einde aan de toneelloop baan van J. W. Hofstra. En hij schakelde over op iets geheel anders. Hij werd ambtenaar. Door toedoen van „de oude Duynstee" verwierf hij n.l. een functie bij de Pers en Propagandadienst van de P.T.T., waar hij het contact met Nederlandse en buitenlandse kunstenaars onderhield. Maar hij vergat daarbij niet daarvóór een „geschiedenis van de postkantoren" te schrijven. Vertaald door JOHAN M. PALM m w- DaJ,a „de„„rn°clerne mens niet veel alJl *ezaS moet hebben is een gewone man611' bekend feit. Voor de omdat hii rto ls..dat vanzelfsprekend, varingen h Poft ge onaangename er- gedrnnJL °Pgedaan met een op- de laattt dictatoriaal, gezag tijdens *e wereldoorlog, om maar één voorbeeld te noemen. Toch liggen de eigenlijke oorzaken van de tegenwoor dige gezagscrisis veel dieper. Het is met onze bedoeling daar verder op in je gaan. Het zij voldoende aan het *eit te hebben herinnerd. Men hoeft zich natuurlijk niet er- over te verbazen, f dat diezelfde men taliteit ook tot uiting komt ten aanzien van de Kerk, ja zelfs tegenover God. En "wel omdat men God en Kerk uit sluitend tiet als autoriteiten, die ons geboden en verboden opleg- Ben. Al die plichten voelt men maar als een lastige belemmering van zb" vrijheid; ze roepen de onaangename Voorstelling van dwang op. Wie zó denkt komt langzamerhand tot uitgesproken verzet. Wat de betreft, en ook ten opzichte van OM. treden dan op de duur onverschillig heid en afkeer op, met als gevolg onkerkelijkheid en geloofsafval. Dit 's, in grote lijnen, één aspect van ae hedendaagse godsdienstige achteruit gang, die voor niemand meer een ge heim is. Daarom lijkt het ons nuttig er op te wijzen, dat aan een dergelijke wijze van denken en een dergelijke houding ®.en ernstig misverstand ten grondslag gt. Men kan hierover natuurlijk lang en diepzinnig praten. Ons is het hier aueen om de hoofdzaak te doen. vopIj stehen dan de algemeen aan- ,t ,e waarheid voorop, dat elke mens zich a ?aa.r vooruitgang. Ook al is men is rijf n'et bewust, in eerste instantie ij streven, gericht op de ontwikke- tg en groei van zijn menselijkheid, 2ijn persoon. Men voelt dat eenvoudig ais een plicht, die ieder in zijn binnen ste aanwezig voelt, en die gedeeltelijk mt ons zelf voortkomt, gedeeltelijk De Italiaanse schrijver Curzio Mala parte is na een langdurige ziekte vrij dag in Rome overleden. Hij was 59 jaar. Malaparte, wiens werkelijke naam Suckert was, is bekend geworden door lijn oorlogsromans „Kaputt" en „La telle" (De Huid). Curzio Malaperte werd 9 juni 1898 te PratO in de Italiaanse provincie Florence geboren als zoon van een Duitse vader. Hii diende als zestienjarige met de Ga ribaldisten in Frankrijk en werd daar- b«' zwaar gewond. In 1919 schaarde hö zich achter de eerste fascisten. Hu Werd aangeduid als heli hoofd van de literaire richting van het „Strapwse. Hij liet zijn naam veranderen m Mala laparte In 1931 trad hfl met veel ru hioer uit de fascistische partU en werk je geruime tijd te Parijs. Bij zijn heer in Italië werd hij gevangen gezet en naar een dwangverblijf gezonden. In 1938 werd hij, toen Hitler Rome bezocht, opnieuw gevangen gezet, m 1940 werd hij naar het Russische front gezonden, maar een jaar later wegens Pro-Russische houding uitgewezen. Over mland ging hij naar Zweden waar hu he val van het fascisme in Italië heeft afgewacht. Na de tweede wereldoorlog hield hij ?'ch buiten de politiek. Zijn werk, voor- neen van het poëtische genre, kreeg 'Oen een ander karakter, i Toen hij tijdens de eerste wereldoor- in Frankrijk en Italië onder dienst kreeg Malaparte een longziekte, Ile acuut werd tijdens een reis, die hij i" het begin van dit jaar door commu- f"stisch China maakte. Na 3 maanden ln ziekenhuizen te Hankou en Peking gepleegd te zijn, werd hij per vliegtuig ?aar Italië gebracht, waar hij in een kliniek te Rome werd opgenomen. In mei van dit jaar kreeg hij twee Jhaal een hartaanval. Hij kwam er ech ter weer bovenop. Twee weken geleden hreeg hij een derde hartaanval. Malaparte werd, kort voordat hij stierf, in de schoot van de katholieke Kerk opgenomen. Hij was van huis uit Protestant. Begin juni werd hij gedoopt. De sacramenten der stervenden werden in het begin van deze maand, na zijn tweede hart-aanval, toegediend. of liever in hoofdzaak uit God. In feite bestaat dat plichtsgevoel in het geheel van de eisen, die onze natuur stelt met het oog op het bereiken van haar doel. Zowel voor de afzonderlijke mens als voor de mens-in-gemeenschap zijn er, om vele redenen, wetten en voorschriften nodig, omdat zij een mini mum van moreel leven garanderen. Dat ontkent geen zinnig mens. e grote vraag waar het om gaat is nu, of de wet het hele morele leven uitmaakt. Is de plicht alléén het fundament van de moraal? Men zegt welterecht overigens dat het onze eerste plicht is, te geloven aan de plicht, maar desondanks blijft de vraag bestaan of wij het wezen van de moraal in de plicht, in de wet moeten zoeken. Zeer zeker niet. Er is n.l. veel meer. Als wij ons geweten eens nauwkeurig nagaan en trachten te be grijpen, waar ons plichtsgevoel vandaan komt, dan ontdekken wij, dat dit een natuurgegeven is, dat van de Schepper vandaan komt en dat gericht is op de voltooiing van ons wezen in individueel en sociaal opzicht. Zo komen wij al aanstonds tot de overtuiging, dat die plicht geen dwang mag genoemd worden, maar een streven naar vooruit gang. De plicht is derhalve niets anders dan een eis van onze natuur, die naar „beter" streeft. Iedereen voelt dan ook. dat, hoe fijner zijn gevoel voor het beter-worden ontwikkeld is, hij des te meer verplichtingen erkent. Hoe beter men het met zich zelf meent, hoe meer eisen men aan zijn gedrag stelt over eenkomstig zijn opvattingen van goed- zijn, die men heel vanzelfsprekend dan in de vorm van regels en plichten for muleert. De meeste mensen komen er echter uit zich zelf niet toe zich op die manier uit eigen innerlijke drang te „binden". Zij moeten geholpen worden van buiten-af en wel door wetten en voorschriften, die, en dat mogen wij niet vergeten, bedoeld zijn voor hun welzijn. Het zou natuurlijk een ideaal zijn, als ieder uit zich zelf voldoende zelfbe heersing kon opbrengen om echt „vrij" te worden. De zondeval heeft dat nu eenmaal onmogelijk gemaakt. Maar des ondanks blijft er nog een ander ideaal, dat wel tot op zekere hoogte te ver wezenlijken is, n.l. geweten, plicht en wet in het juiste licht te zien. De plicht immers geeft eerst echte zin aan het leven, doet ons pas de ernst ervan begrijpen. Wie God en Kerk alleen ziet als bevelende en verbieden de autoriteiten in plaats van als de bron van alle waarden en van de lief de mist de kans in de belangrijkste dingen van het leven geholpen te W Welbegrepen eigenbelang en echte liefde in de zin van innerlijke ont plooiing en vreugde eisen eenvou- die dat wij wetten en voorschriften als onze plicht erkennen. En die plicht moeten wij zelfs liefhebben. Dan pas is het goed met ons gesteld. In een van haar officiële gebeden vraagt de Kerk dan ook, dat God ons moge leren, dat wat Hij beveelt, lief te hebben. Het lijkt een tegenspraak, maar dat is het allerminst. Is het niet zó, dat wij pas ergens voor „warm lopen" als wij er van overtuigd zijn, dat het goed voor ons is? En leggen wij ons dan niet met veel geestdrift daarop toe? Een echt goede levenshouding is niet alleen een kwestie van wet en gehoor zaamheid aan wetten. Het is een inner lijke drang, een niet-anders-kunnen, omdat wij het volgen van ons geweten, het naleven van onze plichten, begrijpen als de beste manier om onze persoon lijkheid te ontwikkelen en als waar achtig geluk te bevorderen. ZONDAG 21 juli: 6e zondag na Pinkste ren; eigen mis; 2 geb. H. Praxedes; (Haar lem: 2 geb. H. Fredericus; Roermond: 2 geb. H.H. Monulphus en Gondulphus); credo; pref. van H. Drieëenheid; groen. MAANDAG: H. Maria Magdalena; eigen mis; wit. DINSDAG: H. Apollinaris, bisschop-mar telaar; eigen mis; 2 geb. H. Liborius; rood. WOENSDAG: mis van 6e zondag na Pink steren; 2 geb. H. Christina; groen. Haarlem: H. Bernulphus. bisschop-be lijder; mis Statuit; 2 geb. H. Christina; wit. DONDERDAG: H. JaCobus, apostel: eigen mis; 2 geb. H. Christophorus; credo; pref. van de apostelen; rood. Roer mond: H. Christoforus, martelaar; eigen mis; credo; rood. VRIJDAG; H. Anna, moeder van O. L. Vrouw; eigen mis; wit. ZATERDAG: O. L. Vrouw op zaterdag; eigen mis; 2 geb. H. Pantaleon; wit. Roermond; H. Jacobus, apostel; eigen mis; 2 geb. H. Pantaleon; credo; pref. van de apostelen; rood. ZONDAG 28 juli: 7e zondag na Pinkste ren; eigen mis; 2 geb. H.H. Nazarius en gezellen; credo; pref. van de H. Drieëen heid;* groen. Advertentie Boakh, Ned, Fr, Duits, Eng, M.B.A., S.P.D. De kortste en voordeligst» opleiding (Bekende Schriftelijke Cursus) In de onlangs door de bisschop van Southwell, dr. F. R. Barry, ingewijde parochiekerk van O. L. Vrouw in de Engelse plaats Mansfield vindt men een vijftal bijbelse voorstellingen van de hand van de schilder Arthur Fretwell Op dit paneel, voorstellende de geboorte van Christus, draagt Jozef een gele pullover en is het haar van Maria kort geknipt. De twaalf Limburgse steenkoolmijnen hebben in het eerste halfjaar van 1957 een netto-produktie gehaald van 5.705.324 ton. In de overeenkomstige periode van 1956 was dit 5.918.716 ton. De vier staatsmijnen, de „Emma", de „Maurits", de „Wilhelmina" en de „Hendrik", namen hiervan meer dan de helft voor haar rekening. Zij pro duceerden 3.633.354 ton. Dit is 130.000 ton minder dan in dezelfde periode van 1956. Als oorzaak van deze daling der steenkoolproduktie wordt o.m. aangege ven het feit, dat in de eerste zes maan den van dit jaar drie dagerr van acht uur minder werden gewerkt dan in de eerste helft van 1956. Ook de langzaam- aan-actie, welke op 1 april door de Nederlandse Katholieke Mijnwerkers- bond, en de Katholieke Vereniging voor Mijnbeambten werd afgekondigd, had invloed op de uitval der produktie, in juni daalde de produktie als gevolg van het grote aantal verlofdagen. De oorlog was inmiddels gekomen en toen de Duitse infiltratie bü de P.T.T. al te benauwend werd, zorgde Hofstra voor een geforceerd ontslag; hij werd ongeschikt verklaard op grond van een vrij vergevorderde aanleg voor krank zinnigheid. Het had hem als acteur wei nig moeite gekost in die richting te „spelen." Na de bevrijding was Hofstra enige tijd omroeper en lid van de redactie bij de Radio Diffusion Franchise in Pa- riis Hij keerde naar Nederland terug en stortte zich in de journalistiek en spreidde daarbij een welhaast opzien barende veelzijdigheid, ten toon Hij was muziekcriticus bu -Het Vader land," toneelcriticus bij de „Volkskrant Hofstra verzorgt een toneelrubriek bu de K.R.O., hij treedt met „Open doekies" op voor de televisie, hu is proza-criticus van „De Gids" en litte rair medewerker van De Tijd. Hij heeft een gevestigde naam als vertaler op te houden en in zijn ondanks alles nog over blijvende vrije tijd geeft hij, uitsluitend aan vakleerlingen, zanglessen. Waarbu wij ons dan nSg verplicht voelen mee te delen, dat hij medewerker is ge weest van een blad over Boek-, Druk- en Prentkunst, waarin hij over grafiek schreef, dat hij wel eens een portret heeft geschilderd „om te weten hoe het was" en dat hij aan het tijdschrift van de Jezuïeten Studiën medewerker was voor Mystiek en Ascese. Hofstra vat al deze zijn activiteiten samen met een: „Je ziet het, twaalf ambachten, dertien ongelukken." Wij hebben echter in dit verband de nei ging om te spreken van twaalf ambach ten en dertien gelukken. Waarmee wij dan willen zeggen, dat Hofstra een eru diet is. Dat blijkt duidelijk, zelfs wan neer men een vrij oppervlakkig ge sprek met hem voert. Hij is „van alle markten thuis," in die zin, dat het hem ook werkeluk interesseert wat er te koop" is. Zijn belangstelling is niet plichtmatig, maar zij vloeit voort uit reële behoefte om aan het leven, vooral zoals het zich uit in de kunst en op het terrein van de geest in het algemeen, deel te nemen. Hofstra is een nieuwsgierig man en hij wil, gelo ven wij, zijn nieuwsgierigheid bevre digd zien zelfs wanneer de kans daar op gering is. Hij is in zekere zin een avonturier. Het interesseert hem niet zozeer hoé het uitvalt, maar veeleer dat het uitvalt. j W. Hofstra is natuurlijk een dich terlijk man; men is geen romanschrij ver zonder dat te zijn. Dat hij ook een dichter is in de vak-technische zin van het woord is, menen wij, minder bekend. 73 zich6£Pgeroepen tragedie had zich voortgezet. Hij had lache1^ golven bevonden met vóór zich het glim- hoofu wa8elaat van Maria naar hem toegewend. Het het boora Verbrijzeld en de golven hadden bem tege zwierf h« Vaa de Virginia geworpen. Sedertdien alle vroui!an boord als een geest, als de geest van zen om te eh alle kinderen die hij had „uitgeko- ten uiten erven". Hij had moeten praten, zich moe- bij had eren, bij had gesproken zoals men overgeeft; alles door elkander uitgeworpen. Was he7aS kaPitein Godde er, dat was normaal, dat Woord t Verv°ig en hij had geluisterd zonder een enkel te zeggen. Naast Godde staande, die de kaart bekeek, had hij een nieuw drama ontdekt. Waarom "iet? y luJ een nieuw a de hadden zich vergist, ze waren om niets van der ^geweken. Het lachende gelaat was zon deren 6 reden weggeslagen. De vrouwen en kin- terd Waren zonder enige verontschuldiging verplet- j). Het was dwaasheid geweest. En toch voelde uior een geweldig medelijden met Godde die daar °or hem stond in een over zijn pyjama geworpen "verjas, met de rechter schouder dikker en hoger dan de linker, zonder papieren, zonder verdediging die, de ogen op hem en op Vox gericht, met geba- b®n van zijn linker hand herhaalde: „Heb je dat geloofd Ik meende je stem te horen, v°x. Na deze afschuwelüke geschiedenis van de be stekken, heb je deze knaap gepn enkele keei; m de rede gevallen, je hebt hem niet gezegd dat hij zich kon vergissen. Je hebt hem geen bijzonderheden ge vraagd. Ik, ik wilde tot hier de trap opkomen, maar heb het niet gekund. Hij gaf me er flink van langs, hij stenigde me. Het is onjuist, het is onjuist, jonge man, wat je verteld hebt Godde zweeg om langzaam met zijn vrije hand over het voorhoofd en de ogen te wrijven. „Ik zal het jullie beiden uitleggen. Ik was onthutst. Na je uitroep van gisteravond; „We hebben niet het recht" was er nog dit, dat ik de Marco Polo daar ge zocht had waar hij niet was. Maar ik twijfelde. Ik had slechts je woorden verklaard, je intonatie en was ik geheel helder? Ik heb die twijfel niet willen ach terhouden. Ik heb me een trede hoger opgehesen. Ik zou je ondervragen, ik zou me over de kaart buigen en we zouden praten. Maar jij, Dufor, jij ging verder. Je hebt me de tijd niet gegeven om tot hier te klim men; weer sprak je over mij: „Zijn blik was star als die van een ziener", heb Je gezegd De poging die Godde deed om niet te snel te spre ken, om zijn stem niet te verheffen, om haar niet te vullen met de stormachtige hartstocht waarvan hij vervuld was, om zijn gedachten té ordenen, tekende droevig zijn alreeds verwrongen gelaatstrekken. „Een ziener! Je woorden hebben me verlamd. Over de posities der schepen, dat zal ik later te weten ko men, op dat punt lijd ik minder. Ja, welke kapitein zou anders handelen? Maar wat jij van mij hebt ge zegd, Dufor, dat was geheel nieuw, dat was iets wat me door het vlees sneed. Plotseling zag ik me door iouw ogen, „bezorgd, de trekken verstard, de mond vertrokken." Ik heb me door jouw oren horen zeggen, „hier heel dichtbij zijn mannen die verdrinken Dat is zo, ik heb gezegd „heel dichtbu". Ik geloofde het ook, maar jij ging verder zonder op te houden alsof je achtervolgd werdof alsof je vlug, vlug daar wilde komen, daar aan die afschuwelijke gebeurtenis, je weet wel, het verbrijzelen van de reddingboot en de rest, om je ervan te ontlasten. De ziener, dat was „Neem het me niet kwalijk, Dufor. Ik ben ongeluk kie-er dan iii. Je koorts, de mijne, beiden hebben we aan boord van dat vervloekte schip geleden. Jij sprak en ik stond nog op de brug van de Canopus; je had me met je meegenomen en hebt me daarheen ge bracht waar Ik niet heb kunnen komen. Het is verschrikkelijk wat ze allemaal van me gezegd hebben. Is het niet waar Dufor? Laurelle heeft gesproken over dwaasheid. Olhvier heeft uit geroepen? „Ziet Godde dan met wat er gebeurt?" Charrel heeft misprijzend gezegd* „Wat doet hu toch daar boven?" Je hebt me aan mijzelf aan mijn ver stand doen twijfelen. Nooit van mijn leven heb ik zo beleden als op die trap, terwul ik je aanhoorde. Ik had me niet kunnen voorstellen dat me zo iets zou overkomen. Ben ik werkelijk gek geweest,blind, onbekwaam om een besluit te nemen, zo naïef om aan een windstilte of aan een omlopen van de wind te denken, zo belachelijk, toen ik heb uitgeroepen; We zullen bekend maken dat dit prachtige schip met gestopte machine dwars op de golven ligt"; wat een schandaal! „Permitteer me, kapitein, zei Dufor. „Ik was ziek, ik had koorts." Je koorts. Gelukkig. Heb je er al genoeg ov'èr gesproken? Ik kan je woorden herhalen, Je hebt ze als met een roodgloeiend ijzer in mijn vlees ge brand* Ik was als dronken, Ik had duizelingen, ik kon geen twee gedachten met elkander in verband brengen Het kwam me voor, dat je er soms wroe ging over had me zo te pijnigen. Je hebt me getrof fen*" Hij was er zeker van dat de Canopus niet zou zinken" en dan verontschuldigde je jezelf: „Mis schien heb ik me laten beïnvloeden. Daar beneden dacht Charrel dat alles verloren was. Maar Godde had te beslissen. Ik ben maar een beginneling." En je sprak jezelf tegen. Je liet het voorkomen of ik vol vertrouwen was; je zag geen enkele emotie op mijn gezicht. Dan kwam datzelfde gezicht Je door zorg en vrees gekweld voor. En jij, Vox, jij die zo helder denkt, jü hebt niets gezegd. Je hebt geen uit roep, zelfs niet van verwondering, laten horen." (Wordt vervolgd) Hij heeft onder de titel „Het glazen huis" een dichtbundel gepubliceerd, waaruit wij het volgende vers citeren; (Voor prof. dr. J. A. A. Mekel, gefusilleerd door de vijand) Laat niet dit vroege sterven Ons troosten, om het even Of God hem liefhad. Geven Violen muziek als derven De snaren 's vingers druk? Daar ligt zijn hand gebald En stil. Laat zijn geluk Zo dat de hemel schalt Groot zijn: O, dat zijn stem Onhoorbaar werd voor ons, Gedoofd tussen de brem Die nog niet bloeide. Gons Bijen, straks.' Het geel Verkleurt tot offerbloed. De heide zwijgt, maar heel Het land weent. Waar de moed Groot was, is het lijden Groter geworden. Node Speelt het leven beide Wijzen mee. Eén zode Dekt hem en ons geluk. Ziet gij de bloemen al Die bloeien zullen stuk Voor stuk achter de wal Waarbij hij ligt? Eenzamer Blijven wij, meer alleen Dan vroeger ooit. Langzamer Slijt de dag. O ween Met mij om deze ene Dien God niet missen wilde En het land niet en gene Der moeders en het wilde Bloed van Mij en U niet. Muziek voor hem en rouw, De glorie die hij ziet En van de vriend de trouw. Men ziet het, het is een vrij „mo dern" gedicht. Maar Hofstra is dan ook een modern man. Zulks behoeft enige nadere verklaring. En men kan hem daartoe het best zelf aan het woord la ten. „Ik ben een modernist outran- ce," zegt hij. En: „Ik zie niet in dat een berkenbosje poëtischer zou moeten zijn dan een straaljager." Het verschijn sel van film en televisie boeit hem in hoge mate en hij interesseert zich he vig voor de „musique concrète" en de elektronische muziek. „Men moet dit in 1957 helemaal willen." Sprekend over de experimentelen zegt hij; „De jeugd 'moet revolutionair zijn tot in het on verantwoordelijke toe. Men moet dat ook a priori accepteren. En wanneer naderhand zou blijken, dat alleen het werk van bijvoorbeeld Lucebert zijn waarde heeft behouden, dan nog zou men met die houding gelijk hebben ge had." Het gaét J. W. Hofstra uiteraard om waarden. Zijn modernisme moet men zelfs zo verstaan dat hij van mening is dat „de waarden van vroeger over gebracht moeten worden op het nu." En in die zin kan hij dan ook zeggen dat hij ,,zo progressief is, dat hij er conservatief van wordt." Pluche en plastic Daar sluit overigens een andere uit spraak van hem, dat hij „een incar natie is van pluche en plastic" zeer Een aanzienlijk deel van het kamer- muziekrepertoire is in het moder ne concertbedrijf gedoemd in he le of halve vergetelheid te blijven ve geteren, om geen andere reden dan om dat het economisch te schadelijk is en organisatorisch te grote moeilijkheden stelt. Alleen het strijkkwartet kan zich maatschappelijk handhaven. Bij het strijkkwintet zijn de moeilijkheden reeds aanzienlijk. Wat nog ingewikkelder be zettingscombinaties vereist, kan slechts bij hoge uitzondering aan de beurt ko men. In dit. domein levert de grammo foonplaat de enige mogelijkheid om zich dit hele repertoire eigen te maken. Twee van dergelijke platen versche nen onlangs tegelijkertijd op mijn draai tafel: Schuberts Octet in F gr. t. op. 166 op Columbia CX 1423, alsmede van Mozart het Kwintet voor piano, hobo, klarinet hoorn en fagot in Es gr. t. K.V. 452 en het Trio voor piano, klarinet 498 op Decca LXT 5293. Beide platen in superieure uitvoeringen, t.w. de Mozart- stukken door leden van het Wiener Ok- tett met de pianist Walter Panhoffer. Het Schubert-Oktett door een voor ons al heel zeldzame bezetting, uitsluitend bestaande uit Russen, waarvan nie mand minder dan David Oistrakh de eerste violist is, en verder Peter Bon- darenko, tweede viool, Mikhail Terian, alt, Sviatoslav Knushevitzky, cello, Jo seph Gertovitch, contrabas, Vladimir Sorokin, klarinet, Joseph Stidel, fagot en Jacob Shapiro, hoorn. Dit zal wel niet een vast ensemble zijn, doch aan het samenspel valt niets te bemerken van de eigenaar digheden, die een ensemble ad hoe soms aankleven. Integendeel, men hoort hier een gezelschap grote mu zikanten, die in een prachtige stilis tische eenheid en een overrompelen de muzikanteske geest dit juweel on der de kamermuziekstukken vertol ken. Een geboren solist als Oistrakh weet zich daarbij geheel in het ensem ble te passen. Hij is duidelijk prima rius, maar ook niets meer. Zo bezien liggen de kwaliteiten van dit ensem- Advertentle GRAMOFOON- AFDELING gespecialiseerd in het klassieke repertoire AMSTERDAM SPUI 12 wel bij aan. Toen de eerste wereldoor log uitbrak was Hofstra zeven jaar. Hij heeft het tumult dus op zeer ont vankelijke leeftijd ondergaan. De twee de wereldoorlog en de vreemde, drei gende tijd daartussen heeft hij uiter aard meer bewust ervaren. Hij heeft de ontwikkeling die gestalte heeft ge geven aan onze moderne tijd dus zeer van nabij meegemaakt. Hij herinnert zich „de pluche" en hij kent „het plas tic." En dat heeft, geloven wij, mede de stijl van zijn kunst bepaald. Hij schrijft bij voorkeur een verhaal zich afspelend in een Eline Vere-achti- ge sfeer, in een krachtige, moderne be toogtrant. Maar hij is voor alles een meeslepénd verteller. En zijn boeken zijn dan ook bepaald toegankelijk voor minder geoefende lezers. „Ze liggen," zo zegt Hofstra zelf, „op een gunstig grensgebied; ze worden aanvaard en zelfs geprezen door de litteratoren en ze worden gelezen door het publiek." Men vraagt hem waaróm hU romans is gaan schrijven. En dan antwoordt hij: „Misschien wel omdat de romans die ik graag wilde lezen, niet geschre ven werden." Maar essentieel voor zijn activiteit op dit litteraire genre is toch: zijn nieuwsgierigheid naar mensen. En hij acht het zijn taak als romanschrij ver die nieuwsgierigheid op anderen over te brengen. Kenmerkend voor de ze opvatting van de schrijver is dat twee van zijn boeken min of meer aan sluiten op een situatie uit het „reële leven." Hofstra reed eens in de trein tussen Leiden en Den Haag en zag ergens op een grasveld een man in een loperstoel liggen. Hij begon zich te verdiepen in de vraag: wat doet die man daar, wat denkt hij. Zijn roman „Het oog van de naald" nu vangt aan met de woorden: „Hij zat al heel lang stil. Zo stil dat de vrouw in de serre onrustig werd als ze naar hem keek. Hij leek heel klein daar in die ligstoel aan het water." Met „Engelen van mensen" ging het ongeveer gelijk. Hofstra werd tot het schrijven van dat boek geïnspireerd toen hij eens op een stille, mistige gracht een man en een vrouw naar el kaar toe zag komen. „Engelen van mensen" begint met zulk een ontmoe ting. Nieuwsgierigheid naar mensen dus, naar hun doen en laten, naar hun den ken, naar hun zijn. Zij laat hem niet los in het dagelijkse leven, zoals het reilt en zeilt, maar zij is ook iets als een motief waar het gaat om het schrij ven van zijn romans. En er zijn min der ter zake doende motieven denkbaar, dunkt ons. Motieven met name die aan leiding kunnen geven tot het schrijven van romans, waarin, zoals Hofstra het drastisch uitdrukt, „de rooie kool de trap hfstinkt." Over de moderne romankunst „an und für sich" heeft Hofstra zeer be paalde denkbeelden. Hij ziet haar in hoofdzaak als „de kunst van het weg laten." De moderne romancier, zo zegt hjj, gaat uit van de suggestie. Hij legt nooit uit. „Wanneer ergens in een ro man," zo zegt hij, „wordt gezegd: „Het is mooi weer" en de lezer begrijpt niet dat die woorden in die situatie gespro ken een bepaalde „achtergrond" heb ben, dan hóéft het al niet meer." Zaak is echter, aldus Hofstra, dat de afstand van de ene suggestie naar de andere niet te groot is; niet zo groot bijvoor beeld dat zelfs de meest suggestible lezer het niet meer kan volgen. „Het kan niet zo zijn," zo voegt hij er aan toe, „dat de schrijver alleen de sche ring geeft, en dat de lezer zelf voor de inslag moet zorgen. Het patroon moet uiteraard worden aangegeven." Een duidelijk patroon, dat hebben de ro mans van Hofstra, inderdaad. Hij schrijft dan ook geen boek, vooraleer hij het vast in zijn hoofd heeft. Wij schreven hierboven over de ui terst veelzijdige activiteiten van Hof stra. En wij mogen dan wel besluiten met er aan te herinneren dat hij van de gemeente Amsterdam de opdracht tot het schrijven van een toneelstuk heeft gekregen. Hofstra als toneel schrijver. Wij hebben het stellige ver moeden dat het wel eens zijn dertiende ambacht en zijn veertiende geluk zou kunnen zjjn. HERMAN HOFHUIZEN FRANZ SCHUBERT ble heel dicht bij die van het onover trefbare Wiener Oktett. Wat de werken betreft, btf Schubert heeft men te doen met een stuk uit zijn latere en rijpste periode, waaruit ook zijn mooiste strijkkwartetten stammen. Maar in tegenstelling tot an der werk uit die periode is er in het Octet niets te bespeuren van tragische bewogenheid. Het is een werk, dat ge schreven is voor het plezier van het behaaglijk musiceren in de huiselijke kring. Het is een opdracht geweest van graaf Ferdinand Troyer, opperhofmees ter van aartshertog Rudolf, de be schermheer van Beethoven. Troyer was zelf een groot klarinettist en hij wilde een stuk hebben in dezelfde muzikan- tesk diverterende trant als het Septet van Beethoven. Schubert heeft hem prompt bediend met het stuk, dat naar vorm en geest veel gemeen heeft met het Septet, maar nochtans op de meest persoonlijke manier Schubert is, over vloeiend van lyrische melodie, bewerkt met een weelde van harmonische vond sten. Vreugde aan het spel is de hoog ste wijsheid van dit Octet, te verrukke lijker omdat die vreugde zich aftekent tegen de achtergrond van licht schrij nende melancholie, die typische vorm van „Weltschmerz," die Schubert altijd zo aangrijpend doet zijn. Ook in de beide Mozartstukken speelt de klarinet een belangrijke partij Het Kwintet en het Trio behoren met het Klarinetkwintet en Klarinetconcert tot de schoonste werken die Mozart ge maakt heeft. Ook deze beide stukken hebben geen andere pretentie dan de •vreugde aan het musiceren. Het Kwin tet beschouwde Mozart bij de voltooiing blijkens een brief aan zijn vader als „het beste werk, dat ik ooit geschre ven heb." Het verenigt alle karakteris tieke elementen van het concert en het divertimento in zich en reikt ver boven de draagwijdte uit, die deze genres voor dien hadden bereikt. Het Trio, welis waar iets eenvoudiger van factuur, staat kwalitatief feitelijk op hetzelfde niveau. Ook dit stuk is geschreven voor het huiselijk muziekgebruik van een be paalde familie, waarmee Mozart be vriend was. Het draagt de bijnaam „Kegelstatt"-trio, omdat het verhaal wil, dat Mozart het gemaakt zou heb ben onder de bedrijven van het spel in een kegelbaan. Overgaande naar enige orkestopna men is daar allereerst op Decca LXT 5305 een nieuwe uitgave van Bartóks Orkestconcert, gespeeld door Emest Ansermet en zijn Orchestre de la Suisse Romande. Dit moge verbazen bij een onderneming, die eigenaresse is van een publicatie van hetzelfde werk, ge speeld door het Concertgebouworkest onder Eduard van Beinum, welke pu blicatie destijds een Prix de Disque heeft behaald en nog onovertroffen is. Deze nieuwe uitgave is dus niet zo goed als de oudere, maar zij heeft toch verschil lende kwaliteiten, die haar een eind uit brengen boven het gemiddelde van wat men de laatste jaren van Ansermet ge wend is. Het is zeker een goede, ana lytische uitvoering van het stuk, die de luisteraar gemakkelijk introduceert in zijn structuur, die bij deze late Bartók overigens weer veel eenvoudiger is ge worden dan bij de Bartók uit zjjn middenperiode, zonder daarom aan muzikale kwaliteit ook maar iets in te boeten. Het Orkestconcert blijft ook om zijn meer naar de overlevering te rugkerende klankbeeld de beste inlei ding voor de liefhebbers tot het oeuvre van deze grote componist. Merkwaar dig is overigens, dat de commentato ren zo aarzelen in het geven van dui delijke bepalingen van de toespelingen, die Bartók maakt in het beroemde „In termezzo Interrotto," terwijl het nauwe lijks voor twijfel vatbaar is, dat hij eerst geeft een polka in de manier van Johann Strauss, gevolgd door een zang thema voor strijkers in de manier van Tschaikowsky. Dan komt de interrup tie: een parodie op Lehars „Lustige Witwe" (,,Da geh ich nach Maxim, da bin ich sehr intim"), gevolgd door scha terend gelach door de koperinstrumen ten. Peter Bartók, de zoon van de com ponist, heeft verteld, dat dit laatste thema een parodie is op een thema uit de Zevende symphonie van Shosta- kowitsch. Dat kan het wel zijn, maar t J? eerste plaats een parodie op Lehar en die staat als lievelings- componist van Hitier symbool voor het Nazidom dat een voorbije wereld, door Bartók blijkens de beide eerste thema'» retrospectief overpeinsd, balkend van luidruchtige domheid verstoorde. Het hele concert is trouwens vervuld van een nostalgiek verlangen naar een gees- tesklimaat, dat de balling geworden Bartók in de eerste plaats in zün va derland verloren had. Beechaum en Haydn Phoilips publiceerde op de 30 cM-Fa- vourite S 04623 L Sir Thomas Beecham met zijn Royal Philharmonic in twee symphonieën van de componist, van wie hij als weinig anderen het geheim verstaat: Haydn met zijn symphonieën 94 G-dur (Paukenschlag) en 103 Es-dur (Paukenwirbel), voorbeeldig gemusi ceerd in de grote klassieke trant en, met uitzondering van een paar groe ven, voortreffelijk in klank gebracht. En Decca gaf op LW 5277 de ouverture en toneelmuziek, die Ralph Vaughan Williams geschreven heeft voor „The Wasps", een van Aristophanes' beroem de comedies. Een zeer joyeuze, amu sante muziek, zoals die pa Attische zout, dat Aristophan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1957 | | pagina 11