Rijksbegroting 1958 (tekort 615 m VOORTZETTING VAN WONINGBOUW EN HERSTEL VAN HET EVENWICHT Verhoging vermogensbelasting en omzetbelasting sigarettenauto s en televisietoestellen Dekking kastekort van 535 miljoen zonder beroep op kapitaalmarkt BEGROTING IN CIJFERS Bestedingsbeperking afgestemd op financiering woningbouw WYBERT Het Rijk neemt de financiering van woningwetwoningen over M' D! Schorsing investeringsaftrek ook in 1958 Staatsschuld met ƒ782 miljoen gedaald BI] DE MILJOENENNOTA Bouwprogramma 1958 voorziet in 80.000 (75.000) huizen Voor de belastingen Lening Bank Ned. Gemeenten tegen marktvoorwaarden Minder ambtenaren DINSDAG 11 SEPTEMBER 1957 PAGINA 7 De goede vaderlander r\ Streven naar evenwichtsherstel De rijksbegroting 1958 sluit met een nadelig saldo van ƒ745 miljoen (waarin begrepen 305 miljoen aan additionele uitgaven) tegen een tekort van 813 miljoen op de oorspronkelijk vastgestelde begroting 1957 en van 594 miljoen volgens de vermoedelyke uitkomsten van de begroting 1957. Ter vermindering van dit nadelige saldo van ƒ745 miljoen worden maatregelen voorgesteld: verlaging van uitgaven door vermindering van het aandeel van het rijk in de werkloosheidspremie van de helft tot een derde 23 miljoen en verhoging van inkomsten in de fiscale sfeer 107 miljoen, tezamen ISO miljoen, waarna het begrotingstekort op 615 mil joen zou komen. De uitgaven worden geraamd op 7978 miljoen waarbij komen 305 mil joen aan additionele uitgaven en waar vanaf gaan 23 miljoen lagere uit gaven, totaal derhalve 8260 miljoen tegen 7863 miljoen volgens de oor spronkelijk vastgestelde begroting 1957 en 8249 miljoen volgens de ver moedelijke uitkomsten 1957. Hier staan tegenover aan inkomsten 7538 miljoen waarbij nog komen 107 miljoen hogere inkomsten in totaal 7645 miljoen tegen 7050 miljoen volgens de oorspronkelijk vastgestelde begro ting 1957 en van 7655 miljoen volgens de vermoedelijke uitkomsten 1957. Met de ingediende begroting voor 1958 streeft de regering er naar een belangrijke bijdrage te leveren tot herstel van het verstoorde evenwicht in onze nationale economie. De algemene financiële situatie, waarin Neder land verkeert, wordt gekenmerkt door een voortzetting van de overbeste- ding. Mede ter verbetering van de betalingsbalanspositie ligt het dan ook financiering niet inflatoir zaï gescmeaen in het stellige voornemen van de regering, met de meeste kracht de vraag naar goederen en diensten tot een evenwichtiger peil terug te dringen en op deze wijze het monetaire evenwicht spoedig te herstellen. Naar het oordeel van de regering moet worden vermeden, dat in de sec tor van het rijk inflatoire financiering plaatsvindt. Reeds bij de opstelling van de begroting heeft dan ook als leidraad gegolden, het uitgavenpeil van het rijk zo laag mogelijk te houden. Daarnaast acht de regering het nood zakelijk, dat de centrale overheid in 1958 voor de dekking van haar uit gaven geen groter beroep op de Nederlandse kapitaalmarkt doet dan tot de bedragen, die rechtstreeks b\j de schatkist ter beschikking komen, met name door de stortingen op de voorinschrijfrekeningcn. Alle overige op de kapitaalmarkt aangeboden besparingen zullen daardoor ten volle beschik baar zijn voor investeringen van het bedrijfsleven en voor investeringen van de lagere publiekrechtelijke lichamen en consolidatie van hun vlotten de schuld. Het tweede belangrijke doel dat bjj het opstellen van de begroting voor ogen heeft gestaan, is de voortzetting van de woningbouw te verzekeren. Als middel daartoe heeft de regering de financiering van de woningwet- bouw voor rekening van het rijk genomen. Op de rijksbegroting 1958 is een bedrag van 540 miljoen opgenomen voor de verstrekking van woning- bouwvoorschotten aan de gemeenten, waarvan, zoals hierna zal bljjken, de Voor een berekening van het budget taire kastekort kunnen op het tekort van 745 miljoen enige bedragen In mindering wprden gebracht omdat niet alle begrotingsposten tot kasuitgaven in 1958 zullen leiden. Van de woningbouw- voorschotten wordt aangenomen dat een bedrag van 300 miljoen pas in 1:59 tot uitkering zal komen; voorts wordt van het voor hulp aan minder-ontwikkelde gebieden uitgetrokken bedrag 10 mil joen gereserveerd voor fondsvorming. Hier staat echter tegenover, dat de ove rige verschillen tussen begrotingsbedra gen en kasbedragen (voornamelijk ten gevolge van een grotere overloop van 1957 naar 1958 dan van 1958 naar 195?) er toe zullen leiden, dat het budgettaire kastekort voor 1958 uit dien hoofde per saldo met circa 100 miljoen zal toene men. Het totale te financieren budget taire kastekort beloopt alsdan 535 mil joen. Financiering budgettair kastekort de^fva^do'v.8 gaat er van ult dat een delen zal worden glvondonnCJeri^gtmid" bedrag van naar schatting V s^miljSIS op de voorlnschr ij (rekeningen voor het rijk beschikbaar zal komen. Nu de gelden, die Ingevolge de huur verhoging van 1 augustus j.l. op het Grootboek Woningverbetering worden gestort, in de kapitaalsfeer beschikbaar komen, acht de regering het voorts ver antwoord deze als financieringsmiddel aan te wenden en derhalve tot dit be drag niet op andere wijze te lenen. Voor 1958 komt dit neer op een bedrag van i 60 miljoen. Aangezien deze dekkingsmiddelen te zamen 405 miljoen belopen en de re gering meent onder de huidige omstan digheden geen beroep op de kapitaal markt te moeten doen, beschouwt zij een kastekort tot dit bedrag dan ook als het uiterst toelaatbare. Voor de over brugging van het verschil tussen de ge noemde 535 miljoen en de zojuist aan gegeven dekkingsmogelijkheden meent de regering derhalve enige nadere maatregelen te moeten voorstellen: Naast de verlagingen, die reeds in de thans ingediende begroting zijn ver werkt, beoogt de regering ten eerste een vermindering van het aandeel in de werkloosheidspremie van de helft tot een derde. Hiertoe bestaat alleszins aanleiding, nu de werkgelegenheid in Nederland een zeer hoog peil heeft kun nen bereiken, ook door de omvangrijke hulp, die het rijk ten aanzien van alge mene en incidentele werkloosheid heeft gegeven en welke veel intensiever is dan bij de voorbereiding van de Werkloos heidswet werd verwacht. De verlich ting voor de begroting 1958, die uit dit voorstel voortvloeit, kan worden ge raamd op 23 miljoen. Ten tweede is de regering voorne mens enige verhoging van de belastin gen aanhangig te maken. Op algemeen economische gronden oordeelt zij een continuering van de schorsing van de investeringsaftrek ook in 1958 noodzake lijk. Nu verschillende maatregelen no dig zijn om de spanningen op financieel terrein te verminderen zou naar fc~t oordeel van de regering een herleven van deze stimulans tot investereD voor barig zijn. In het wetsontwerp, dat in verband hiermede zal worden ingediend, zullen tevens voorzieningen worden op genomen met betrekking tot de ver vroegde afschrijving; deze zullen ech ter nauwelijks uitwerking hebben op hot dekkingsplan voor de begroting 1958. Voorts zal een wetsontwerp worden ingediend, strekkende om in de sfeer Ui l i'AtV (in miljoenen guldens) Omschrijving Vermoede lijke uit komsten begroting 1957 Geioone Dienst Uitgaven 6.847 Middelen 7.428 Saldo 581 Landbouw-Egalisatiefonds Saldo 407 Buiten gewone Dienst Kapitaalsuitgaven en -ontvangste Uitgaven 995 Middelen 227 0efl^atd° 768 UitgaveTiincl. nad. saldo Landbouw-Egalisatiefonds) 8.249 Middelen 7,655 Saldo lil 594 Voorts zijn nog te verwachten de volgende additionele llitghi-en ten laste van de Gewone Dienst: Defensie-uitgaven uit hoofde van in vonge jaren niet opgenomen gelden Uitgaven, weike zullen voortvloeien uit 'wettelijke en andere regelingen, die op het tydsitp van indie nen der begroting nog niet tot stand zijn gekomen Sanering Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en Spoor wegpensioenfonds Euromarkt- en Euratomverdragen Nadelig saldo voor te stellen maatregelen ter vermindering van dit bade .r saldo: a. verlaging van uitgaven vermindering aandeel rijk ln de werkloosheldspremie van de helft tot een derde b. verhoging van inkomsten in de fiscale sfeer Begrotingstekort, rekening houdende met de voor te stellen maatregelen Te' berekening van het budgetaire kastekort dtent nog met de volgende posten rekening te worden gehouden: 1 Overloop woningwetvoorschotten van 1958 naar 1959 h!erverins van een gedee!te van het geraamde bedrag voor minder-ontwikkelde gebieden buiten het Koninkrijk Overige verschillen tussen begrotingsbedragen en kasbedragen (vnl. overloop van 1957 naar 1958) Ontwerp begroting 1958 6.330 7.263 933 326 1.322 275 1.047 7.978 7.538 440 96 159 50 305 745 23 107 130 615 300 10 310 100 Budgetair kastekort Dit bedrag kan volledig worden gedekt uit de kapitaal- nuddelen, welke rechtstreeks ter beschikking van het nik zullen komen. 210 405 van de indirecte belastingen de druk op enkele minder essentiele goederen tij delijk te verhogen. Gedacht is aan een verhoging van de omzetbelasting op si garetten, personenauto's en televisietoe stellen. Tenslotte zal een wetsvoorstel wor den gedaan, om tijdelijk het tarief van de vermogensbelasting met 20 ten hon derd te verhogen. Deze belastingmaatregelen zullen naar verwachting resulteren in een ba te voor liet rijk in 1958 van 107 mil joen. Met de voorgestelde verlaging van uitgaven groot 23 miljoen zal op deze wjjze het begrotingsbeeld met 130 mil joen worden verbeterd en het budgettai re kastekort van 535 miljoen tot het toelaatbare maximum van 405 miljoen zijn teruggebracht. Beziet men het begrotingsbeeld, In clusief de nog te verwachten additione le uitgaven en de nadere voorzieningen tot verlaging van de uitgaven en verho ging van de middelen, dan blijkt de Ge hele Dienst van de begroting voor 1958 te sluiten met een nadelig saldo van 615 miljoen. Plaatst men dit tekort naast dat van het lopende jaar, dat blijkens de vermoedelijke uitkomsten nu op 594 miljoen wordt geraamd, dan Hjkt het begrotingsbeeld op het eerste gezicht niet wezenlijk gewijzigd. Bij deze vergelijking moet men evenwel ln de eerste plaats in aanmerking nemen, dat het saldo voor 1957 is geflatteerd doordat onder de middelen een bedrag van 363 miljoen is opgenomen we gens overboeking van tegenwaardegel- den. Een correctie hiervoor doet het na delig saldo voor 1958 reeds bijna 350 miljoen lager uitvallen dan dat van het lopende jaar. In de tweede plaats mag men niet buiten beschouwing laten, dat, zoals gemeld, onder de uitgaven voor 1958 ook de financiering van het over grote deel van de woningwetbouw is op genomen tot een bedrag van 540 mil joen tegen slechts 6 miljoen in 1957. Hoewel men bij een geheel zuivere ver gelijking nog wel met enkele andere in cidentele of bijzondere posten rekening zou moeten houden, wettigen de ge noemde bedragen de conclusie, dat _n aanzienlijke en trouwens ook dringend noodzakelijke verbetering van het be grotingsbeeld is verkregen. Absoluut uitgaventotaal 523 miljoen lager Uit het overzicht komt nog een ander belangrijk gegeven naar voren, t.w. het uitgaventotaal voor de Gehele Dienst van de begroting, dat een indicatie vormt van de mate, waarin een beroep op de nationale middelen zal worden gedaan. Dit totaal beloopt voor 1958, eveneens met inbegrip van de te ver wachten additionele uitgaven en de nog aan te brengen verlaging ƒ8.260 mil joen. Laat men ook hier ter wille van een vergelij' 'ng met het lopende jaar de te verstrekken woningbouwvoor- schotten wegens hun bijzonder kr rakter buiten beschouwing, dan daalt dit be drag tot 7.720 miljoen. Het vergelijk bare totaal voor 1957 vermoedelijke uitkomsten Is 8.243 miljoen. Aldus resulteert een daling van het absolute uitgavenpeil met 523 miljoen. Indien deze bedragen vervolgens wor den uitgedrukt in een percentage van het nationale inkomen, dat voor 1957 en 1958 globaal wordt geschat op respectie velijk 30.730 miljoen en 31.400 mil joen, dan blijkt een nog geprononceer dere teruggang en wel van 26,8 in 1957 tot 24,6 in 1958. Ook indien do rijks voorschotten voor de woningwetbouw in de berekening zouden worden begrepen is er van 1957 op 1958 nog een daling; de desbetreffende percentages belopen dan n.l. 26,8 en 26,3. Hoewel ook bij deze vergelijking een aantal bijzondere posten mede het beeld bepalen, komt in deze cijfers duidelijk het ernstige streven van de regering tot uiting, waar mogelijk tot verminde ring van uitgaven te geraken. Veronderstellingen Bij het opstellen van de begroting 1958 een aantal veronderstellingen uugegaan, waarvan de belangrijkste hieronder zijn weergegeven. „I" V,oor de defensie-uitgaven is aan- S® £H.den een budgettair plafond van 1-5-5 mdiioen, exclusief de civiele ver dediging: dit bedrag, verhoogd met 123 miljoen wegens verschillende bo ven het plafond te financieren posten en met 96 miljoen wegens verwachte be talingen uit in vroegere jaren toegesta ne gelden, brengt de uitgaven voor de defensie voor 1958, exclusief de civiele verdediging, op een bedrag van rond 1.745 miljoen (voor 1957 bedroeg dit to. taal ƒ1.840 miljoen). 2. Het bouwprogramma zal 80.000 wo ningen omvatten, waaronder 40.000 wo ningwetwoningen. 3. Met ingang van 1 januari 1958 zaï de financiering van de bouw van woning wetwoningen, waarvoor van die datum af subsidie wordt toegezegd, ten laste van de rijksbegroting komen, met uit zondering van die woningen, wa- van de financiering zal kunnen geschieden op grond van het in 1957 gesloten le ningcontract tussen de N.V. Bank voor IL-.^ ,v Nederlandsche Gemeenten en institutio nele beleggers. 4. De Euromarkt- en de Euratomver dragen zullen in 1958 ln werking treden. 5. Bij het opstellen van de belasting ramingen is uitgegaan van een gema tigde verdere expansie van de Neder landse volkshuishouding. 6. Het aandeel van het Gemeente fonds en het Provinciefonds in de op brengst van de belastingmiddelen voor 1958 zal respectievelijk 14,94 pet en 0.75 pet bedragen. 7. Er zullen zich in 1958 geen algeme ne loonronden voordoen. 8. Het algemene prijspeil zal na 1957 globaal genomen stabiel zijn. Zoals reeds is opgemerkt heeft het streven naar een verlaging van de uit gaven op de begroting 1958 zijn stem pel gedrukt. Do weerslag hiervan is op vele punten in de begroting te vinden. Met name zijn ten aanzien van per soneelsformaties, voorlichting, statisti sche werkzaamheden, controle-arbeid, activiteiten in de ontwikkelingsgebieden, vertegenwoordiging in het buitenland, aanschaffingen voor de rijksdienst, sub- sidies aan instellingen, defensie en min der urgente investeringen beperkingen aangebracht. Nieuwe activiteiten zpn slechts in zeer beperkte mate voorge steld. Uitbreiding van diensten is in het algemeen slechts voorgesteld, wanneer dit onvermijdelijk was ter voorkoming van achterstand (b.v. ten aanzien van de research) of in verband met de groei van de bevolking (onderwijs). Bijzondere aandacht is besteed aan de efficiency in het apparaat van de rijksdienst. Door het niet vervullen van vakatures en door, waar dat mogelijk was, over te gaan tot inkrimping van de formatie en afremming van uitbreidin gen, is getracht de totale personeelsbe zetting zo laag mogelijk te houden. Door een systematisch onderzoek van de begroting is nagegaan, op welke on derdelen verder kan worden bezui nigd. Gezien de samenhang van overheidsfinanciën met het sociale en economische beleid mag evenwel niet uit het oog worden verloren, dat een te plotseling en te sterk ingrijpen in de overheidstaken ongewenste repercus sies tengevolge zou kunnen hebben, zo dat enige voorzichtigheid bij het tot stand brengen van de beperkingen som tijds de voorkeur verdient. De minister vestigt er daarbij da aan dacht op, dat ten aanzien van verschil lende categorieën van uitgaven en ver mindering pas na enige tijd kan wor den bereikt, op grond van de gebonden heid aan contractuele verplichtingen en de noodzaak tot herziening van regelin gen, welke in wetten en besluiten zijn neergelegd. In de miljoenennota 1957 werd de ver wachting uitgesproken, dat voor 1957 rekening moest worden gehouden met een nadelig saldo van budgettaire talingen boven ontvangsten in orde van grootte van f 900 milj. Gegeven de rea lisatie van het eerste halfjaar 1957 en op basis van het verwachte beloop van de begrotingsontvangsten en -betalingen in de tweede helft van 1957 wordt thans voor geheel 1957 een budgettair kaste kort geraamd ten belope van globaal 725 miljoen. Evenals in de oorspronkelijke progno se zijn daarbij de ontvangsten uit hoof de van overboekingen van de tegenwaar derekening, waarvan in de vermoedelij ke uitkomsten der begroting 1957 ƒ363 miljoen is opgenomen, buiten beschou wing gebleven. BÖ een gerealiseerd kastekort over het eerste halfjaar 1957 van bijna 5"3 miljoen betekent de herziene jaarra ming, dat over de tweede helft van 1957 met een tekort van ongeveer 200 miljoen valt te rekenen. Evenals in vorige jaren is de natio nale schuld ook in de periode van 30 Juni 1956 tot 30 juni 1957 verder ge daald; ditmaal met een bedrag van f 782 miljoen, aldus blijkt uit de Rijks begroting 1958. Hiervan heeft f 684 mil joen betrekking op de binnenlandse en f 98 miljoen op de buitenlandse schuld. De totale staatsschuld bedroeg per ul timo juni 1957 f 18.231 miljoen tegen 19.033 miljoen op 30 juni 1956. waar van 16.376 (ƒ17.060) miljoen binnen landse en 1.875 1.973) miljoen bui tenlandse schuld. DE WONINGEN DIE W'JTEKORT KOMEN het woningtekort uitgedrukt in 100.000WONINGEN f 1945 X6V'«,49,I,50,51 62 '53 x 100.000woningen SHB Uit bovenstaande grafiek, waarin het tekort aan woningen sinds 1945 tot uit' drukking is gebracht, blijkt, dat sedert 1949 enigszins op dit tekort wordt inge lopen. De regering zegt in de begroting 1958 er zich echter van bewust te zijn, dat het noodzakelijk zal zijn door het brengen van grote offers het vractgstuk van de woningbouw in een sneller tem po dan gemiddeld sinds 1949 het geval was, tot een oplossing te brengen. Hoe belangrijk de woningbouw voor onze nationale economie is, moge blij ken uit het voor de woningbouw beno digde bedrag, dat in het bouwprogram ma 1958 wordt geraamd op 1.35 miljard gulden. De woningbouw vereist daar naast omvangrijke complementaire in vesteringen in de woonwijken scholen stratenaanleg etc.), voorts eist de wo ningbouw uitbreiding van waterlei ding-, gas- en elektriciteitsbedrijven. Van de totale bruto-investeringen exclvoorraadvorming) ad ca 7 d 8 miljard bestaat momenteel een vierde uit woningbouw en daaraan comple mentaire investeringen. Advertentie Bescherm Uw keel en voorkom verkoudheid met De Rijksbegroting 1958 valt mid den in een periode van overbe- steding. Men moet haar dus beoordelen naar haar bestedingsbe perkend effect en ook naar de mate waarin zij een oplossing brengt voor de moeilijkheden waarin de overbe- steding ons gebracht heeft. Een van die moeilijkheden is ongetwijfeld ge legen in de gevaren, welke de over- besteding voor de woningbouw met zich gebracht heeft en de poging tot oplossing daarvan mag zeker het kernpunt genoemd worden van de nu ingediende begroting. Zoals bekend heeft de overbeste- ding geleid tot een enorme krapte op de kapitaalmarkt. Voor de ge meenten had dit het gevolg, dat zij voor de financiering van de bouw van woningwetwoningen niet meer aan haar trek konden komen, vooral omdat zij geen kapitaal mogen op nemen tegen een rentevoet, welke uitgaat boven het van regeringswege vastgestelde peil, het z.g. rentegam ma. Om de woningbouw toch te kun nen voortzetten namen de gemeen ten hun toevlucht tot een gevaarlij ke wijze van financiering door korte leningen op te nemen in de hoop deze later te kunnen aflossen door leningen op de kapitaalmarkt. Op de ze wijze liep de korte schuld van de gemeenten tot zeer grote hoogte op, terwijl voor de aflossing geen andere weg overblëef dan een be roep op inflatoire financiering. Om nu aan deze situatie een einde te maken kondigt de overheid in de Miljoenennota aan, dat zij de ge meenten gedeeltelijk van haar finan cieringsproblemen zal bevrijden door zelf de financiering van woningwet woningen over te nemen. Vanaf 1 ja nuari 1958 zal de overheid de gel den, welke de gemeenten voor de bouw van veertigduizend woningwet woningen nodig hebben, uit de midde len van haar begroting voorschieten. Hiermee voorkomt de regering dus, dat de gemeenten bij gebrek aan middelen de woningbouw moeten stil leggen, waardoor de woningbouwpoli- tiek een fatale slag toegebracht zou zijn. De woningbouw wordt dus nu geen slachtoffer van de overbesteding en daarover mag men zich verheugen. Onze vreugde is echter niet onver deeld, omdat er een aantal bezwaren opdoemen. Het is immers niet al leen zo, dat de gemeenten zich niet meer bezig hoeven te houden met de woningfinanciering, zij mogen het ook niet meer, hetgeen in een perio de van gestadig afbrokkelende auto nomie van de gemeenten niet zo fraai Een van de verrassingen in de begroting voor 1958 is, dat er een belangrijke wijziging komt in de bestaande regeling tot financiering van de woningbouw De maatregelen die de regering wil nemen om aan de grote moeilijkheden door het steeds nupender gebrek aan kapitaal een eind te maken zijn de volgende- I. Met ingang van 1 januari 1958 zal het Rijk het geven van voorschotten voor de bouw van de woningwetwoningen van de gemeenten overnemen. Dit geschiedt op de eerste plaats om de dreigende stagnatie in de financiering van de woning bouw te voorkomen en vervolgens om de gemeenten in staat te stellen van hun enorme schuldenlast af te komen, die reeds tot een totaal van meer dan twee miljard is opgelopen. II. De regering heeft in het bouwprogram juist de gebouwensectoren niet willen beperken en rekent voor 1958 op de bouw van 80.000 woningen. (Voor 1957 wer den er 75.000 geraamd, maar er worden er zeker 80.000 bereikt). Zij heeft op de begroting een bedrag van 540 miljoen uitgetrokken voor het toekennen van voor schotten voor 40.000 woningwetwoningen (in 1956 en 1957 kwamen er 43.000 tot stand). Deze zullen dus voortaan rechtstreeks door het Rijk worden gefinancierd. In 1958 zal daarvoor nog slechts ƒ240 miljoen tot uitbetaling komen, omdat de regeling eerst na 1 januari geleidelijk op gang gaat komen. De reële druk op de begroting is dus in 1958 nog minder dan de helft van het bedrag dat ervoor is opgenomen. III. De andere 40.000 woningen zul len van particuliere zijde moeten wor den gebouwd. Daarbij rekent men op 36.000 premie- en herbouwwoningen en 4000 woningen die geheel met eigen middelen worden gefinancierd (de z.g. „vrije sector"). Het kapitaal hiervoor zal, afgezien van de subsidie, op de vrije kapitaalmarkt moeten worden verkregen. IV. Om de gemeenten, voordat de nieuwe regeling per 1 januari kan in gaan, te helpen met het financieren van de woningbouw, waarvoor wel ver gunningen zjjn verstrekt, maar die nog niet is opgeleverd, moet een lening worden gesloten, waarover thans onder handeld wordt tussen het Rijk, de Bank voor Nederlandsche Gemeenten en de bankiers. Deze lening, uit te geven door de Bank v. Ned. Gemeenten, zal tegen marktvoorwaarden worden gesloten. Om de druk, die uit hoofde van al deze kapitaalbehoeften op de kapitaal markt zal worden uitgeoefend, zoveel mogelijk te verlichten, heeft het Rijk laten weten, dat het voorlopig geen be roep op deze markt zal doen. V. Zowel voor de door het Rijk te financieren woningwetwoningen als voor de 40.000 woningen die particulie ren zullen moeten bouwen, is een rege ling getroffen om zoveel mogelijk wo ningen te verkrijgen waaraan de mees te behoefte bestaat. De rijksvoorschotten zullen bij voor rang worden gegeven voor de bouw van eenvoudige arbeiderswoningen. Voor de particuliere bouw gaat men de premieregeling zodanig wijzigen, dat woningen die de laagste huur opbren gen, het meest gesubsidieerd worden. Men heeft zijn toevlucht genomen tot een indeling naar gemeenteklasse. De woningen met de laagste huren, in de d-io g-rote steden f 120 per maand, daarna afdalend tot f 90 per maand voor de vijfde gemeenteklasse, worden voortaan gesubsidieerd met 125 pet. van de thans geldende bedragen. Daar op volgt een groep, die niet uitkomt boven f 170 per maand in de drie grote steden, afdalend tot f 140 in de vijfde klasse, waarvoor de subsidie niet meer bedraagt dan de helft van de huidige premie. De bouw van particu liere woningen, die verhuurd worden tegen nog hogere prijzen, wordt niet meer gesubsidieerd. Voor niet-huurwoningen is de grens f 30.000 stichtingskosten. Daarboven wordt niet meer gesubsidieerd. VI. „Eigen woningen" zullen de volle premie krijgen, wanneer maar wordt voldaan aan de voorwaarden, die het vorig jaar in een aparte regeling ter bevordering van het eigen-woningbezit zijn gesteld. Wordt daaraar niet vol daan, dan geldt de halve premie. Boven f 30.000 stichtingskosten wordt ook hiervoor niet meer gesubsidieerd. VII. Het tot nu toe gevolgde beleid, dat volledige benutting van de be staande bouwcapaciteit beoogde en zeer grote vrijheid liet aan de gemeen tebesturen bij het bepalen van de keuze tussen woningwetbouw en par ticuliere bouw, zal worden herzien. Men wil echter niet terugkeren naar starre toewijzingen. VIII. De premieregeling Woningver betering en -splitsing blijft bestaan voor degenen, die zelfs met de hogere huuropbrengst nog niet hun huizenbe zit kunnen verbeteren. De sterkte van het burgerlijk Rijks personeel geeft in de ontwerp-begroting 1958 een daling te zien van 2442 man nl. van 120.702 in 1957 tot 118,260 in 1958. Deze teruggang heeft voor 1366 man betrekking op de militaire depar tementen en voor 1076 man op de ci viele departementen. Hjj spruit o.m. voort uit het besluit van de regering een aantal aanvankelijk voorgenomen uitbreidingen niet te doen doorgaan. Exclusief het personeel van Oorlog en Marine wordt de sterkte van het burgerlijk rijkspersoneel voor 1958 ge raamd op 84.775 tegen 85.851 voor 1957, terwijl de werkelijke sterkte per 30 juni 1957 81.309 was. Het burger lijk personeel van Oorlog en Marine zal voor 1958 naar schatting 33.485 be dragen tegen 34.851 voor 1957. De wer kelijke sterkte was op 30 juni j.l. 33.041. Sedert jaren Is het thans de eerste maal dat de raming van het aantal ambtenaren lager uitvalt dan in een vorige begroting, ofschoon het bevol kingsaccres van 1,3 pet. per jaar een overeenkomstige toeneming zou doen verwachten bij vele onderdelen van de rijksdienst. De bereikte verlaging spreekt nog sterker Indien men voor ogen houdt dat b.v. bij de departementen van On derwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Verkeer en Waterstaat (Delta werken) aan personeelsuitbreiding niet valt te ontkomen. Dit geldt, wegens ontoelaatbare achterstand in de werk zaamheden, eveneens voor o.a. het Kadaster. Eventuele afkapping of Inkrimping van taken op grond van taakinven- tarisatie is in studie. Er wordt naar gestreefd allerlei regelingen zo een voudig mogelijk te houden, opdat de uitvoering niet onnodig kost baar wordt is. De greep van de centrale over» heid op de woningbouw wordt hier- meer normale omstandigheden lief zou kunnen zijn. Bovendien bedenke men goed wat hier eigenlijk gebeurt. Nu bij de grote kapitaalschaarste blijkt, dat de gemeenschap niet be» reid is om tegen de rentevoorwaar- den welke de regering vaststelt, vol doende kapitaal voor de woningbouw af te staan, eigent de overheid zich dit kapitaal eenvoudigweg langs fis cale banen toe. Daarin schuilt een element van dwang. Met alle be grip voor de economische nood wel ke tot deze manipulatie dwingt en met alle lof voor het goedé doel dat men ermee nastreeft, zouden wij toch met klem willen pleiten voor herstel van de oude situatie zo snel dit mogelijk is. et het bovenstaande zijn da moeilijkheden met de ge meentefinanciering overigens nog lang niet tot een einde gebracht. Tot 1 januari zullen zij immers nog op eigen kracht moeten draaien. Bo vendien zijn ook him uitgaven bui ten de strikte woningbouw bijzonder groot, waarbij nog komt dat zij hun hoge vlottende schulden moeten af lossen. Voor dit alles zijn de midde len nog lang niet gevonden, zodat ta vrezen valt, dat hier aan enige ver dergaande inflatoire financiering wel niet te ontkomen zal zijn. De grote vraag is natuurlijk of de gemeenten met enig succes op de kapitaalmarkt terecht zullen kunnen en daarbij stoot men dan weer op het rente gamma, op het feit, dat de rente waartegen een gemeente mag lenen voor de belegger niet aantrekkelijk genoeg is. De lening welke de Bank voor Nederlandse Gemeenten zal uit schrijven om de eerste moeilijkheden te overwinnen, geschiedt tegen „marktvoorwaarden", hetgeen erop duidt, dat daarbij het rentegamma doorbroken zal worden. Het komt ons logisch en zeer gewenst voor, dat nu ook de gemeenten zelf zullen mogen lenen tegen een rente welke meer met de realiteit in binnen- en buitenland in overeenstemming is. De Miljoenennota is op dit punt bij zonder vaag, hoewel men niet aan de indruk ontkomt, dat de tegen stand tegen een hogere rentevoet in het kabinet sterk tanende is. Welk effect zal nu de begroting op het bedwingen van de overbeste ding hebben? Te bedenken valt, dat wij met de bestedingsbeperking ver keren in een stadium waarin van het uiteindelijk effect van de tot nu toe genomen maatregelen nog wei nig te voorspellen valt. Men kan daar naar believen of naar behoefte optimistisch of pessimistisch over wezen, maar zekerheid heeft nie mand, 'dus ook niet de regering. Zo lang de mist niet opgetrokken is kan men niet zeggen of men nu te ver of misschien niet ver genoeg ge gaan is. Wij hebben dan ook de in druk, dat de regering de maatrege len welke zij versiert met het adjec tief „bestedingsbeperkend" minder heeft genomen om hun beperkend effect, dan wel om bij te dragen tot de oplossing van de geschetste wo ningbouwmoeilijkheden Dat de regering tot een begroting gekomen is waarvan geen inflatoir effect uitgaat, is van groot belang. Dit is bereikt door, niet te onder schatten, eigen bezuinigingen, door het opschorten van sociale maatre gelen en het heffen van nieuwe belas tingen. Men heeft er in alle redelijk heid naar gestreefd om de minst draagkrachtigen zo weinig mogelijk te treffen en ten aanzien van hen niet verder te gaan dan na de beste dingsnota reeds het geval is. De be lastingverhogingen vallen daar, waar zij naar verhouding het best te dragen zullen zijn en men krijgt vooral in het geval van de ver hoging van de vermogensbelasting de indruk, dat zij vooral getoetst zijn aan het psychologische tegen- effect dat zij kunnen geven nu de regering in 1958 geen algemene loon- ronde zal toestaan. Uiteraard houdt dit laatste in, dat er ook van een kinderbijslagregeling voor zelfstan digen en een weduwen- en wezenvoor ziening nog geen sprake zal zijn. Wrange vruchten van de overbeste ding! e vraag of de regering Inder daad een algemene loonronde zal kunnen voorkomen, lijkt vooral in de naaste toekomst klem mend te worden. Van belang is in dit verband óf minister Zijlstra erin slaagt de prijzen in de hand te hou den en of de regering de wijsheid kan opbrengen om in partiële loon- acties zodanige beslissingen te nemen dat zij geen reflexen van algemeen karakter uitlokken. Betekent de Miljoenennota voor de werknemers „pas op de plaats", voor het bedrijfsleven valt een meer ne gatief effect te verwachten. Volgens de recente gegevens is er reeds sprake van enige verflauwing van de investeringslust. Deze tendens zou in niet geringe mate versterkt kun nen worden nu de investeringsaftrek nog een extra jaar geschorst zal blijven. Bovendien zal de positie van de bedrijven op de kapitaal markt wezenlijk ongunstiger worden indien de gemeenten tegen hogere rente leningen mogen sluiten. Het ziet er naar uit, dat het bedrijfsleven door de Miljoenennota het sterkst af geremd wordt en het lijkt zaak, dat de overheid niet zo volijverig achter het feit van de overbestedingen aan loopt, dat zij struikelt over een on voldoende werkgelegenheid. Samenvattend kan gezegd worden, dat de niet ongunstige Rijks begroting 1958 beheerst wordt door de poging om de moeilijkheden met de financiering van de woningbouw op te lossen. De hoogte van de bestedingsbeperkende maatregelen schijnt hierop te zijn afgestemd, ter wijl de keuze van deze maatregelen vooral bepaald lijkt door het psycho logisch tegenwicht voor de nage streefde loonstabillsatie. Het effect van deze maatregelen is moeilijk te schatten, omdat zij eigenlijk een aan vulling vormen op reeds bestaande beperkende maatregelen waarvan het effect nog evenmin te voorspel len valt. In ieder geval lijkt het ge wicht het zwaarst te drukken op het bedrijfsleven en daarmee op de toe komstige werkgelegenheid, waardoor grote waakzaamheid geboden ls.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1957 | | pagina 7