8 Amerikaanse kapitalen impressionisten voor f750.000 voor een Renoir. 1.100.000 voorn Gauguin Geheime tunnels voor krijgsgevangenen GEBOOR TELIED r J n Ondanks grote belangstelling van publiek Grandioze ontsnappingspogingen in de jongste wereldoorlog I Ab Visser en de vlag halfstok R.A.F. TE VOET :0%, Altaarstuk van Campin naar New York Uit Belgische verzame ling de Mérode DINSDAG 24 DECEMBER 1957 PAGINA 17 ■8 nlej bel be-1 een oifl ftt\ ia?! dij] nd» cVj' Ons nationaal kunstbezit groeit maar traag De aandacht, die door de directie van het Rijksmuseum na de oorlog vooral gewijd wordt aan de Nederlandse meesters van de late middeleeuwen en de renaissance, heeft geleid tot een gelukkige uitbreiding van de collectie schilderijen van Lucas van Legden (1489-1533). Het drieluik met de aanbidding van het Gouden Kalf, dat in 1952 in Parijs werd aangekocht, mag wel als een der belangrijkste verrijkingen van ons nationaal kunstbezit worden beschouwd. to« Toen in 1932 de Griekse scheepsmagnaat Niarchos op de geruchtmakende Parijse veiling van de coIIectie-Cognacq ruim twee ton neertelde voor het bezit van Renoir's „Twee Zusters" waren alle deskundigen het er over eens, dat de „impressionisten-koortsdie vooral in Amerika hevig Woedde, het hoogtepunt had bereikt. Twee ton voor het werk van een meester, die nauwelijks vijftig jaren tevoren was gestorven, scheen een record, dat moeilijk te overschrijden zou zijn. Maar de kunstmarkt kent Zonderlinge capriolen. De vorige maand zaten 250 kunstverzamelende Amerikaanse miljonairs, samen met de belangrijkste handelaars van de wereld, opgepakt in de grote zaal van Parke-Bennet op Manhattan voor de veiling van de collectie Georges Lurcy. Reeds na de eerste nummers stond het vast, dat de grenzen alweer verlegd waren. En opnieuw was ypf een Renoir, die de biedingen met raketsnelheid deed stijgen. Toen de Oamerklop viel. was Henry Ford II voor de somma van 750.000 de nieuwe eigenaar geworden van het landschap „La Serre". Het werk was getaxeerd Op vijf ton. Het Tahitiaans landschap „Mau Taporo" van Gauguin haalde „slechts" een kleine zeven ton. Dat was voor de belangstellenden een teleur stelling, want korte tijd tevoren had Basil Goulandris de ontstellende som van 1,1 miljoen gulden neergeteld voor Gauguin's „Stilleven met appels Interessant waren ook de prijzen, die op de veiling voor kunstnijverheid werden betaald. Een soepterrine (Louis XV, Sèvres), die Lurcy in 1941 had gekocht voor 3.000 dollar, ging weg voor 29.000 dollar ofwel 110.000. Fauteuils uit dezelfde periode haalden prijzen van 10.000 per stuk. Het is wel duidelijk dat de prijzen Voor kunstvoorwerpen alweer zijn losge broken en niemand waagt zich aan een voorspelling waar de nieuwe grenzen zullen liggen. De enorme kapitalen, die tn tien jaren van ongekende welvaart in de Verenigde Staten zijn gevormd, moeten veilig belegd worden. En vele nieuwe rijken combineren het nuttige met het aangename door hun rijkdom niet alleen als „gold-edged securities in de brandkast te bergen maar ook in gouden lijsten aan de wand. Het is na melijk beslist niet alleen kunsthonger, die vele hunner tot aankopen drijft. Een Amerikaanse beleggingsexpert heeft onlangs eens het „rendement" Van een serie Franse impressionisten Vergeleken met dat van de beste aan delen van de New Yorkse beurs. De uitslag was verbluffend. Slechts enkele mndsen hadden de prijsstyging van de Renoirs, Lautrecs, Manets en Gauguins kunnen bijhouden. De overige bleven er Ver onder. De Franse meesters zijn dus een veilige geldbelegging en als zoda nig in tel. Wie ooit het navrante ver haal heeft gelezen van de armoede, die van Gogh en Gauguin tijdens hun broe derlijke samenwoning in Arles hebben geleden, zal zich verbazen of erge ren aan deze ironie der geschiedenis, maar men kan moeilijk verwachten dal zulke gevoelens een belangrijke rol spe. len bij beleggers. In Europa slaat men de impressio nisten-hausse met gemengde gevoe lens gade. Enerzijds bedroeft het ve len dat elk stuk linnen, ooit door het penseel van een Parijse impressionist of fauve beroerd, bijna automatisch naar de onverzadigbare Amerikaan se markt verdwijnt, terwijl het oude werelddeel zich moet tevreden stel len met reproducties van een tientje per stuk in een blankhouten lijstje, maar anderzijds ziet men er ook een speculatie in, die vroeg of laat haar terugslag zal ondervinden. Men her innert zich de hausse in Alma Tade- ma's, Rosa Bonheurs en, om dichter bij huis te blijven, in Israëls en de Ma- rissen. Het is nog geen uitgemaakte zaak of de meesters, die nu zulke fancy-prijzen maken, duurzaam tot de toppunten der Europese schilder kunst zullen worden gerekend. In v-'olk museum vindt men nu nog de Werken van Alma Tadema? Toch ruilde de befaamde collectioneur Mendelssohn in de jaren negentig van de vorige eeuw zijn Alma Tadema voor Rembrandts wereldberoemd portret van Hendrickje Stoffels, en hu kreeg nog geid toe.„! Maar de Amerikanen gaan ondanks hun impressionisten-manie bepaald niel aan de oudere grootmeesters van de Europese schilderkunst voorbij. Enkele Voorbeelden. Niarchos, die wij reeds ontmoetten op de veiling van Cognacq, verrijkte in 1954 zijn verzameling met een magnifieke Pièta van El Greco. Hij betaalde er anderhalf miljoen gul den voor. Een van de zeldzame Ver- meers, die nog in particuliere handen zÜn, het Meisjeskopje uit de Brusselse collectie Arenberg, ging onlangs over 'h het bezit van de rijkste man ter we- reld, de Amerikaanse oliemagnaat Get ty. De prijs was l!/? miljoen gulden. Het was beslist nog niet het beste werk v&n Vermeer. Het zijn bovendien niet alleen de par ticuliere verzamelaars, die in Amerika als belangrijke kopers op de markt ver schijnen. Minstens zo spectaculair is de groei van de openbare kunstcollec ties. De lijsten van nieuwe aanwinsten van de Amerikaanse musea vermelden elk jaar opnieuw zeer belangrijke mees terwerken. Na de oorlog - K zijn er in derden Amerikaanse steden enkele hon- in openbare kunstverzamelingen gesticht, die door de generositeit van particulieren snel in omvang en waarde groeien. Waar het aantal kopers toeneemt en het aan bod van kunstwerken slinkt, want openbaar kunstbezit verschijnt uiter aard niet meer Op de veiling ligt het voor de hand dat prijzen bij belangrij- ke verkopingen soms ver boven de taxaties uitstijgen. Het is dus niet zonder reden, dat de directeuren van Nederlandse musea meestal zonder opgewektheid de vei- hngverslagen van Parijs Londen en New York lezen. De bedragen, die daar vcor meesterwerken worden neergeteld, gaan de aankoopbudget ten van onze openbare verzamelingen ver te boven. Rembrand! onvolledig Het Nederlandse openbare kunstbezit neemt nog maar zeer traag in omvang toe en dat is, gezien de groei in het buitenland, een onbevredigende situa tie. Nederland heeft allerminst de pre tentie om als grote koper op de inter nationale veilingen een belangrijk deel van het werk van onze oude meesters, dat door het voorgeslacht in roekeloze handelszucht naar alle windstreken is verkocht, weer naar de lage landen terug te brengen. Mei moet en kan niet zelfzuchtig zijn waar het werken van internationale erkenning betreft. De gehele wereld kan rechten doen gel den op onze grote meesters en zij zijn onze beste ambassadeurs. Maar wel wil men in hef eigen land minstens èén verzameling bezitten, waarin onze eigen grote schilders volwaardig verte genwoordigd zijn. En dat is, zelfs in het Rijksmuseum, niet het geval. Rem brandt kan men in verschillende bui tenlandse musea beter leren kennen dan in Amsterdam. Dat is een even unieke als beschamende situatie. Wie Dürer wil bestuderen gaat naar Duitsland, voor Watteau gaat men naar Parijs, voor de Engelse meesters naar Lon den en voor Velasquez en Goya naar Madrid. Maar voor Rembrandt moet men naar Leningrad, Stockholm, Lon den en Berlijn. Hoewel de Rembrandt- verzameling van het Rijksmuseum 1958 een bedrag van zes ton. Daarvan is 3 ton bestemd voor het Rijksmu seum. Daartegenover ontvangt het Rijk jaarlijks van zijn musea aan entreegel den een bedrag van 4,2 ton! De 3'/, ton voor het Rijksmuseum komen niet zon der meer ten goede aan de schilderijen verzameling. Het Rijksmuseum in Am sterdam omvat ook een verzameling kunstnijverheid van internationale faam, een zeer belangrijk prentenkabi net en het museum van de nationale geschiedenis. Al deze collecties verto nen nog lacunes, die aangevuld dienen te worden. Bovendien is reeds enkele jaren achtereen het aankoopbudget ge bruikt moeten worden voor de financie ring van de verbouwing van het mu seum, welke verbouwing nog niet ge reed is. De gehele verzameling acht- tiende-eeuwse kunstnijverheid staat nog in depot, wachtend op de inrichting van de grote lichthal. Vermindert men het danig geslonken bedrag dan nog met de jaarlijkse afbetaling op lenin gen, die zijn aangegaan om kostbare kunstwerken te kunnen kopen, dan ligt het voor de hand dat de Nederlandse rijksmusea op de grote veilingen nau welijks, om niet te zeggen in het ge heel niet, meetellen. Wij hebben dit financiële aspect van onze nationale kunstverzameling met opzet enigszins gedetailleerd beschre ven om het sprookje uit de wereld te helpen, dat musea „vanzelf" groeien. Dat is nu en voor de toekomst min der dan ooit het geval. Wil Neder land nog ooit Rembrandts verwerven ter completering van zijn nationale collectie, dan zal het minstens een miljoen per stuk moeten betalen. En na de recente veilingrecords mis schien wel het dubbele. Of wij ooit een volwaardige Albert Cuyp of Phi lips Koninck zullen verwerven zal af hangen van de budgetten van het Rijksmuseum. Thans ontbreken deze beide meesters met een belangrijk werkstuk. In museumkringen heeft men zijn hoop gesteld op een soepeler regeling van de aankoopfinanciering door het openen van de mogelijkheid, om bij be langrijke aankopen gelden van het Rijk te kunnen opnemen via een suppletoir crediet. Het uitzicht op zulk een re geling ontbreekt helaas, omdat zuinig heid in kunstzaken vanouds bij de volks vertegenwoordigers de wijsheid be driegt. Nog steeds verkeert men in de mening dat de opbouw van een grote kunstverzameling een spilzucht is, die men aan buitenlanders moet overlaten. De cijfers wijzen echter uit, dat vrijwel nergens de schilderkunst zulk een rol in het nationale leven speelt als bij ons. De half miljoen bezoekers, die jaarlijks de Nachtwacht komen zien, vervullen menige buitenlandse mu seumdirecteur met jalouzie. En de on verwacht massale inschrijving op de radiocursus Openbaar Kunstbezit bin nenkort verwacht men de 100.000ste! geeft het overtuigende bewijs dat de grote kunst van verleden en heden, mits door bekwame kenners met zorg ge ïntroduceerd, steeds ruimere weerklank vindt. Men mag ook verwachten, dat de 80.000 schoolkinderen, die jaarlijks door voortreffelijke kunstpedagogen langs de kunstschatten van het Rijks museum worden gevoerd, later minder „drempelvrees" zullen hebben dan ve le ouderen. In de geestelijke vorming en het culturele leven van een volk ne men zijn kunstverzamelingen een be langrijke plaats in. Nu de onmisbare werken van onze grote meesters een representatie van de andere groten der Europese schilderkunst als in de Natio nal Gallery van Londen of het Prado van Madrid is voor ons niet meer be reikbaar in versneld tempo naar de openbare verzamelingen verdwijnen, moet Nederland meer dan ooit bij de hand zijn om zijn deel voor de eigen verzameling aan te kopen. De gelden zouden moeilijk beter besteed kunnen Niet alle kunstwerken die de grote plas oversteken zijn blijvend voor ons land verloren. Dit prachtige portret van een dame van de Haar lemmer Jan Mostaert (1475-1555) werd in 1952 in New York gekocht voor de verzameling van het Rijks museum. De lezers van Ab Visser hij heeft een heel grote en zeer aparte lezers kring zullen blij zijn met zijn nieu we boek: De Vlag Halfstok (Arbeiders pers, Amsterdam). Hierin heeft hij voortgeborduurd op jeugdherinneringen eerder gepubliceerd onder de titel „De Buurt", waaraan eenieder die ze ge lezen heeft zo'n kostelijke herinnering behoudt. Ook in „De Vlag Halfstok" is Jo Rutgers de hoofdpersoon, degeen die, voor een dubbeltje geboren, nooit een kwartje wordt. Tenhiinste niet in zijn eigen ogen. Maar deze rake ob servator van het milieu, waarvan hij deel uitmaakt en waarin hij zijn eigen plaats heeft, groeit door zijn zelfspot, zijn keiharde waarachtigheid, zijn ar geloosheid en veroverende charme tot een gulden, om nu maar in de geeste lijke munten te blijven. Ab Visser blijkt ook in „De Vlag Halfstok" een uit muntend verteller in de beste zin des woords. De gewichtigste problemen van de jeugd van voor de tweede wereld oorlog behandelt hij op een wijze die, zonder iets, van het gewicht af te doen, toch genoeg afstand neemt van de vraagstukken, dan dat men er niet met vreugde over zou lezen. Zijn taal is zeer natuurlijk. Kort en bondig schetst hij de verwikkelingen, die de een op de ander volgen en in plaats dat de aandacht van de lezer verslapt, wordt deze juist gestimuleerd door de rake humor, die in al zijn werk, hand in hand gaat met de bloedigste ernst. „De Vlag Halfstok" is een mooi, een goed, een waar boek, dat talloos velen een 'heel plezierige leestijd garandeert. J.W.H. worden. B. Kr. meesterwerken als de Nachtwacht, de Staalmeesters, de Joodse Bruid en de Verloochening van Petrus omvat, kan zij toch niet als representatief voor het gehele oeuvre van de meester gelden. Daarvoor ontbreken bijv. belangrij ke werken uit de periode tussen 1650 en 1660. Bovendien ligt de nadruk vrij sterk op de portretten. Bijbelse en historische voorstellingen ontbreken bijna geheel. Hier wreekt zich een zuinigheid bij de Rijksoverheid, die voor het Land van Rembrandt zeer beschamend is. In de periode tussen 1880 en 1920, toen Von Bode het Kai ser Friedrichmuseum in Berlijn van een provinciale kunstverzameling uit breidde tot een der belangrijkste col lecties ter wereld met magnifieke Rembrandts, kocht het Nederlandse Rijk voor zpn museum slechts één Rembrandt: het kleine landschap met de brug. Terwijl Bredius ten koste van vele offers de Rembrandts kocht, die thans de glorie van het Maurits- huis zijn en Van Beuningen een ver zameling Europese meesterwerken bijeenbracht, die hopelijk spoedig de wanden van het Boymansmuseum zal sieren, beknibbelde het Rijk zuinigjes het toch al piepkleine aankoopbudget van het Rijksmuseum. Was de ver eniging „Rembrandt" er niet ge weest, dan zou de beroemde aankoop van de twee Rembrandts en de twee Moro's uit Russisch bezit in 1933 niet zijn doorgegaan. Maar het zal velen onbekend zijn dat het Rijksmuseum 25 jaren later rog op het aankoopcre- diet afbetaalt. Dat het Rijksmuseum niettemin een kunstverzameling rijk is die, wat de Nederlandse meesters betreft, met ere genoemd mag worden, is dan ook in be langrijke mate aan de grootse schen kingen van particulieren te danken. Een doelbewuste aankooppolitiek, die kon steunen op belangrijke financiële steun van de overheid, heeft Neder land nooit gekend. Onze museumge schiedenis wemelt helaas van gemiste kansen. Eerst sinds korte tbd kan men van een jaarlijks aankoopbudget spreken. Nu de grote verzamelaars in Nederland helaas aan het uitsterven zijn o.m. als gevolg van het ontbreken van fiscale aanmoedigingen, neemt de overheid schoorvoetend deze taak in eigen handen. Gesteld tegenover de cij fers, welke wij in de aanhef van deze beschouwing noemden, verliezen de credieten echter veel aan waarde. In totaal voteerde het Rijk voor de 17 rijks musea gezamenlijk op de begroting Jan van Scorel (1495-1562), een der belangrijkste meesters van de zestiende eeuw, is nu ook als portretschilder in het Rijksmuseum volwaardig vertegenwoor digd door de aankoop in 1953 van dit bijzonder mooie mansportret. Met genoegen noemen wij „R.A.F. te voet" (Uitgeverij Nieuwe Wieken n.v., Amstelveen) een uitermate boeiend oor logsboek. Het is onthullend en fascine rend en wij hebben onszelf er op be trapt, dat wij de lamp boven ons bed uit-, aan-, uit- en weer aangemaakt hebben, omdat wij alle griep ten spijt wilden weten hoe het afliep. De grond van onze waardering is daarmee vol doende aangegeven. Het gaat om de in houd. De stijl, waarin de auteur, A. Crawley, de inhoudt weergeeft, is nau welijks vermeldenswaard. Die stijl heeft slechts de verdienste nauwgezet en ge detailleerd te zijn, doch gelijkt voor het overige meer op die van een S.E.R.-lid dan op die van een litterator. In dit ge val is dat echter niet bezwaarlijk. Men mag zelfs misschien van een voordeel spreken. Crawley behandelt in zijn boek n.l. alle ontsnappingen van krijgsgevan gen R.A.F.-officieren uit Duitsland. De verhalen, die daarvan het gevolg zijn, blijken zo sensationeel, dat een enigs zins romantische bewerking de lezer het gevoel zou geven „fiction" te lezen Nu echter wordt de situatie zo nuchter omschreven, dat de waarheid onmisken. baar is. Om althans enig idee te geven van de grandioze ondernemingen waartoe krijgsgevangen R.A.F.-officieren geko men zijn, is het wellicht voldoende met een enkel woord het door Crawley uit voerig geschetste verhaal van „Tom". „Dik" en „Harry" te recapituleren „Tom" „Dick" en „Harry" zijn de code namen van drie tunnels, die in de loop van 1943 door geallieerde officieren werden gegraven onder de prikkeldraad omheiningen van Stalag Luft III. Hun bestaan was bekend aan de gehele ge allieerde bevolking van het kamp en ongeveer tweederde daarvan heeft aan het graafwerk actief deelgenomen. Dit Als kind heb ik de ster zien straten, Een manshoofd groot, een vuren bal, En hoorde ik het ademhalen Van os en ezel in de stal. „Naar de nachtmis tussen de uteien Met vader door de diepe sneeuw Vernam ik werklijk de schalmeien Van englen nog in deze eeuw. Ik zag Maria 'l Kindje strelen, Het had 't helemaal niet koud Tussen die kermis van kamelen, Gewaden, herders, koningsgoud. Sint Jozef oud en zonder haren Stond spraak- en doelloos wat terzij. De Zwarte maakte nog gebaren Maar Jozef, wat deed die erbij? Dit zijn de dingen die me heugen Van toen ik klein was en devoot. De ster verdween, verscheen de leugen, In angst en wanhoop werd ik groot. En nooit meer dacht ik zal t gebeuren Dat ik de ster weer schouwen zal, En mocht de hemel ooit weer kleuren, Dan valt een brandbom op de stal. Maar 't wonder is van alle tijden En veel gewoner nog dan sneeuw. Na maanden wachten en verbeiden Is plots mijn zoon daar met een schreeuw. En dan herken ik aan zijn schreien Het eeuwenoude Gloria, De hemelzang van de schalmeien, De Jozefplek waarop ik sta. Ik ben niet een der brede Wijzen Met dienaar, kemel, gouden kroon, Een man slechts met de eerste grijze Haren, maar vader van een zoon. Zie, boven 't huis waarin we wonen Straalt als een manshoofd weer de ster En herders hoe zal ik hen lonen? Komen met velen en van ver. Met sokjes en met zilvren lepels, Konijnen, beertjes voor het kind; De kachel warmt wel voor tien ezels, Gelukkig maar want hoor de wind! De sneeuw valt dichter, in de straten Wijst men elkander op de ster, Mijn vrouw heeft nóg niets in de gaten, Al zeg ik: herders van heel ver! En daar, daar heb je de drie Wijzen, Mijn vader en haar^pa en ma, Het kind begint opnieuw te krijsen, O Jozefplek waarop ik sta. De englen in 't plafond gaan zweven, Vullen de kamer met geschal. Mijn vrouw de Heer zal mij vergeven Lijkt nu Maria 't meest van al. Dit is mijn plaats, hier, wat terzijde. Een Jozef die geen nimbus heeft Maar langzaam, langzaam gaat begrijpen Wat Lukas reeds geschreven heeft. Wat twee was is nu drie geworden. Ik draai de cijfers om en om; Wat twee was is nu drie geworden, Er zijn geen proeven op de som. Dan 't sterrelicht over de velden, De melk die opstuwt naar de borst En engelen die herders melden Wat God in mensen heeft gewrocht. Jan Elemans. vergde uiteraard een uiterst ingewik kelde organisatie, die overigens geheel op het voor iedereen bereikbare pu- blikatiebord werd uitgewerkt. Wat daar op immers „geschiedenisles" genoemd werd, betekende in werkelijkheid „tun- nelzand verspreiden" en wat „rugby" heette, was gewoon „ondergronds graaf werk". Op 11 april werd begonnen. De in gang van „Tom" werd volstrekt on zichtbaar gehakt in de cementen vloer van een gangetje. De ingang van „Dick" was de zinkput van een wasvertrek en „Harry" begon gewoon midden in een barak onder de kachel. De tunnels zelf waren pronkjuwelen van technisch im provisatievermogen. Ze waren voorzien van complete luchtverversingsinstalla ties. Er waren op regelmatige afstanden kleine kamertjes ingegraven, waarin de ene graver de andere kon laten passeren, er was een heel systeem van sleden om het zand van het verste punt naar de ingang te slepen, ze werden elektrisch verlicht en dat alles in het diepste ge heim, terwijl de Duitsers toch overal in de grond microfoons hadden aange bracht en een speciale afdeling „fretten" dag in dag uit niets anders te doen had dan letten op geallieerde uit breekpogingen. „Tom" was de eerste tunnel, die door de Duitsers ontdekt werd. De tunnel was toen 85 m lang ei hij lag op een diepte van 7,5 m! Die ontdekking was overigens puur toe val. Een van de fretten liet een houweel vallen, dat per ongeluk precies op de rand van het luik terecht kwam. Was dat niet gebeurd, de Duitsers zouden nog niets hebben gemerkt en dat terwijl de geallieerde gevangenen in 4% maand toch 160 ton uitgegraven zand hadden verspreid in een kamp, dat maar 1,6 km omtrek had. Bijna 250 man had hieraan een dagtaak en niemand die er iets van merkte. „Dick" werd door omstandigheden nimmer afgemaakt, doch „Harry" is in een enorm hoog tempo beëindigd op een moment dat de gevangenen allerlei ge varen bedreigden. „Harr" was toen 102 meter lang. Hij lag tien meter onder het maaiveld en voor de ontsnapping werden gevangenen in de nauwe tunnel van 45 x 45 cm op de slede naar de uitgang getrokken. Zes en zeventig man zijn langs die weg ontsnapt, drie daarvan zijn ir Engeland aangekomen, de rest is door de Duitsers onderweg gear resteerd. Vijftig van hen zijn zonder enige vorm van proces neergeschoten. Dit in enkele woorden, is het bijna ongeloofwaardige verhaal van „Tom", „Dick" en „Harry". Het is maar een van de vele. Er is ook nog die andere geschie denis. Van de tunnel, die begon midden op het sportveld. Daarvoor speelde het hele kamp maandenlang rugby en als de hele kluit dan schijnbaar verwoed om t bezit van de bal vocht, daalden onder tussen de gravers onder de kluit af in de geheime gang. 's Avonds, als er weer rugby gespeeld werd. keerden de man nen via dezelfde weg terug. Dit her haalde zich, week in, week uit. Zo ook is er de geschiedenis van een tunnel, die ook buiten begon, onmiddellijk onder de ogen van de Duitsers. Hij had zijn start punt onder een bok en terwijl honder den gevangenen daarop verwoed „sport ten", zwoegden de gravers onder de grond. Wie voor zulke verhalen dezelfde be wondering koestert als wij, kan aan „R.A.F. te voet" zijn hart ophalen. Alb. W. De vorige week bekend gemaakt dat het wereldberoemde altaarstuk van Ro bert Campin (1375-1444) uit de Belgische verzameling de Merode is overgegaan in die van het Metropolitan Museum in New York. De prijs werd niet bekend gemaakt. Van Robert Campin, ook wel genoemd de Meester van Flémalle, zijn slechts weinig werken bekend. Hij wordt beschouwd als een der sleutelfiguren van de Vlaamse middeleeuwse schilder kunst.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1957 | | pagina 17