8
Amerikaanse kapitalen
impressionisten
voor
f750.000 voor een Renoir.
1.100.000 voorn Gauguin
Geheime tunnels voor
krijgsgevangenen
GEBOOR TELIED
r
J
n
Ondanks grote belangstelling van publiek
Grandioze ontsnappingspogingen
in de jongste wereldoorlog
I
Ab Visser en de vlag
halfstok
R.A.F. TE VOET
:0%,
Altaarstuk van Campin
naar New York
Uit Belgische verzame
ling de Mérode
DINSDAG 24 DECEMBER 1957
PAGINA 17
■8
nlej
bel
be-1
een
oifl
ftt\
ia?!
dij]
nd»
cVj'
Ons
nationaal kunstbezit
groeit maar traag
De aandacht, die door de directie van het Rijksmuseum na de oorlog vooral gewijd wordt aan de Nederlandse meesters
van de late middeleeuwen en de renaissance, heeft geleid tot een gelukkige uitbreiding van de collectie schilderijen
van Lucas van Legden (1489-1533). Het drieluik met de aanbidding van het Gouden Kalf, dat in 1952 in Parijs werd
aangekocht, mag wel als een der belangrijkste verrijkingen van ons nationaal kunstbezit worden beschouwd.
to«
Toen in 1932 de Griekse scheepsmagnaat Niarchos op de geruchtmakende
Parijse veiling van de coIIectie-Cognacq ruim twee ton neertelde voor
het bezit van Renoir's „Twee Zusters" waren alle deskundigen het er
over eens, dat de „impressionisten-koortsdie vooral in Amerika hevig
Woedde, het hoogtepunt had bereikt. Twee ton voor het werk van een
meester, die nauwelijks vijftig jaren tevoren was gestorven, scheen een
record, dat moeilijk te overschrijden zou zijn. Maar de kunstmarkt kent
Zonderlinge capriolen. De vorige maand zaten 250 kunstverzamelende
Amerikaanse miljonairs, samen met de belangrijkste handelaars van de
wereld, opgepakt in de grote zaal van Parke-Bennet op Manhattan voor de
veiling van de collectie Georges Lurcy. Reeds na de eerste nummers
stond het vast, dat de grenzen alweer verlegd waren. En opnieuw was
ypf een Renoir, die de biedingen met raketsnelheid deed stijgen. Toen de
Oamerklop viel. was Henry Ford II voor de somma van 750.000 de nieuwe
eigenaar geworden van het landschap „La Serre". Het werk was getaxeerd
Op vijf ton. Het Tahitiaans landschap „Mau Taporo" van Gauguin haalde
„slechts" een kleine zeven ton. Dat was voor de belangstellenden een teleur
stelling, want korte tijd tevoren had Basil Goulandris de ontstellende som
van 1,1 miljoen gulden neergeteld voor Gauguin's „Stilleven met appels
Interessant waren ook de prijzen, die op de veiling voor kunstnijverheid
werden betaald. Een soepterrine (Louis XV, Sèvres), die Lurcy in 1941 had
gekocht voor 3.000 dollar, ging weg voor 29.000 dollar ofwel 110.000.
Fauteuils uit dezelfde periode haalden prijzen van 10.000 per stuk.
Het is wel duidelijk dat de prijzen
Voor kunstvoorwerpen alweer zijn losge
broken en niemand waagt zich aan een
voorspelling waar de nieuwe grenzen
zullen liggen. De enorme kapitalen, die
tn tien jaren van ongekende welvaart
in de Verenigde Staten zijn gevormd,
moeten veilig belegd worden. En vele
nieuwe rijken combineren het nuttige
met het aangename door hun rijkdom
niet alleen als „gold-edged securities
in de brandkast te bergen maar ook in
gouden lijsten aan de wand. Het is na
melijk beslist niet alleen kunsthonger,
die vele hunner tot aankopen drijft.
Een Amerikaanse beleggingsexpert
heeft onlangs eens het „rendement"
Van een serie Franse impressionisten
Vergeleken met dat van de beste aan
delen van de New Yorkse beurs. De
uitslag was verbluffend. Slechts enkele
mndsen hadden de prijsstyging van de
Renoirs, Lautrecs, Manets en Gauguins
kunnen bijhouden. De overige bleven er
Ver onder. De Franse meesters zijn dus
een veilige geldbelegging en als zoda
nig in tel. Wie ooit het navrante ver
haal heeft gelezen van de armoede, die
van Gogh en Gauguin tijdens hun broe
derlijke samenwoning in Arles hebben
geleden, zal zich verbazen of erge
ren aan deze ironie der geschiedenis,
maar men kan moeilijk verwachten dal
zulke gevoelens een belangrijke rol spe.
len bij beleggers.
In Europa slaat men de impressio
nisten-hausse met gemengde gevoe
lens gade. Enerzijds bedroeft het ve
len dat elk stuk linnen, ooit door het
penseel van een Parijse impressionist
of fauve beroerd, bijna automatisch
naar de onverzadigbare Amerikaan
se markt verdwijnt, terwijl het oude
werelddeel zich moet tevreden stel
len met reproducties van een tientje
per stuk in een blankhouten lijstje,
maar anderzijds ziet men er ook een
speculatie in, die vroeg of laat haar
terugslag zal ondervinden. Men her
innert zich de hausse in Alma Tade-
ma's, Rosa Bonheurs en, om dichter
bij huis te blijven, in Israëls en de Ma-
rissen. Het is nog geen uitgemaakte
zaak of de meesters, die nu zulke
fancy-prijzen maken, duurzaam tot
de toppunten der Europese schilder
kunst zullen worden gerekend. In
v-'olk museum vindt men nu nog de
Werken van Alma Tadema? Toch
ruilde de befaamde collectioneur
Mendelssohn in de jaren negentig van
de vorige eeuw zijn Alma Tadema
voor Rembrandts wereldberoemd
portret van Hendrickje Stoffels, en
hu kreeg nog geid toe.„!
Maar de Amerikanen gaan ondanks
hun impressionisten-manie bepaald niel
aan de oudere grootmeesters van de
Europese schilderkunst voorbij. Enkele
Voorbeelden. Niarchos, die wij reeds
ontmoetten op de veiling van Cognacq,
verrijkte in 1954 zijn verzameling met
een magnifieke Pièta van El Greco.
Hij betaalde er anderhalf miljoen gul
den voor. Een van de zeldzame Ver-
meers, die nog in particuliere handen
zÜn, het Meisjeskopje uit de Brusselse
collectie Arenberg, ging onlangs over
'h het bezit van de rijkste man ter we-
reld, de Amerikaanse oliemagnaat Get
ty. De prijs was l!/? miljoen gulden.
Het was beslist nog niet het beste werk
v&n Vermeer.
Het zijn bovendien niet alleen de par
ticuliere verzamelaars, die in Amerika
als belangrijke kopers op de markt ver
schijnen. Minstens zo spectaculair is
de groei van de openbare kunstcollec
ties. De lijsten van nieuwe aanwinsten
van de Amerikaanse musea vermelden
elk jaar opnieuw zeer belangrijke mees
terwerken.
Na de oorlog
- K zijn er in
derden Amerikaanse steden
enkele hon-
in openbare
kunstverzamelingen gesticht, die door
de generositeit van particulieren snel
in omvang en waarde groeien. Waar
het aantal kopers toeneemt en het aan
bod van kunstwerken slinkt, want
openbaar kunstbezit verschijnt uiter
aard niet meer Op de veiling ligt het
voor de hand dat prijzen bij belangrij-
ke verkopingen soms ver boven de
taxaties uitstijgen.
Het is dus niet zonder reden, dat de
directeuren van Nederlandse musea
meestal zonder opgewektheid de vei-
hngverslagen van Parijs Londen en
New York lezen. De bedragen, die
daar vcor meesterwerken worden
neergeteld, gaan de aankoopbudget
ten van onze openbare verzamelingen
ver te boven.
Rembrand! onvolledig
Het Nederlandse openbare kunstbezit
neemt nog maar zeer traag in omvang
toe en dat is, gezien de groei in het
buitenland, een onbevredigende situa
tie. Nederland heeft allerminst de pre
tentie om als grote koper op de inter
nationale veilingen een belangrijk deel
van het werk van onze oude meesters,
dat door het voorgeslacht in roekeloze
handelszucht naar alle windstreken is
verkocht, weer naar de lage landen
terug te brengen. Mei moet en kan
niet zelfzuchtig zijn waar het werken
van internationale erkenning betreft.
De gehele wereld kan rechten doen gel
den op onze grote meesters en zij zijn
onze beste ambassadeurs. Maar wel
wil men in hef eigen land minstens èén
verzameling bezitten, waarin onze
eigen grote schilders volwaardig verte
genwoordigd zijn. En dat is, zelfs in het
Rijksmuseum, niet het geval. Rem
brandt kan men in verschillende bui
tenlandse musea beter leren kennen dan
in Amsterdam. Dat is een even unieke
als beschamende situatie. Wie Dürer
wil bestuderen gaat naar Duitsland,
voor Watteau gaat men naar Parijs,
voor de Engelse meesters naar Lon
den en voor Velasquez en Goya naar
Madrid. Maar voor Rembrandt moet
men naar Leningrad, Stockholm, Lon
den en Berlijn. Hoewel de Rembrandt-
verzameling van het Rijksmuseum
1958 een bedrag van zes ton. Daarvan
is 3 ton bestemd voor het Rijksmu
seum. Daartegenover ontvangt het Rijk
jaarlijks van zijn musea aan entreegel
den een bedrag van 4,2 ton! De 3'/, ton
voor het Rijksmuseum komen niet zon
der meer ten goede aan de schilderijen
verzameling. Het Rijksmuseum in Am
sterdam omvat ook een verzameling
kunstnijverheid van internationale
faam, een zeer belangrijk prentenkabi
net en het museum van de nationale
geschiedenis. Al deze collecties verto
nen nog lacunes, die aangevuld dienen
te worden. Bovendien is reeds enkele
jaren achtereen het aankoopbudget ge
bruikt moeten worden voor de financie
ring van de verbouwing van het mu
seum, welke verbouwing nog niet ge
reed is. De gehele verzameling acht-
tiende-eeuwse kunstnijverheid staat nog
in depot, wachtend op de inrichting
van de grote lichthal. Vermindert men
het danig geslonken bedrag dan nog
met de jaarlijkse afbetaling op lenin
gen, die zijn aangegaan om kostbare
kunstwerken te kunnen kopen, dan ligt
het voor de hand dat de Nederlandse
rijksmusea op de grote veilingen nau
welijks, om niet te zeggen in het ge
heel niet, meetellen.
Wij hebben dit financiële aspect van
onze nationale kunstverzameling met
opzet enigszins gedetailleerd beschre
ven om het sprookje uit de wereld te
helpen, dat musea „vanzelf" groeien.
Dat is nu en voor de toekomst min
der dan ooit het geval. Wil Neder
land nog ooit Rembrandts verwerven
ter completering van zijn nationale
collectie, dan zal het minstens een
miljoen per stuk moeten betalen. En
na de recente veilingrecords mis
schien wel het dubbele. Of wij ooit
een volwaardige Albert Cuyp of Phi
lips Koninck zullen verwerven zal af
hangen van de budgetten van het
Rijksmuseum. Thans ontbreken deze
beide meesters met een belangrijk
werkstuk.
In museumkringen heeft men zijn
hoop gesteld op een soepeler regeling
van de aankoopfinanciering door het
openen van de mogelijkheid, om bij be
langrijke aankopen gelden van het Rijk
te kunnen opnemen via een suppletoir
crediet. Het uitzicht op zulk een re
geling ontbreekt helaas, omdat zuinig
heid in kunstzaken vanouds bij de volks
vertegenwoordigers de wijsheid be
driegt. Nog steeds verkeert men in de
mening dat de opbouw van een grote
kunstverzameling een spilzucht is, die
men aan buitenlanders moet overlaten.
De cijfers wijzen echter uit, dat vrijwel
nergens de schilderkunst zulk een rol
in het nationale leven speelt als bij
ons. De half miljoen bezoekers, die
jaarlijks de Nachtwacht komen zien,
vervullen menige buitenlandse mu
seumdirecteur met jalouzie. En de on
verwacht massale inschrijving op de
radiocursus Openbaar Kunstbezit bin
nenkort verwacht men de 100.000ste!
geeft het overtuigende bewijs dat de
grote kunst van verleden en heden, mits
door bekwame kenners met zorg ge
ïntroduceerd, steeds ruimere weerklank
vindt. Men mag ook verwachten, dat
de 80.000 schoolkinderen, die jaarlijks
door voortreffelijke kunstpedagogen
langs de kunstschatten van het Rijks
museum worden gevoerd, later minder
„drempelvrees" zullen hebben dan ve
le ouderen. In de geestelijke vorming
en het culturele leven van een volk ne
men zijn kunstverzamelingen een be
langrijke plaats in. Nu de onmisbare
werken van onze grote meesters een
representatie van de andere groten der
Europese schilderkunst als in de Natio
nal Gallery van Londen of het Prado
van Madrid is voor ons niet meer be
reikbaar in versneld tempo naar de
openbare verzamelingen verdwijnen,
moet Nederland meer dan ooit bij de
hand zijn om zijn deel voor de eigen
verzameling aan te kopen. De gelden
zouden moeilijk beter besteed kunnen
Niet alle kunstwerken die de grote
plas oversteken zijn blijvend voor
ons land verloren. Dit prachtige
portret van een dame van de Haar
lemmer Jan Mostaert (1475-1555)
werd in 1952 in New York gekocht
voor de verzameling van het Rijks
museum.
De lezers van Ab Visser hij heeft
een heel grote en zeer aparte lezers
kring zullen blij zijn met zijn nieu
we boek: De Vlag Halfstok (Arbeiders
pers, Amsterdam). Hierin heeft hij
voortgeborduurd op jeugdherinneringen
eerder gepubliceerd onder de titel „De
Buurt", waaraan eenieder die ze ge
lezen heeft zo'n kostelijke herinnering
behoudt. Ook in „De Vlag Halfstok"
is Jo Rutgers de hoofdpersoon, degeen
die, voor een dubbeltje geboren, nooit
een kwartje wordt. Tenhiinste niet in
zijn eigen ogen. Maar deze rake ob
servator van het milieu, waarvan hij
deel uitmaakt en waarin hij zijn eigen
plaats heeft, groeit door zijn zelfspot,
zijn keiharde waarachtigheid, zijn ar
geloosheid en veroverende charme tot
een gulden, om nu maar in de geeste
lijke munten te blijven. Ab Visser blijkt
ook in „De Vlag Halfstok" een uit
muntend verteller in de beste zin des
woords. De gewichtigste problemen van
de jeugd van voor de tweede wereld
oorlog behandelt hij op een wijze die,
zonder iets, van het gewicht af te doen,
toch genoeg afstand neemt van de
vraagstukken, dan dat men er niet met
vreugde over zou lezen. Zijn taal is
zeer natuurlijk. Kort en bondig schetst
hij de verwikkelingen, die de een op
de ander volgen en in plaats dat de
aandacht van de lezer verslapt, wordt
deze juist gestimuleerd door de rake
humor, die in al zijn werk, hand in
hand gaat met de bloedigste ernst.
„De Vlag Halfstok" is een mooi, een
goed, een waar boek, dat talloos velen
een 'heel plezierige leestijd garandeert.
J.W.H.
worden.
B. Kr.
meesterwerken als de Nachtwacht, de
Staalmeesters, de Joodse Bruid en de
Verloochening van Petrus omvat, kan
zij toch niet als representatief voor het
gehele oeuvre van de meester gelden.
Daarvoor ontbreken bijv. belangrij
ke werken uit de periode tussen 1650
en 1660. Bovendien ligt de nadruk vrij
sterk op de portretten. Bijbelse en
historische voorstellingen ontbreken
bijna geheel. Hier wreekt zich een
zuinigheid bij de Rijksoverheid, die
voor het Land van Rembrandt zeer
beschamend is. In de periode tussen
1880 en 1920, toen Von Bode het Kai
ser Friedrichmuseum in Berlijn van
een provinciale kunstverzameling uit
breidde tot een der belangrijkste col
lecties ter wereld met magnifieke
Rembrandts, kocht het Nederlandse
Rijk voor zpn museum slechts één
Rembrandt: het kleine landschap met
de brug. Terwijl Bredius ten koste
van vele offers de Rembrandts kocht,
die thans de glorie van het Maurits-
huis zijn en Van Beuningen een ver
zameling Europese meesterwerken
bijeenbracht, die hopelijk spoedig de
wanden van het Boymansmuseum zal
sieren, beknibbelde het Rijk zuinigjes
het toch al piepkleine aankoopbudget
van het Rijksmuseum. Was de ver
eniging „Rembrandt" er niet ge
weest, dan zou de beroemde aankoop
van de twee Rembrandts en de twee
Moro's uit Russisch bezit in 1933 niet
zijn doorgegaan. Maar het zal velen
onbekend zijn dat het Rijksmuseum
25 jaren later rog op het aankoopcre-
diet afbetaalt.
Dat het Rijksmuseum niettemin een
kunstverzameling rijk is die, wat de
Nederlandse meesters betreft, met ere
genoemd mag worden, is dan ook in be
langrijke mate aan de grootse schen
kingen van particulieren te danken.
Een doelbewuste aankooppolitiek, die
kon steunen op belangrijke financiële
steun van de overheid, heeft Neder
land nooit gekend. Onze museumge
schiedenis wemelt helaas van gemiste
kansen. Eerst sinds korte tbd kan
men van een jaarlijks aankoopbudget
spreken. Nu de grote verzamelaars in
Nederland helaas aan het uitsterven
zijn o.m. als gevolg van het ontbreken
van fiscale aanmoedigingen, neemt de
overheid schoorvoetend deze taak in
eigen handen. Gesteld tegenover de cij
fers, welke wij in de aanhef van deze
beschouwing noemden, verliezen de
credieten echter veel aan waarde. In
totaal voteerde het Rijk voor de 17 rijks
musea gezamenlijk op de begroting
Jan van Scorel (1495-1562), een der belangrijkste meesters van de zestiende
eeuw, is nu ook als portretschilder in het Rijksmuseum volwaardig vertegenwoor
digd door de aankoop in 1953 van dit bijzonder mooie mansportret.
Met genoegen noemen wij „R.A.F. te
voet" (Uitgeverij Nieuwe Wieken n.v.,
Amstelveen) een uitermate boeiend oor
logsboek. Het is onthullend en fascine
rend en wij hebben onszelf er op be
trapt, dat wij de lamp boven ons bed
uit-, aan-, uit- en weer aangemaakt
hebben, omdat wij alle griep ten spijt
wilden weten hoe het afliep. De grond
van onze waardering is daarmee vol
doende aangegeven. Het gaat om de in
houd. De stijl, waarin de auteur, A.
Crawley, de inhoudt weergeeft, is nau
welijks vermeldenswaard. Die stijl heeft
slechts de verdienste nauwgezet en ge
detailleerd te zijn, doch gelijkt voor het
overige meer op die van een S.E.R.-lid
dan op die van een litterator. In dit ge
val is dat echter niet bezwaarlijk. Men
mag zelfs misschien van een voordeel
spreken. Crawley behandelt in zijn boek
n.l. alle ontsnappingen van krijgsgevan
gen R.A.F.-officieren uit Duitsland. De
verhalen, die daarvan het gevolg zijn,
blijken zo sensationeel, dat een enigs
zins romantische bewerking de lezer
het gevoel zou geven „fiction" te lezen
Nu echter wordt de situatie zo nuchter
omschreven, dat de waarheid onmisken.
baar is.
Om althans enig idee te geven van de
grandioze ondernemingen waartoe
krijgsgevangen R.A.F.-officieren geko
men zijn, is het wellicht voldoende met
een enkel woord het door Crawley uit
voerig geschetste verhaal van „Tom".
„Dik" en „Harry" te recapituleren
„Tom" „Dick" en „Harry" zijn de code
namen van drie tunnels, die in de loop
van 1943 door geallieerde officieren
werden gegraven onder de prikkeldraad
omheiningen van Stalag Luft III. Hun
bestaan was bekend aan de gehele ge
allieerde bevolking van het kamp en
ongeveer tweederde daarvan heeft aan
het graafwerk actief deelgenomen. Dit
Als kind heb ik de ster zien straten,
Een manshoofd groot, een vuren bal,
En hoorde ik het ademhalen
Van os en ezel in de stal.
„Naar de nachtmis tussen de uteien
Met vader door de diepe sneeuw
Vernam ik werklijk de schalmeien
Van englen nog in deze eeuw.
Ik zag Maria 'l Kindje strelen,
Het had 't helemaal niet koud
Tussen die kermis van kamelen,
Gewaden, herders, koningsgoud.
Sint Jozef oud en zonder haren
Stond spraak- en doelloos wat terzij.
De Zwarte maakte nog gebaren
Maar Jozef, wat deed die erbij?
Dit zijn de dingen die me heugen
Van toen ik klein was en devoot.
De ster verdween, verscheen de leugen,
In angst en wanhoop werd ik groot.
En nooit meer dacht ik zal t gebeuren
Dat ik de ster weer schouwen zal,
En mocht de hemel ooit weer kleuren,
Dan valt een brandbom op de stal.
Maar 't wonder is van alle tijden
En veel gewoner nog dan sneeuw.
Na maanden wachten en verbeiden
Is plots mijn zoon daar met een schreeuw.
En dan herken ik aan zijn schreien
Het eeuwenoude Gloria,
De hemelzang van de schalmeien,
De Jozefplek waarop ik sta.
Ik ben niet een der brede Wijzen
Met dienaar, kemel, gouden kroon,
Een man slechts met de eerste grijze
Haren, maar vader van een zoon.
Zie, boven 't huis waarin we wonen
Straalt als een manshoofd weer de ster
En herders hoe zal ik hen lonen?
Komen met velen en van ver.
Met sokjes en met zilvren lepels,
Konijnen, beertjes voor het kind;
De kachel warmt wel voor tien ezels,
Gelukkig maar want hoor de wind!
De sneeuw valt dichter, in de straten
Wijst men elkander op de ster,
Mijn vrouw heeft nóg niets in de gaten,
Al zeg ik: herders van heel ver!
En daar, daar heb je de drie Wijzen,
Mijn vader en haar^pa en ma,
Het kind begint opnieuw te krijsen,
O Jozefplek waarop ik sta.
De englen in 't plafond gaan zweven,
Vullen de kamer met geschal.
Mijn vrouw de Heer zal mij vergeven
Lijkt nu Maria 't meest van al.
Dit is mijn plaats, hier, wat terzijde.
Een Jozef die geen nimbus heeft
Maar langzaam, langzaam gaat begrijpen
Wat Lukas reeds geschreven heeft.
Wat twee was is nu drie geworden.
Ik draai de cijfers om en om;
Wat twee was is nu drie geworden,
Er zijn geen proeven op de som.
Dan 't sterrelicht over de velden,
De melk die opstuwt naar de borst
En engelen die herders melden
Wat God in mensen heeft gewrocht.
Jan Elemans.
vergde uiteraard een uiterst ingewik
kelde organisatie, die overigens geheel
op het voor iedereen bereikbare pu-
blikatiebord werd uitgewerkt. Wat daar
op immers „geschiedenisles" genoemd
werd, betekende in werkelijkheid „tun-
nelzand verspreiden" en wat „rugby"
heette, was gewoon „ondergronds graaf
werk".
Op 11 april werd begonnen. De in
gang van „Tom" werd volstrekt on
zichtbaar gehakt in de cementen vloer
van een gangetje. De ingang van „Dick"
was de zinkput van een wasvertrek en
„Harry" begon gewoon midden in een
barak onder de kachel. De tunnels zelf
waren pronkjuwelen van technisch im
provisatievermogen. Ze waren voorzien
van complete luchtverversingsinstalla
ties. Er waren op regelmatige afstanden
kleine kamertjes ingegraven, waarin de
ene graver de andere kon laten passeren,
er was een heel systeem van sleden om
het zand van het verste punt naar de
ingang te slepen, ze werden elektrisch
verlicht en dat alles in het diepste ge
heim, terwijl de Duitsers toch overal
in de grond microfoons hadden aange
bracht en een speciale afdeling „fretten"
dag in dag uit niets anders te doen
had dan letten op geallieerde uit
breekpogingen. „Tom" was de eerste
tunnel, die door de Duitsers ontdekt
werd. De tunnel was toen 85 m lang
ei hij lag op een diepte van 7,5 m! Die
ontdekking was overigens puur toe
val. Een van de fretten liet een houweel
vallen, dat per ongeluk precies op de
rand van het luik terecht kwam. Was
dat niet gebeurd, de Duitsers zouden nog
niets hebben gemerkt en dat terwijl de
geallieerde gevangenen in 4% maand
toch 160 ton uitgegraven zand hadden
verspreid in een kamp, dat maar 1,6 km
omtrek had. Bijna 250 man had hieraan
een dagtaak en niemand die er iets van
merkte.
„Dick" werd door omstandigheden
nimmer afgemaakt, doch „Harry" is in
een enorm hoog tempo beëindigd op een
moment dat de gevangenen allerlei ge
varen bedreigden. „Harr" was toen 102
meter lang. Hij lag tien meter onder
het maaiveld en voor de ontsnapping
werden gevangenen in de nauwe tunnel
van 45 x 45 cm op de slede naar de
uitgang getrokken. Zes en zeventig man
zijn langs die weg ontsnapt, drie daarvan
zijn ir Engeland aangekomen, de rest
is door de Duitsers onderweg gear
resteerd. Vijftig van hen zijn zonder
enige vorm van proces neergeschoten.
Dit in enkele woorden, is het bijna
ongeloofwaardige verhaal van „Tom",
„Dick" en „Harry". Het is maar een van
de vele. Er is ook nog die andere geschie
denis. Van de tunnel, die begon midden
op het sportveld. Daarvoor speelde het
hele kamp maandenlang rugby en als de
hele kluit dan schijnbaar verwoed om
t bezit van de bal vocht, daalden onder
tussen de gravers onder de kluit af in
de geheime gang. 's Avonds, als er weer
rugby gespeeld werd. keerden de man
nen via dezelfde weg terug. Dit her
haalde zich, week in, week uit. Zo ook
is er de geschiedenis van een tunnel, die
ook buiten begon, onmiddellijk onder de
ogen van de Duitsers. Hij had zijn start
punt onder een bok en terwijl honder
den gevangenen daarop verwoed „sport
ten", zwoegden de gravers onder de
grond.
Wie voor zulke verhalen dezelfde be
wondering koestert als wij, kan aan
„R.A.F. te voet" zijn hart ophalen.
Alb. W.
De vorige week bekend gemaakt dat
het wereldberoemde altaarstuk van Ro
bert Campin (1375-1444) uit de Belgische
verzameling de Merode is overgegaan
in die van het Metropolitan Museum in
New York. De prijs werd niet bekend
gemaakt. Van Robert Campin, ook wel
genoemd de Meester van Flémalle, zijn
slechts weinig werken bekend. Hij wordt
beschouwd als een der sleutelfiguren
van de Vlaamse middeleeuwse schilder
kunst.