DE KERK EN DE JODEN
„Het Mysterie van Israël",
een belangrijke publikatie
Z
Incident
gesloten
Twee werelden van angst
VERHALEN VAN TON VAN OUDWIJK
EN WILLEM FREDERIK HERMANS
Van boeken
en schrijvers
Klassieke muziek
op de plaat
Beethovens symfonieën
onder Bruno Walter
O
'V-m
te.
H.B.S.-ers niet zonder meer naar
universitaire opleiding
De rechter-
en zijn beul
r
Amerikaans-Spaanse overeenkomst
Knap debuut
Complete „Coppélia" van Delibes
en
J
Notariële studie
ZATERDAG 1 FEBRUARI 1958
PAGINA 9
'Tri' l
Prof. Van der Leeuw-
prijs 1956 niet
toegekend
Huurcompensatie bij
buitengewoon pensioen
Bij G. A. van Oorschot te Amster
dam verschenen ongeveer gelijktijdig
twee verhalenbundels: „Mijn dochter
doet het goed, misschienvan
Ton van Oudwijk, die met dit boek
debuteert, en „Een landingspoging
op Newfoundland", het zesde boek
van Willem Frederik Hermans en
zijn derde van vorig jaar. „De God
Denkbaar Denkbaar de God" en
„Drie melodrama's" gingen al vooraf.
Ontegenzeglijk zijn de verhalen
van W. F. Hermans beter en zou
men op sommige ogenblikken willen
zeggen met veel meer flair ge
schreven dan die van Ton van Oud-
wijk, wier taal nu en dan nogal on
beholpen aandoet en die in het laat
ste verhaal uit haar bundel, „Het
granaten Kruis", er literair helemaal
naast is. Toch geef ik aan het boek
van Ton van Oudwijk de voorkeur
boven dat van W. F. Hermans. Waar
om?
Geen deernis
Liturgische weekkalender
«SE*
LETTERKUNDIGE
OPDRACHTEN
door
FRIEDR. DURRENMATT
Jheroen Boschpenning
Den Bosch eert de heer
A. Kurvers
oals ieder weet heeft God het
Joodse volk uitverkoren om aan
alle volkeren ter wereld het heil
te brengen. Uit de Joden zou de Ver
losser geboren worden, maar toen Hij
kwam, aanvaardden zij Hem niet. De
hieuwe heilsorde is vervolgens buiten
Israël om uitgegroeid tot de wereld
kerk van vandaag, terwijl het volk,
waaraan wij de Verlosser danken, tot he
den toe in zijn isolement „verhard", een
tragisch bestaan heeft geleid. Men zou
daarom het Christen- en Jodendom
kunnen zien als twee levenshoudingen,
die, hoewel voortkomend uit een ge
meenschappelijke wortel, sinds Chris
tus' optreden op aarde zó ver uiteen
Jijn gegroeid dat zij niets meer met el
kander gemeen hebben. Toch is dit to
taal onjuist. Christendom en Jodendom
hebben in feite
Zeer veel met el
kander gemeen
ondanks de schijn
van het tegendeel.
De geschiedenis
van het Joodse
volk, als drager
der Messiasbelofte,
is onze voorge
schiedenis. Joden
en christenen aan-
bidden dezelfde
God. En wat wij aan het P™fe.tlsch®
Israël danken, leren ons duidelijk de
heilige boeken. Tot zover is er geen
moeilijkheid.
Wanneer wij echter de belevenissen
Van het Joodse volk van Christus af tot
nu overzien en iets trachten te begrij
pen van de situatie van het huidige Jo
dendom, vooral ook in verband met zijn
verhouding tot Christus, dan staan wij
voor voorlopig althans zeer grote
moeilijkheden. Dit probleem duidt men
tegenwoordig aan als ,,het Mysterie
van Israël". De geschiedenis van het
Joodse volk immers, met zijn opeen
volgende perioden van op- en neergang,
zijn zich-zelf-blijven ondanks vernede
ringen en vervolgingen en tenslotte, na
de grootste ramp van de laatste we
reldoorlog, de stichting van een eigen
staat, tart alle menselijk-wetenschap-
peljjke verklaring. Hier moet de
wil van God wel aan het werk zijn.
Daarom plaatst Israël ons voor een
probleem, waaraan wij niet kunnen
noch mogen voorbijzien. Vooral sinds
oorlog is de belangstelling voor dit
probleem overal ter wereld opvallend
In ons land heeft men de Ka
tholieke Raad voor Israël in het leven
geroepen, waaraan een studiecommis-
sl® yan theologen is verbonden.
Onlangs is het eerste resultaat van
hun werkzaamheden bij het Spectrum
te Utrecht in boekvorm verschenen:
„Het Mysterie van Israël". Op dit
mooie boek willen wij met nadruk de
aandacht vestigen. En wel omdat de
meesten onder ons van het onderwerp,
dat het boek behandelt, veel en veel te
weinig weten.
J jet boek in kwestie is eigenlyk ^en
CL UUC1S. in IVWC&LIC lö
verzameling van acht artikelen,
die elk het probleem Israel van-
Uit een verschillende gezichtshoek be
handelen: het Oude en het Nieuwe Tes
tament, kerkelijke getuigenissen, de
oecumenische beweging, de moderne
christelijke geloofsbezinning en het Jood
se zelfbesef, d.i. het besef van zijn
**gen waardigheid en zelfstandigheid
godsdienst. Het geheel is bijzonder
^helderend en zal voor menig lezer
Uhtermoede uitzichten openen. De be-
i.„*; I*8. var» bet boek is priesters en le-
nen net mysterie van Israël enigerma
te duidelijk te maken. Het is onmoge
lijk de inhoud van het werk kort samen
te vatten. Men moet het zelf lezen en
rustig verwerken. De beide er in voor
komende artikelen van mej. O.
Schwarz zijn vooral belangrijk als eer
ste voorlichting.
Liever dan nu nog naderop Oerboek
ln te gaan maken wij enige kantteke
(Vervolg van pag. 1)
schuwden de bisschoppen, vanzelfspre
kend op grond van hun rijke ervaring,
tegen een opgaan van de standsorga-
nisatorische taak in het vakbondswerk.
Misschien had deze ervaring mede be
trekking op het feit, dat zelfs op het
f? AzRr£vul<Iig bewaakte erf van de
:?OI7lsi een te eenzijdige vak-
bondstechnische instelling moest wor-
hmr.)ifoaïS!iateer<1, welke nadeel toe
bracht aan de vormende taak van deze
principiële sociale beweging.
Er is nu eenmaal een wezenlijk on-
derscheid met name tussen
K.A.B. en N.V.V. De uitgegeven
verklaring gaat dit punt niet uit de
weg. Het verschil in principiële grond
slag als feit aanvaardend, stellen de
gezamenlijke besturen vast, dat dit
verschil hen verdeeld blijft houden en
dat een eerlijke discussie, uitgaande
van elkanders oprechte overtuiging,
mogelijk dient te blijven. We mogen
hier maar het doet verder weinig ter
sake - het opmerkelijke feit consta
teren, dat zeer duidelijk het menings
verschil veel groter is tussen C.N.V. en
N.V.V. dan tussen K.A.B. en N.V.V.,
terwijl toch feitelijk de aanleiding tot
de breuk was de solidariteitsverklaring
van de K.A.B. met het bisschoppelijk
woord. Hierin zit duidelijk de les, dat
Verschil in principieel opzicht beslist
openbaar kan worden zonder dat we
elkaar allerlei hatelijkheden naar het
hoofd gooien.
Overigens heeft het feit dat er een
tijdlang verwijdering was tussen
de 3 vakcentralen ongetwijfeld
Jijn leerzame zijde. Het heeft nog eens
benadrukt, dat het streven van onze
Nederlandse vakbeweging veel verder
gaat dan een onmiddellijke verbetering
van de welvaartssituatie der Nederland
se werknemers. Hoofddoel is en blijft
een bijdrage te leveren in een recon
structie van de samenleving op basis
van zeer concrete, levensbeschouwelij
ke uitgangspunten. Hierbij spelen de
verhoudingen staatsgemeenschap
r\je maatschappelijke organen, werk-
~6yer werknemer enz. een zeer belang-
rol. Hieruit volgt, dat de vormmgs-
lo£eid, ook van een vakbeweging als
\vrj?yig, vanuit dezelfde beginselen moet
rir.iT„ n opgebouwd. Daarom zeggen de
kiv ijnen over de herstelde samenwer-
o3> dat de plaatselijke raden van
hl?rleg niet moeten herleven. Ook in
et verleden hadden deze raden van
v^frjeg niet zo veei betekenis. Maar
«i j- am toch wel voor, dat voor de
.male en voorlichting omtrent bepaal-
wo j vraagstukken gemeenschappelijk
erd vergaderd. Naar onze mening zal
v het plaatselijk samengaan, voor zo-
het algemeen liggende zaken betreft,
een te beperken tot het bepalen van
vt-o gezamenlijk stadpunt, b.v. over de
srhëi of ergens een lagere technische
tlein m°et komen, over industrieves-
vëhg e.d. Van een rustige samenwer-
div ttissen de drie grote vertegenwoor-
v.„ van de arbeiders op het stuk
leon et welvaartsstreven kan o.i. al-
^tieht"361, goed resultaat worden ver-
ningen erbij, die o.i. van belang zjjn.
Zoals men weet is de openbare me
ning de Joden nog steeds niet immer
we' villend gezind. Deze mentaliteit
die men overigens nauwelijks kan mo
tiveren dient grondig gewijzigd te
worden. Anti-semitisme, of liever een
anti-Joodse gezindheid, treft men nog
veelvuldig aan.
Welnu, kort en bondig: een dergelij
ke houding is voor een christen nooit
te verantwoorden. Móër nog: tegenover
dit volk, waaraan wij als christenen zo
veel danken, hebben wij heel wat goed
te maken. Het positieve gebod der lief
de legt ons, wij mogen gerust zeggen
vooral t.o.v. de Joden, een zeer concre
te taak op.
In onze oecumenisch georiënteerde
tiid is het alh sn maar logisch, wan
neer onze geestelijke bekommernis spe
ciaal naar het eenmaal uitverkoren
volk uitgaat. Als het enige onder de
volkeren heeft het, eeuwenlang de god
delijke opdracht vervuld, te getuigen
voor de éne, ware God temidden van
een heidense wereld. Zijn zending was
absoluut universeel tot heil van het
totale mensdom. Dat het zijn roeping
ontrouw geworden is, dat het de
God, voor wie het heel zijn ge
schiedenis door gestreden heeft, ver
loochende bij Zijn komst op aarde heeft
de Joden niet de goddelijke liefde
doen verliezen.
In zijn brief aan de Romeinen, het
9e tot 11e hoofdstuk, zet Sint Paulus
op treffende wijze zijn door de H. Geest
geïnspireerde visie op de situatie van
zijn eigen volk uiteen, die culmineert
in de uitroep: „Heeft God Zijn volk
verstoten? Verre van daar! (11-1-)
Aan deze éne zin hebben wij eigen
lijk genoeg. Onze plicht is het derhal
ve door gebed en een liefdevolle hou
ding alles in het werk te stellen om de
Joden terug te schenken wat zij verlo
ren hebben.
Zonder de Joden zijn wij de verlos
sing niet deelachtig geworden. Zonder
de Joden zal Christus' belofte van de
éne schaapstal met de éne Herder met
vervuld worden, want, zegt de H.
Schrift, heel het volk van Israël zal ge
red worden. Want ,,Jood^ en Griek
zullen uiteindelijk met _één stem de
God van Israël verheerlijken.
De commissie van advies voor de toe
kenning van de Professor van der
Leeuw-prijs 1956 heeft, gezien de voor
waarden waaraan de werken moeten
voldoen, geen van de composities, wel
ke ter mededinging waren ingezonden
of onder haar aandacht gebracht, bij de
staatssecretaris van onderwijs, kunsten
en wetenschappen voor de prijs kunr.cn
voórdragen. Gevolg gevend aan het ad
vies van de commissie heeft de staats
secretaris besloten deze prijs voor 1956
niet toe te kennen.
Tussen de regeringen van de Verenigde Staten en Spanje is een overeenkomst
gesloten waarbij Spanje voor een bedrag van circa 26 miljard gulden aan
agrarische produkten uit Amerika ontvangt. In Madrid werd de overeenkomst
getekend door de Spaanse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Castiella
(rechts) en de Amerikaanse ambassadeur in Spanje, de heer Cabot Lodge.
(Van onze Haagse redactie)
De regering heeft aan de Tweede
Kamer voorgesteld de huurcompensa
tie ook te verlenen t.o.v. het buiten
gewoon pensioen van zeelieden-oorlogs
slachtoffers. De compensatie, die in
gaat per 1 augustus 1957 zal worden
vastgesteld op 3 pet met oen maximum
van 208 gulden per jaar. De jaarlijkse
kosten worden geraamd op f 80.000.
Zowel de wereld van Hermans als die
van Ton van Oudwijk zijn verschrik
kelijk We zijn in angstwerelden.
Die van Hermans ligt echter een hori
zon verder dan die van Ton van
wijk. Ton van Oudwijks wereld is in ae
huiskamer, het gewone leven van elke
dag. Haar figuren staan in het volle le
ven, maar juist in dat volle leven vol
komen alleen vol aarzeling, besluite
loosheid, neiging tot uitstel, onzeker
heid (het woord „misschien" in de ti
tel van het boek is typerend) en voor
al niet in staat te spreken met anderen.
Hun woorden maken geen contact; zij
vallen als stenen en tussen het geluid
van de ene val en dat van de volgende
ligt een verschrikkelijke stilte: de ge
luidloosheid van de wanhoop. De mens
wil antwoord krijgen, doch er worden
hem slechts zinloze woorden en lege
frazen toegevoegd. De mensen leven
met elkaar, maar naast elkaar. Hun
praten heeft alleen de functie, de stil
te even te verschuiven. Niet zonder re
den treedt daarom in vier van de ze
ven verhalen, die de bundel telt, een
geestelijk of lichamelijk invalide op, die
geplaatst wordt tegenover de hoofdfi
guur. Deze is onhandelbaar of niet
toerekeningsvatbaar en typeert aldus
op verbijsterende wijze de muur waar
tegenover de hoofdfiguur staat. Hij is
alleen, met tegenover zich een ondoor
dringbare mens. En uit de gaten die
ieder moment in de dag geslagen wor
den, komt de angst te voorschijn, die
deze hoofdfiguren vaak ondanks hun
ironie hulpeloos maakt, die hen uit
holt en hun woorden en daden steeds
meer zinloos maakt. Wanneer men het
slotverhaal uitzondert, dan wordt in Ton
van Oudwijks verhalen die tragiek
steeds heviger. De hoofdfiguur uit het
eerste verhaal weet nog te vluchten;
die uit het tweede kan zich uiteindelijk
er nog boven verheffen, doch in de vier
volgende verhalen zien we de leegte tot
nn de bodem De figuren uit deze ver
halen zijn allen deerniswekkend, tot de
ridicuul beschreven luitenant uit „De
onevenwichtige" toe.
Het proza van Ton vm Ou*
geeft vaak op zeldzaam navrante wlj-
ze de atmosfeer van de v®£halen
weer. Het is droog, kort, afgebeten
geschreven, met veel stilten tusse
de woorden. De zinnen lopen vaa
aarzelend; de vraagzinnen zvjn tal
rijk; de dialoog is geschreven in een
taal die men wellicht het best ee.n
„dode taal" kan noemen. De wereld
van „Mijn dochter doet het goed,
misschien...." is een verschrikkelijke
wereld, maar een die medelijden op
wekt, een medelijden waarvan de
schrijfster zelf ook vol is. Ik vind
Ton van Oudwijks boek een heel knap
debuut.
Die menselijkheid mis ik in Hermans
verhalen. Men zou na sommige verha
len uit. „Een landingspoging op New
foundland" kunnen huilen, doch het zou
zijn als het huilen bij het wakker wor
den na een afschuwwekkende droom.
Hermans' angstwereld is demoni-
scher dan die van Ton van Oudwijk.
Zijn verhalen zijn veeleer surrealisti
sche projecties van angst- en absurdi
teitsgedachten. Het zijn hallucinerende
dromen, waarin ervaringen uit de wer
kelijkheid monsterlijk vergroot of ver
vormd worden, waardoor het leven in
die werkelijkheid ondraaglijk moet wor
den uit angst dat de hallucinatie weer
spoedig zal terugkomen. In zijn beste
verhalen zoals in „Laura en de gram
mofoonplaat" en „De blinde fotograaf"
doet Hermans sterk aan Vestdijk den
ken, namelijk in het „dubbele" van
mensen en zaken: een bedrieglijk re-
ele werkelijkheid, waarachter je een
angstwekkende irreële werkelijkheid
ontdekt, die langzamerhand de eerste
werkelijkheid overgroeit tot 't afschuw
wekkende, dat onwerkelijk en benau
wend is als een nachtmerrie, alleen
heerst. Van deze „dubbele werkelijk
heid is het slechts een stap naar het
volkomen surrealistische, een stap die
Hermans dan ook zet in het Jeroen
Bosch-achtige verhaal „De Teddybeer",
een verstikkende droom die doet den
ken aan sommige passages uit Vest-
dijks „De kelmer en de levenden": een
gelijke sfeer als van een alles vernie
tigend eindoordeel in dit verhaal een
makabere oorlogsdag waaruit de in
valide hoofdfiguur Preker met zijn Ted
dybeer een symbool voor zijn goed
heid en tederheid? gered wordt, na
de demonie van het vlees in afzichte
lijke gedaante aanschouwd te hebben.
De titel van het boek, die ook de ti
tel is van het eerste verhaal van de
bundel, is min of meer programmatisch.
In dat eerste verhaal gaat de ik-figuur
vanaf het schip waarop hu als houtko
per meevaart, met behulp van een mo
torbootje half-dronken op Newfoundland
aan land. Hij schrijft dan: Op zulke
ogenblikken heeft de mens de indruk
dat de doldrieste dingen, de krankzinni
ge, volslagen nutteloze, onmogelijke on
dernemingen, het enige zijn dat hem
waardigheid verlenen kan en dat al het
Ton van Oudwijk, die onder deze schuil
naam debuteerde met het hierbij bespro
ken boek „Mijn dochter doet het goed,
misschien.
andere dat zich in het leven voor kan
doen, naaperij en slaafse sleur is." Doch
de landing wordt een afschuwelijke te
leurstelling. Hij ziet slechts visafval,
kreeftenvallen, zeewier en wrakhout.
Hij ziet het krankzinnige van zijn po
gen in en barst op de grond liggend
in tranen uit. Hij wilde het onmogelij
ke bereiken; is hij op de grens van het
mogelijke aangeland, dan is daar
slechts de teleurstelling. Wat New
foundland is voor deze ik-figuur een
poging tot zelfbevrijding zijn de Nia-
garafalls voor Sebastiaan uit het ove
rigens langdradige en weinig beheerst
geschreven verhaal „Een veelbeloven
de jongeman"; het is voor de profeti
sche Oom Jacob uit „Laura en de
grammofoonplaat" de toekomstige tijd
waarin willen en zijn zullen samenval
len, waarin hijzelf reeds nu leeft, als
iemand die niet de slaafse sleur volgt,
doch waar hij door het sadisme van een
kind wordt uitgetrapt. Iedere poging tot
zelfbevrijding en zelfbevestiging in een
krankzinnige wereld waarvan de
blinde fotograaf, die niet blind is, het
symbool zou kunnen zijn leidt tot een
nieuwe ruïne.
Er staan verhalen in deze bundel, ik
noemde ze al, die meesterwerken zijn.
Meesterwerken echter uit een wereld
die geen deernis doch slechts angst op
wekt; waarin zelfs huilen geen zin meer
heeft omdat op de ene droom onmid
dellijk een nieuwe volgt, en waarin het
ware Newfoundland een utopia zal blij
ven KEES FENS.
ZONDAG 2 februari: Septuagesima; eigen
mis; credo; pref. v. d. H. Drieëenheid;
paars.
MAANDAG: Zuivering van O.L. Vrouw;
eigen mis; 2. geb. H. Blasius; pref.
van Kerstmis; wit.
DINSDAG: H. Andreas Corsini, bisschop-
belijder; mis Statuit; wit.
WOENSDAG: H. Agatha, maagd-marte
lares; eigen mis; (Roermond: 2 geb.
voor bisschop) rood.
DONDERDAG: H. Titus, bisschop-belij
der: eigen mis; 2 geb. H. Dorothea;
wit. Breda: H. Amandus, bisschop
belijder; mis Sacerdotes; wit.
VRIJDAG; H. Romoaldus, abt; mis Os
justi; wit.
ZATERDAG: H. Joannes de Matha, be
lijder. Mis Os justi; wit.
ZONDAG 9 februari: Sexagesima; eigen
mis; 2 geb. H. Cyrillus; credo; pref,
v. d. H. Drieëenheid; paars.
p niet meer dan zes 30 cm LP s
heeft Philips de complete serie
Beethoven-Symphonieën gepubli
ceerd onder leiding van Bruno Wal
ter (L 09400 L). De uitvoeringen z«n
alle gegeven met het Philharmo
nic Symphony Orchestra of New ïorh
op de Zesde symphonie na, die gespeeld
wordt door het Philadelphia Orches
tra. De opnamen bestrijken een vrij
groot aantal jaren, zodat men mag ver
onderstellen, dat ze gedeeltelijk her
drukken of nieuwe persingen zijn van
reeds eerder verschenen platen. Op
merkelijk is, dat de opname van de drie
eerste delen van de Negende symphonie
dateren van 1949, terwijl de Finale in
1953 werd opgenomen. In de geluids-
hoedanigheden valt die vrij geruime
tussenpoos wel waar te nemen. De Fi-
nale klinkt luider en ronder, de eer
ste drie delen zijn droger en scherper
van toon, maar ook die leveren toch
nog altijd een zeer acceptabele weer
gave op.
Zo is er nu een indrukwekkende nieu
we serie van Beethovens symphonieën
ontstaan, die ook een respectabele tech
nische prestatie vertegenwoordigt. De
eerste drie delen van de Negende
staan op één plaat. De Finale beslaat
een halve plaat, terwijl de tweede zij
de daarvan de gehele Vijfde symphonie
blijkt te kunnen bevatten. Verder zijn
gekoppeld de symphonieën I en VI, n
en IV. VII en VIIII. Alleen de Eroïca
beslaat een gehele plaat alleen. De
techniek van de variabele microgroeven
maakt enorme vorderingen.
De serie is uiteraard ook een
uiterst waardevol document te meer
van Bruno Walter in zijn levenslan
ge betrekking tot Beethovens sympho
nieën. Deze vertolkingen zijn nu het
werk van de dirigent in zijn zeventi
ger jaren, verbazingwekkend door
hun kracht en grootsheid van visie
en natuurlijk typerend voor de ro
mantische interpretator, die meer ge
voelig is voor het totale visioen, dat
de zingende klank hem opent, dan voor
de exacte stemvoering en de klassie
ke beheerstheid. Niettemin trekt het
de aandacht hoe Walter bijvoorbeeld
in de Negende symphonie de tempi
strak houdt en met een bruisend élan
;X-.
De regering blijft van mening, dat
H.B.S.-ers niet zonder meer moeten
worden toegelaten tot de universitaire
notariële studie, zoals deze laatste is
voorzien in een wetsontwerp, dat in juli
van het vorige jaar is ingediend.
In het voorlopige verslag van de com
missie van rapporteurs uit de Tweede
Kamer over dit ontwerp hadden ver
scheidene leden bezwaren aangevoerd
tegen de gelijkschakeling van het eer
ste gedeelte van de studie, tot en met
het kandidaatsexamen, met de be
staande studie in het Nederlands recht.
Deze leden meenden, dat kennis van
het Romeins récht en dientengevolge
van het Latijn zeer wel zou kunnen wor
den gemist en dat de notariële studie
dus ook aan de universiteit zonder
meer voor H.B.S.-ers toegankelijk zou
behoren te blijven. Een tweede be
zwaar dezer leden gold het feit, dat
men in de toekomst door het afleggen
van het notariële doctoraal examen be
halve kandidaat-notaris ook nog mees
ter in de rechten zou worden. Men
meende, gelet op de verschillen met de
eigenlijke rechtenstudie, dat de meester
titel daardoor in zekere mate zou wor
den gedevalueerd. Men zou dan ook de
voorkeur geven aan de mogelijkheid van
verwerving van de „volwaardige" mees
terstitel door een aanvullend doctoraal
examen Nederlands recht.
De ministers van onderwijs, kuns
ten en wetenschappen en van justitie
handhaven in hun memorie van ant
woord hier tegenover hun standpunt,
dat de notariële opleiding van een
vakopleiding tot een wetenschappelij
ke studie moet worden omgevormd en
dat doorvoor een degelijke scholing
in de historische ontwikkeling van
het recht, met name van het Ro
meins recht, noodzakelijk is. Zij me
nen de H.B.S.-ers in voldoende mate
tegemoet te zijn gekomen met de be
paling, dat ook dezen in elk geval ge
durende tien jaar toegang tot de no
tariële examens aan de universiteit
zullen hebben. Het voortentamen La
tijn, dat zij daartoe zullen moeten af
leggen achten de ministers geen ex
tra belasting voor de H.B.S.-ers, om
dat de huidige H.B.S.-opleiding een
jaar korter is dan de gymnasiale.
Tegen het tweede bezwaar voeren de
ministers aan, dat het verschil tussen
de studie in het Nederlands recht en de
notarieel-juridische studie tot uiting zal
komen in het feit, dat aan de langs
beide wegen te verwerven hoedanig
heid van meester in de rechten volgens
het wetsvoorstel tweeërlei effectus civi-
lus zal zijn verbonden, namelijk in het
eerste geval toegang tot de rechterlijke
macht en balie en in het andere geval
tot het notariaat. Ook in dit tweede geval
is echter de toekenning van de meesters
titel gerechtvaardigd en kan niet met
recht van een „uitgeholde" meesterstitel
worden gesproken, omdat de opleiding,
die in het wetsontwerp aan de kandf
daat-notaris is toegedacht, wetenschap
pelijk geheel op één lijn staat met die
van hem, die Nederlands recht studeert,
De staatssecretaris van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen heeft aan
de volgende letterkundigen een letter
kundige opdracht verleend: 1. mej.
Ellen Warmond te Rotterdam, 2. Albert
Besnard te Bloemendaal, 3. Gerrit
Kouwenaar te Amsterdam, 4. A. Marja
te 's-Gravenhage, 5. Adriaan Morrien
te Amsterdam, 6. Jos Panhuijsen te
s-Gravenhage, 7. Paul Rodenko te
Warnsveld, 8. Ben Stroman te Amster
dam, 9. Theo van der Wal te Bergen.
Aan de volgende literatuur-historici
is een opdracht van literair-historische
aard verleend: 1. mej. dr. M. E. Kluit
te Amsterdam, 2. mej. M. H. Schenke-
veld te Alkmaar, 3. J. Das te Amster
dam, 4. dr. P. J. H. Vermeeren te
's-Garvenhage, 5. dr. J. D. F. Warners
te Amsterdam.
Ik zet alle kaarten op de mogelijkheid, dat op de
plaats, waar Schmied woensdag was, zich vanavond
een gezelschap bevindt, waarvan misschien sommi
gen per auto komen. Want een gezelschap, waarbij
men in rok verschijnt, moet vandaag aan de dag ta
melijk groot zijn. Dat is natuurlijk maar een ver
moeden, commissaris, maar vermoedens zijn er om
ze na te zoeken."
„Het onderzoek naar de plaats, waar Schmied zich
ergens op de Tessenberg heeft opgehouden, uitge
voerd door de politie van Biel, Neuenstadt, Twann en
Lamboing heeft niets aan het licht gebracht", wierp
de commissaris sceptisch op tegen de overwegingen
van zijn ondergeschikte.
„Schmied is het slachtoffer geworden van een
moordenaar, die handiger moet zijn dan de politie
van Biel en van Neuenstadt," repliceerde Tschanz.
Baerlach bromde zoiets van, hoe hij dat kon we-
ten
,ïk verdenk niemand," zei Tschanz, „maar ik heb
eerbied voor degene, die Schmied doodde, voor zo
ver eerbied hier op zijn plaats is."
Baerlach luisterde onbeweeglijk, de schouders een
beetje opgetrokken: „En jij wilt deze man vangen
Tschanz, waarvoor je eerbied hebt?"
„Ik hoop het commissaris."
Ze zwegen weer en wachtten. Daar naderde een
auto over de bosweg. Schijnwerpers zette hen voor
een ogenblik in fel licht. Een grote luxe wagen reed
voorbij in de richting van Lamboing en verdween
in de nacht.
Tschanz startte de motor. Er kwamen nog twee
auto's aan, grote donkere, geheel bezette „sleden".
Tschanz reed hen achterna.
Het bos hield op. Zjj kwamen voorbij een restau
rant, waarvan het uithangbord door een openstaande
deur verlicht werd en voorbij boerenwoningen, ter
wijl vóór hen het achterlicht van de laatste auto
gloeide.
Zij bereikten de wijde vlakte van de Tessenberg. De
hemel was schoongeveegd, de sterren waren weer
helder zichtbaar. De weg draaide naar het noorden
en voor hen tekenden zich de donkere lijnen af van
de Splitzberg en van de Chasseral. Een paar licht
jes flikkerden aan de voet van het gebergte, dat wa
ren de dorpen Lamboing, Diesse en Nods.
De wagens voor hen sloegen links af een zijweg in
en Tschanz stopte. Hij draaide het raam naar bene
den om beter te kunnen zien. In het veld herkenden
zij onduidelijk een huis, omringd door populieren.
De ingang was verlicht en daar stopten de auto s.
Stemmen klonken tot hier door en toen gingen allen
naar binnen en werd het weer stil. Het licht boven
de ingang werd uitgedaan. „Zij verwachten niemand
meer", zei Tschanz.
Baerlach steeg uit en ademde de koude nachtlucht
in. Het deed hem goed. Hij keek toe, hoe Tschanz
de auto 'n eindje de alpenwei opreed, want de weg
naar l'Amboing was maar smal. Nu stapte ook
Tschanz uit en kwam naar de commissaris toe. Zij
liepen over de landweg naar het huis, dat in het veld
stond. De bodem was leemachtig en de kuilen ston
den vol water. Blijkbaar had het ook hier hard ge
regend.
Zij kwamen bij een lage muur, maar het hek was
gesloten. Over de muur heen zagen zij het huis lig
gen.
De tuin was kaal en tussen de populieren stonden
als grote beesten de luxe auto's. Nergens was er
licht te zien, alles maakte een volmaakt verlaten in
druk.
Met enige moeite zagen zij, dat midden op het hek
een schild zat, er moesten een paar schroeven of zo
los zijn, want het ding hing scheef. Tschanz knipte
zijn zaklantaarn aan. Op het schild was een grote
G. afgebeeld.
Zij stonden weer in het donker. „Ziet u wel", zei
Tschanz, „mijn vermoeden was juist. Ik heb zomaar
lukraak geschoten, maar het is in de roos". En te
vreden over zichzelf vroeg hij: „Geef mij nu maar
een sigaar, commissaris, die heb ik wel verdiend".
Baerlach bood hem er een aan. ,.Nu moeten we
ook nog weten, wat G. betekent".
„Dat is geen probleem: Gastmann."
„Waarom?"
„Ik heb het telefoonboek nagekeken. Er zijn maar
twee namen met G. in Lamboing."
Baerlach lachte verbluft, maar toen zei hij: „Kan
het ook niet die andere naam met G. zijn?"
„Nee, want dat is de Gendarmerie. Of gelooft u,
dat iemand van de politie iets met de moord te ma
ken heeft?"
„Alles is mogelijk Tschanz," antwoordde de oude.
Tschanz stak een lucifer aan, maar bij de sterke
wind, die de populieren woedend schudde, had hij
moeite zijn sigaar aan te krijgen.
Baerlach merkte op, dat hij er niets van begreep,
waarom de politie van Lamboing, Diesse en Lignière
niet aan deze Gastmann had gedacht. Zijn huis lag
in het vrije veld en was van Lamboing uit gemak
kelijk te zien. Een groot gezelschap kon je hier on
mogelijk verbergen, ja, het moest zelfs opvallen,
vooral in zo'n klein Jura-nest. Tschanz antwoordde,
dat hij daar ook nog geen verklaring voor wist.
Daarop besloten zij om het huis heen te gaan. Zij
scheidden van elkaar, ieder nam een andere kant.
Tschanz verdween in de nacht en Baerlach was
alleen. Hij ging naar rechts. Hij sloeg de kraag van
zijn jas omhoog, want het was koud. Hij voelde weer
die zware druk op zijn maag, vergezeld van heftige
steken. Koud zweet stond op zijn voorhoofd. Hij ging
langs de muur en boog met de muur mee naar rechts
Het huis lag nog steeds in volledige duisternis.
Opnieuw bleef hij staan en leunde tegen de muur.
Hij zag aan de bosrand de lichten van Lamboing en
schreed weer verder. Weer veranderde de muur van
richting, boog nu naar het westen. De achterkant van
het huis was verlicht. Uit een rü vensters op de eer
ste verdieping straalde helder licht. Hij hoorde de
klanken van een vleugel en toen hij beter luisterde
stelde hij vast, dat iemand Bach speelde.
(Wordt vervolgd).
BRUNO WALTER
zo'n eerste deel uit zijn motieven ge
boren laat worden zonder met al te
mysterieuze overdetaillering en sle
pende tempi de zaak bijkans tot stil
stand te brengen. In een meesterlijke
greep vat hij de brokkelige Finale sa
men als een krachtige stroming van
verheven emoties, die hij nergens
verbijzondert, maar die hij van on
derdeel tot onderdeel aaneenrijt tot
een hymnische verrukking. Hij heeft
daarbij tot zijn beschikking een uit
muntend solistenkwartet, bestaande
uit Frances Yeend, Martha Lipton,
David Lloyd en Mack Harrell als
mede het Westminster Choir.
De platen zijn verpakt in zeer ver
zorgde albums, op elk waarvan Phi
lips een reproduktie heeft afgebeeld
van een schilderij van Johannes Ver
meer.
Mozart
In het Medium Play repertoire heeft
Decca een zeer aantrekkelijke plaat
gepubliceerd (LW 5301) van e i sympho
nie van de zeventienjarige Mozart, n.L
die in g K.V. 183, gespeeld door Georg
Solti en het London Symphony Orches
tra. Ook al valt het overige werk, dat
Mozart omstreeks deze leeftijd schreef
niet gering te achten, dan steekt deze
symphonie daar toch nog een stuk bo
ven uit. In al haar eenvoudigheid van
bouw is zij geestelijk plotseling aanzien
lijk rijper dan het meeste werk lat
haar omringt. Het is alsof hier reeds
de ader van zijn specifieke genialiteit
aan de dag treedt. Men bemerkt dit
natuurlijk het best aan de toon van die-
pe bewogenheid en geheimzinnige on
rust, die onder de noten doorklinkt. Het
is die toon, welke men bijna altijd te
genkomt in Mozarts latere mineur-stuk
ken en die tenslotte haar onvergelijke
lijke openbaring zal vinden in de gro
te g-moll Symphonie K.V. 550. Is het
een coïncidentie, dat ook dit jeugdwerk
van een bijna huiveringwekkend geni
aal begaafde knaap in g-moll staat?
Waarschijnlijk niet. Men bespeurt re
latie tussen deze symphonie van de
zeventienjarige en die van de rijpe
meester, kort voor zijn dood. Solti
blijkt het stuk in zijn moeilijk te tref
fen karakter goed verstaan te hebben.
Een heel gezellige publicatie deed
Decca met de complete muziek van
Leo Delibes' ballet „Coppélia", op
genomen op twee platen in cassette
en voorzien van een uitvoerige be
schrijving, en gespeeld door Ernest
Ansermet, die in balletmuziek een
autoriteit is, met zijn Orchestre de
la Suisse Romande. De liefhebbers
van de dans kennen in Nederland
tegenwoordig het stuk ook goed. Het
ballet is meer verouderd geraakt dan
de muziek. In dit laatste opzicht is
„Coppélia" een zeer genietbaar ge
bleven theatrale ontspanningsmuziek,
typerend voor de romantische stijl
periode, waarin het ontstond (1870).
Het is niet belangrijk, maar het is
zeer onderhoudende en gezellige mu
ziek, die met al haar nummers en
karakterdansen door Ansermet en
zijn orkest uitnemend wordt gespeeld.
Die nummers zijn voor het ballet hin
derlijke overbodigheden geworden.
Onze tijd vergt een dynamisch thea
ter in stede van een reeks van diver
tissementen, doch de muziek kan men
ook nu nog waarderen om haar lyri
sche charme en haar geestige „poin
tes". Het is een echte muziek om er
een vrolijke, onbezorgde avond mee
door te brengen. (LXT 5342-3).
Concertgebouw-orkest
Tot slot het Concertgebouworkest on
der leiding van Eduard van Beinum
op een 45-toeren plaatje van Philips
(400 034 AE). Zij spelen Sibelius en wel
zijn betrekkelijk populaire, hymnische
en nochtans bondig samengevatte „Fm-
landia" alsmede de „Valse Triste die
een onderdeel vormt van de muziek
voor het toneelstuk „Kuolema", een vi
sioen van een stervend mens, aan wie
de dood verschijnt in de nacht. Het
is een populair stuk geworden en er
wordt daarom een tikje op neergezien.
Hoe suggestief en muzikaal het is, wordt
de toehoorder weer duidelijk, wanneer
hij het hoort van deze meesters.
L. H.
(Van onze correspondent)
Vrijdag heeft burgemeester mr. H.
Loeff van Den Bosch aan de heer A.
Kurvers om zijn grote verdiensten
voor de stad op cultureel met name
muzikaal terrein namens het ge
meentebestuur de Jheroen Boschpen
ning in zilver uitgereikt.
De verdiensten van de heer Kurvers
manifesteerden zich o.m. door zijn
aandeel in de organisatie van de fees
ten 's-Hertogenbosch-Muziekstad in 1953
en het initiatief tot het jaarlijks inter
nationaal vocalistenconcours.
De onderscheiding werd hem uitge
reikt bij gelegenheid van zijn afscheid
als boekhouder van de Bossche vee
markt en het slachthuis wegens het
bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd.
Tot de velen die de heer Kurvers bij
deze gelegenheid huldigden behoorde
ook de heer Jos. Vranken, die sprak
namens het koninklijk Nederlands
zangersverbond.