DE KERK EN DE JODEN „Het Mysterie van Israël", een belangrijke publikatie Z Incident gesloten Twee werelden van angst VERHALEN VAN TON VAN OUDWIJK EN WILLEM FREDERIK HERMANS Van boeken en schrijvers Klassieke muziek op de plaat Beethovens symfonieën onder Bruno Walter O 'V-m te. H.B.S.-ers niet zonder meer naar universitaire opleiding De rechter- en zijn beul r Amerikaans-Spaanse overeenkomst Knap debuut Complete „Coppélia" van Delibes en J Notariële studie ZATERDAG 1 FEBRUARI 1958 PAGINA 9 'Tri' l Prof. Van der Leeuw- prijs 1956 niet toegekend Huurcompensatie bij buitengewoon pensioen Bij G. A. van Oorschot te Amster dam verschenen ongeveer gelijktijdig twee verhalenbundels: „Mijn dochter doet het goed, misschienvan Ton van Oudwijk, die met dit boek debuteert, en „Een landingspoging op Newfoundland", het zesde boek van Willem Frederik Hermans en zijn derde van vorig jaar. „De God Denkbaar Denkbaar de God" en „Drie melodrama's" gingen al vooraf. Ontegenzeglijk zijn de verhalen van W. F. Hermans beter en zou men op sommige ogenblikken willen zeggen met veel meer flair ge schreven dan die van Ton van Oud- wijk, wier taal nu en dan nogal on beholpen aandoet en die in het laat ste verhaal uit haar bundel, „Het granaten Kruis", er literair helemaal naast is. Toch geef ik aan het boek van Ton van Oudwijk de voorkeur boven dat van W. F. Hermans. Waar om? Geen deernis Liturgische weekkalender «SE* LETTERKUNDIGE OPDRACHTEN door FRIEDR. DURRENMATT Jheroen Boschpenning Den Bosch eert de heer A. Kurvers oals ieder weet heeft God het Joodse volk uitverkoren om aan alle volkeren ter wereld het heil te brengen. Uit de Joden zou de Ver losser geboren worden, maar toen Hij kwam, aanvaardden zij Hem niet. De hieuwe heilsorde is vervolgens buiten Israël om uitgegroeid tot de wereld kerk van vandaag, terwijl het volk, waaraan wij de Verlosser danken, tot he den toe in zijn isolement „verhard", een tragisch bestaan heeft geleid. Men zou daarom het Christen- en Jodendom kunnen zien als twee levenshoudingen, die, hoewel voortkomend uit een ge meenschappelijke wortel, sinds Chris tus' optreden op aarde zó ver uiteen Jijn gegroeid dat zij niets meer met el kander gemeen hebben. Toch is dit to taal onjuist. Christendom en Jodendom hebben in feite Zeer veel met el kander gemeen ondanks de schijn van het tegendeel. De geschiedenis van het Joodse volk, als drager der Messiasbelofte, is onze voorge schiedenis. Joden en christenen aan- bidden dezelfde God. En wat wij aan het P™fe.tlsch® Israël danken, leren ons duidelijk de heilige boeken. Tot zover is er geen moeilijkheid. Wanneer wij echter de belevenissen Van het Joodse volk van Christus af tot nu overzien en iets trachten te begrij pen van de situatie van het huidige Jo dendom, vooral ook in verband met zijn verhouding tot Christus, dan staan wij voor voorlopig althans zeer grote moeilijkheden. Dit probleem duidt men tegenwoordig aan als ,,het Mysterie van Israël". De geschiedenis van het Joodse volk immers, met zijn opeen volgende perioden van op- en neergang, zijn zich-zelf-blijven ondanks vernede ringen en vervolgingen en tenslotte, na de grootste ramp van de laatste we reldoorlog, de stichting van een eigen staat, tart alle menselijk-wetenschap- peljjke verklaring. Hier moet de wil van God wel aan het werk zijn. Daarom plaatst Israël ons voor een probleem, waaraan wij niet kunnen noch mogen voorbijzien. Vooral sinds oorlog is de belangstelling voor dit probleem overal ter wereld opvallend In ons land heeft men de Ka tholieke Raad voor Israël in het leven geroepen, waaraan een studiecommis- sl® yan theologen is verbonden. Onlangs is het eerste resultaat van hun werkzaamheden bij het Spectrum te Utrecht in boekvorm verschenen: „Het Mysterie van Israël". Op dit mooie boek willen wij met nadruk de aandacht vestigen. En wel omdat de meesten onder ons van het onderwerp, dat het boek behandelt, veel en veel te weinig weten. J jet boek in kwestie is eigenlyk ^en CL UUC1S. in IVWC&LIC lö verzameling van acht artikelen, die elk het probleem Israel van- Uit een verschillende gezichtshoek be handelen: het Oude en het Nieuwe Tes tament, kerkelijke getuigenissen, de oecumenische beweging, de moderne christelijke geloofsbezinning en het Jood se zelfbesef, d.i. het besef van zijn **gen waardigheid en zelfstandigheid godsdienst. Het geheel is bijzonder ^helderend en zal voor menig lezer Uhtermoede uitzichten openen. De be- i.„*; I*8. var» bet boek is priesters en le- nen net mysterie van Israël enigerma te duidelijk te maken. Het is onmoge lijk de inhoud van het werk kort samen te vatten. Men moet het zelf lezen en rustig verwerken. De beide er in voor komende artikelen van mej. O. Schwarz zijn vooral belangrijk als eer ste voorlichting. Liever dan nu nog naderop Oerboek ln te gaan maken wij enige kantteke (Vervolg van pag. 1) schuwden de bisschoppen, vanzelfspre kend op grond van hun rijke ervaring, tegen een opgaan van de standsorga- nisatorische taak in het vakbondswerk. Misschien had deze ervaring mede be trekking op het feit, dat zelfs op het f? AzRr£vul<Iig bewaakte erf van de :?OI7lsi een te eenzijdige vak- bondstechnische instelling moest wor- hmr.)ifoaïS!iateer<1, welke nadeel toe bracht aan de vormende taak van deze principiële sociale beweging. Er is nu eenmaal een wezenlijk on- derscheid met name tussen K.A.B. en N.V.V. De uitgegeven verklaring gaat dit punt niet uit de weg. Het verschil in principiële grond slag als feit aanvaardend, stellen de gezamenlijke besturen vast, dat dit verschil hen verdeeld blijft houden en dat een eerlijke discussie, uitgaande van elkanders oprechte overtuiging, mogelijk dient te blijven. We mogen hier maar het doet verder weinig ter sake - het opmerkelijke feit consta teren, dat zeer duidelijk het menings verschil veel groter is tussen C.N.V. en N.V.V. dan tussen K.A.B. en N.V.V., terwijl toch feitelijk de aanleiding tot de breuk was de solidariteitsverklaring van de K.A.B. met het bisschoppelijk woord. Hierin zit duidelijk de les, dat Verschil in principieel opzicht beslist openbaar kan worden zonder dat we elkaar allerlei hatelijkheden naar het hoofd gooien. Overigens heeft het feit dat er een tijdlang verwijdering was tussen de 3 vakcentralen ongetwijfeld Jijn leerzame zijde. Het heeft nog eens benadrukt, dat het streven van onze Nederlandse vakbeweging veel verder gaat dan een onmiddellijke verbetering van de welvaartssituatie der Nederland se werknemers. Hoofddoel is en blijft een bijdrage te leveren in een recon structie van de samenleving op basis van zeer concrete, levensbeschouwelij ke uitgangspunten. Hierbij spelen de verhoudingen staatsgemeenschap r\je maatschappelijke organen, werk- ~6yer werknemer enz. een zeer belang- rol. Hieruit volgt, dat de vormmgs- lo£eid, ook van een vakbeweging als \vrj?yig, vanuit dezelfde beginselen moet rir.iT„ n opgebouwd. Daarom zeggen de kiv ijnen over de herstelde samenwer- o3> dat de plaatselijke raden van hl?rleg niet moeten herleven. Ook in et verleden hadden deze raden van v^frjeg niet zo veei betekenis. Maar «i j- am toch wel voor, dat voor de .male en voorlichting omtrent bepaal- wo j vraagstukken gemeenschappelijk erd vergaderd. Naar onze mening zal v het plaatselijk samengaan, voor zo- het algemeen liggende zaken betreft, een te beperken tot het bepalen van vt-o gezamenlijk stadpunt, b.v. over de srhëi of ergens een lagere technische tlein m°et komen, over industrieves- vëhg e.d. Van een rustige samenwer- div ttissen de drie grote vertegenwoor- v.„ van de arbeiders op het stuk leon et welvaartsstreven kan o.i. al- ^tieht"361, goed resultaat worden ver- ningen erbij, die o.i. van belang zjjn. Zoals men weet is de openbare me ning de Joden nog steeds niet immer we' villend gezind. Deze mentaliteit die men overigens nauwelijks kan mo tiveren dient grondig gewijzigd te worden. Anti-semitisme, of liever een anti-Joodse gezindheid, treft men nog veelvuldig aan. Welnu, kort en bondig: een dergelij ke houding is voor een christen nooit te verantwoorden. Móër nog: tegenover dit volk, waaraan wij als christenen zo veel danken, hebben wij heel wat goed te maken. Het positieve gebod der lief de legt ons, wij mogen gerust zeggen vooral t.o.v. de Joden, een zeer concre te taak op. In onze oecumenisch georiënteerde tiid is het alh sn maar logisch, wan neer onze geestelijke bekommernis spe ciaal naar het eenmaal uitverkoren volk uitgaat. Als het enige onder de volkeren heeft het, eeuwenlang de god delijke opdracht vervuld, te getuigen voor de éne, ware God temidden van een heidense wereld. Zijn zending was absoluut universeel tot heil van het totale mensdom. Dat het zijn roeping ontrouw geworden is, dat het de God, voor wie het heel zijn ge schiedenis door gestreden heeft, ver loochende bij Zijn komst op aarde heeft de Joden niet de goddelijke liefde doen verliezen. In zijn brief aan de Romeinen, het 9e tot 11e hoofdstuk, zet Sint Paulus op treffende wijze zijn door de H. Geest geïnspireerde visie op de situatie van zijn eigen volk uiteen, die culmineert in de uitroep: „Heeft God Zijn volk verstoten? Verre van daar! (11-1-) Aan deze éne zin hebben wij eigen lijk genoeg. Onze plicht is het derhal ve door gebed en een liefdevolle hou ding alles in het werk te stellen om de Joden terug te schenken wat zij verlo ren hebben. Zonder de Joden zijn wij de verlos sing niet deelachtig geworden. Zonder de Joden zal Christus' belofte van de éne schaapstal met de éne Herder met vervuld worden, want, zegt de H. Schrift, heel het volk van Israël zal ge red worden. Want ,,Jood^ en Griek zullen uiteindelijk met _één stem de God van Israël verheerlijken. De commissie van advies voor de toe kenning van de Professor van der Leeuw-prijs 1956 heeft, gezien de voor waarden waaraan de werken moeten voldoen, geen van de composities, wel ke ter mededinging waren ingezonden of onder haar aandacht gebracht, bij de staatssecretaris van onderwijs, kunsten en wetenschappen voor de prijs kunr.cn voórdragen. Gevolg gevend aan het ad vies van de commissie heeft de staats secretaris besloten deze prijs voor 1956 niet toe te kennen. Tussen de regeringen van de Verenigde Staten en Spanje is een overeenkomst gesloten waarbij Spanje voor een bedrag van circa 26 miljard gulden aan agrarische produkten uit Amerika ontvangt. In Madrid werd de overeenkomst getekend door de Spaanse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Castiella (rechts) en de Amerikaanse ambassadeur in Spanje, de heer Cabot Lodge. (Van onze Haagse redactie) De regering heeft aan de Tweede Kamer voorgesteld de huurcompensa tie ook te verlenen t.o.v. het buiten gewoon pensioen van zeelieden-oorlogs slachtoffers. De compensatie, die in gaat per 1 augustus 1957 zal worden vastgesteld op 3 pet met oen maximum van 208 gulden per jaar. De jaarlijkse kosten worden geraamd op f 80.000. Zowel de wereld van Hermans als die van Ton van Oudwijk zijn verschrik kelijk We zijn in angstwerelden. Die van Hermans ligt echter een hori zon verder dan die van Ton van wijk. Ton van Oudwijks wereld is in ae huiskamer, het gewone leven van elke dag. Haar figuren staan in het volle le ven, maar juist in dat volle leven vol komen alleen vol aarzeling, besluite loosheid, neiging tot uitstel, onzeker heid (het woord „misschien" in de ti tel van het boek is typerend) en voor al niet in staat te spreken met anderen. Hun woorden maken geen contact; zij vallen als stenen en tussen het geluid van de ene val en dat van de volgende ligt een verschrikkelijke stilte: de ge luidloosheid van de wanhoop. De mens wil antwoord krijgen, doch er worden hem slechts zinloze woorden en lege frazen toegevoegd. De mensen leven met elkaar, maar naast elkaar. Hun praten heeft alleen de functie, de stil te even te verschuiven. Niet zonder re den treedt daarom in vier van de ze ven verhalen, die de bundel telt, een geestelijk of lichamelijk invalide op, die geplaatst wordt tegenover de hoofdfi guur. Deze is onhandelbaar of niet toerekeningsvatbaar en typeert aldus op verbijsterende wijze de muur waar tegenover de hoofdfiguur staat. Hij is alleen, met tegenover zich een ondoor dringbare mens. En uit de gaten die ieder moment in de dag geslagen wor den, komt de angst te voorschijn, die deze hoofdfiguren vaak ondanks hun ironie hulpeloos maakt, die hen uit holt en hun woorden en daden steeds meer zinloos maakt. Wanneer men het slotverhaal uitzondert, dan wordt in Ton van Oudwijks verhalen die tragiek steeds heviger. De hoofdfiguur uit het eerste verhaal weet nog te vluchten; die uit het tweede kan zich uiteindelijk er nog boven verheffen, doch in de vier volgende verhalen zien we de leegte tot nn de bodem De figuren uit deze ver halen zijn allen deerniswekkend, tot de ridicuul beschreven luitenant uit „De onevenwichtige" toe. Het proza van Ton vm Ou* geeft vaak op zeldzaam navrante wlj- ze de atmosfeer van de v®£halen weer. Het is droog, kort, afgebeten geschreven, met veel stilten tusse de woorden. De zinnen lopen vaa aarzelend; de vraagzinnen zvjn tal rijk; de dialoog is geschreven in een taal die men wellicht het best ee.n „dode taal" kan noemen. De wereld van „Mijn dochter doet het goed, misschien...." is een verschrikkelijke wereld, maar een die medelijden op wekt, een medelijden waarvan de schrijfster zelf ook vol is. Ik vind Ton van Oudwijks boek een heel knap debuut. Die menselijkheid mis ik in Hermans verhalen. Men zou na sommige verha len uit. „Een landingspoging op New foundland" kunnen huilen, doch het zou zijn als het huilen bij het wakker wor den na een afschuwwekkende droom. Hermans' angstwereld is demoni- scher dan die van Ton van Oudwijk. Zijn verhalen zijn veeleer surrealisti sche projecties van angst- en absurdi teitsgedachten. Het zijn hallucinerende dromen, waarin ervaringen uit de wer kelijkheid monsterlijk vergroot of ver vormd worden, waardoor het leven in die werkelijkheid ondraaglijk moet wor den uit angst dat de hallucinatie weer spoedig zal terugkomen. In zijn beste verhalen zoals in „Laura en de gram mofoonplaat" en „De blinde fotograaf" doet Hermans sterk aan Vestdijk den ken, namelijk in het „dubbele" van mensen en zaken: een bedrieglijk re- ele werkelijkheid, waarachter je een angstwekkende irreële werkelijkheid ontdekt, die langzamerhand de eerste werkelijkheid overgroeit tot 't afschuw wekkende, dat onwerkelijk en benau wend is als een nachtmerrie, alleen heerst. Van deze „dubbele werkelijk heid is het slechts een stap naar het volkomen surrealistische, een stap die Hermans dan ook zet in het Jeroen Bosch-achtige verhaal „De Teddybeer", een verstikkende droom die doet den ken aan sommige passages uit Vest- dijks „De kelmer en de levenden": een gelijke sfeer als van een alles vernie tigend eindoordeel in dit verhaal een makabere oorlogsdag waaruit de in valide hoofdfiguur Preker met zijn Ted dybeer een symbool voor zijn goed heid en tederheid? gered wordt, na de demonie van het vlees in afzichte lijke gedaante aanschouwd te hebben. De titel van het boek, die ook de ti tel is van het eerste verhaal van de bundel, is min of meer programmatisch. In dat eerste verhaal gaat de ik-figuur vanaf het schip waarop hu als houtko per meevaart, met behulp van een mo torbootje half-dronken op Newfoundland aan land. Hij schrijft dan: Op zulke ogenblikken heeft de mens de indruk dat de doldrieste dingen, de krankzinni ge, volslagen nutteloze, onmogelijke on dernemingen, het enige zijn dat hem waardigheid verlenen kan en dat al het Ton van Oudwijk, die onder deze schuil naam debuteerde met het hierbij bespro ken boek „Mijn dochter doet het goed, misschien. andere dat zich in het leven voor kan doen, naaperij en slaafse sleur is." Doch de landing wordt een afschuwelijke te leurstelling. Hij ziet slechts visafval, kreeftenvallen, zeewier en wrakhout. Hij ziet het krankzinnige van zijn po gen in en barst op de grond liggend in tranen uit. Hij wilde het onmogelij ke bereiken; is hij op de grens van het mogelijke aangeland, dan is daar slechts de teleurstelling. Wat New foundland is voor deze ik-figuur een poging tot zelfbevrijding zijn de Nia- garafalls voor Sebastiaan uit het ove rigens langdradige en weinig beheerst geschreven verhaal „Een veelbeloven de jongeman"; het is voor de profeti sche Oom Jacob uit „Laura en de grammofoonplaat" de toekomstige tijd waarin willen en zijn zullen samenval len, waarin hijzelf reeds nu leeft, als iemand die niet de slaafse sleur volgt, doch waar hij door het sadisme van een kind wordt uitgetrapt. Iedere poging tot zelfbevrijding en zelfbevestiging in een krankzinnige wereld waarvan de blinde fotograaf, die niet blind is, het symbool zou kunnen zijn leidt tot een nieuwe ruïne. Er staan verhalen in deze bundel, ik noemde ze al, die meesterwerken zijn. Meesterwerken echter uit een wereld die geen deernis doch slechts angst op wekt; waarin zelfs huilen geen zin meer heeft omdat op de ene droom onmid dellijk een nieuwe volgt, en waarin het ware Newfoundland een utopia zal blij ven KEES FENS. ZONDAG 2 februari: Septuagesima; eigen mis; credo; pref. v. d. H. Drieëenheid; paars. MAANDAG: Zuivering van O.L. Vrouw; eigen mis; 2. geb. H. Blasius; pref. van Kerstmis; wit. DINSDAG: H. Andreas Corsini, bisschop- belijder; mis Statuit; wit. WOENSDAG: H. Agatha, maagd-marte lares; eigen mis; (Roermond: 2 geb. voor bisschop) rood. DONDERDAG: H. Titus, bisschop-belij der: eigen mis; 2 geb. H. Dorothea; wit. Breda: H. Amandus, bisschop belijder; mis Sacerdotes; wit. VRIJDAG; H. Romoaldus, abt; mis Os justi; wit. ZATERDAG: H. Joannes de Matha, be lijder. Mis Os justi; wit. ZONDAG 9 februari: Sexagesima; eigen mis; 2 geb. H. Cyrillus; credo; pref, v. d. H. Drieëenheid; paars. p niet meer dan zes 30 cm LP s heeft Philips de complete serie Beethoven-Symphonieën gepubli ceerd onder leiding van Bruno Wal ter (L 09400 L). De uitvoeringen z«n alle gegeven met het Philharmo nic Symphony Orchestra of New ïorh op de Zesde symphonie na, die gespeeld wordt door het Philadelphia Orches tra. De opnamen bestrijken een vrij groot aantal jaren, zodat men mag ver onderstellen, dat ze gedeeltelijk her drukken of nieuwe persingen zijn van reeds eerder verschenen platen. Op merkelijk is, dat de opname van de drie eerste delen van de Negende symphonie dateren van 1949, terwijl de Finale in 1953 werd opgenomen. In de geluids- hoedanigheden valt die vrij geruime tussenpoos wel waar te nemen. De Fi- nale klinkt luider en ronder, de eer ste drie delen zijn droger en scherper van toon, maar ook die leveren toch nog altijd een zeer acceptabele weer gave op. Zo is er nu een indrukwekkende nieu we serie van Beethovens symphonieën ontstaan, die ook een respectabele tech nische prestatie vertegenwoordigt. De eerste drie delen van de Negende staan op één plaat. De Finale beslaat een halve plaat, terwijl de tweede zij de daarvan de gehele Vijfde symphonie blijkt te kunnen bevatten. Verder zijn gekoppeld de symphonieën I en VI, n en IV. VII en VIIII. Alleen de Eroïca beslaat een gehele plaat alleen. De techniek van de variabele microgroeven maakt enorme vorderingen. De serie is uiteraard ook een uiterst waardevol document te meer van Bruno Walter in zijn levenslan ge betrekking tot Beethovens sympho nieën. Deze vertolkingen zijn nu het werk van de dirigent in zijn zeventi ger jaren, verbazingwekkend door hun kracht en grootsheid van visie en natuurlijk typerend voor de ro mantische interpretator, die meer ge voelig is voor het totale visioen, dat de zingende klank hem opent, dan voor de exacte stemvoering en de klassie ke beheerstheid. Niettemin trekt het de aandacht hoe Walter bijvoorbeeld in de Negende symphonie de tempi strak houdt en met een bruisend élan ;X-. De regering blijft van mening, dat H.B.S.-ers niet zonder meer moeten worden toegelaten tot de universitaire notariële studie, zoals deze laatste is voorzien in een wetsontwerp, dat in juli van het vorige jaar is ingediend. In het voorlopige verslag van de com missie van rapporteurs uit de Tweede Kamer over dit ontwerp hadden ver scheidene leden bezwaren aangevoerd tegen de gelijkschakeling van het eer ste gedeelte van de studie, tot en met het kandidaatsexamen, met de be staande studie in het Nederlands recht. Deze leden meenden, dat kennis van het Romeins récht en dientengevolge van het Latijn zeer wel zou kunnen wor den gemist en dat de notariële studie dus ook aan de universiteit zonder meer voor H.B.S.-ers toegankelijk zou behoren te blijven. Een tweede be zwaar dezer leden gold het feit, dat men in de toekomst door het afleggen van het notariële doctoraal examen be halve kandidaat-notaris ook nog mees ter in de rechten zou worden. Men meende, gelet op de verschillen met de eigenlijke rechtenstudie, dat de meester titel daardoor in zekere mate zou wor den gedevalueerd. Men zou dan ook de voorkeur geven aan de mogelijkheid van verwerving van de „volwaardige" mees terstitel door een aanvullend doctoraal examen Nederlands recht. De ministers van onderwijs, kuns ten en wetenschappen en van justitie handhaven in hun memorie van ant woord hier tegenover hun standpunt, dat de notariële opleiding van een vakopleiding tot een wetenschappelij ke studie moet worden omgevormd en dat doorvoor een degelijke scholing in de historische ontwikkeling van het recht, met name van het Ro meins recht, noodzakelijk is. Zij me nen de H.B.S.-ers in voldoende mate tegemoet te zijn gekomen met de be paling, dat ook dezen in elk geval ge durende tien jaar toegang tot de no tariële examens aan de universiteit zullen hebben. Het voortentamen La tijn, dat zij daartoe zullen moeten af leggen achten de ministers geen ex tra belasting voor de H.B.S.-ers, om dat de huidige H.B.S.-opleiding een jaar korter is dan de gymnasiale. Tegen het tweede bezwaar voeren de ministers aan, dat het verschil tussen de studie in het Nederlands recht en de notarieel-juridische studie tot uiting zal komen in het feit, dat aan de langs beide wegen te verwerven hoedanig heid van meester in de rechten volgens het wetsvoorstel tweeërlei effectus civi- lus zal zijn verbonden, namelijk in het eerste geval toegang tot de rechterlijke macht en balie en in het andere geval tot het notariaat. Ook in dit tweede geval is echter de toekenning van de meesters titel gerechtvaardigd en kan niet met recht van een „uitgeholde" meesterstitel worden gesproken, omdat de opleiding, die in het wetsontwerp aan de kandf daat-notaris is toegedacht, wetenschap pelijk geheel op één lijn staat met die van hem, die Nederlands recht studeert, De staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft aan de volgende letterkundigen een letter kundige opdracht verleend: 1. mej. Ellen Warmond te Rotterdam, 2. Albert Besnard te Bloemendaal, 3. Gerrit Kouwenaar te Amsterdam, 4. A. Marja te 's-Gravenhage, 5. Adriaan Morrien te Amsterdam, 6. Jos Panhuijsen te s-Gravenhage, 7. Paul Rodenko te Warnsveld, 8. Ben Stroman te Amster dam, 9. Theo van der Wal te Bergen. Aan de volgende literatuur-historici is een opdracht van literair-historische aard verleend: 1. mej. dr. M. E. Kluit te Amsterdam, 2. mej. M. H. Schenke- veld te Alkmaar, 3. J. Das te Amster dam, 4. dr. P. J. H. Vermeeren te 's-Garvenhage, 5. dr. J. D. F. Warners te Amsterdam. Ik zet alle kaarten op de mogelijkheid, dat op de plaats, waar Schmied woensdag was, zich vanavond een gezelschap bevindt, waarvan misschien sommi gen per auto komen. Want een gezelschap, waarbij men in rok verschijnt, moet vandaag aan de dag ta melijk groot zijn. Dat is natuurlijk maar een ver moeden, commissaris, maar vermoedens zijn er om ze na te zoeken." „Het onderzoek naar de plaats, waar Schmied zich ergens op de Tessenberg heeft opgehouden, uitge voerd door de politie van Biel, Neuenstadt, Twann en Lamboing heeft niets aan het licht gebracht", wierp de commissaris sceptisch op tegen de overwegingen van zijn ondergeschikte. „Schmied is het slachtoffer geworden van een moordenaar, die handiger moet zijn dan de politie van Biel en van Neuenstadt," repliceerde Tschanz. Baerlach bromde zoiets van, hoe hij dat kon we- ten ,ïk verdenk niemand," zei Tschanz, „maar ik heb eerbied voor degene, die Schmied doodde, voor zo ver eerbied hier op zijn plaats is." Baerlach luisterde onbeweeglijk, de schouders een beetje opgetrokken: „En jij wilt deze man vangen Tschanz, waarvoor je eerbied hebt?" „Ik hoop het commissaris." Ze zwegen weer en wachtten. Daar naderde een auto over de bosweg. Schijnwerpers zette hen voor een ogenblik in fel licht. Een grote luxe wagen reed voorbij in de richting van Lamboing en verdween in de nacht. Tschanz startte de motor. Er kwamen nog twee auto's aan, grote donkere, geheel bezette „sleden". Tschanz reed hen achterna. Het bos hield op. Zjj kwamen voorbij een restau rant, waarvan het uithangbord door een openstaande deur verlicht werd en voorbij boerenwoningen, ter wijl vóór hen het achterlicht van de laatste auto gloeide. Zij bereikten de wijde vlakte van de Tessenberg. De hemel was schoongeveegd, de sterren waren weer helder zichtbaar. De weg draaide naar het noorden en voor hen tekenden zich de donkere lijnen af van de Splitzberg en van de Chasseral. Een paar licht jes flikkerden aan de voet van het gebergte, dat wa ren de dorpen Lamboing, Diesse en Nods. De wagens voor hen sloegen links af een zijweg in en Tschanz stopte. Hij draaide het raam naar bene den om beter te kunnen zien. In het veld herkenden zij onduidelijk een huis, omringd door populieren. De ingang was verlicht en daar stopten de auto s. Stemmen klonken tot hier door en toen gingen allen naar binnen en werd het weer stil. Het licht boven de ingang werd uitgedaan. „Zij verwachten niemand meer", zei Tschanz. Baerlach steeg uit en ademde de koude nachtlucht in. Het deed hem goed. Hij keek toe, hoe Tschanz de auto 'n eindje de alpenwei opreed, want de weg naar l'Amboing was maar smal. Nu stapte ook Tschanz uit en kwam naar de commissaris toe. Zij liepen over de landweg naar het huis, dat in het veld stond. De bodem was leemachtig en de kuilen ston den vol water. Blijkbaar had het ook hier hard ge regend. Zij kwamen bij een lage muur, maar het hek was gesloten. Over de muur heen zagen zij het huis lig gen. De tuin was kaal en tussen de populieren stonden als grote beesten de luxe auto's. Nergens was er licht te zien, alles maakte een volmaakt verlaten in druk. Met enige moeite zagen zij, dat midden op het hek een schild zat, er moesten een paar schroeven of zo los zijn, want het ding hing scheef. Tschanz knipte zijn zaklantaarn aan. Op het schild was een grote G. afgebeeld. Zij stonden weer in het donker. „Ziet u wel", zei Tschanz, „mijn vermoeden was juist. Ik heb zomaar lukraak geschoten, maar het is in de roos". En te vreden over zichzelf vroeg hij: „Geef mij nu maar een sigaar, commissaris, die heb ik wel verdiend". Baerlach bood hem er een aan. ,.Nu moeten we ook nog weten, wat G. betekent". „Dat is geen probleem: Gastmann." „Waarom?" „Ik heb het telefoonboek nagekeken. Er zijn maar twee namen met G. in Lamboing." Baerlach lachte verbluft, maar toen zei hij: „Kan het ook niet die andere naam met G. zijn?" „Nee, want dat is de Gendarmerie. Of gelooft u, dat iemand van de politie iets met de moord te ma ken heeft?" „Alles is mogelijk Tschanz," antwoordde de oude. Tschanz stak een lucifer aan, maar bij de sterke wind, die de populieren woedend schudde, had hij moeite zijn sigaar aan te krijgen. Baerlach merkte op, dat hij er niets van begreep, waarom de politie van Lamboing, Diesse en Lignière niet aan deze Gastmann had gedacht. Zijn huis lag in het vrije veld en was van Lamboing uit gemak kelijk te zien. Een groot gezelschap kon je hier on mogelijk verbergen, ja, het moest zelfs opvallen, vooral in zo'n klein Jura-nest. Tschanz antwoordde, dat hij daar ook nog geen verklaring voor wist. Daarop besloten zij om het huis heen te gaan. Zij scheidden van elkaar, ieder nam een andere kant. Tschanz verdween in de nacht en Baerlach was alleen. Hij ging naar rechts. Hij sloeg de kraag van zijn jas omhoog, want het was koud. Hij voelde weer die zware druk op zijn maag, vergezeld van heftige steken. Koud zweet stond op zijn voorhoofd. Hij ging langs de muur en boog met de muur mee naar rechts Het huis lag nog steeds in volledige duisternis. Opnieuw bleef hij staan en leunde tegen de muur. Hij zag aan de bosrand de lichten van Lamboing en schreed weer verder. Weer veranderde de muur van richting, boog nu naar het westen. De achterkant van het huis was verlicht. Uit een rü vensters op de eer ste verdieping straalde helder licht. Hij hoorde de klanken van een vleugel en toen hij beter luisterde stelde hij vast, dat iemand Bach speelde. (Wordt vervolgd). BRUNO WALTER zo'n eerste deel uit zijn motieven ge boren laat worden zonder met al te mysterieuze overdetaillering en sle pende tempi de zaak bijkans tot stil stand te brengen. In een meesterlijke greep vat hij de brokkelige Finale sa men als een krachtige stroming van verheven emoties, die hij nergens verbijzondert, maar die hij van on derdeel tot onderdeel aaneenrijt tot een hymnische verrukking. Hij heeft daarbij tot zijn beschikking een uit muntend solistenkwartet, bestaande uit Frances Yeend, Martha Lipton, David Lloyd en Mack Harrell als mede het Westminster Choir. De platen zijn verpakt in zeer ver zorgde albums, op elk waarvan Phi lips een reproduktie heeft afgebeeld van een schilderij van Johannes Ver meer. Mozart In het Medium Play repertoire heeft Decca een zeer aantrekkelijke plaat gepubliceerd (LW 5301) van e i sympho nie van de zeventienjarige Mozart, n.L die in g K.V. 183, gespeeld door Georg Solti en het London Symphony Orches tra. Ook al valt het overige werk, dat Mozart omstreeks deze leeftijd schreef niet gering te achten, dan steekt deze symphonie daar toch nog een stuk bo ven uit. In al haar eenvoudigheid van bouw is zij geestelijk plotseling aanzien lijk rijper dan het meeste werk lat haar omringt. Het is alsof hier reeds de ader van zijn specifieke genialiteit aan de dag treedt. Men bemerkt dit natuurlijk het best aan de toon van die- pe bewogenheid en geheimzinnige on rust, die onder de noten doorklinkt. Het is die toon, welke men bijna altijd te genkomt in Mozarts latere mineur-stuk ken en die tenslotte haar onvergelijke lijke openbaring zal vinden in de gro te g-moll Symphonie K.V. 550. Is het een coïncidentie, dat ook dit jeugdwerk van een bijna huiveringwekkend geni aal begaafde knaap in g-moll staat? Waarschijnlijk niet. Men bespeurt re latie tussen deze symphonie van de zeventienjarige en die van de rijpe meester, kort voor zijn dood. Solti blijkt het stuk in zijn moeilijk te tref fen karakter goed verstaan te hebben. Een heel gezellige publicatie deed Decca met de complete muziek van Leo Delibes' ballet „Coppélia", op genomen op twee platen in cassette en voorzien van een uitvoerige be schrijving, en gespeeld door Ernest Ansermet, die in balletmuziek een autoriteit is, met zijn Orchestre de la Suisse Romande. De liefhebbers van de dans kennen in Nederland tegenwoordig het stuk ook goed. Het ballet is meer verouderd geraakt dan de muziek. In dit laatste opzicht is „Coppélia" een zeer genietbaar ge bleven theatrale ontspanningsmuziek, typerend voor de romantische stijl periode, waarin het ontstond (1870). Het is niet belangrijk, maar het is zeer onderhoudende en gezellige mu ziek, die met al haar nummers en karakterdansen door Ansermet en zijn orkest uitnemend wordt gespeeld. Die nummers zijn voor het ballet hin derlijke overbodigheden geworden. Onze tijd vergt een dynamisch thea ter in stede van een reeks van diver tissementen, doch de muziek kan men ook nu nog waarderen om haar lyri sche charme en haar geestige „poin tes". Het is een echte muziek om er een vrolijke, onbezorgde avond mee door te brengen. (LXT 5342-3). Concertgebouw-orkest Tot slot het Concertgebouworkest on der leiding van Eduard van Beinum op een 45-toeren plaatje van Philips (400 034 AE). Zij spelen Sibelius en wel zijn betrekkelijk populaire, hymnische en nochtans bondig samengevatte „Fm- landia" alsmede de „Valse Triste die een onderdeel vormt van de muziek voor het toneelstuk „Kuolema", een vi sioen van een stervend mens, aan wie de dood verschijnt in de nacht. Het is een populair stuk geworden en er wordt daarom een tikje op neergezien. Hoe suggestief en muzikaal het is, wordt de toehoorder weer duidelijk, wanneer hij het hoort van deze meesters. L. H. (Van onze correspondent) Vrijdag heeft burgemeester mr. H. Loeff van Den Bosch aan de heer A. Kurvers om zijn grote verdiensten voor de stad op cultureel met name muzikaal terrein namens het ge meentebestuur de Jheroen Boschpen ning in zilver uitgereikt. De verdiensten van de heer Kurvers manifesteerden zich o.m. door zijn aandeel in de organisatie van de fees ten 's-Hertogenbosch-Muziekstad in 1953 en het initiatief tot het jaarlijks inter nationaal vocalistenconcours. De onderscheiding werd hem uitge reikt bij gelegenheid van zijn afscheid als boekhouder van de Bossche vee markt en het slachthuis wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Tot de velen die de heer Kurvers bij deze gelegenheid huldigden behoorde ook de heer Jos. Vranken, die sprak namens het koninklijk Nederlands zangersverbond.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1958 | | pagina 9