Grijpbare en ongrijpbare problemen in de N.-O.P.
„Mijnheer, deze polder kent
geen stommelingen
De kolonisatie
voltooid
Wordt de polder één gemeente
of wordt hij gevierendeeld?
Nieuwe constituties voor de
Franciscaanse Derde Orde
CETAFLEX
lijmt kond alle bont!
De rechter
en zijn beul
Schuldbekentenis
door koopman
vervalst
Spiritualiteit voor moderne christen
Prinses Beatrix
op St.-Eustatius
Eén jaar en negen
maanden tegen hem
geëist
Mr. dr. L. N. Deckers
grootkruis Sint-
Sylvester
ZATERDAG 15 FEBRUARI 1958
PAGINA 9
Korter werken bij
Becht en Dyserinck
knnstharslijm
Ceta-Bever
FRIEDR. DURRENMATT
Pedagogisch-examen
voor a.s. wiskunde
leraren
Voorlopige regeling
vastgesteld
De huurverhoging en
het woongerief
ilHIIlllllllllllllUlllllll
niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiui
nlllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllll
(Van onze speciale verslaggever)
In 1940 werd begonnen met de bemaling van de Noord-Oost Polder; twee
jaar later viel bet land droog. Nu, anno 1958 is het gebied helemaal
in cultuur gebracht en is de kolonisatie er van vrijwel voltooid, nadat
men in 1947 begon met de eerste uitgifte van boerderijen. Die voltooiing
betekent overigens allerminst een eindpunt, veeleer is zij het beginpunt
Want nog is de N.-O. P. uiteraard niet, wat men bij de aanleg er van vooi
ogen bad: een moderne, wel gefundeerde en goed-georganiseerde samenleving
Het is „een nieuw land dat wil zeggen: een land met een duidelijk beden
Uiteraard bijzonder weinig verleden en, naar men hoopt en verwacht een
grote toekomst. Maar het aantal problemen is nog groot en bijzonder ge"
differentieerd, veel meer dan toen men destijds begon met de ontginning
Toen immers stond men voor een opgave die bijna tastbaar duidelijk was
en die dan ook met grote voortvarendheid werd opgelost. De pioniers
die destijds met laarzen, een zeis en een schop arriveerden hebben hun
werk grondig en afdoende gedaan. Zij hebben bijna letterlijk een nieuw
land geschapen. Het moet nog „slechts" leefbaar gemaakt worden, leefbaar
voor het individu en voor de collectiviteit. Er moet in de N.-O. Peen kleine
nieuwe maatschappij gecreëerd worden en^men heeft daarbij slechts ten deb
steun aan de ervaringen opgedaan in de „oude" maatschappij.
Natuurlijk is men van de aanvang at
ordenend te werk gegaan, niet alleen
waar het de techniek van de bemaling
en de ontginning betrof, maar ook waar
het ging om het toekomstige leven in
de polder. En onder „men" dient men
dan wel de Staat te verstaan. Hij is bij
de bevolking van de polder uiteraard
selectief te werk gegaan. In materieel
opzicht hield dat o.m. in dat men de
in het bestemmingsplan ingecalculeer
de 1600 landbouw- en 300 tuinbouwbe
drijven slechts toewees aan die pach
ters, die in ieder geval over 1600 per
te pachten ha konden beschikken. Bij
de eerste toewijzingen na de oorlog
in 1947 en 1949 was het bovendien
zó gesteld dat de inschrijving slechts
openstond voor hen, die tenminste
reeds 2 jaren in de polder hadden ge
werkt, voor de onvervalste en voor
geen kleintje vervaard zijnde pioniers
dus. Ook anderzijds legde men bij de
keuze van de pachters normen aan,
die moesten leiden tot een zo even
wichtig mogelijke samenstelling van
de bevolking; men lette dus wel dege
lijk op factoren als leeftijd, provincie
van herkomst en levensbeschouwing;
want ook op dat terrein moest men
uiteraard een „uniformiteit" vermijden.
Men bleef dat zelfs doen toen in 1956
de inschrijving voor iedereen werd open
gesteld. Dat men deze zaak echter niet
helemaal in de hand had kon heb
ben blijkt nu, nu de N.O.P. aan het
begin van zijn eigenlijke ontwikkeling
staat. De samenstelling van de bevol
king is op dit moment inderdaad niet
zo evenwichtig als men destijds wel
voor ogen heeft gehad. Daarover ech
ter straks.
Nog is de N.O.P. wat men in Rus-
sische termen gesproken, een „Kolcho-
zen"-gebied kan noemen. Vrijwel alles
is er staatseigendom, de grond en de
gebouwen. Een situatie die uiteraard
slechts van tijdelijke aard kan zijn.
Ook bestuurstechnisch steken de zaken
er nog niet helemaal democratisch in
elkaar. In feite is het zo dat hetRyk
het „provinciale bestuur uitoefent.
Voor het gemeentelijk Instuur heeft
Uien een openbaar lichaam gecreee
dat „De Noordoostelijke Polder heet
en aan het hoofd waarvan een land
drost staat. Deze landdrost heeft vrij
Wel autoritaire bevoegdheden. Hij wordt
terzijde gestaan door een door de be
volking gekozen Poldercommissie (5 P.
v.d.A., 4 K.V.P., 4 A.R.-S.P.G.. 3 C.H.U.,
1 V.V.D.), die echter slechts een advise
rende stem heeft. Dat hebben ook de
drie wethouders, leden van de Polder
commissie, die tezamen een dagelijkse
adviescommissie vormen. Ook dit al
les kan natuurlijk niet zo blijven.
Reeds is men toe aan een discussie
rondom de toekomstige gemeentelijke
m e mg, die naar men verwacht op
1 januari 1959 een feit zal zijn. Er zijn
hieromtrent echter twee verschillende
opvattingen. Sommigen zien de N.O.P.
als één zelfstandige gemeente, ande
ren willen haar indelen in vier ver
schillende gemeentes, te weten Emmel-
oord, Creil (waarbij inbegrepen Espel,
111111111111111 iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiuii
IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllll
Rutten en Bamt), Marknesse (met Lut-
telgeert en Kraggenburg) en Nagele
(met Ens en Tollebeek). Politiek ge
zien schijnen de zaken vooralsnog zó
te liggen dat de P.v.d.A. en de V.V.D
eerstgenoemde opvatting huldigen en
dat de confessionele partijen zich ach
ter de tweede hebben geschaard. Ove
rigens, ook de meeste voorstanders
van vier gemeentes zijn de mening
toegedaan dat sommige zaken, zoals
de financiële en zoals de gezondheids
zorg, centraal geregeld kunnen wor
den. Zij zijn, op bestuurstechnische en
zelfs maatschappelijk-ethische gronden,
voor zoveel mogelijk autonomie van de
vier gemeentes, maar zjj zijn niet te
gen centralisatie, waar die beslist nood
zakelijk is.
Ook de toekomstige Provinciale in
deling van het gebied vormt reeds een
punt van overweging. Aansluiting bij
Friesland of Overijssel is uiteraard
mogelijk. Maar onder de bevolking
leeft wel zeer sterk het verlangen, dat
de N.O.P. te zijner tijd met de toe
komstige zuidelijke polders tot een
twaalfde Nederlandse Provincie zal
worden verheven. Dit is echter uiter
aard een zaak die de regering zal moe
ten beslissen. De vraag is daarbij
„slechts" wanneer men tot een derge
lijke beslissende stap, als de bepaling
van de provinciale status van de
N.O.P. is, zal moeten overgaan. Men
zal daar noch te vroeg noch te Iaat
toe kunnên overgaan. In ieder geval
zal men het pas kunnen doen, wanneer
men met een „afgerond" gebied te
maken heeft; wil men althans de waar
borg hebben van een werkelijk demo
cratisch bestuur. Nochtans is dit alles
een kwestie van een wel duidelijke,
„grijpbare" problematiek, die dus alles
zins oplosbaar zal zijn.
Er zijn echter ook vrij „ongrijpbare"
problemen in de N.O.P., die zich op
dit moment met nadruk manifesteren.
Men zou ze kunnen samenvatten door
te wijzen op "de eenzijdige opbouw van
de dorpen, op de eenzijdige samenstel
ling van de bevolking, die zich nu
reeds in haar niet helemaal plezierige
sevolgen doet voelen. Er is in de
NOP een sterke, te sterke bezetting
van'dé groep van degenen, die op „mid
delbare leeftijd" zijn. Ongeveer 90 pet
van de gezinshoofden zijn van 25 tot 40
jaar oud. Er zijn ook duidelijk merk-
baar de moeilijkheden tengevolge van
een mannenoverschot. Van een ovef
schot van mannen ook, die niet inae
landbouw geplaatst kunnen of willen
worden. De, wellicht ietwat gedwongen,
eenzijdige opbouw van de dorpen ech
ter biedt hun weinig of geen ander
emplooi. Een middenstand kent men
nauwelijks in de N.O.P. In de tien
dorpen treft men slechts de bakker, de
slager, de smid, de timmerman en het
café, dat dan meestal ook nog wel als
een soort cultureel centrum fungeert.
Winkelen in de hoofdstraat van Emmeloord.
Verdere differentia is er niet en is er
vooralsnog ook niet nodig. Slechts het
centraal gelegen Emmeloord, dat de,
overigens nog wat onevenwichtige allu
re van een stadje begint te krijgen,
kent anders. Men treft hier ook zgn.
speciaalzaken aan: confectie, optiek,
boek- en bloemenwinkels, tezamen op
leverend een kern van een midden
stand. Ook industrie kent men in de
polder op een enkele smederij,
grasdrogerij of sorteerbedrijf na
niet. Of en in hoeverre industrialisatie
in de N.O.P. een oplossing kan bren
gen voor het steeds groeiend arbeids-
overschot is een kwestie van de toe
komst; van de wellicht toch wel iet
wat benauwend verre toekomst.
Eenzijdigheid ook van andere aard in
de samenstelling van de bevolking
blijkt reeds een handicap. Men heeft
n.l. in de N.O.P. te doen met een zorg
vuldig geselecteerde bevolking. Dat
geldt dus op de eerste plaats de land
bouwers voor het overgrote deel in
derdaad „stoere pioniers" dat geldt
ook voor de schaarse middenstanders:
slechts de meest ondernemenden trok
ken naar dit gebied. Er gaat in de
polder overigens een in dit verband
treffende anekdote. Prof. Rogier ge
waagde er van, toen hij kort geleden
in Emmeloord ter gelegenheid van het
12,5-jarig bestaan van de A.B.T.B. een
herdenkingsrede hield. Twee inwoners,
zo heet het dan, die zich per fiets
door de polder voortbewogen kwamen
met elkander in botsing. „Stomme
ling schold de een de ander. Waar
op dit veel betekenende antwoord
kwam: „Mijnheer, deze polder ként
geen stommelingen". Deze, overigens
fictieve, man had gelijk. Hij had zelfs
verontrustend gelijk. De N.O.P. kent
inderdaad geen „stommelingen". Want
het hebben van „stommelingen" in een
gemeenschap is, zou men kunnen zeg
gen, een kwestie van traditie. En
„stommelingen" zijn in een goed-geor-
dende, leefbare maatschappij nochtans
noodzakelijk, vooral als men onder
hen diegenen wil verstaan, die met
een welwillende en goed-menende ijver
bereid zijn ondergeschikte, maar nood
zakelijke functies te vervullen. Aan de
zulken heeft men in de N.O.P. wij
hoorden het meermalen vertellen door
hen die het weten kunnen ingrijpend
gebrek. Wellicht echter wordt dan dit
P-obleem vanzelfspn eend mét de groei
en ontwikkeling van de polder uit de
wereld geholpen
Een groot deel van de zitting van vrij
dag heeft het gerechtshof te 's-Graven-
hage gewijd aan d? behandeling van de
zaak tegen een 42-jarige koopman uit
Voorburg, die in eerste aanleg was be
schuldigd van diefstal en verduistering
van schilderijen, vervalsing van een
schuldbekentenis met zekerheidsstelling
vervalsing van een kwitantie en verduis
tering van een autohoes. De Haagse
rechtbank had destijds de koopman van
al deze misdrijven vrijgesproken. De of
ficier van justitie, die tegen de koop
man een jaar en zes maanden "gevan
genisstraf had gevorderd, was van dit
vrijsprekende vonnis in appel gekomen.
De procureur-generaal mr. F. E.
Baron van Voorst tot Voorst zei aan het
begin van de zitting dat hij vijf van de
zes tenlastegelegde feiten wilde laten
vallen. Het enige, wat hij de koopman
tenlaste wilde leggen was een verval
sing van de schuldbekentenis met zeker
heidsstelling. Formeel vroeg hij daarom
vrijspraak voor deze vijf feiten, maar
voor het zesde feit requireerde hij een
gevangenisstraf van een jaar en ne
gen maanden met aftrek van de tien
maanden die verdachte in voorarrest
heeft doorgebracht. Hij zei in zijn requi
sitoir dat het dossier over deze zaak in
alle onderdelen doet spreken van een
gemene, laffe en lege oplichterij. Ook al
konden vijf van de zes misdrijven
moeilijk bewezen worden de overtuiging
dat de gehele affaire de geest ademt
van oplichting had bjj hem stellig post
gevat.
De koopman had een goede relatie
met de enige jaren geleden overleden
Haagse schilder Anton van Wely. Hij
hielp de schilder aan leningen op onder
pand en verkocht enige schilderijen voor
hem. Een schuldbekentenis van 1.000
waarbij ais borg een schilderij werd ge
geven zou de koopman, als enig tenlas
tegelegde punt, hebben veranderd in
f 11.000. Deze lening had de schilder
gekregen van de pensionhouder van de
koopman.
De koopman gat toe dat er enige ver
anderingen waren aangebracht in de
schuldbekentenis, maar, zo zei hij, dat
was gebeurd op verzoek van de schil
der zelf, die niet zoveel papieren wil
de hebben. Hij zelf had nog een bedrag
van ongeveer 10.000 te goed van de
schilder en dit werd toen maar tezamen
gevoegd op de schuldbekentenis aan de
pensionhouder.
Het Hof zal 27 februari arrest wijzen.
Op grond van de huidige toestand en
de thans verwachte toekomstige ontwik
keling heeft de directie van de haar-
denfabriek en ijzergieterij Becht en Dy
serinck te Weesperkarspel vergunning
gevraagd en verkregen voor een ver
dere inkorting van de werkweek tot
24 uur, ingaande 17 februari.
In aansluiting op de veranderde
tijdsomstandigheden zijn algemene
Constituties opgesteld voor de Francis
caanse tertiarissen, welke een wetge
vend commentaar bedoelen te zyn op
hun leefregel. Lange tijd hebben de
hoofdbesturen van de verschillende tak
ken van de Minderbroedersorde aan de
verwoording van deze bepalingen ge
werkt, totdat eind oktober 1957 het de
creet van Pauselijke goedkeuring on
der dagtekening van 25 augustus, feest
dag van de koninklijke tertiaris Koning
Lodewijk van Frankrijk, patroon van
de Derde Orde mocht worden ont
vangen, waardoor de Constituties
rechtsgeldig zijn geworden. De nieuwe
constituties gelden gelijkelijk voor de
derde orden van Franciscanen, Capu-
cijnen, Conventuele en Minorieten.
Het doel van de nieuwe richtlijnen
is, de Franciscaanse spiritualiteit nog
meer toegankelijk te maken voor de
hedendaagse christen. Hgt eerste
hoofdstuk behandelt het wezen en
doel van de derde orde, het tweede
de leefwijze van de tertiarissen, het
derde de bestuursinrichting.
De wereldlijke derde orde van Sint
Franciscus wordt bepaald als een
groepering van Christenen, die in de
wereld naar de christelijke volmaakt
heid streven. Dit op een manier, die
past bij het leven van de leek, vol
gens de regel van Sint Franciscus en
onder leiding van de Franciscaanse
orde.
De tertiaris wil Christus' evangelie op
voorbeeldige wijze naleven. Krachtens
een professie tegenover de Kerk afge
legd, zoekt hij God te eren door heili
ging van zichzelf en anderen. Zijn toe
wijding aan God omvat zowel zijn par
ticulier als zijn sociaal leven. De derde
orde, als een gist van evangelische vol
maaktheid aan de wereld gegeven,
moet het Rijk van Christus helpen ver
sterken en uitbreiden.
D professie, die de leek mag afleg
gen, wordt theologisch gezien als een
bijzondere hernieuwing van de doop
beloften en als een act van toewij
ding, waardoor hij belooft bijzondere
middelen te benutten, om ten volle
evangelisch te leven Zo bindt hij zich
nauwer aan Christus, en wordt de ge
meenschap van tertiarissen deel van
het mystieke Lichaam.
De constituties werken de gedachte,
door Paus Pius XH voorgehouden, dat
nl. de derde orde een school is van
christelijks ascese, nader uit door op
concrete wijze het markante van de
Franciscaanse geest als ideaal voor te
stellen. Actuele onderwerpen als: heili
ging van de arbeid en het beroep,
schriftlezing, gezinsleven, sociale en po
litieke activiteit, steun aan de midden
stand en de arbeidende klasse komen
naar voren.
Opdat de sodaliteiten geen louter
devotionele groeperingen worden, moe
ten zij kiezen voor een speciaal aposto-
laatswerk. Gewezen wordt op mede
werking aan het werk van de Katho
lieke Actie.
De eigen lectuur moeten de tertia-
Boerderijen en landarbeiderswoningen, ordelijk gerangschikt in een wijd land.
Advertentie
Een hoekje in Marknisse. Links de Ned. Hervormde Kerk,
De schrijver bleef rustig.
„Wanneer is de politieman precies vermoord?"
„Dat was na middernacht," antwoordde Tschanz.
Of de wetten van de logica ook voor de poli
tie geldig waren, wist hij natuurlijk niet, antwoord-
1 a schri?ver. maar hij betwijfelde het. Want, zo-
S if ,5olitie in haar ijver had vastgesteld, had hij
om naif een op weg naar Schernelz de bos-
wacnter ontmoet, terwijl hij nauwelijks tien minuten
tevoren afscheid van Gastmann had genomen. Het
leek hem vrij duidelijk, dat Gastmann de moorde
naar met kon zijn.
Tschanz wilde weten, of er nog andere leden van
het gezelschap op dezelfde tijd bij Gastmann waren.
De schrijver ontkende dit.
„Ging Schmied tegelijk met de anderen weg?"
Doctor Prantl nam steeds als laatste op een
na afscheid antwoordde de schrijver niet zonder
enige spot.
„Wie was de laatste?"
Ik."
Tschanz gaf het niet op: „Waren de twee be
dienden nog aanwezig?"
„Dat weet ik niet."
Tschanz wilde weten waarom hij geen duidelijk
antwoord kon geven.
Hij dacht dat hij duidelijk genoeg was, antwoordde
de schrijver. Hij lette gewoonlijk niet op bedienden
van dat soort.
Of Gastmann een goed ot een slecht mens was,
vroeg Tschanz, in vertwijfeling alle voorzichtigheid
over boord gooiend. De commissaris zat op hete
kolen: „Als we nu niet in zijn volgende roman
komen, weet ik het niet meer," dacht hij.
De schrijver blies Tschanz zulk een rookwolk in
zijn gezicht, dat hij ervan moest hoesten. Het bleef
lang stil in de kamer en men hoorde het kind niet
meer schreien.
„Gastmann is een slecht mens," zei de schrij
ver tenslotte.
„En ondanks dat bezoekt u hem vaak, alleen om
dat hij zo goed kookt," vroeg Tschanz toornig, na
een nieuwe hoestbui.
„Daarom alleen."
„Dat begrijp ik niet."
De schrijver lachte. Hij was ook een soort politie
man, zei hij, zonder bevoegdheid, zonder strafwet
of gevangenis. Het was ook zijn beroep de mensen
op de vingers te kijken.
Tschanz zweeg verward en Baerlach zei: „Ik
begrijp het." En terwijl hij door het kleine raam
zag,'dat de zon onderging, zei de commissaris:
„Nu heeft mijn ondergeschikte Tschanz ons met
zijn overdreven ijver in een nauwe pas gedrongen,
waaruit ik me zonder kleerscheuren wel niet zal
kunnen bevrijden. Maar de jeugd heeft ook iets
goeds en zo zal ik dan maar gebruik maken van
het voordeel, dat een van ons reeds de weg heeft
gebaand. (Tschanz werd bij deze woorden van de
commissaris rood van ergernis). Laten we ons even
beperken tot de vragen en antwoorden, die zojuist
gevallen zijn. Wat denkt u over deze zaak, meneer?
Acht u Gastmann tot deze moord in staat?"
Het was inmiddels donker geworden in de kamer,
maar het kwam bij de schrijver niet op licht aan
te draaien. Hij ging in de nis van het raam zitten,
zodat de beide politiemannen als gevangenen in een
hol zaten.
„Ik acht Gastmann tot iedere misdaad in staat,"
klonk het antwoord uit het raam, met een stem,
die een beetje vals klonk. „Maar ik ben er ook
van overtuigd, dat hij die moord op Schmied niet
heeft bedreven."
„U kent Gastmann," zei Baerlach.
„Ik heb mij een beeld van hem gevormd," zei
de schrijver.
„Uw hebt uw eigen beeld van hem gevormd,"
corrigeerde Baerlach.
„Wat mij in hem fascineert is niet zozeer zijn
kookkunst (hoewel ik me voor iets anders moeilijk
zo enthousiast kan maken)dan wel het feit met een
nihilist te maken te hebben," zei de schrijver. „Het
heeft iets adembenemends zo iemand in werkelijk
heid te ontmoeten."
„Ik vind het nog adembenemender naar een schrij
ver te luisteren," zei de commissaris droog.
„Misschien heeft Gastmann meer goed gedaan, dan
wij met z'n drieën bij elkaar," ging de schrijver
verder. „Als ik hem slecht noem, dan is dat omdat
hij het goede even grillig en afhankelijk van luimen
beoefent, als het kwaad. Hü zal nooit iets kwaads
doen om iets te bereiken, zoals anderen misdaden
begaan om geld te bezitten, een vrouw te veroveren
of macht te krijgen. Hij zal het ook doen als het
volslagen zinloos is. Bij hem zijn er altijd twee moge
lijkheden, het goede en het kwade. Het toeval be
slist, wat hij kiest."
„Het lijkt wel op wiskunde," zei Baerlach.
„Het hééft ook veel met wiskunde gemeen," ant
woordde de schrijver. „Men zou ook zijn tegenpool
in de boosheid kunnen construeren, zoals men een
meetkundige figuur als het spiegeldbeeld van een
andere kan uitzetten. Ik weet zeker dat zulk een
mens ergens bestaat, misschien zult u hem nog
wel ontmoeten. Als je de een tegenkomt, is de andere
dicht in de buurt."
„Nu wordt het een zoekplaatje," zei de commis
saris.
„Misschien is het dat wel," beaamde de schrijver.
„Als het spiegelbeeld van Gastmann stel ik mij
een mens voor, die misdadiger is, omdat zijn mo
raal, zijn filosofie, het kwaad is, dat hij daarom
even fanatiek nastreeft als een ander uit beginsel
het goede."
De commissaris was van mening, dat ze nu maar
weer naar Gastmann terug moesten keren, die
hen wat nader aan het hart lag.
„Zoals u wilt," zei de schrijver, „keren we terug
naar Gastmann, die de andere pool van het kwaad
vormt. Bij hem is het kwaad niet de uiting van
een filosofie of van een drift, maar van zijn vrij
heid, de vrijheid van het niets."
(Wordt vervolgd).
rissen ook buiten hun kring versprei
den als een vorm van apostolaat.
De constituties pleiten voor het op
richten van jeugdgroepen der Derde
Orde als voorbereiding op een later
aspirantschap. Ook de eigenlijke ter
tiarissen kunnen speciale groeperingen
vormen, om meer vruchtbaar te kun
nen werken: bijvoorbeeld groepen van
priesters, van mensen die bepaalde
private geloften hebben afgelegd, van
gehuwden, verloofden en zieken.
Wat het dragen van het ordekleed
aangaat, is dispensatie daarin van af
zonderlijke personen gemakkelijker ge
worden, ja zelfs de mogelijkheid ge
opend tot dispensatie van gehele com
muniteiten. Vervanging van koord en
scapulier door een medalje is even
eens toegestaan.
De ritus van de inkleding en de pro
fessie mag geheel in de volkstaal vol
trokken worden. Gewenst is, dat de
professie met grotere plechtigheid ge
vierd wordt en met een heilige mis
verbonden.
Prinses Beatrix heeft vrijdag de
reis naar het zesde eiland in het Ca-
raïbische gebied, dat deel uitmaakt
van het koninkrijk, St.-Eustatius ge
maakt. Evenals naar Saba met de Van
Speyk.
St.-Eustatius is het eiland van de
steelbands. De band die speelde tijdens
het bezoek van prinses Beatrix behoort
tot de beste die men zich kan inden
ken. Het Wilhelmus gespeeld door een
steelband was zeer origineel.
Het programma bestond uit het ge
bruikelijke défilé en de zanghulde, een
welkomstwoord, en een heildronk. De
eilandbewoners begroetten de prinses
zeer hartelijk. Er is geen twijfel over
mogelijk: voor de bewoners van St.-
Eustatius was dit bezoek van de prin
ses de gebeurtenis van hun leven.
H. de Paus heeft mr. dr. L. N.
Deckers, lid van de Raad van State
en oud-minister, die vrijdag zijn vijf
enzeventigste verjaardag vierde, be
noemd tot grootkruis in de orde van
St.-Sylvester. Vrijdagmorgen heeft de
deken van Den Haag, mgr. W. A. E.
Bokeloh, mr. dr. Deckers de versier
selen dezer onderscheiding overhan
digd.
De deken van Den Haag heeft bjj
deze gelegenheid een schets gegeven
van de verdiensten van de heer Deckers.
Hij prees de jubilaris om de vitaliteit
en de opgeruimdheid waarmede hij
naast zijn vele werkzaamheden van
bestuurlijke en politieke aard ook nog
het katholieke sociale werk daadwer
kelijk heeft gesteund. De deken gaf
een overzicht van zijn leven en herin
nerde eraan dat de heer Deckers een
van de stichters is geweest van het
Wit-Gele Kruis, president van de H.
Landstichting, voorzitter van het Kar
dinaal Van Rossum-instituut, comman-
dore van de Nederlandse commandorye
van de orde van het H. Graf van Jeru
zalem en lid van het kerkbestuur van
de parochie van de H. Liduina in Den
Haag.
In gezelschap van enige ridders in
de orde van het H. Graf heeft de vi
caris-generaal van de aartsbisschop,
mgr. D. Huurdernan, aan de comman-
dore een portret overhandigd van mr.
dr. Deckers, dat een plaats zal krij
gen in de kapittelzaal van de orde. De
vicaris-generaal deed dit in zyn hoeda
nigheid van groot-prior en vice-voor-
zitter van de Nederlandse commando
rye van de orde van het H. Graf.
Namens vele vrienden, o.w. mgr. F.
Op de Coul, directeur van het katholiek
centraal bureau voor onderwijs en op
voeding en pastoor J. Timp, van de
Liduinaparochie, heeft dr. M. Tholen,
oud-directeur van de Haagse Bethle-
hemkliniek, de jubilaris gelukgewenst.
In de namiddag heeft de koninklijke
militaire-kapel onder leiding van ma
joor R. van Yperen een muzikale ge
lukwens gebracht voor het huis van
de jubilaris aan de Louise de Colig-
nystraat. Dr. Deckers is voorzitter van
de stichting koninklijke militaire ka
pel.
Tijdens een receptie, welke daarna
volgde zjjn velen de jarige komen com
plimenteren. Onder hen waren leden
van de Raad van State, Kamerleden, tal
van andere autoriteiten, o.w. de burge
meester van Den Haag, en vertegen
woordigers van verenigingen. Hem
werden verscheidene geschenken aan
geboden o.a. door een deputatie van
de ANW, van welke vereniging de heer
Deckers voorzitter is.
Bij K.B. is vastgesteld een voorlopige
regeling van de examens ter verkrij
ging van de bewijzen van pedagogische
en didactische voorbereiding voor het
geven van middelbaar onderwijs in de
wiskunde. In dit koninklijk besluit is
bepaald, dat de bewijzen van pedago-
gogische en didactische voorbereiding
voor het geven van middelbaar onder-
wya in de wiskunde aan een hogere
burgerschool, een middelbare school
voor meisjes of een handelsdagschool
met vierjarige cursus dan wel aan een
handelsdagschool met driejarige cursus
of een handelsavondschool in het jaar
1957 worden verkregen door het met
gunstig gevolg afleggen van een examen
volgens het programma Q van het K.B.
van 2 februari 1864, stb. I.
Bij de toepassing van art. 8 van de
huurwet (de mogelijkheid om van de
plaatselijke huurcommissie de uitspraak
te vragen dat de huurverhoging op een
woning niet van toepassing is) is da
vraag gerezen of daarbij ook onvoldoen
de woongerief in aanmerking kon wor
den genomen. De minister van Volks
huisvesting en Bouwnijverheid heeft in
een circulaire aan de gemeentebesturen
medegedeeld, dat dit artikel in het leven
is geroepen om de huurverhoging te
ontgaan van woningen, die in verwaar
loosde toestand verkeren doordat de
verhuurder tekort is geschoten in het
te zijnen laste komend onderhoud. Dit
artikel zal dus geen toepassing kunnen
vinden op grond van gebrek aan woon
gerief, dat in verband met de indeling,
constructie en uitvoering van de woning
naar zijn aard aan de woning inhe
rent is.