Grijpbare en ongrijpbare problemen in de N.-O.P. „Mijnheer, deze polder kent geen stommelingen De kolonisatie voltooid Wordt de polder één gemeente of wordt hij gevierendeeld? Nieuwe constituties voor de Franciscaanse Derde Orde CETAFLEX lijmt kond alle bont! De rechter en zijn beul Schuldbekentenis door koopman vervalst Spiritualiteit voor moderne christen Prinses Beatrix op St.-Eustatius Eén jaar en negen maanden tegen hem geëist Mr. dr. L. N. Deckers grootkruis Sint- Sylvester ZATERDAG 15 FEBRUARI 1958 PAGINA 9 Korter werken bij Becht en Dyserinck knnstharslijm Ceta-Bever FRIEDR. DURRENMATT Pedagogisch-examen voor a.s. wiskunde leraren Voorlopige regeling vastgesteld De huurverhoging en het woongerief ilHIIlllllllllllllUlllllll niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiui nlllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllll (Van onze speciale verslaggever) In 1940 werd begonnen met de bemaling van de Noord-Oost Polder; twee jaar later viel bet land droog. Nu, anno 1958 is het gebied helemaal in cultuur gebracht en is de kolonisatie er van vrijwel voltooid, nadat men in 1947 begon met de eerste uitgifte van boerderijen. Die voltooiing betekent overigens allerminst een eindpunt, veeleer is zij het beginpunt Want nog is de N.-O. P. uiteraard niet, wat men bij de aanleg er van vooi ogen bad: een moderne, wel gefundeerde en goed-georganiseerde samenleving Het is „een nieuw land dat wil zeggen: een land met een duidelijk beden Uiteraard bijzonder weinig verleden en, naar men hoopt en verwacht een grote toekomst. Maar het aantal problemen is nog groot en bijzonder ge" differentieerd, veel meer dan toen men destijds begon met de ontginning Toen immers stond men voor een opgave die bijna tastbaar duidelijk was en die dan ook met grote voortvarendheid werd opgelost. De pioniers die destijds met laarzen, een zeis en een schop arriveerden hebben hun werk grondig en afdoende gedaan. Zij hebben bijna letterlijk een nieuw land geschapen. Het moet nog „slechts" leefbaar gemaakt worden, leefbaar voor het individu en voor de collectiviteit. Er moet in de N.-O. Peen kleine nieuwe maatschappij gecreëerd worden en^men heeft daarbij slechts ten deb steun aan de ervaringen opgedaan in de „oude" maatschappij. Natuurlijk is men van de aanvang at ordenend te werk gegaan, niet alleen waar het de techniek van de bemaling en de ontginning betrof, maar ook waar het ging om het toekomstige leven in de polder. En onder „men" dient men dan wel de Staat te verstaan. Hij is bij de bevolking van de polder uiteraard selectief te werk gegaan. In materieel opzicht hield dat o.m. in dat men de in het bestemmingsplan ingecalculeer de 1600 landbouw- en 300 tuinbouwbe drijven slechts toewees aan die pach ters, die in ieder geval over 1600 per te pachten ha konden beschikken. Bij de eerste toewijzingen na de oorlog in 1947 en 1949 was het bovendien zó gesteld dat de inschrijving slechts openstond voor hen, die tenminste reeds 2 jaren in de polder hadden ge werkt, voor de onvervalste en voor geen kleintje vervaard zijnde pioniers dus. Ook anderzijds legde men bij de keuze van de pachters normen aan, die moesten leiden tot een zo even wichtig mogelijke samenstelling van de bevolking; men lette dus wel dege lijk op factoren als leeftijd, provincie van herkomst en levensbeschouwing; want ook op dat terrein moest men uiteraard een „uniformiteit" vermijden. Men bleef dat zelfs doen toen in 1956 de inschrijving voor iedereen werd open gesteld. Dat men deze zaak echter niet helemaal in de hand had kon heb ben blijkt nu, nu de N.O.P. aan het begin van zijn eigenlijke ontwikkeling staat. De samenstelling van de bevol king is op dit moment inderdaad niet zo evenwichtig als men destijds wel voor ogen heeft gehad. Daarover ech ter straks. Nog is de N.O.P. wat men in Rus- sische termen gesproken, een „Kolcho- zen"-gebied kan noemen. Vrijwel alles is er staatseigendom, de grond en de gebouwen. Een situatie die uiteraard slechts van tijdelijke aard kan zijn. Ook bestuurstechnisch steken de zaken er nog niet helemaal democratisch in elkaar. In feite is het zo dat hetRyk het „provinciale bestuur uitoefent. Voor het gemeentelijk Instuur heeft Uien een openbaar lichaam gecreee dat „De Noordoostelijke Polder heet en aan het hoofd waarvan een land drost staat. Deze landdrost heeft vrij Wel autoritaire bevoegdheden. Hij wordt terzijde gestaan door een door de be volking gekozen Poldercommissie (5 P. v.d.A., 4 K.V.P., 4 A.R.-S.P.G.. 3 C.H.U., 1 V.V.D.), die echter slechts een advise rende stem heeft. Dat hebben ook de drie wethouders, leden van de Polder commissie, die tezamen een dagelijkse adviescommissie vormen. Ook dit al les kan natuurlijk niet zo blijven. Reeds is men toe aan een discussie rondom de toekomstige gemeentelijke m e mg, die naar men verwacht op 1 januari 1959 een feit zal zijn. Er zijn hieromtrent echter twee verschillende opvattingen. Sommigen zien de N.O.P. als één zelfstandige gemeente, ande ren willen haar indelen in vier ver schillende gemeentes, te weten Emmel- oord, Creil (waarbij inbegrepen Espel, 111111111111111 iiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiuii IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllll Rutten en Bamt), Marknesse (met Lut- telgeert en Kraggenburg) en Nagele (met Ens en Tollebeek). Politiek ge zien schijnen de zaken vooralsnog zó te liggen dat de P.v.d.A. en de V.V.D eerstgenoemde opvatting huldigen en dat de confessionele partijen zich ach ter de tweede hebben geschaard. Ove rigens, ook de meeste voorstanders van vier gemeentes zijn de mening toegedaan dat sommige zaken, zoals de financiële en zoals de gezondheids zorg, centraal geregeld kunnen wor den. Zij zijn, op bestuurstechnische en zelfs maatschappelijk-ethische gronden, voor zoveel mogelijk autonomie van de vier gemeentes, maar zjj zijn niet te gen centralisatie, waar die beslist nood zakelijk is. Ook de toekomstige Provinciale in deling van het gebied vormt reeds een punt van overweging. Aansluiting bij Friesland of Overijssel is uiteraard mogelijk. Maar onder de bevolking leeft wel zeer sterk het verlangen, dat de N.O.P. te zijner tijd met de toe komstige zuidelijke polders tot een twaalfde Nederlandse Provincie zal worden verheven. Dit is echter uiter aard een zaak die de regering zal moe ten beslissen. De vraag is daarbij „slechts" wanneer men tot een derge lijke beslissende stap, als de bepaling van de provinciale status van de N.O.P. is, zal moeten overgaan. Men zal daar noch te vroeg noch te Iaat toe kunnên overgaan. In ieder geval zal men het pas kunnen doen, wanneer men met een „afgerond" gebied te maken heeft; wil men althans de waar borg hebben van een werkelijk demo cratisch bestuur. Nochtans is dit alles een kwestie van een wel duidelijke, „grijpbare" problematiek, die dus alles zins oplosbaar zal zijn. Er zijn echter ook vrij „ongrijpbare" problemen in de N.O.P., die zich op dit moment met nadruk manifesteren. Men zou ze kunnen samenvatten door te wijzen op "de eenzijdige opbouw van de dorpen, op de eenzijdige samenstel ling van de bevolking, die zich nu reeds in haar niet helemaal plezierige sevolgen doet voelen. Er is in de NOP een sterke, te sterke bezetting van'dé groep van degenen, die op „mid delbare leeftijd" zijn. Ongeveer 90 pet van de gezinshoofden zijn van 25 tot 40 jaar oud. Er zijn ook duidelijk merk- baar de moeilijkheden tengevolge van een mannenoverschot. Van een ovef schot van mannen ook, die niet inae landbouw geplaatst kunnen of willen worden. De, wellicht ietwat gedwongen, eenzijdige opbouw van de dorpen ech ter biedt hun weinig of geen ander emplooi. Een middenstand kent men nauwelijks in de N.O.P. In de tien dorpen treft men slechts de bakker, de slager, de smid, de timmerman en het café, dat dan meestal ook nog wel als een soort cultureel centrum fungeert. Winkelen in de hoofdstraat van Emmeloord. Verdere differentia is er niet en is er vooralsnog ook niet nodig. Slechts het centraal gelegen Emmeloord, dat de, overigens nog wat onevenwichtige allu re van een stadje begint te krijgen, kent anders. Men treft hier ook zgn. speciaalzaken aan: confectie, optiek, boek- en bloemenwinkels, tezamen op leverend een kern van een midden stand. Ook industrie kent men in de polder op een enkele smederij, grasdrogerij of sorteerbedrijf na niet. Of en in hoeverre industrialisatie in de N.O.P. een oplossing kan bren gen voor het steeds groeiend arbeids- overschot is een kwestie van de toe komst; van de wellicht toch wel iet wat benauwend verre toekomst. Eenzijdigheid ook van andere aard in de samenstelling van de bevolking blijkt reeds een handicap. Men heeft n.l. in de N.O.P. te doen met een zorg vuldig geselecteerde bevolking. Dat geldt dus op de eerste plaats de land bouwers voor het overgrote deel in derdaad „stoere pioniers" dat geldt ook voor de schaarse middenstanders: slechts de meest ondernemenden trok ken naar dit gebied. Er gaat in de polder overigens een in dit verband treffende anekdote. Prof. Rogier ge waagde er van, toen hij kort geleden in Emmeloord ter gelegenheid van het 12,5-jarig bestaan van de A.B.T.B. een herdenkingsrede hield. Twee inwoners, zo heet het dan, die zich per fiets door de polder voortbewogen kwamen met elkander in botsing. „Stomme ling schold de een de ander. Waar op dit veel betekenende antwoord kwam: „Mijnheer, deze polder ként geen stommelingen". Deze, overigens fictieve, man had gelijk. Hij had zelfs verontrustend gelijk. De N.O.P. kent inderdaad geen „stommelingen". Want het hebben van „stommelingen" in een gemeenschap is, zou men kunnen zeg gen, een kwestie van traditie. En „stommelingen" zijn in een goed-geor- dende, leefbare maatschappij nochtans noodzakelijk, vooral als men onder hen diegenen wil verstaan, die met een welwillende en goed-menende ijver bereid zijn ondergeschikte, maar nood zakelijke functies te vervullen. Aan de zulken heeft men in de N.O.P. wij hoorden het meermalen vertellen door hen die het weten kunnen ingrijpend gebrek. Wellicht echter wordt dan dit P-obleem vanzelfspn eend mét de groei en ontwikkeling van de polder uit de wereld geholpen Een groot deel van de zitting van vrij dag heeft het gerechtshof te 's-Graven- hage gewijd aan d? behandeling van de zaak tegen een 42-jarige koopman uit Voorburg, die in eerste aanleg was be schuldigd van diefstal en verduistering van schilderijen, vervalsing van een schuldbekentenis met zekerheidsstelling vervalsing van een kwitantie en verduis tering van een autohoes. De Haagse rechtbank had destijds de koopman van al deze misdrijven vrijgesproken. De of ficier van justitie, die tegen de koop man een jaar en zes maanden "gevan genisstraf had gevorderd, was van dit vrijsprekende vonnis in appel gekomen. De procureur-generaal mr. F. E. Baron van Voorst tot Voorst zei aan het begin van de zitting dat hij vijf van de zes tenlastegelegde feiten wilde laten vallen. Het enige, wat hij de koopman tenlaste wilde leggen was een verval sing van de schuldbekentenis met zeker heidsstelling. Formeel vroeg hij daarom vrijspraak voor deze vijf feiten, maar voor het zesde feit requireerde hij een gevangenisstraf van een jaar en ne gen maanden met aftrek van de tien maanden die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hij zei in zijn requi sitoir dat het dossier over deze zaak in alle onderdelen doet spreken van een gemene, laffe en lege oplichterij. Ook al konden vijf van de zes misdrijven moeilijk bewezen worden de overtuiging dat de gehele affaire de geest ademt van oplichting had bjj hem stellig post gevat. De koopman had een goede relatie met de enige jaren geleden overleden Haagse schilder Anton van Wely. Hij hielp de schilder aan leningen op onder pand en verkocht enige schilderijen voor hem. Een schuldbekentenis van 1.000 waarbij ais borg een schilderij werd ge geven zou de koopman, als enig tenlas tegelegde punt, hebben veranderd in f 11.000. Deze lening had de schilder gekregen van de pensionhouder van de koopman. De koopman gat toe dat er enige ver anderingen waren aangebracht in de schuldbekentenis, maar, zo zei hij, dat was gebeurd op verzoek van de schil der zelf, die niet zoveel papieren wil de hebben. Hij zelf had nog een bedrag van ongeveer 10.000 te goed van de schilder en dit werd toen maar tezamen gevoegd op de schuldbekentenis aan de pensionhouder. Het Hof zal 27 februari arrest wijzen. Op grond van de huidige toestand en de thans verwachte toekomstige ontwik keling heeft de directie van de haar- denfabriek en ijzergieterij Becht en Dy serinck te Weesperkarspel vergunning gevraagd en verkregen voor een ver dere inkorting van de werkweek tot 24 uur, ingaande 17 februari. In aansluiting op de veranderde tijdsomstandigheden zijn algemene Constituties opgesteld voor de Francis caanse tertiarissen, welke een wetge vend commentaar bedoelen te zyn op hun leefregel. Lange tijd hebben de hoofdbesturen van de verschillende tak ken van de Minderbroedersorde aan de verwoording van deze bepalingen ge werkt, totdat eind oktober 1957 het de creet van Pauselijke goedkeuring on der dagtekening van 25 augustus, feest dag van de koninklijke tertiaris Koning Lodewijk van Frankrijk, patroon van de Derde Orde mocht worden ont vangen, waardoor de Constituties rechtsgeldig zijn geworden. De nieuwe constituties gelden gelijkelijk voor de derde orden van Franciscanen, Capu- cijnen, Conventuele en Minorieten. Het doel van de nieuwe richtlijnen is, de Franciscaanse spiritualiteit nog meer toegankelijk te maken voor de hedendaagse christen. Hgt eerste hoofdstuk behandelt het wezen en doel van de derde orde, het tweede de leefwijze van de tertiarissen, het derde de bestuursinrichting. De wereldlijke derde orde van Sint Franciscus wordt bepaald als een groepering van Christenen, die in de wereld naar de christelijke volmaakt heid streven. Dit op een manier, die past bij het leven van de leek, vol gens de regel van Sint Franciscus en onder leiding van de Franciscaanse orde. De tertiaris wil Christus' evangelie op voorbeeldige wijze naleven. Krachtens een professie tegenover de Kerk afge legd, zoekt hij God te eren door heili ging van zichzelf en anderen. Zijn toe wijding aan God omvat zowel zijn par ticulier als zijn sociaal leven. De derde orde, als een gist van evangelische vol maaktheid aan de wereld gegeven, moet het Rijk van Christus helpen ver sterken en uitbreiden. D professie, die de leek mag afleg gen, wordt theologisch gezien als een bijzondere hernieuwing van de doop beloften en als een act van toewij ding, waardoor hij belooft bijzondere middelen te benutten, om ten volle evangelisch te leven Zo bindt hij zich nauwer aan Christus, en wordt de ge meenschap van tertiarissen deel van het mystieke Lichaam. De constituties werken de gedachte, door Paus Pius XH voorgehouden, dat nl. de derde orde een school is van christelijks ascese, nader uit door op concrete wijze het markante van de Franciscaanse geest als ideaal voor te stellen. Actuele onderwerpen als: heili ging van de arbeid en het beroep, schriftlezing, gezinsleven, sociale en po litieke activiteit, steun aan de midden stand en de arbeidende klasse komen naar voren. Opdat de sodaliteiten geen louter devotionele groeperingen worden, moe ten zij kiezen voor een speciaal aposto- laatswerk. Gewezen wordt op mede werking aan het werk van de Katho lieke Actie. De eigen lectuur moeten de tertia- Boerderijen en landarbeiderswoningen, ordelijk gerangschikt in een wijd land. Advertentie Een hoekje in Marknisse. Links de Ned. Hervormde Kerk, De schrijver bleef rustig. „Wanneer is de politieman precies vermoord?" „Dat was na middernacht," antwoordde Tschanz. Of de wetten van de logica ook voor de poli tie geldig waren, wist hij natuurlijk niet, antwoord- 1 a schri?ver. maar hij betwijfelde het. Want, zo- S if ,5olitie in haar ijver had vastgesteld, had hij om naif een op weg naar Schernelz de bos- wacnter ontmoet, terwijl hij nauwelijks tien minuten tevoren afscheid van Gastmann had genomen. Het leek hem vrij duidelijk, dat Gastmann de moorde naar met kon zijn. Tschanz wilde weten, of er nog andere leden van het gezelschap op dezelfde tijd bij Gastmann waren. De schrijver ontkende dit. „Ging Schmied tegelijk met de anderen weg?" Doctor Prantl nam steeds als laatste op een na afscheid antwoordde de schrijver niet zonder enige spot. „Wie was de laatste?" Ik." Tschanz gaf het niet op: „Waren de twee be dienden nog aanwezig?" „Dat weet ik niet." Tschanz wilde weten waarom hij geen duidelijk antwoord kon geven. Hij dacht dat hij duidelijk genoeg was, antwoordde de schrijver. Hij lette gewoonlijk niet op bedienden van dat soort. Of Gastmann een goed ot een slecht mens was, vroeg Tschanz, in vertwijfeling alle voorzichtigheid over boord gooiend. De commissaris zat op hete kolen: „Als we nu niet in zijn volgende roman komen, weet ik het niet meer," dacht hij. De schrijver blies Tschanz zulk een rookwolk in zijn gezicht, dat hij ervan moest hoesten. Het bleef lang stil in de kamer en men hoorde het kind niet meer schreien. „Gastmann is een slecht mens," zei de schrij ver tenslotte. „En ondanks dat bezoekt u hem vaak, alleen om dat hij zo goed kookt," vroeg Tschanz toornig, na een nieuwe hoestbui. „Daarom alleen." „Dat begrijp ik niet." De schrijver lachte. Hij was ook een soort politie man, zei hij, zonder bevoegdheid, zonder strafwet of gevangenis. Het was ook zijn beroep de mensen op de vingers te kijken. Tschanz zweeg verward en Baerlach zei: „Ik begrijp het." En terwijl hij door het kleine raam zag,'dat de zon onderging, zei de commissaris: „Nu heeft mijn ondergeschikte Tschanz ons met zijn overdreven ijver in een nauwe pas gedrongen, waaruit ik me zonder kleerscheuren wel niet zal kunnen bevrijden. Maar de jeugd heeft ook iets goeds en zo zal ik dan maar gebruik maken van het voordeel, dat een van ons reeds de weg heeft gebaand. (Tschanz werd bij deze woorden van de commissaris rood van ergernis). Laten we ons even beperken tot de vragen en antwoorden, die zojuist gevallen zijn. Wat denkt u over deze zaak, meneer? Acht u Gastmann tot deze moord in staat?" Het was inmiddels donker geworden in de kamer, maar het kwam bij de schrijver niet op licht aan te draaien. Hij ging in de nis van het raam zitten, zodat de beide politiemannen als gevangenen in een hol zaten. „Ik acht Gastmann tot iedere misdaad in staat," klonk het antwoord uit het raam, met een stem, die een beetje vals klonk. „Maar ik ben er ook van overtuigd, dat hij die moord op Schmied niet heeft bedreven." „U kent Gastmann," zei Baerlach. „Ik heb mij een beeld van hem gevormd," zei de schrijver. „Uw hebt uw eigen beeld van hem gevormd," corrigeerde Baerlach. „Wat mij in hem fascineert is niet zozeer zijn kookkunst (hoewel ik me voor iets anders moeilijk zo enthousiast kan maken)dan wel het feit met een nihilist te maken te hebben," zei de schrijver. „Het heeft iets adembenemends zo iemand in werkelijk heid te ontmoeten." „Ik vind het nog adembenemender naar een schrij ver te luisteren," zei de commissaris droog. „Misschien heeft Gastmann meer goed gedaan, dan wij met z'n drieën bij elkaar," ging de schrijver verder. „Als ik hem slecht noem, dan is dat omdat hij het goede even grillig en afhankelijk van luimen beoefent, als het kwaad. Hü zal nooit iets kwaads doen om iets te bereiken, zoals anderen misdaden begaan om geld te bezitten, een vrouw te veroveren of macht te krijgen. Hij zal het ook doen als het volslagen zinloos is. Bij hem zijn er altijd twee moge lijkheden, het goede en het kwade. Het toeval be slist, wat hij kiest." „Het lijkt wel op wiskunde," zei Baerlach. „Het hééft ook veel met wiskunde gemeen," ant woordde de schrijver. „Men zou ook zijn tegenpool in de boosheid kunnen construeren, zoals men een meetkundige figuur als het spiegeldbeeld van een andere kan uitzetten. Ik weet zeker dat zulk een mens ergens bestaat, misschien zult u hem nog wel ontmoeten. Als je de een tegenkomt, is de andere dicht in de buurt." „Nu wordt het een zoekplaatje," zei de commis saris. „Misschien is het dat wel," beaamde de schrijver. „Als het spiegelbeeld van Gastmann stel ik mij een mens voor, die misdadiger is, omdat zijn mo raal, zijn filosofie, het kwaad is, dat hij daarom even fanatiek nastreeft als een ander uit beginsel het goede." De commissaris was van mening, dat ze nu maar weer naar Gastmann terug moesten keren, die hen wat nader aan het hart lag. „Zoals u wilt," zei de schrijver, „keren we terug naar Gastmann, die de andere pool van het kwaad vormt. Bij hem is het kwaad niet de uiting van een filosofie of van een drift, maar van zijn vrij heid, de vrijheid van het niets." (Wordt vervolgd). rissen ook buiten hun kring versprei den als een vorm van apostolaat. De constituties pleiten voor het op richten van jeugdgroepen der Derde Orde als voorbereiding op een later aspirantschap. Ook de eigenlijke ter tiarissen kunnen speciale groeperingen vormen, om meer vruchtbaar te kun nen werken: bijvoorbeeld groepen van priesters, van mensen die bepaalde private geloften hebben afgelegd, van gehuwden, verloofden en zieken. Wat het dragen van het ordekleed aangaat, is dispensatie daarin van af zonderlijke personen gemakkelijker ge worden, ja zelfs de mogelijkheid ge opend tot dispensatie van gehele com muniteiten. Vervanging van koord en scapulier door een medalje is even eens toegestaan. De ritus van de inkleding en de pro fessie mag geheel in de volkstaal vol trokken worden. Gewenst is, dat de professie met grotere plechtigheid ge vierd wordt en met een heilige mis verbonden. Prinses Beatrix heeft vrijdag de reis naar het zesde eiland in het Ca- raïbische gebied, dat deel uitmaakt van het koninkrijk, St.-Eustatius ge maakt. Evenals naar Saba met de Van Speyk. St.-Eustatius is het eiland van de steelbands. De band die speelde tijdens het bezoek van prinses Beatrix behoort tot de beste die men zich kan inden ken. Het Wilhelmus gespeeld door een steelband was zeer origineel. Het programma bestond uit het ge bruikelijke défilé en de zanghulde, een welkomstwoord, en een heildronk. De eilandbewoners begroetten de prinses zeer hartelijk. Er is geen twijfel over mogelijk: voor de bewoners van St.- Eustatius was dit bezoek van de prin ses de gebeurtenis van hun leven. H. de Paus heeft mr. dr. L. N. Deckers, lid van de Raad van State en oud-minister, die vrijdag zijn vijf enzeventigste verjaardag vierde, be noemd tot grootkruis in de orde van St.-Sylvester. Vrijdagmorgen heeft de deken van Den Haag, mgr. W. A. E. Bokeloh, mr. dr. Deckers de versier selen dezer onderscheiding overhan digd. De deken van Den Haag heeft bjj deze gelegenheid een schets gegeven van de verdiensten van de heer Deckers. Hij prees de jubilaris om de vitaliteit en de opgeruimdheid waarmede hij naast zijn vele werkzaamheden van bestuurlijke en politieke aard ook nog het katholieke sociale werk daadwer kelijk heeft gesteund. De deken gaf een overzicht van zijn leven en herin nerde eraan dat de heer Deckers een van de stichters is geweest van het Wit-Gele Kruis, president van de H. Landstichting, voorzitter van het Kar dinaal Van Rossum-instituut, comman- dore van de Nederlandse commandorye van de orde van het H. Graf van Jeru zalem en lid van het kerkbestuur van de parochie van de H. Liduina in Den Haag. In gezelschap van enige ridders in de orde van het H. Graf heeft de vi caris-generaal van de aartsbisschop, mgr. D. Huurdernan, aan de comman- dore een portret overhandigd van mr. dr. Deckers, dat een plaats zal krij gen in de kapittelzaal van de orde. De vicaris-generaal deed dit in zyn hoeda nigheid van groot-prior en vice-voor- zitter van de Nederlandse commando rye van de orde van het H. Graf. Namens vele vrienden, o.w. mgr. F. Op de Coul, directeur van het katholiek centraal bureau voor onderwijs en op voeding en pastoor J. Timp, van de Liduinaparochie, heeft dr. M. Tholen, oud-directeur van de Haagse Bethle- hemkliniek, de jubilaris gelukgewenst. In de namiddag heeft de koninklijke militaire-kapel onder leiding van ma joor R. van Yperen een muzikale ge lukwens gebracht voor het huis van de jubilaris aan de Louise de Colig- nystraat. Dr. Deckers is voorzitter van de stichting koninklijke militaire ka pel. Tijdens een receptie, welke daarna volgde zjjn velen de jarige komen com plimenteren. Onder hen waren leden van de Raad van State, Kamerleden, tal van andere autoriteiten, o.w. de burge meester van Den Haag, en vertegen woordigers van verenigingen. Hem werden verscheidene geschenken aan geboden o.a. door een deputatie van de ANW, van welke vereniging de heer Deckers voorzitter is. Bij K.B. is vastgesteld een voorlopige regeling van de examens ter verkrij ging van de bewijzen van pedagogische en didactische voorbereiding voor het geven van middelbaar onderwijs in de wiskunde. In dit koninklijk besluit is bepaald, dat de bewijzen van pedago- gogische en didactische voorbereiding voor het geven van middelbaar onder- wya in de wiskunde aan een hogere burgerschool, een middelbare school voor meisjes of een handelsdagschool met vierjarige cursus dan wel aan een handelsdagschool met driejarige cursus of een handelsavondschool in het jaar 1957 worden verkregen door het met gunstig gevolg afleggen van een examen volgens het programma Q van het K.B. van 2 februari 1864, stb. I. Bij de toepassing van art. 8 van de huurwet (de mogelijkheid om van de plaatselijke huurcommissie de uitspraak te vragen dat de huurverhoging op een woning niet van toepassing is) is da vraag gerezen of daarbij ook onvoldoen de woongerief in aanmerking kon wor den genomen. De minister van Volks huisvesting en Bouwnijverheid heeft in een circulaire aan de gemeentebesturen medegedeeld, dat dit artikel in het leven is geroepen om de huurverhoging te ontgaan van woningen, die in verwaar loosde toestand verkeren doordat de verhuurder tekort is geschoten in het te zijnen laste komend onderhoud. Dit artikel zal dus geen toepassing kunnen vinden op grond van gebrek aan woon gerief, dat in verband met de indeling, constructie en uitvoering van de woning naar zijn aard aan de woning inhe rent is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1958 | | pagina 9