Groei der rijkscollectie was een
bekommernis van weinigen
RIJKSMUSEUM JUBILEERT
Hongaarse hulpactie leverde
5,3 miljoen gulden op
Ook hier dreigt de managerziekte
Bescheiden bedrag voor
investering
Toenemende stijging van het
aantal bloeddonors
Jubileumfonds
Sem Dresden-prijs voor
Dr. A. van der Horst
Jaarverslag Nederlandse Rode Kruis
Onderscheidingen
Jhr. D. C. Röell
commandeur O.N.
Jubileumcompositie
van W. van Otterloo
ZATERDAG 28 JUNI 1958
PAGINA 9
■Hill
(Van onze verslaggever)
Er gaan echt dagen voorbij, dat ik de Nachtwacht niet te zien
krijg, zei glimlachend een vermoeide Ton Koot, secretaris van
de hoofddirectie, men zou mogen zeggen: bedrijfsleider van het
Rijksmuseum. Geloof namelijk niet, zo ging hij verder op onze vraag,
dat wij hier in het museum weinig anders hebben te doen dan met
kunstvoorwerpen in de handen te zitten of expertises te bestuderen.
Een museum als dit is een bedrijf, een bedrijf dat in de afgelopen
weken en maanden nog weer in hoogspanning heeft verkeerd, met
correspondentie en telefonades van en naar de halve wereld, met
zakelijke reizen en contacten overal in het buitenland, met de zorg
voor internationale transporten en assuranties, vervoer door de lucht,
per spoor en over de weg, met de organisatie van propaganda en
publiciteit. En met duizend dagelijkse besognes: van de inkopen voor
het restaurant tot de reparatie van een deurknop of ruit. Een bedrijf
dat 200 mensen telt en werkt met een begroting van anderhalf mil
joen. Een continu-bedrijf dat dag en nacht voortgaat, dag en nacht
telefonisch bereikbaar is, dag en nacht open staat voor de aankomst
van kostbare transporten. Een bedrijf dat de verantwoordelijkheid
draagt voor een bezit, waarvan de waarde niet te becijferen valt en
in zijn totaal niet te verzekeren is. En voor welks veiligheid en behoud
dag en nacht moet worden gewaakt en gewerkt. Een reusachtige
opslagplaats, een veem, zou men het kunnen noemen, tegelijkertijd
een show, een circus, een fabriek. Met achter de fagade, de coulissen,
de gardine, of hoe dan ook, achter de cultuur, de schoonheid, in de
beste zin des woords de sensatie: de zakelijke nuchterheid van alledag,
kantoren, werkplaatsen, schrijfmachines, werkbanken, avondwerk,
overuren, doodvermoeide mensen, manager-ziekte.
Door
FRED THOMAS 1
Detail van een houten aanbiddingsgroep met oude polychromie. Werk uit
de Elzas uit 1845,
Het past weinig in de feestelijke sfeer
Van een jubileum om zoveel mineurto-
nen te laten horen, maar zij zijn on
vermijdelijk, wii men zich een goed idee
vormen Van de wijze, waarop onze
openbare kunstverzameling is tot stand
gekomen. De geheie> boven vermelde,
uitverkoop had plaats in een tijd, dat
overal in Europa de grote musea
koortsachtig hun verzameling aan het
opbouwen waren. Het. begin van onze
verzameling was reeds symptomatisch
voor de mentaliteit Van de regenten.
De Franse bezetters dreven de stich
ting van een nationaal museum
erdoor. Er waren hier n
kunstschatten te roven uit kloosters en
kerken en daarom was de verzameling
in het Paleis op de Dam maar nover-
tjes. De stadhouderlijke collectie had
weinig betekenis. Amsterdam, eigenaar
geworden van een grote verzameling
schutters- en regentenstukken, werd
opgedragen voor de kosten te zorgen.
Met het dreigement, dat anders allé
doeken naar Parijs zouden worden af
gevoerd, kreeg men de heren in be
weging. Als compensatie mochten zij de
gemeentelijke middelen met 10 pet ver
hogen.
Het moet gezegd worden, dat die
eerste jaren beslist niet onvrucht
baar zijn geweest. Geheel in de
geest van de ruimdenkende en artis
tiek niet onverschillige bezetters, pre
senteerde zich de museumdirectie als
een grote koper op de veilingen. De
belangrijke verzameling G. van der
Pot, 57 schilderijen groot, werd in
1808 voor 100.000 gekocht. Een jaar
later werd vrijwel het gehele kabinet
Van Heteren uit Den Haag overgeno-
men. Na de bevrijding bleef de vaart
er nog even in. Koning Willem I
schonk enkele malen een schilderij.
tt i1? kocht men de magnifieke
„Vrolijke Drinker" van Frans Hals.
Doch korte tpd later begon de lange
winterslaap. De aankooppost werd ge-
schrapt, het gehele budget tot 800
teruggebracht. In het Trippenhuis
verstofte de hoog opgetaste verzame
ling. Men verkocht soms werken om
geld te krijgen voor de aankoop van
andere.
In 1864 gingen bij een brand in het
Boymansmuseum 300 schilderijen
verloren, maar het Rijk maakte geen
aanstalten om de opslag van petro
leum naast het Trippenhuis te verbie
den. De gehele lange winterperiode
tot aan de stichting van het Rijksmu
seum in 1885 levert slechts twee be
langrijke legaten op, die van Dupper
en Jhr. J. S. H. v.d. Poll.
DM het buitenland waait tenslotte de
enorme populariteit van de Hollandse
schilderkunst der zeventiende eeuw
naar ons land over. Er groeit verzet,
dat zijn leider vindt in de enthousias
te en spirituele Jhr. Victor de Stuers.
Ais de befaamde collectie Jac. de Vos
hi W86 naair het buitonland dreigt te
verdwijnen, brengt hij de Amsterdam
mers in het geweer en zorgt voor de
oprichting van de onvolprezen vereni-
"Rembrandt". Twee jaren later
,u't Rijksmuseum dan eindelijk
twee maanden tijds ko-
SOO.OOO bezoekers. Nederland be-
ftüïao'.'.'1 "jUstzijn te herwinnen. Am-
wÜïc Kaat de periode van zijn twee
de bloei in. De stad verschaft de rijks-
C?,s1aalme™eters"jne„"NaChtwacht''
Van der Hoop een
ruggegraat.
met de
gezicht
De legaten en schenkingen stromen
nu sneller toe. Bredius, Franken, Hoo-
gendijk, Baron van Lynden, het echt
paar Kessler-Hülsman, M. P. Voute
vereeuwigen zich door vorstelijke gif
ten. De vereniging Rembrandt neemt
de taak van de, financieel nog steeds
vrijwel afwezige, overheid zo goed mo
gelijk over en begint, onder leiding van
grote mannen als Heldring de verrij
king en de completering van de ver
zameling. Rembrandts telt het mu
seum er in 1885 slechts vier als bruik
lenen van de hoofdstad, waarbij de
Nachtwacht natuurlijk domineert. Het is
de gloriedag van de vereniging „Rem
brandt" als op 10 juli 1933 de twee, uit
Rusland teruggekochte meesterwerken,
de „Verloochening van Petrus" en „Ti-
tus in Monnikspij" worden onthuld.
Twee aankopen, die waarschijnlijk nooit
meer zullen worden geëvenaard. Het
Rijksmuseum heeft nu zeventien Rem
brandts. Een luttel getal vergeleken
met de buitenlandse musea. Van die
zeventien zijn er zes in bruikleen. Der
tien van de zeventien werken zijn uit
het buitenland naar ons land terugge
haald. Vrijwel alle aankopen waren
slechts mogelijk door de steun van de
vereniging „Rembrandt".
Toen de verzameling Nederlandse
kunst aan de eisen voldeed, verrijkte
zjj het Rijksmuseum vooral bij de aan
kopen uit het Museum Oldenburg in
1923 en 1925 met een bescheiden,
maar kostbare verzameling Italiaanse
meesters. Het legaat Edwin vom Rath
in 1941 bracht een belangrijke uitbrei
ding van werken van minder bekende
Italiaanse meesters. Sir Henri Deter-
ding redde het „Straatje" van Vermeer
uit de veiling Six. Van Beuningen
schonk de „Kruisiging" van El Greco,
Heldring het sublieme stilleven van
Velazques. Het portret van Goya werd
door de vereniging Rembrandt aange
kocht. Werken van Raphaël en Titiaan
zijn er bij tientallen geweest in de col
lecties van de zeventiende en acht
tiende eeuwse Amsterdamse patriciërs.
Er is er geen voor de stad bewaard
gebleven. Een reden te meer om dank
baar te *zijn voor de inspanningen, die
een kleine groep kunstminnaars zich
voor de uitbreiding van onze natio
nale verzameling heeft getroost. De
bruikleen van de Dienst voor 's Rijks
Verspreide Kunstvoorwerpen heeft na
de oorlog vooral een welkome uit
breiding van de kunstnijverheidsver-
zameling gebracht.
Uit de bescheiden aankoopbudgetten
van de laatste jaren poogt de museum
directie vooral de verzameling vroeg-
Nederlandse kunst te completeren. Er
zijn twee werken van Lucas van Leyden
bijgekomen, een van Geertgen tot St.-
Jans en een van Mostaert. Nu de Ame-
rikaanse musea met hun fantastische
collectie aankoopbudgetten de markt beheersen
en een jlet museum van Cleveland kreeg on
langs een legaat van 75 miljoen zijn
Terraootta-model van een deel van het tympanon van het paleis op de Dom van
de hand van Ar thus QueUinus.
Een eeuw gemiste kansen
In 1854 stierf te Amsterdam de patriciër A. van der
Hoop, een der grootste kunstverzamelaars, die ons
land ooit heeft gekend. Zijn collectie omvatte 224
schilderijen, waaronder talloze meesterwerken als
Rembrandts „Joodse Bruidje", Vermeers „Lezend
Vrouwtje", Ruysdaels „Molen bij Wijk bij Duurstede",
v. d. Veldes „Kanonschot", Rubens' portretten van
Helena Fourment en Anna van Oostenrijk, van Dijcks
portret van Johannes Franck, Frans Hals' portret van
Maritge Voogt en verder werken van Pieter de Hooch
(vier), Hobbema, Saenredam en Jan Steen. Al deze
werken zijn de bezoekers van het Rijksmuseum wel
bekend. Toch heeft het weinig gescheeld of deze top
collectie was, evenals zovele andere verzamelingen,
naar het buitenland verdwenen. De gemeente Amster
dam, aan wie Van der Hoop zijn gehele verzameling
had gelegateerd, was niet bereid te voldoen aan de
enige financiële conditie van de overdrachtde betaling
van f 50.000 successierechten. Dit bracht enige hoofd
stedelijke kunstminnaars in het geweer. Zij legden de
som uit eigen middelen op tafel en dwongen de over
heid de collectie te aanvaarden. De collectie Van der
Hoop is nog steeds een der fermste peilers van onze
rijksverzameling. Men kan zich alleen in de fantasie
voorstellen, wat ons Rijksmuseum bij dit jubileum ten
toon had kunnen stellen, als de overheid in de vorige
eeuw ook maar een greintje belangstelling voor kunst
zaken had gekend. Befaamde collecties als die van de
families Van Brienen, Van de Groote Lindt, de Kat van
Barendrecht, Munnicks van Cleef, Quarles van Ufford,
Copes van Hasselt, Van Beresteyn, Van Loon, Six,
Hodshon Röell zijn honderd jaar geleden zonder een
woord van protest naar het buitenland verkocht. Hec
bekende Amsterdamse museum van Loon ging com
pleet in de verzameling van de Parijse Rothschild
over.
Legaten waren de overheid lang niet altijd welkom.
Rotterdam weigerde een ton te betalen voor de ver
zameling Verstolk van Soelen en zag deze, zonder spijt,
voor het driedubbele bedrag naar Engeland verhuizen.
De Rotterdamse verzameling Vis Blokhuizen, waarin
zich o.m. Vermeers „Kantklostertje" en werken van
Rembrandt en Frans Hals bevonden, trof hetzelfde
lot. De gemeente had er geen halve ton voor over.
Slechts luttele jaren tevoren was de befaamde verza
meling van Koning Willem II openbaar geveild. De
beste werken verdwenen naar het buitenland. Alleen
de dubieuze bleven hier.
Wie de lange opsomming van deze uitverkoop na
leest zal er zich niet over verbazen, dat het Rijks
museum, ondanks de inspanningen van latere gene
raties, nooit is uitgegroeid tot een verzameling, die
zich in variëteit met de grote buitenlandse musea kan
meten. Alleen de Nederlandse schilderschool is hier
volwaardig vertegenwoordigd, al zijn er zelfs daar nog
lacunes. Rembrandt kan men er niet in alle perioden
bestuderen, Cuyp en Koninck evenmin. De Italiaanse
Franse, Duitse en Spaanse meesters komen maar matig
aan bod. Het rijksbezit aan Vlaamse meesters heeft
men geconcentreerd in het Mauritshuis. Van Eijck,
Bouts en Breughel ontbreken er geheel.
Het bestuur van de Johar. Wagenaar-
stichting heeft besloten het koorwerk
„La Nuit" van dr. Anthon van der Horst
te bekronen met de Sem Dresdenprijs
1958. De prijs, groot 750 zal dit na
jaar in een plechtige bijeenkomst uitge
reikt worden.
rijksmü^mXls^bëdrijf
min gulden gespendeerd, terwijl daar
naast voertuigen werden afgestaan aan
de hulpverleningscentrale in Wenen, ten
behoeve van de materiaaldistributie en
het gewondenvervoer. Hierbij heeft, zo
wordt in het verslag gemeld, het Jeugd
Rode Kruis bijdragen geleverd in de
vorm van voeding, kleding, en snoep
goed, o.a. verkregen uit scholenacties.
De liga van Rode Kruis-verenigingen
kreeg in de toevluchtgebieden een totaal
van 35.000 vluchtelingen te verwerken.
In december 1956 nam het Nederlandse
Rode Kruis het patronaat van het cen
trum Judenau in Oostenrijk op zich en
begin 1957 kwam hierbij het vluchte
lingenoord Schwechat, waarin voorna
melijk studenten werden opgenomen die
in Wenen de mogelijkheid hadden hun
studies voort te zetten. In Joegoslavië
leverde het Nederlandse Rode Kruis aan
het hulpwerk daar voedsel en vracht
wagens plus een bedrag van 28.000 gul
den. Het Jeugd Rode Kruis bood nog
eens 10.000 gulden.
De tweede belangrijke hulpactie op
internationaal terrein is geweest die
voor de Nederlandse repatrianten uit
Indonesië. Vooral het opvangen van
de uit Indonesië terugkerende Neder
landers is het werkterrein van het Ro
de Kruis geweest. De kledingvoorzie-
ning en het uitreiken van voedselpa-
ketten vergde een uitgave van 26.000
gulden.
In het afgelopen jaar is met hulpver
leningen aan rampgebieden in het mid
den-oosten, voor- en achter-Indië, zuid-
Europa, Indonesië en centraal-Amerika
voor een waarde van ca. 400.000 gulden
geleverd aan geld, kleding en bloed-
plasma.
In het medisch gedeelte van het jaar
verslag wordt gewag gemaakt van een
sedert 1953 toenemende stijging van het
aantal bloeddonors in Nederland. Bij de
speciale afdelingen de ogen- en beender-
bank is vorig jaar een begin ge
maakt met een vaattransplantatiedienst.
Na instructie van enige patholoog-ana
tomen begon het Binnengasthuis in Am
sterdam met de toepassing van prepa
raten.
Het aantal leden bedroeg in juli 1957
616.680. Bij het Rode Kruis korps is we
derom een afneming van leden opge
merkt in het geheel met 165 leden
vooral bjj de helpsters. Bij de artsen
cursussen daarentegen was er een toe
neming met 30 tot 955 personen.
Fondsenwervingscampagnes hebben in
1957 in totaal 1,4 miljoen gulden opge
leverd, een stijging van ruim 100.000 gul
den ten opzichte van 1956.
Het dagelijks bestuur der ünie van
Katholieke Studentenverenigingen in Ne
derland is voor het jaar 1958-1959 als volgt
samengesteld:
J. A. M. van der Snoek, praeses; F. J. M.
van der Berg, vice-praeses; G. P. Vooys.
vice-praeses voor internationale zaken; mej.
A. I. M. Cremers, assessor.
Honderdvijftig jaar geleden was de
situatie minder gecompliceerd. De staf
bestond uit een directeur, een opzichter
en een bediende. Thans is het Rijks
museum met meer dan 130 expositie
zalen een bundeling van meer mu
sea, respectievelijk het Rijksmuseum
van Schilderijen, het Rijksmuseum van
Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid, het
Rijksprentenkabinet met bibliotheek,
het Nederlands Museum voor Geschie
denis, en als gast, het Museum voor
Aziatische kunst. De overkoepelende
leiding van het geheel berust, organi
satorisch en administratief, bij de
hoofddirecteur, onder wie onmiddellijk
ressorteren het algemeen secretariaat,
de centrale boekhouding en de inten
dance. De directeuren en hoofden van
de verschillende afdelingen respectieve
lijk musea beschikken over elk hun we
tenschappelijke en technische staf, de
eerste belast met inventariseren, cata
logiseren, uitbreiden en opstellen der
verzamelingen, toezicht op de conser
vatie, het contact met de kunsthandel
en binnen- en buitenlandse musea, de
laatste onder leiding der conservatoren
met de zorg voor onderhoud en restau
ratie der kunstschatten, waartoe men
beschikt over in elk opzicht geoutilleer
de werkplaatsen en laboratoria met de
meest moderne apparatuur.
Het voornaamste bearag op de be
groting vormen de salarissen, gevolgd
door de post die jaarlijks ter be
schikking is voor het verrichten van
aankopen, enkele malen honderddui
zend gulden voor alle afdelingen te
zamen. Dit bedrag is uitermate ge
ring vergeleken bij wat verschillende
buitenlandse musea kunnen besteden,
de Amerikanen wel tot vijftig a ze
ventig miljoen. Spectaculaire aanko
pen, een Rembrandt of Vermeer bij
voorbeeld, komen dan ook niet in aan
merking. Stukken van dat formaat
worden niet eens aan Nederland aan
geboden. De deskundigen van het
Rijksmuseum moeten er zich toe be
palen de kleine verzamelingen zo
goed mogelijk af te ronden, waartoe
Z1J voorzichtig de kunstmarkt aftas
ten, voortdurend op zoek naar iets
belangrijks, waar anderen nog niet de
lucht van hebben. En ja, dan is er
nog wat men zou mogen noemen:
een kleine snoeppot: de winst op het
restaurant en op de verkoop van
boekwerken, reproducties enz. de
tentoonstellingscatalogi vallen daar
buiten komt ten goede aan de
Stichting tot bevordering van de be
langen van het Rijksmuseum. Deze
stichting besteedt dit geld om op ad
vies van de hoofddirecteur kunstwer
ken aan te kopen, welke zij vervol
gens aan het rijk aanbiedt ter plaat
sing in het Rijksmuseum.
Op deze wijze breidt zich het bezit
van het Rijksmuseum nog altijd uit.
Zo is men er de laatste jaren in ge
slaagd waardevolle tapisserieën te
De hulpverlening van Nederlandse zij
de tijdens de Hongaarse opstand in 1956
neemt een groot deel in van het jaar
verslag 1957 van het Nederlandse Rode
Kruis dat thans is verschenen.
Door middel van de giro-rampenreke
ning van het Rode Kruis werd onmid
dellijk, nadat de eerste materiële bij
dragen waren geleverd, een campagne
gevoerd, die uiteindelijk 5,3 miljoen gul
den opleverde. Aan de noodzakelijke
voorzieningen, zoals kleding, voeding,
bloedplasma en kolen werd ruim 3,4
TON KOOT
verwerven op de kunstm arkten in
Frankrijk en Engeland. Ook werk van
de Maniëristen heeft men kunnen aan-
kor Verder waardevolle specimi
na op gebied van beeldhouwkunst,
JLoosdrechts en Haags porcelein,
Delfts aardewerk, zilver. Men is dan
ook reeds gelukkig met de beperkte
middelen, waarop men rekenen kan.
Wijlen Schmidt Degener had in het
geheel niet de beschikking over aan-
koopgelden. Hij moest met de hoed
rondgaan bij particulieren als hjj voor
het museum iets belangrijks verkrij
gen wou. Er zjjn echter leemten in
de museumcollectie, welker aanvul-
Img wel altoos tot de vrome wensen
zal blijven behoren. Een landschap
An? formaat van de hand van
Albert Cuyp bezitten wy bijvoorbeeld
niet. Evenmin zijn verschillende ge
bieden van Rembrandts kunst ver
tegenwoordigd. Wordt dit al ooit op
de kunstmarkt aangeboden, dan kun
nen wij financieel tegen de Noord- en
Zuid-Amerikanen Sao Paulo In Bra
zilië. toch niet op.
Het „bedrijf" op de Stadhouders
kade heeft met zijn bezit aan zeven-
tiende-eeuwse Meesters, Rembrandt
in het bijzonder, een veilige voor
sprong op „de concurrentie", alsme
de een goodwill zonder weerga. Dit
blijkt wel uit de bezoekcijfers: 20
miljoen sinds 1885 en de laatste jaren
tussen de vier- en vijfhonderdduizend,
met als record 700.000 in het Rem-
brandtjaar. Het merendeel hiervan
zijn buitenlanders en dit tekent wel
de enorme aantrekkingskracht, de
wereldfaam van het museum, waar
van de naam trouwens een begrip is
geworden, precies als van het Con
certgebouworkest. De exploitatie van
het museumbedrijf, als men het zo
zou mogen noemen, is voor rekening
van het rijk, waarbij het bedrag van
de entréegelden slechts een gering
deel vormt van de reële „handels
waarde". Immers de honderdduizen
den, die jaarlijks speciaal voor of
mede om het Rijksmuseum, alleen
maar om de Nachtwacht te zien, naar
Nederland reizen, naar Amsterdam,
verteren hier zo het een en ander,
dat via de verlies- en winstrekening
van hotels, restaurants, winkels, ver
voerbedrijven als belasting in de
zakken komt van Vadertje Staat.
Nee, zegt „bedrijfsleider" Koot, wij
denken hier niet in de eerste plaats aan
een profijtelijke exploitatie, ook al moe
ten wij ons natuurlijk aan de normen
houden van de begroting. Het museum-
beheer reikt naar de toppen van de
cultuur, het heeft een taak te vervullen
tegenover het Nederlandse volk. En zo
min als men vraagt of men er wel mee
uitkomt, wat het opbrengt wanneer men
de mensen lezen en schrijven leert, zo
mag dit evenmin als overweging gelden
zodra het gaat om de verheffing van
het cultureel niveau. Om een voorbeeld
te noemen: de verschillende catalogi
van het museum, zowel voor de ten
toonstellingen als van de verschillende
collecties, worden ver beneden de kost-
prijs verkocht teneinde een zo breed
mogelijk bereik te verzekeren.
Een bij uitstek dynamisch element
in het museumbedrijf vormen de ten
toonstellingen, zoals die na de oorlog
zqn georganiseerd, verschillende ma-
len de Weense kunstschatten, Rem
brandt met opmerkelijk succes, en
welke tezamen meer dan 1.8 miljoen
bezoekers hebben getrokken. Zij zijn
ontstaan uit de noodsituatie onmid
dellijk na de bevrijding, de omstan
digheid, dat de meeste Europese mu
sea leeg stonden en weer op gang
moesten komen, terwijl zich het bezit
m de kelders bevond. De voorberei
ding van zo'n grote tentoonstelling
begint reeds maanden tevoren. Alle
betrokken afdelingen komen hierbij in
actie. Er wordt vergaderd en gecon
fereerd, een groslijst opgemaakt van
wat men bijeen zou willen zien, en
deze weer geordend en geschift. Dan
treedt men in contact met de musea
in binnen- en buitenland, de instel
lingen, de particulieren, de kunst
handel, waar men weet, dat het mate
riaal zich bevindt. Voor een deel kan
dit schriftelijk worden afgehandeld,
maar dikwijls zal een persoonlijk be
zoek noodzakelijk zijn, hetzij om zich
op de hoogte te stellen van aard en
conditie der objecten, maar dikwijls
ook, bij voorbeeld in Zuid-Italië, Span
je, Portugal, omdat op brieven en te
legrammen eenvoudig niet wordt ge
reageerd.
Men moet het eens worden over de
condities, waarop de stukken in bruik
leen worden afgestaan, over de wijze
van emballage en transport, de hoogte
van de verzekering, al dan niet de eis
om uit eigen bezit ruilobjecten af te
staan, hetgeen natuurlijk de kosten ver
dubbelt. Sommige musea wensen het
transport te begeleiden en bij het in- en
uitpakken tegenwoordig te zijn. Tal van
instanties dienen in 't betrekken der stuk
ken te worden gekend, om te beginnen
de Intern. Councin of Museums te Parijs,
voor de tentoonstelling, die thans is in
gericht, moest in enkele gevallen de toe.
stemming worden verkregen van de
hoogste kerkelijke autoriteiten, van de
Aartsbisschop van Utrecht, van Z. H. de
Paus. En dan volgen de bemoeiingen
voor de propaganda, de affiches, de fol-
ders, de foto's, de catalogus, voor de of
ficiële opening en verder ceremonieeL
Eindelijk het Inrichten van de tentoon
stelling, het creëren van de achtergron
den, de belichting, de ideale entourage,
de meest gelukkige opstelling, het op
hangen en plaatsen. Een tijd van hoog
spanning achter de schermen van het
ogenschijnlijk zo rustige, statische, bo-
ventijdse instituut, een bijkans profane
bedrijvigheid en drukte, van duizend en
één sorgan in dienst van de cottmuL
Het prachtige mannenportret voorstellend don Ramon Satue door Goya, een
van de zeer iraaie werken uit de verzameling buitenlandse meesters in de
eregalerij van het Rijksmuseum. Het schilderij werd aangekocht door de
vereniging Rembrandt.
de mogelijkheden voor het museum en
ook voor de vereniging „Rembrandt"
verschraald. Misschien zullen ooit de
Staten Generaal wat soepeler worden
met hun credieten. Vooral de verza
meling van buitenlandse meesters be
hoeft nodig uitbreiding. Een gelukkig
verschijnsel is, dat de bezoekcijfers van
het Rijksmuseum vportdurend blijven
stijgen. Er heerst een prettige en aan
gename activiteit in het gebouw. Men is
over het „museumcomplex" heen en
selecteert nu met veel meer zorg dan
vroeger. Van de duizenden schilderijen
zijn slechts de 400 allerfraaiste geëxpo
seerd. De modernisering van de op
stelling en van het gebouw hebben het
Rijksmuseum een reputatie bezorgd tot
ver over de grenzen. Ondanks die mi
neurtonen mag toch het eindaccoord
van deze anderhalve eeuw in majeur
klinken. B. Kr.
In de herdenkingsbijeenkomst, die
vanmorgen bij het honderdvijftigjarig
bestaan van het Rijksmuseum in tegen
woordigheid van H.M. de Koningin in
de grote eregalerij is gehouden, heeft
de hoofddirecteur, jhr. D. C. Röell,
o.m. medegedeeld, dat een aantal in
stellingen in ons land bedragen lebben
toegezegd voor een pas gesticht jubi
leumfonds, dat ten doel heeft het mu
seum in staat te stellen de kwaliteit
der verzamelingen op vele punten te
verbeteren; er zijn toezeggingen ge
daan voor een zeer hoog bedrag.
Ter gelegenheid van het 150-jarig be
staan van het Rijksmuseum te Amster
dam heeft H.M. de Koningin de hoofd
directeur, jhr. D. C. Röell, bij bevorde
ring benoemd tot commandeur in de
orde van Oranje Nassau, en de direc
teur der afdeling beeldhouwkunst en
kunstnijverheid, de heer Th. H. Lun-
singh Scheurleer, en de algemeen se
cretaris van het Rijksmuseum, de heer
Ton Koot, tot officier in deze orde.
Voorts heeft H.M. de ere-medaille
verbonden aan de orde van Oranje Nas
sau verleend, in goud, aan: de intendant
de heer M. C. van der Linde; in zilver
aan de chef van de binderij, cartonna-
ge-afdeling en drukkerij, de 'heer P. H.
Schokker, en in brons aan: de museum-
bediende A, de heer A. van den Berg,
en de verwarmingsstoker-vakman A, de
heer G. Boshuizen.
Namens het gemeentebestuur van de
hoofdstad bood burgemeester van Hall
bij de herdenkingsbijeenkomst in het
Rijksmuseum de staatssecretaris mr.
R. Höppener, als jubileumgeschenk het
manuscript aan van een „Intrada"
door Willem van Otterloo gecomponeerd
in opdracht van het gemeentebestuur.
Direct daarop gaf mr. van Hall een te
ken aan de componist, de dirigent van
het Residentie-orkest, onder wiens lei
ding 16 leden van het Concertgebouwor
kest dit korte muziekstuk uitvoerden.
In de loop der geschiedenis van het
Rijksmuseum is het een traditie gewor
den, dat bij zeer belangrijke gebeurte
nissen een speciaal voor die gelegen
heid gecomponeerd muziekstuk ten ge
hore wordt gebracht. Dit geschiedde bij
de opening van het huidige gebouw in
1906 en de Druckeruitbouw in 1909.
Het uitgevoerde „Intrada" is ge
schreven voor: 4 trompetten, 4 hoorns,
4 trombones, tuba, pauken, slagwerk en
contrafagot.