De oude Sint Pieter en Pauwelskerk
der Haarlemse begijntjes
staat bijna op instorten
Hoognodige voorzieningen vragen nog
dertigduizend gulden
martini
1
DOOR EEN ZATERDAGSE BRIL
éne/*
WAALSE KERK IN VERVAL
S, F, APELDOORN ZN.
C. J. VAN DEN BROEK (oud brandweer
commandant) WORDT TACHTIG JAAR
Memoires van vrijwilliger in
hart en nieren
Nummer één van
Spuit Tien
Aantrekkelijke
tentoonstelling
van paramenten
Piers en Mets exposeren
bij „De Ark"
ZATERDAG 8 NOVEMBER' 1958
PAGINA 3
SndÏÏSSi
Geen oude luister
pet literfles f 6.95
pë» literfles 1 3.55
Besloten boomgaard
Kloppenpoort
voor AUTOPLAATWERK
Weinig begrip
/hbndudytzefc i
Beroepskern
In bisschoppelijk
museum
K.A.B. in Oost viert
koperen feest
Op het Haarlemse Begijnhof is het moeilijk in de
stemming te komen, die past bij het vertoeven
op historische grond en het kunnen zien van
een monument uit een ver verleden. Op een prozaïsch
en rommelig pleintje domineert een kleine, vroeg-
gotische kerk met een lage toren een schilderachtig
geheel met kennelijke bijbouwsels uit later eeuwen.
Het vijfhoekige, voormalige priesterkoor is vrijwel het
enige gotische, dat uiterlijk nog intact gebleven is. Het
schip van de kerk geeft de indruk enkele eeuwen terug
gedeeltelijk afgebroken en later aanmerkelijk kleiner
weer opgebouwd. Sinds mensenheugnis brengen de
bodediensten in en op Haarlem bedrijvigheid, vertier
en de gevolgen van dien rondom de bijna oudste kerk
van Haarlem: vóór de Reformatie de Sint Pieter en
Pauwelskerk der begijntjes en daarna een tempel voor
de Waalse gemeente.
,,I Eglise Wallonne en ruines' is de titel van een
smaakvol uitgevoerde folder, waarbij het restauratie
comité „Met Vereende Krachten oproept tot financiële
steun aan zijn plannen. Wanneer die niet verwezenlijkt
kunnen worden, zal het inderdaad niet lang meer
duren, of het kerkje, dat zeven eeuwen heeft kunnen
trotseren, is inderdaad een ruïne.
Er zijn daar in de buurt al ruïnes
en rommel genoeg. Wat er aan
solide bebouwing rond het kerk
pleintje is, getuigt, slechts één enkele
uitzondering (de kapel der Baptisten
Gemeente) daargelaten, van een
verregaande smakeloosheid en gebrek
aan begrip voor een goede des
noods eigentijdse entourage van
een cultuur-historisch monument,
is slechts enkele decennia geleden
tot stand gekomen, in een tijd dus,
dat men beter kon weten. De vracht
auto's van de bodediensten hebben
er nauwelijks ruimte en men kan
het hun niet aanrekenen, dat ze
weinig passen in deze omgeving.
Dat was vroeger, in de tijd, dat er
nog met paard-en-wagen vervoerd
werd anders. Toen was een Begijn
hof nog het schilderachtige en toch
ook levendige plein in het hart van
de oude stad allesbehalve een
openlucht-museum dat het ook
thans zou moeten zijn. Bij alle
rommel komt nog, dat de laatste
tijd verschillende bouwvallen rond
het pleintje worden opgeruimd. Er
zijn enkele vreemde gapingen in de
bebouwing en die worden niet meer
opgevuld. De hele buurt kan wel
tegen de vlakte, wanneer het geld
voor de restauratie van de kerk niet
bijeengebracht kan worden.
Op last van Bouw- en Woningtoezicht
mag de kerk, in casu het koorgedeelte,
dat als zodanig door de Waalse gemeen
te benut werd, sinds enkele jaren niet
meer gebruikt worden, omdat er ste-
^"uu,ï, op, de kerkbanken zijn
wXnS=T sacrlstie- een ruimte voor
het thans levensgevaarlijke koor. Archi
tect A. A. Kok, de bekende restaura
teur van historische gebouwen, heeft
in samenwerking met Monumentenzorg
van rjjk, provincie en gemeente een
plan gemaakt voor het allernoodzake
lijkste: het behoeden van de kerk voor
verder verval. De kosten worden op
minstens 77.000.- begroot. Een niet al
te hoog bedrag, gezien het uitgaven-
Peil der overheid, die een subsidie van
85 pet. van de kosten heeft toegezegd
onder voorwaarde, dat de resterende
30.000,- van particuliere zijde bijeen
gebracht worden.
Het eerst zullen de zes gotische ven
sters van het koor hersteld worden,
waarvan de stijlen bij vroegere restau
raties zo onoordeelkundig zijn vervan
gen, dat er thans geregeld stenen van
loslaten. Hoognodig zijn verder vernieu
wingen aan het dak, evenals herstel
van het pleisterwerk in het interieur,
dat hier en daar volkomen verteerd is.
In 1937 is er aan de toren al een en
ander gerepareerd, zodat men zich
daarover voorlopig nog niet veel zorgen
behoeft te maken.
Behalve het plan tot voorzieningen,
die allernoodzakelijkst zijn, bestaan er
nog twee andere restauratie-projec-
Advertentie
ten. Herstel van alles, wat vergaan is,
zonder reconstructies van een vroege
re toestand, zou 170.000.- moeten kos
ten.
Wanneer de kerk zoveel mogelijk in
haar oude luister terug zou worden ge
bracht en de oude indeling zoveel doen
lijk hersteld zou worden, zou dat vol
gens een voorzichtige raming minstens
drie ton moeten kosten. Volgens dit
laatste plan, een algehele restauratie,
zou de ingang weer komen in de toren,
in plaats van de tegenwoordige toe
gang via een fraaie (en goed geconser
veerde) 17e eeuwse poort in het point
de vue van de Lange Begijnestraat.
Het oude „hoge koor" der vrome be
gijntjes zou dan gereconstrueerd kun
nen worden door de zoldering van de
„Louise de Colligny-zaal", op de eerste
verdieping van het voormalige kerk
schip weg te breken. De ramen van het
schip herkrijgen dan hun oorspronke
lijke spitsboogvorm in plaats van de
tegenwoordige „profanere" vierkante.
In 1262, precies vijfentwintig jaar na
dat Haarlem stadsrechten had gekre
gen, werd de kerk op het Haarlemse
begijnhof gebouwd. Heer Arent van Sas-
senheim, de pastoor van de Sint Bavo
(toenmaals de enige parochie in de
stad) schomk in dat jaar zijn besloten
boomgaard aan een door hem gestichte
vereniging van godvruchtige maagden
uit Haarlem en omgeving, die wilden
leven volgens de regels van de. H.Begga,
de in het jaar 686 overleden dochter van
Repijn van Landen. Het Haarlemse be
gijnhof was op één na het oudste in de
Noordelijke Nederlanden. Het oudste
is dat van de (toenmalige stad) 's-Gra-
venzande. Volgens haar regels moesten
de begijnen op een besloten hof wo
nen. Zij stonden onder de leiding van
4 „maters of meesteressen en moch
ten zelf nun pastoor kiezen. In 1347 werd
de begijn ekerk bjj een felle brand ge
deeltelijk verwoest, maar later mooier
weer opgebouwd. Op de Bakenesser-
kerk na, de oude hofkapel van de
Rooms-komng, graaf Willem II na, is
de kerk der Haarlemse begijnen de
oudste van de stad.
„Wanneer we ons slechts de moeite
geven de archieven, door de beggjjntjes
en haar pastoor samengebracht door
te lezen, zal het Beggijnhof, nu binnen
zoo bescheiden grenzen beperkt, in ons
eene geheel andere gedaante bekomen:
we zullen kennis maken met mannen
die den goudsmidsdrjjfhamer verwisse
len met het brevier of de accoorden
schrijven van eene muziek der toe-
kost: met beggijntjes, die in een ne
derig en verborgen leven zich toewij
den aan God en toch niet afkerig zijn
van vroolijkheid en vermaak, wanneer
ze voor haar pastoor en zijn vrienden
een feest aanrichten". Aldus schrijft de
toenmalige Haarlemse rijks- en stads
archivaris C. J. Gonnet in 1877 in het
tot dusver enige samenvattende stan
daardwerk de „Geschiedenis en Be
schrijving van Haarlem, van de vroeg
ste tijden tot op onze dagen" door F.
Allan.
Na de Haarlemse Noon, in 1572, wer
den de gezamenlijke bezittingen van de
Haarlemse begijntjes door het stadsbe-
De Waalse kerk, de oude Sint Pie
ter- en Pauwelskerk der Haarlemse
begijnen, levert een schilderachtige
aanblik op, gezien vanuit de Begij-
nesteeg. De foto toont het front van
de kerk met haar ranke laat 14e
eeuwse toren. De kerk zelf dateert
uit de 13e eeuw, maar is in later
tijden veelvuldig verbouwd. Er zijn
meer pittoreske gezichten op de
Begijnhofkerk. Ze doet het bijvoor
beeld ook (nog) uitstekend vanuit
de Lange Begijnestraat en het
straatje Groene Buurt. Maar komt
men dichterbij, op de Begijnhof
zelf, dan ervaart men niets dan
rommel en kan men zien hoezeer
de kerk een restauratie nodig heeft.
stuur geconfiskeerd. Hun kerk werd
toen ter beschikking gesteld van de
uitgewekenen uit de Zuidelijke (Frans
sprekende) Nederlanden, de „Eglise
Wallonne", die in Haarlem sedert 1586
geleid werd door ds. Jean Taffin, hof
prediker van Willem de Zwijger. De be-
gijnekerk was voor de Walen echter
te groot, zodat vermoedelijk in die tijd
het koor ruim voldoende voor de ge
meente van het schip werd afge
scheiden door een muur. Het kerke-
schip bleef ter beschikking van het
stadsbestuur, dat er aanvankelijk een
kruitmagazijn voor de schutterij van
maakte en het later bestemde tot keur-
hal voor de destijds bloeiende laken
industrie. Daarna werd het schip weer
door de Waalse gemeente gebruikt, als
kosterswoning en vergaderruimte. De
Waalse kerk biedt thans onderdak aan
het te Haarlem opgerichte centrum voor
oecumenisch onderzoek.
De begijntjes werden, voor zover de
huisjes rond de hof hun particulier ei
gendom waren, niet verdreven, maar
ze konden er toch niet langer blijven
wonen na de Reformatie, omdat hun
regel het wonen in beslotenheid voor
schreef.
In het begin van de Gouden Eeuw
vestigden ze zich in de „Kloppenpoort",
het poortje ter linkerzijde van de Sint
Josephkerk, dat thans toegang geeft tot
de kapel van Onze Lieve Vrouw van
Haarlem.
Het Goudsmitspleintje daar in de
buurt herinnert aan één der vele
merkwaardige of beroemde geeste
lijken, die de Haarlemse begijnen
zich tot hun pastoor kozen. Heer Hu-
go Goutsmit, die zijn achternaam ont
leende aan zijn beroep, dat hij op het
pleintje uitoefende, werd in 1368 we
duwnaar van ene Mabelie. In 1382
werd hij priester gewijd en kort daar
op kozen de begijntjes hun voormalige
buurman tot pastoor. In de 17e eeuw
was de beroemde musicoloog, wiskun
dige, juriste en historicus, dr. Joan
Albert Ban (1597 -1647) pastoor der
Haarlemse begijnen. Hij ontving daar
in zijn kleine pastorie beroemde man
nen als Descartes, Constantijn Huy-
gens en Pieter Corneliszoon Hooft.
Zijn opvolger was Augustyn Alsten
Blommert, eveneens een mathema
ticus en bekender in Haarlem als
stichter van het „Geestelijk Kantoor"
in de Lange Veerstraat. Het verdien
stelijkst voor het katholieke leven in
Haarlem tijdens de tweede helft van
de Gouden Eeuw was wel de begij
nen-pastoor mr. Joseph Cousebant,
uit een schatrijke brouwers-familie,
die in 1669 uit eigen middelen
één der oudste schuilkerken van
Haarlem stichtte, de statie van het
Begijnhof, toegewijd aan de H. H.
Joseph en Magdalena. De eerste sint
was uiteraard de patroonheilige van
de stichter, terwijl de tweede speci
aal bedoeld was voor de begijntjes.
De in 1843 als opvolgster van de
oude statie ingewijde Sint Josephkerk
aan de Jansstraat, ontleent daaraan
haar patroon.
De H. Magdalena heeft men toen
blijkbaar, de rossige reuk van de buurt
ten spijt, verdonkeremaand. Het laat
ste begijntje, Anna Barbara Amsten-
raedt, geboren te Heerlen, 4 december
1738 en niet op het Begijnhof, maar
bij familieleden aan de Garenkokers-
vaart overleden te Haarlem 7 april
1824 was toen al lang ter ziele. Anders
dan in Amsterdam begon de Haarlemse
begijnengemeenschap in de 18e eeuw al
te kwijnen. In Amsterdam waren er
tot het eind van de vorige eeuw nog be
gijntjes. In die tijd was het Begijnhof
in Haarlem reeds tot een centrum van
vrachtvervoer-bedrijvigheid gedegra
deerd.
Advertentie
Uw adres
STEPHENSONSTRAAT 8
TELEF.OON 34123 - HAARLEM
Twee oudere leden van de tekenclub
De Acht, de heren J. C. Mets en J. J.
Piers geven in De Ark een overzicht
van hun werk. Mets heeft ons in de
loop der jaren menigmaal de prettige
verrassing bezorgd van een bescheiden
werkje dat van grote gevoeligheid ge
tuigde als bijdrage in de tentoonstellin
gen van zijn vereniging. Bij ons weten is
het thans de eerste keer dat hij met een
grotere collectie uitkomt. Zijn kracht
blijkt te liggen in het landschap en de
schildertechniek is hem een middel ge
worden dat hij met élan hanteert. De
stemming die de atmosfeer van een
landschap in hem oproept heeft hij in
de meeste gevallen zuiver en raak ge
troffen en hij maakt daartoe een speels
gebruik van de mogelijkheden van
kleurbinding en materiaalwerking.
In de map die ter inzage ligt zijn het
vooral de uit het zwarte fond gekraste
tekeningen die kundig gedaan zijn en
een charmant effect geven.
Zodra hij zich echter bezig gaat hou
den met de menselijke figuur valt zijn
gehele werkwijze terug op de onmacht
van het meest duidelijke amateurisme.
In de inzending van Piers trof ons
iets soortgelijks. Hij blijkt een gevoelig
tekenaar te zijn die juist de eigenaar
digheden van de figuur begrijpt. Zodra
hij echter olieverf gebruikt treedt bij
hem de verlamming op. Hij gebruikt
de verf niet: ze verhardt onder zijn
handen. Hij is geen schilder, maar
toch hangt hjj zijn olieverfschilderijen
op en laat zijn goede tekeningen in de
map. Het enige werkelijk geschilderde
doekje is de Atelierhoek, al het overige
is met verf getekend. De verklaring
voor de goede gelijkenis van het Mans
portret is te vinden in de map waar
meerdere goedgeslaagde modelstudies
in te vinden zijn.
De tentoonstelling duurt tot en met
15 november.
L.T.
"i Jolgende week donderdag wordt de Haarlemse oud-brandweercomman-
V dant C. J. van den Broek tachtig jaar. Een weinig geloofwaardige
mededeling voor wie deze kleine, nog altijd actieve man van nabij kent.
Men hoeft overigens niet te proberen om hem donderdag persoonlijk geluk
te wensen, want de heer Van den Broek gaat de stad uit. „Tachtig jaar
worden is geen verdienste," grinnikt hij. In zijn intieme werkkamer aan
de Julianastraat hebben we hem opgezocht om herinneringen op te halen
aan „die goeie, ouwe tijd." Een betrekkelijk kleine ruimte, met wanden
vol boekenrekken en oude gravures van brandtaferelen. Onder andere een
oude prent van een blussing op de Amsterdamse Dam met behulp van de
apparatuur van Jan van der Heyden. Die prenten en de inhoud van de
boekenkast zijn even zovele bewijzen voor het warme hart, dat de heer
Van den Broek het brandweerwezen toedraagt. Natuurlijk was hij vrij
williger en voor hem kwamen zijn ijzerzaken in Haarlem en Amsterdam
op de eerste plaats. M^ar de brandweer heeft langzamerhand een even-
grote plaats in zijn hart opgeëist.
Geen wonder ook bij een man, die
52 jaar lang deel heeft uitgemaakt van
de Haarlemse brandweer en die pre
cies de helft van die periode com
mandant is geweest. Zjjn comman
dantschap dekt juist de periode, waar
in het brandweerwezen zulk een enor
me ontwikkeling heeft doorgemaakt.
Op 31 maart 1896 werd de heer Van
den Broek vrijwilliger bij de Haarlem
se brandweer. Samen met zijn broers
de Utrechtse hoogleraar en de oud
minister rende hij naar het spuit-
huis op de Grote Markt, zodra in de
toren van de Sint Baaf de brandklok
alarm sloeg. Hij kwam als vrijwilli
ger bij spuit tien, het legendarische
apparaat van de Haarlemse brandweer,
waaraan de Vereniging „De Tien"
haar naam ontleent. In mei 1902 werd
de heer Van den Broek sergeant, in
1910 sergeant-majoor en in 1916 keer
de hij als luitenant terug bij spuit tien.
Op 26 april 1922 tenslotte volgde zjjn
benoeming tot commandant, hetgeen
hij gebleven is tot april 1948.
In 1922 telde Haarlem ongeveer
100.000 inwoners en er kwamen zestig
tot zeventig branden per jaar voor.
Toen de heer Van den Broek zijn
commandantschap neerlegde, telde de
stad ruim 160.000 inwoners en was het
jaarlijkse aantal branden terugge
bracht tot nog geen twintig. Voor 1922
werd er practisch geen aandacht
besteed aan de preventie. Het spreek
woord „Beter voorkomen dan genezen"
is pas door de heer Van den Broek in
praktijk gebracht. Tal van bedrijven
werden door hem bezocht om de brand
veiligheid te verzekeren. Het brand-
waken in openbare gebouwen, dateert
uit zijn tijd. Hij dankte de politie-
brandweer af om zodoende de hele
brandbestrijding in één hand te bren
gen. De zogeheten ladderbrigade se-
mi-vrijwilligers die blusten tegen een
vergoeding van 75 cent per uur
kreeg van de nieuwe commandant
zijn congé en de hele brandveiligheid
werd geconcentreerd bij de vrijwillige
brandweer. Ook de verschillende, over
de hele stad verspreide brandweersta
tions werden opgeheven en samenge
bracht in het nieuwe hoofdkwartier: de
brandweerkazerne aan de Gedempte
Oude Gracht. Het hoofdkwartier werd
uitgerust met een gloednieuwe alarm
installatie, waardoor het mogelijk was
binnen enkele minuten na een brand
melding, al de benodigde vrijwilligers
naar de bedreigde plaats te dirigeren.
Want naast de algemene preventie,
voerde de nieuwe commandant een
versnelling in van het eigenlijke
blussingswerk. De oude spuiten wer
den gaandeweg vervangen door mo
derne motorspuiten. In 1924 reeds
werd op zijn voorstel een automo
biel-gereedschapswagen in gebruik
genomen en datzelfde jaar nog een
motorspuitwagen met mechanische
ladder. Haarlem-noord kreeg een
tweestraals-motorspuit en ten behoe
ve van het landelijke gedeelte van de
gemeente werd na de annexatie van
Spaarndam een dragbare motor
spuit aangeschaft. En dat alles in
een periode, toen er ook bij de over
heid nog maar bar weinig begrip was
voor een goed verzorgde brandweer.
Toen de heer Van den Broek zich als
nieuwe commandant ging voorstellen
bij de loco-burgemeester, mr. Bo-
mans, gromde deze hem toe:
..Brandweer is best, maar zorg
dat u het goedkoop doet".
De heer Van den Broek had als
brandweervrijwilliger teveel meege
maakt om niet te zien waardoor de
brandweer ten achter bleef. De grote
brand in de Koudenhornkazerne had
hem veel wijzer gemaakt. Men moest
voortaan al vóór de brand de nodige
veiligheidsmaatregelen treffen en
als er eenmaal brand was, diende men
zo snel mogelijk met het spuitwerk te
beginnen. En daarbij moest de brand
weer ongehinderd haar gang kunnen
gaan. Vandaar dat hij al spoedig na
zijn benoeming tot commandant het
wel romantische, maar in feite onprac-
tische luiden van de brandklok af
schafte. Het riep teveel publiek op de
been. Hoezeer de preventie nodig was
bleek de commandant toen hij op een
keer een Haarlems bedrijf bezocht om
veiligheidsmaatregelen uit te wer
ken. De eigenaar wilde onder geen
voorwaarde, dat de heer Van den
Broek zijn zolder betrad. Toen de
commandant er eindelijk toch was
doorgedrongen, bleek daar een hele
partij kisten met uiterst brandbaar
schietkatoen waarschijnlijk overge
houden uit de eerste wereldoorlog
te zijn opgeslagen. Onmiddellijk belde
de heer Van den Broek de burgemees-
Advertentie
0
m*
M
HAUOZCHOENPf
Haarlem, Gr. Houbbaai 52, tel. 17950
Amsterdam, Kal verstraat 195, tel. 36568
Den Haag, Veenestraat 5, tel. 182070
Wanneer het leven zijn alle
daagse gangetje gaat, ben je
jezelf zo weinig bewust, dat
je aanleunt tegen een maatschappe
lijk apparaat dat direct klaar staat
om bij het kleinste déraillement te
hulp te snellen. Als er plots een
steekvlam uit het fornuis slaat en
de katoenen valletjes in vlam zet,
zijn er maar luttele minuten nodig
om de brandweer present te weten.
Soms is het goed, dat je met die
helpende mensen geconfronteerd
wordt, ook al zijn de oorzaken vrij
wel nooit van de prettigste aard.
Hoe gemakkelijk immers val je
's zondags in" een stoel neer, je
neemt een boek of je gaat puzzelen
en de zondagsrust is weer verze
kerd. De kinderen kunnen wat re
bels zijn, te rebels om je prestige
te handhaven, maar er zijn midde
len te over om het gekrakeel tot
een mokkend minimum te beper
ken. Een kop koffie en een vonkend
glas wijn maken die paar uur tot
een soort weldadigheid naar vermo
gen, een bepaald burgerlijk genoe
gen, waarin zelfs de non-conformist
zich heimelijk mee pleziert. Maar
daar gaat plots een kind „raar"
doen, het is ineens dodelijk ziek en
op één slag is die grote onrust
het huis binnengeslopen, welke met
geen asperine is weg te werken.
En binnen een paar seconden komt
een heel apparaat in werking: de
krant, die moet vertellen, hoe een
dokter te bereiken is; de telefoon,
die het alarm doorgeeft; de dokter,
die als invaller na vijf minuten komt
aanrijden; de kruiszuster, jagend op
haar brommerd en tenslotte de kin
derarts, die met zichzelf de rust
meevoert en door zijn zekerheid van
optreden het huiselijk rumoer tot
meer normale proporties terug
brengt. „Het valt wel mee," zegt
hij, „en het komt allemaal in or
de."
De apotheker doet de rest, maar
intussen heb je kennis gemaakt met
een corps mensen, voor wie die ene
zondag geen rust is. Als het leed
geleden is, stappen wij allemaal
daar weer gauw overheen, dan iets
meer bewust leunend tegen dat ap
paraat, en hervatten wij onze gewo
ne rol in het daagse leven.
Het opvallende van die gewone
rol is, dat zij voor sommige
mensen een pendant krijgt op
het toneel van de schijn, waar de
werkelijkheid een andere gestal
te krijgt. Misschien getuigt dat van
een zekere ontevredenheid met de
alledaagse rol, misschien speelt
hierin het verlangen om een paar
uur echt eens een ander te schijnen.
Hoe het ook zij, in Haarlem en om
geving zijn er nog tientallen, die uit
pure liefhebberij het toneelspel be
oefenen, gewone en buitengewone
mensen, amateurs in hart en nie
ren. Het seizoen is inmiddels op
gang gekomen, de eerste voorstel
lingen heb ik al weer achter de rug.
Ik vraag mij iedere keer weer ver
baasd af, hoe zovele verenigingen in
het Haarlemse kans zien zich te
handhaven. Vroeger, toen in bepaal
de opzichten het beroepstoneel een
beperkte groep belangstellenden be
reikte en er niet veel ontspannings
mogelijkheden bestonden, was het
de tijd voor het amateurtoneel. In
de meeste dorpen is dat altijd nog
zo, ofschoon televisie en sport ook
daar steeds meer hun invloed doen
gelden. In de stad gaat het allemaal
veel moeilijker. Daar moeten de
amateurs zich vaak veel offers ge
troosten om hun liefhebberij te kun
nen blijven aanhouden.
Wat mij, niet alleen in Haarlem,
de laatste tijd opvalt, is de „ouder
dom" van de mannelijke amateurs.
Vandaar wellicht, dat er een onge
merkt streven bij sommige vereni
gingen is gekomen om stukken te
presenteren, waarin de vrouwen de
boventoon voeren. Behalve, dat ik
daar reeds principieel bezwaar te
gen heb, moet mij ook in dit ge
val de grote teleurstelling van het
hart, dat het getal jonge mannen
steeds geringer wordt, dat zich met
de ijver van het voorgeslacht op de
kunst van het toneel werpt. Heb
ben zij werkelijk geen tijd; zijn zij
te verlegen geworden; of zijn zij te
gauw vrijgezel-af? Dat laatste
schijn, nog al eens het geval te zijn,
want menige verloofde of echtgeno
te is er niet zo trots op, dat de ge
liefde zo'n geheel eigen glorie vindt
op het toneel.
Maar ik snap niet, waarom die
verloofdes en echtgenotes zelf niet
gaan meespelen. Of zou het toch
ook zo zijn, dat daar de mannen
niet enthousiast over zijn? De
vrouw mag dan in de schijnwereld
van het toneel het hoogste woord
voeren, hoe gemakkelijk gaan ze
het niet doen in het gewone leven?
Een vrouw en dat is juist haar
charme kan zo moeilijk onder
scheid maken tussen
schijn en werkelijk
heid-
luemjjs. üiiuer*
C. J. van den Broek, oud-comman
dant van de Haarlemse brandweer,
die donderdag 13 november 80 jaar
wordt.
ter om maatregelen te kunnen nemen.
Toen die niet thuis was, nam hij con
tact op met de Commissaris van de
Koningin, die zich ijlings met de Hem-
brug in verbinding stelde. Binnen
een uur kwam een gepantserde wa
gen het levensgevaarlijke materiaal
weghalen, dat werd ondergebracht in
een loods op het Hembrugterrein. Nau
welijks was het daar gedeponeerd of
de hele zaak vloog met een enorme
klap uit elkaar.
In 1942 kreeg de heer Van den Broek
zijn congé van burgemeester Plekker.
Er werd een NSB-commandant be
noemd. Toch werd hem gevraagd om
een onderzoek in te stellen naar een
grote brand, die in Halfweg had ge
woed en waarvoor de Duitsers een
meisje aansprakelijk hadden gesteld.
Dank zij de heer Van den Broek kon
het meisje in vrijheid worden gesteld,
want de Haarlemse ex-commandant
wist op overtuigende wijze aan te to
nen, dat zij onmogelijk de aansticht-
ster kon zijn geweest.
Na de oorlog werd alles anders. De
heer Van den Broek werd opnieuw
commandant en de overheid kreeg
eindelijk begrip voor een goed-functio-
nerend brandweercorps. Aan een vaste
beroepskern voor de brandmeer kon
niet meer ontkomen worden en de heer
Van den Broek heeft de plannen op
gesteld voor een „gemengd bedrijf",
zoals de Haarlemse brandweer thans
geworden is. Naar zijn mening moet er
een beroepskern zijn omdat het werk
veel te omvangrijk is geworden voor
vrijwilligers. Maar daarnaast zal er
altijd plaats moeten blijven voor de
vrijwilligers, die uit pure burgerzin be
langeloos hun diensten aanbieden.
Haarlem heeft deze vorm van aa
menwerking gevonden, vooral dank zjj
oud-commandant van den Broek. Niet
voor niets werd hem op 21 oktober 1948
tegelijk met oud-burgemeester Reinal-
da het erelidmaatschap aangeboden
van de brandweervereniging „De
Tien", en op 8 december van datzelf
de jaar het erelidmaatschap van de
staf van de brandweer. Bij zijn veer
tigjarig jubileum bood de Nederlands
Hervormde Gemeente hem een prach
tige calliografie aan van de hand van
de bekende G. A. Luitingh. Daarin
werd hem vooral dank gebracht voor
zijn persoonlijk ingrijpen bij de brand
op het dak van de Grote Sint Baaf in
1903, toen hij onmiddellijk het dak be
klom, terwijl de anderen de spuit gin
gen halen, en daardoor wist te voor
komen, dat de brand zich uitbreidde.
Plebaan H. W. Agte-rof, van de ka
thedrale basiliek van Haarlem, zal
zondagmorgen de officiële opening ver
richten van de alleraantrekkelijkste
expositie van paramenten, die in het
Bisschoppelijk Museum aan de Jans
straat is ingericht door de dames van
de „Vereeniging van het Heilig Sacra
ment en tot steun aan arme kerken".
Zoals reeds jarenlang geschiedt, zul
len weer de paramenten tentoongesteld
worden, die door een twintigtal da
mes in één jaar tijds vervaardigd zijn
in noeste vlijt en toewijding. Het is al
les handwerk en wie de vijftien kasui-
fels, de koorkappen en andere para
menten nauwkeurig bekijkt, zal onge
twijfeld onder de indruk komen van de
minutieuze steken en het soms verfijn
de borduurwerk, waarbij allerlei inge
wikkelde technieken worden aange
wend. De dames beoefenen dit als
liefdewerk. Zij komen een avond per
week bijeen om gezamenlijk te werken
en het werk te bespreken en nemen
daarna hun handwerken mee naar
huis. Ontelbare uren moeten er aan be
steed zijn.
Van de paramenten is ook dit jaar
weer een deel speciaal bestemd voor
de missie. Die kasuifels zijn van een
luchtige stof gemaakt, ongevoerd en
%'ertonen de felle tinten, die het in war
me en zonnige landen zo goed doen.
De andere paramenten gaan naar ar
me kerken in het bisdom Haarlem.
Het meeste heeft al een bestemming,
die te lezen is op aangehechte kaart
jes. Er zijn echter ook „reserve-para
menten" voor eventuele nieuwe bouw
pastoors.
De tentoonstelling is gratis te bezich
tigen en wij kunnen haar warm aan
bevelen. Zij is zondag geopend van
half twaalf tot zes uur en 's avonds
van acht tot tien uur. Maandag kan
men kijken van tien tot twaalf, van
twee tot zes en van acht tot tien uur.
Dinsdag is de expositie geopend van
tien tot twaalf en van twee tot zes uur.
De Kring Oost van de Haarlemse
K.A.B. gaat zondag 9 november haar
twaalf en een halfjarig bestaan vieren
met een H. Mis in de parochiekerk van
Sint Joannes de Doper aan de Amster
damstraat, die om kwart over acht des
morgens zal aanvangen. In het pa
rochiehuis aan het Teylerplein zal een
feestelijk ontbijt genuttigd worden.
Zondagavond 16 november zal in ge
bouw Sint Bavo aan de Smedestraat
de r.-k. toneelvereniging Rokato een op
voering geven van ..Annemariezeg
jij het maar", na afloop, waarvan een
gezellig samenzijn geprojecteerd is met
medewerking van The Drifting Stars.