De oude Sint Pieter en Pauwelskerk der Haarlemse begijntjes staat bijna op instorten Hoognodige voorzieningen vragen nog dertigduizend gulden martini 1 DOOR EEN ZATERDAGSE BRIL éne/* WAALSE KERK IN VERVAL S, F, APELDOORN ZN. C. J. VAN DEN BROEK (oud brandweer commandant) WORDT TACHTIG JAAR Memoires van vrijwilliger in hart en nieren Nummer één van Spuit Tien Aantrekkelijke tentoonstelling van paramenten Piers en Mets exposeren bij „De Ark" ZATERDAG 8 NOVEMBER' 1958 PAGINA 3 SndÏÏSSi Geen oude luister pet literfles f 6.95 pë» literfles 1 3.55 Besloten boomgaard Kloppenpoort voor AUTOPLAATWERK Weinig begrip /hbndudytzefc i Beroepskern In bisschoppelijk museum K.A.B. in Oost viert koperen feest Op het Haarlemse Begijnhof is het moeilijk in de stemming te komen, die past bij het vertoeven op historische grond en het kunnen zien van een monument uit een ver verleden. Op een prozaïsch en rommelig pleintje domineert een kleine, vroeg- gotische kerk met een lage toren een schilderachtig geheel met kennelijke bijbouwsels uit later eeuwen. Het vijfhoekige, voormalige priesterkoor is vrijwel het enige gotische, dat uiterlijk nog intact gebleven is. Het schip van de kerk geeft de indruk enkele eeuwen terug gedeeltelijk afgebroken en later aanmerkelijk kleiner weer opgebouwd. Sinds mensenheugnis brengen de bodediensten in en op Haarlem bedrijvigheid, vertier en de gevolgen van dien rondom de bijna oudste kerk van Haarlem: vóór de Reformatie de Sint Pieter en Pauwelskerk der begijntjes en daarna een tempel voor de Waalse gemeente. ,,I Eglise Wallonne en ruines' is de titel van een smaakvol uitgevoerde folder, waarbij het restauratie comité „Met Vereende Krachten oproept tot financiële steun aan zijn plannen. Wanneer die niet verwezenlijkt kunnen worden, zal het inderdaad niet lang meer duren, of het kerkje, dat zeven eeuwen heeft kunnen trotseren, is inderdaad een ruïne. Er zijn daar in de buurt al ruïnes en rommel genoeg. Wat er aan solide bebouwing rond het kerk pleintje is, getuigt, slechts één enkele uitzondering (de kapel der Baptisten Gemeente) daargelaten, van een verregaande smakeloosheid en gebrek aan begrip voor een goede des noods eigentijdse entourage van een cultuur-historisch monument, is slechts enkele decennia geleden tot stand gekomen, in een tijd dus, dat men beter kon weten. De vracht auto's van de bodediensten hebben er nauwelijks ruimte en men kan het hun niet aanrekenen, dat ze weinig passen in deze omgeving. Dat was vroeger, in de tijd, dat er nog met paard-en-wagen vervoerd werd anders. Toen was een Begijn hof nog het schilderachtige en toch ook levendige plein in het hart van de oude stad allesbehalve een openlucht-museum dat het ook thans zou moeten zijn. Bij alle rommel komt nog, dat de laatste tijd verschillende bouwvallen rond het pleintje worden opgeruimd. Er zijn enkele vreemde gapingen in de bebouwing en die worden niet meer opgevuld. De hele buurt kan wel tegen de vlakte, wanneer het geld voor de restauratie van de kerk niet bijeengebracht kan worden. Op last van Bouw- en Woningtoezicht mag de kerk, in casu het koorgedeelte, dat als zodanig door de Waalse gemeen te benut werd, sinds enkele jaren niet meer gebruikt worden, omdat er ste- ^"uu,ï, op, de kerkbanken zijn wXnS=T sacrlstie- een ruimte voor het thans levensgevaarlijke koor. Archi tect A. A. Kok, de bekende restaura teur van historische gebouwen, heeft in samenwerking met Monumentenzorg van rjjk, provincie en gemeente een plan gemaakt voor het allernoodzake lijkste: het behoeden van de kerk voor verder verval. De kosten worden op minstens 77.000.- begroot. Een niet al te hoog bedrag, gezien het uitgaven- Peil der overheid, die een subsidie van 85 pet. van de kosten heeft toegezegd onder voorwaarde, dat de resterende 30.000,- van particuliere zijde bijeen gebracht worden. Het eerst zullen de zes gotische ven sters van het koor hersteld worden, waarvan de stijlen bij vroegere restau raties zo onoordeelkundig zijn vervan gen, dat er thans geregeld stenen van loslaten. Hoognodig zijn verder vernieu wingen aan het dak, evenals herstel van het pleisterwerk in het interieur, dat hier en daar volkomen verteerd is. In 1937 is er aan de toren al een en ander gerepareerd, zodat men zich daarover voorlopig nog niet veel zorgen behoeft te maken. Behalve het plan tot voorzieningen, die allernoodzakelijkst zijn, bestaan er nog twee andere restauratie-projec- Advertentie ten. Herstel van alles, wat vergaan is, zonder reconstructies van een vroege re toestand, zou 170.000.- moeten kos ten. Wanneer de kerk zoveel mogelijk in haar oude luister terug zou worden ge bracht en de oude indeling zoveel doen lijk hersteld zou worden, zou dat vol gens een voorzichtige raming minstens drie ton moeten kosten. Volgens dit laatste plan, een algehele restauratie, zou de ingang weer komen in de toren, in plaats van de tegenwoordige toe gang via een fraaie (en goed geconser veerde) 17e eeuwse poort in het point de vue van de Lange Begijnestraat. Het oude „hoge koor" der vrome be gijntjes zou dan gereconstrueerd kun nen worden door de zoldering van de „Louise de Colligny-zaal", op de eerste verdieping van het voormalige kerk schip weg te breken. De ramen van het schip herkrijgen dan hun oorspronke lijke spitsboogvorm in plaats van de tegenwoordige „profanere" vierkante. In 1262, precies vijfentwintig jaar na dat Haarlem stadsrechten had gekre gen, werd de kerk op het Haarlemse begijnhof gebouwd. Heer Arent van Sas- senheim, de pastoor van de Sint Bavo (toenmaals de enige parochie in de stad) schomk in dat jaar zijn besloten boomgaard aan een door hem gestichte vereniging van godvruchtige maagden uit Haarlem en omgeving, die wilden leven volgens de regels van de. H.Begga, de in het jaar 686 overleden dochter van Repijn van Landen. Het Haarlemse be gijnhof was op één na het oudste in de Noordelijke Nederlanden. Het oudste is dat van de (toenmalige stad) 's-Gra- venzande. Volgens haar regels moesten de begijnen op een besloten hof wo nen. Zij stonden onder de leiding van 4 „maters of meesteressen en moch ten zelf nun pastoor kiezen. In 1347 werd de begijn ekerk bjj een felle brand ge deeltelijk verwoest, maar later mooier weer opgebouwd. Op de Bakenesser- kerk na, de oude hofkapel van de Rooms-komng, graaf Willem II na, is de kerk der Haarlemse begijnen de oudste van de stad. „Wanneer we ons slechts de moeite geven de archieven, door de beggjjntjes en haar pastoor samengebracht door te lezen, zal het Beggijnhof, nu binnen zoo bescheiden grenzen beperkt, in ons eene geheel andere gedaante bekomen: we zullen kennis maken met mannen die den goudsmidsdrjjfhamer verwisse len met het brevier of de accoorden schrijven van eene muziek der toe- kost: met beggijntjes, die in een ne derig en verborgen leven zich toewij den aan God en toch niet afkerig zijn van vroolijkheid en vermaak, wanneer ze voor haar pastoor en zijn vrienden een feest aanrichten". Aldus schrijft de toenmalige Haarlemse rijks- en stads archivaris C. J. Gonnet in 1877 in het tot dusver enige samenvattende stan daardwerk de „Geschiedenis en Be schrijving van Haarlem, van de vroeg ste tijden tot op onze dagen" door F. Allan. Na de Haarlemse Noon, in 1572, wer den de gezamenlijke bezittingen van de Haarlemse begijntjes door het stadsbe- De Waalse kerk, de oude Sint Pie ter- en Pauwelskerk der Haarlemse begijnen, levert een schilderachtige aanblik op, gezien vanuit de Begij- nesteeg. De foto toont het front van de kerk met haar ranke laat 14e eeuwse toren. De kerk zelf dateert uit de 13e eeuw, maar is in later tijden veelvuldig verbouwd. Er zijn meer pittoreske gezichten op de Begijnhofkerk. Ze doet het bijvoor beeld ook (nog) uitstekend vanuit de Lange Begijnestraat en het straatje Groene Buurt. Maar komt men dichterbij, op de Begijnhof zelf, dan ervaart men niets dan rommel en kan men zien hoezeer de kerk een restauratie nodig heeft. stuur geconfiskeerd. Hun kerk werd toen ter beschikking gesteld van de uitgewekenen uit de Zuidelijke (Frans sprekende) Nederlanden, de „Eglise Wallonne", die in Haarlem sedert 1586 geleid werd door ds. Jean Taffin, hof prediker van Willem de Zwijger. De be- gijnekerk was voor de Walen echter te groot, zodat vermoedelijk in die tijd het koor ruim voldoende voor de ge meente van het schip werd afge scheiden door een muur. Het kerke- schip bleef ter beschikking van het stadsbestuur, dat er aanvankelijk een kruitmagazijn voor de schutterij van maakte en het later bestemde tot keur- hal voor de destijds bloeiende laken industrie. Daarna werd het schip weer door de Waalse gemeente gebruikt, als kosterswoning en vergaderruimte. De Waalse kerk biedt thans onderdak aan het te Haarlem opgerichte centrum voor oecumenisch onderzoek. De begijntjes werden, voor zover de huisjes rond de hof hun particulier ei gendom waren, niet verdreven, maar ze konden er toch niet langer blijven wonen na de Reformatie, omdat hun regel het wonen in beslotenheid voor schreef. In het begin van de Gouden Eeuw vestigden ze zich in de „Kloppenpoort", het poortje ter linkerzijde van de Sint Josephkerk, dat thans toegang geeft tot de kapel van Onze Lieve Vrouw van Haarlem. Het Goudsmitspleintje daar in de buurt herinnert aan één der vele merkwaardige of beroemde geeste lijken, die de Haarlemse begijnen zich tot hun pastoor kozen. Heer Hu- go Goutsmit, die zijn achternaam ont leende aan zijn beroep, dat hij op het pleintje uitoefende, werd in 1368 we duwnaar van ene Mabelie. In 1382 werd hij priester gewijd en kort daar op kozen de begijntjes hun voormalige buurman tot pastoor. In de 17e eeuw was de beroemde musicoloog, wiskun dige, juriste en historicus, dr. Joan Albert Ban (1597 -1647) pastoor der Haarlemse begijnen. Hij ontving daar in zijn kleine pastorie beroemde man nen als Descartes, Constantijn Huy- gens en Pieter Corneliszoon Hooft. Zijn opvolger was Augustyn Alsten Blommert, eveneens een mathema ticus en bekender in Haarlem als stichter van het „Geestelijk Kantoor" in de Lange Veerstraat. Het verdien stelijkst voor het katholieke leven in Haarlem tijdens de tweede helft van de Gouden Eeuw was wel de begij nen-pastoor mr. Joseph Cousebant, uit een schatrijke brouwers-familie, die in 1669 uit eigen middelen één der oudste schuilkerken van Haarlem stichtte, de statie van het Begijnhof, toegewijd aan de H. H. Joseph en Magdalena. De eerste sint was uiteraard de patroonheilige van de stichter, terwijl de tweede speci aal bedoeld was voor de begijntjes. De in 1843 als opvolgster van de oude statie ingewijde Sint Josephkerk aan de Jansstraat, ontleent daaraan haar patroon. De H. Magdalena heeft men toen blijkbaar, de rossige reuk van de buurt ten spijt, verdonkeremaand. Het laat ste begijntje, Anna Barbara Amsten- raedt, geboren te Heerlen, 4 december 1738 en niet op het Begijnhof, maar bij familieleden aan de Garenkokers- vaart overleden te Haarlem 7 april 1824 was toen al lang ter ziele. Anders dan in Amsterdam begon de Haarlemse begijnengemeenschap in de 18e eeuw al te kwijnen. In Amsterdam waren er tot het eind van de vorige eeuw nog be gijntjes. In die tijd was het Begijnhof in Haarlem reeds tot een centrum van vrachtvervoer-bedrijvigheid gedegra deerd. Advertentie Uw adres STEPHENSONSTRAAT 8 TELEF.OON 34123 - HAARLEM Twee oudere leden van de tekenclub De Acht, de heren J. C. Mets en J. J. Piers geven in De Ark een overzicht van hun werk. Mets heeft ons in de loop der jaren menigmaal de prettige verrassing bezorgd van een bescheiden werkje dat van grote gevoeligheid ge tuigde als bijdrage in de tentoonstellin gen van zijn vereniging. Bij ons weten is het thans de eerste keer dat hij met een grotere collectie uitkomt. Zijn kracht blijkt te liggen in het landschap en de schildertechniek is hem een middel ge worden dat hij met élan hanteert. De stemming die de atmosfeer van een landschap in hem oproept heeft hij in de meeste gevallen zuiver en raak ge troffen en hij maakt daartoe een speels gebruik van de mogelijkheden van kleurbinding en materiaalwerking. In de map die ter inzage ligt zijn het vooral de uit het zwarte fond gekraste tekeningen die kundig gedaan zijn en een charmant effect geven. Zodra hij zich echter bezig gaat hou den met de menselijke figuur valt zijn gehele werkwijze terug op de onmacht van het meest duidelijke amateurisme. In de inzending van Piers trof ons iets soortgelijks. Hij blijkt een gevoelig tekenaar te zijn die juist de eigenaar digheden van de figuur begrijpt. Zodra hij echter olieverf gebruikt treedt bij hem de verlamming op. Hij gebruikt de verf niet: ze verhardt onder zijn handen. Hij is geen schilder, maar toch hangt hjj zijn olieverfschilderijen op en laat zijn goede tekeningen in de map. Het enige werkelijk geschilderde doekje is de Atelierhoek, al het overige is met verf getekend. De verklaring voor de goede gelijkenis van het Mans portret is te vinden in de map waar meerdere goedgeslaagde modelstudies in te vinden zijn. De tentoonstelling duurt tot en met 15 november. L.T. "i Jolgende week donderdag wordt de Haarlemse oud-brandweercomman- V dant C. J. van den Broek tachtig jaar. Een weinig geloofwaardige mededeling voor wie deze kleine, nog altijd actieve man van nabij kent. Men hoeft overigens niet te proberen om hem donderdag persoonlijk geluk te wensen, want de heer Van den Broek gaat de stad uit. „Tachtig jaar worden is geen verdienste," grinnikt hij. In zijn intieme werkkamer aan de Julianastraat hebben we hem opgezocht om herinneringen op te halen aan „die goeie, ouwe tijd." Een betrekkelijk kleine ruimte, met wanden vol boekenrekken en oude gravures van brandtaferelen. Onder andere een oude prent van een blussing op de Amsterdamse Dam met behulp van de apparatuur van Jan van der Heyden. Die prenten en de inhoud van de boekenkast zijn even zovele bewijzen voor het warme hart, dat de heer Van den Broek het brandweerwezen toedraagt. Natuurlijk was hij vrij williger en voor hem kwamen zijn ijzerzaken in Haarlem en Amsterdam op de eerste plaats. M^ar de brandweer heeft langzamerhand een even- grote plaats in zijn hart opgeëist. Geen wonder ook bij een man, die 52 jaar lang deel heeft uitgemaakt van de Haarlemse brandweer en die pre cies de helft van die periode com mandant is geweest. Zjjn comman dantschap dekt juist de periode, waar in het brandweerwezen zulk een enor me ontwikkeling heeft doorgemaakt. Op 31 maart 1896 werd de heer Van den Broek vrijwilliger bij de Haarlem se brandweer. Samen met zijn broers de Utrechtse hoogleraar en de oud minister rende hij naar het spuit- huis op de Grote Markt, zodra in de toren van de Sint Baaf de brandklok alarm sloeg. Hij kwam als vrijwilli ger bij spuit tien, het legendarische apparaat van de Haarlemse brandweer, waaraan de Vereniging „De Tien" haar naam ontleent. In mei 1902 werd de heer Van den Broek sergeant, in 1910 sergeant-majoor en in 1916 keer de hij als luitenant terug bij spuit tien. Op 26 april 1922 tenslotte volgde zjjn benoeming tot commandant, hetgeen hij gebleven is tot april 1948. In 1922 telde Haarlem ongeveer 100.000 inwoners en er kwamen zestig tot zeventig branden per jaar voor. Toen de heer Van den Broek zijn commandantschap neerlegde, telde de stad ruim 160.000 inwoners en was het jaarlijkse aantal branden terugge bracht tot nog geen twintig. Voor 1922 werd er practisch geen aandacht besteed aan de preventie. Het spreek woord „Beter voorkomen dan genezen" is pas door de heer Van den Broek in praktijk gebracht. Tal van bedrijven werden door hem bezocht om de brand veiligheid te verzekeren. Het brand- waken in openbare gebouwen, dateert uit zijn tijd. Hij dankte de politie- brandweer af om zodoende de hele brandbestrijding in één hand te bren gen. De zogeheten ladderbrigade se- mi-vrijwilligers die blusten tegen een vergoeding van 75 cent per uur kreeg van de nieuwe commandant zijn congé en de hele brandveiligheid werd geconcentreerd bij de vrijwillige brandweer. Ook de verschillende, over de hele stad verspreide brandweersta tions werden opgeheven en samenge bracht in het nieuwe hoofdkwartier: de brandweerkazerne aan de Gedempte Oude Gracht. Het hoofdkwartier werd uitgerust met een gloednieuwe alarm installatie, waardoor het mogelijk was binnen enkele minuten na een brand melding, al de benodigde vrijwilligers naar de bedreigde plaats te dirigeren. Want naast de algemene preventie, voerde de nieuwe commandant een versnelling in van het eigenlijke blussingswerk. De oude spuiten wer den gaandeweg vervangen door mo derne motorspuiten. In 1924 reeds werd op zijn voorstel een automo biel-gereedschapswagen in gebruik genomen en datzelfde jaar nog een motorspuitwagen met mechanische ladder. Haarlem-noord kreeg een tweestraals-motorspuit en ten behoe ve van het landelijke gedeelte van de gemeente werd na de annexatie van Spaarndam een dragbare motor spuit aangeschaft. En dat alles in een periode, toen er ook bij de over heid nog maar bar weinig begrip was voor een goed verzorgde brandweer. Toen de heer Van den Broek zich als nieuwe commandant ging voorstellen bij de loco-burgemeester, mr. Bo- mans, gromde deze hem toe: ..Brandweer is best, maar zorg dat u het goedkoop doet". De heer Van den Broek had als brandweervrijwilliger teveel meege maakt om niet te zien waardoor de brandweer ten achter bleef. De grote brand in de Koudenhornkazerne had hem veel wijzer gemaakt. Men moest voortaan al vóór de brand de nodige veiligheidsmaatregelen treffen en als er eenmaal brand was, diende men zo snel mogelijk met het spuitwerk te beginnen. En daarbij moest de brand weer ongehinderd haar gang kunnen gaan. Vandaar dat hij al spoedig na zijn benoeming tot commandant het wel romantische, maar in feite onprac- tische luiden van de brandklok af schafte. Het riep teveel publiek op de been. Hoezeer de preventie nodig was bleek de commandant toen hij op een keer een Haarlems bedrijf bezocht om veiligheidsmaatregelen uit te wer ken. De eigenaar wilde onder geen voorwaarde, dat de heer Van den Broek zijn zolder betrad. Toen de commandant er eindelijk toch was doorgedrongen, bleek daar een hele partij kisten met uiterst brandbaar schietkatoen waarschijnlijk overge houden uit de eerste wereldoorlog te zijn opgeslagen. Onmiddellijk belde de heer Van den Broek de burgemees- Advertentie 0 m* M HAUOZCHOENPf Haarlem, Gr. Houbbaai 52, tel. 17950 Amsterdam, Kal verstraat 195, tel. 36568 Den Haag, Veenestraat 5, tel. 182070 Wanneer het leven zijn alle daagse gangetje gaat, ben je jezelf zo weinig bewust, dat je aanleunt tegen een maatschappe lijk apparaat dat direct klaar staat om bij het kleinste déraillement te hulp te snellen. Als er plots een steekvlam uit het fornuis slaat en de katoenen valletjes in vlam zet, zijn er maar luttele minuten nodig om de brandweer present te weten. Soms is het goed, dat je met die helpende mensen geconfronteerd wordt, ook al zijn de oorzaken vrij wel nooit van de prettigste aard. Hoe gemakkelijk immers val je 's zondags in" een stoel neer, je neemt een boek of je gaat puzzelen en de zondagsrust is weer verze kerd. De kinderen kunnen wat re bels zijn, te rebels om je prestige te handhaven, maar er zijn midde len te over om het gekrakeel tot een mokkend minimum te beper ken. Een kop koffie en een vonkend glas wijn maken die paar uur tot een soort weldadigheid naar vermo gen, een bepaald burgerlijk genoe gen, waarin zelfs de non-conformist zich heimelijk mee pleziert. Maar daar gaat plots een kind „raar" doen, het is ineens dodelijk ziek en op één slag is die grote onrust het huis binnengeslopen, welke met geen asperine is weg te werken. En binnen een paar seconden komt een heel apparaat in werking: de krant, die moet vertellen, hoe een dokter te bereiken is; de telefoon, die het alarm doorgeeft; de dokter, die als invaller na vijf minuten komt aanrijden; de kruiszuster, jagend op haar brommerd en tenslotte de kin derarts, die met zichzelf de rust meevoert en door zijn zekerheid van optreden het huiselijk rumoer tot meer normale proporties terug brengt. „Het valt wel mee," zegt hij, „en het komt allemaal in or de." De apotheker doet de rest, maar intussen heb je kennis gemaakt met een corps mensen, voor wie die ene zondag geen rust is. Als het leed geleden is, stappen wij allemaal daar weer gauw overheen, dan iets meer bewust leunend tegen dat ap paraat, en hervatten wij onze gewo ne rol in het daagse leven. Het opvallende van die gewone rol is, dat zij voor sommige mensen een pendant krijgt op het toneel van de schijn, waar de werkelijkheid een andere gestal te krijgt. Misschien getuigt dat van een zekere ontevredenheid met de alledaagse rol, misschien speelt hierin het verlangen om een paar uur echt eens een ander te schijnen. Hoe het ook zij, in Haarlem en om geving zijn er nog tientallen, die uit pure liefhebberij het toneelspel be oefenen, gewone en buitengewone mensen, amateurs in hart en nie ren. Het seizoen is inmiddels op gang gekomen, de eerste voorstel lingen heb ik al weer achter de rug. Ik vraag mij iedere keer weer ver baasd af, hoe zovele verenigingen in het Haarlemse kans zien zich te handhaven. Vroeger, toen in bepaal de opzichten het beroepstoneel een beperkte groep belangstellenden be reikte en er niet veel ontspannings mogelijkheden bestonden, was het de tijd voor het amateurtoneel. In de meeste dorpen is dat altijd nog zo, ofschoon televisie en sport ook daar steeds meer hun invloed doen gelden. In de stad gaat het allemaal veel moeilijker. Daar moeten de amateurs zich vaak veel offers ge troosten om hun liefhebberij te kun nen blijven aanhouden. Wat mij, niet alleen in Haarlem, de laatste tijd opvalt, is de „ouder dom" van de mannelijke amateurs. Vandaar wellicht, dat er een onge merkt streven bij sommige vereni gingen is gekomen om stukken te presenteren, waarin de vrouwen de boventoon voeren. Behalve, dat ik daar reeds principieel bezwaar te gen heb, moet mij ook in dit ge val de grote teleurstelling van het hart, dat het getal jonge mannen steeds geringer wordt, dat zich met de ijver van het voorgeslacht op de kunst van het toneel werpt. Heb ben zij werkelijk geen tijd; zijn zij te verlegen geworden; of zijn zij te gauw vrijgezel-af? Dat laatste schijn, nog al eens het geval te zijn, want menige verloofde of echtgeno te is er niet zo trots op, dat de ge liefde zo'n geheel eigen glorie vindt op het toneel. Maar ik snap niet, waarom die verloofdes en echtgenotes zelf niet gaan meespelen. Of zou het toch ook zo zijn, dat daar de mannen niet enthousiast over zijn? De vrouw mag dan in de schijnwereld van het toneel het hoogste woord voeren, hoe gemakkelijk gaan ze het niet doen in het gewone leven? Een vrouw en dat is juist haar charme kan zo moeilijk onder scheid maken tussen schijn en werkelijk heid- luemjjs. üiiuer* C. J. van den Broek, oud-comman dant van de Haarlemse brandweer, die donderdag 13 november 80 jaar wordt. ter om maatregelen te kunnen nemen. Toen die niet thuis was, nam hij con tact op met de Commissaris van de Koningin, die zich ijlings met de Hem- brug in verbinding stelde. Binnen een uur kwam een gepantserde wa gen het levensgevaarlijke materiaal weghalen, dat werd ondergebracht in een loods op het Hembrugterrein. Nau welijks was het daar gedeponeerd of de hele zaak vloog met een enorme klap uit elkaar. In 1942 kreeg de heer Van den Broek zijn congé van burgemeester Plekker. Er werd een NSB-commandant be noemd. Toch werd hem gevraagd om een onderzoek in te stellen naar een grote brand, die in Halfweg had ge woed en waarvoor de Duitsers een meisje aansprakelijk hadden gesteld. Dank zij de heer Van den Broek kon het meisje in vrijheid worden gesteld, want de Haarlemse ex-commandant wist op overtuigende wijze aan te to nen, dat zij onmogelijk de aansticht- ster kon zijn geweest. Na de oorlog werd alles anders. De heer Van den Broek werd opnieuw commandant en de overheid kreeg eindelijk begrip voor een goed-functio- nerend brandweercorps. Aan een vaste beroepskern voor de brandmeer kon niet meer ontkomen worden en de heer Van den Broek heeft de plannen op gesteld voor een „gemengd bedrijf", zoals de Haarlemse brandweer thans geworden is. Naar zijn mening moet er een beroepskern zijn omdat het werk veel te omvangrijk is geworden voor vrijwilligers. Maar daarnaast zal er altijd plaats moeten blijven voor de vrijwilligers, die uit pure burgerzin be langeloos hun diensten aanbieden. Haarlem heeft deze vorm van aa menwerking gevonden, vooral dank zjj oud-commandant van den Broek. Niet voor niets werd hem op 21 oktober 1948 tegelijk met oud-burgemeester Reinal- da het erelidmaatschap aangeboden van de brandweervereniging „De Tien", en op 8 december van datzelf de jaar het erelidmaatschap van de staf van de brandweer. Bij zijn veer tigjarig jubileum bood de Nederlands Hervormde Gemeente hem een prach tige calliografie aan van de hand van de bekende G. A. Luitingh. Daarin werd hem vooral dank gebracht voor zijn persoonlijk ingrijpen bij de brand op het dak van de Grote Sint Baaf in 1903, toen hij onmiddellijk het dak be klom, terwijl de anderen de spuit gin gen halen, en daardoor wist te voor komen, dat de brand zich uitbreidde. Plebaan H. W. Agte-rof, van de ka thedrale basiliek van Haarlem, zal zondagmorgen de officiële opening ver richten van de alleraantrekkelijkste expositie van paramenten, die in het Bisschoppelijk Museum aan de Jans straat is ingericht door de dames van de „Vereeniging van het Heilig Sacra ment en tot steun aan arme kerken". Zoals reeds jarenlang geschiedt, zul len weer de paramenten tentoongesteld worden, die door een twintigtal da mes in één jaar tijds vervaardigd zijn in noeste vlijt en toewijding. Het is al les handwerk en wie de vijftien kasui- fels, de koorkappen en andere para menten nauwkeurig bekijkt, zal onge twijfeld onder de indruk komen van de minutieuze steken en het soms verfijn de borduurwerk, waarbij allerlei inge wikkelde technieken worden aange wend. De dames beoefenen dit als liefdewerk. Zij komen een avond per week bijeen om gezamenlijk te werken en het werk te bespreken en nemen daarna hun handwerken mee naar huis. Ontelbare uren moeten er aan be steed zijn. Van de paramenten is ook dit jaar weer een deel speciaal bestemd voor de missie. Die kasuifels zijn van een luchtige stof gemaakt, ongevoerd en %'ertonen de felle tinten, die het in war me en zonnige landen zo goed doen. De andere paramenten gaan naar ar me kerken in het bisdom Haarlem. Het meeste heeft al een bestemming, die te lezen is op aangehechte kaart jes. Er zijn echter ook „reserve-para menten" voor eventuele nieuwe bouw pastoors. De tentoonstelling is gratis te bezich tigen en wij kunnen haar warm aan bevelen. Zij is zondag geopend van half twaalf tot zes uur en 's avonds van acht tot tien uur. Maandag kan men kijken van tien tot twaalf, van twee tot zes en van acht tot tien uur. Dinsdag is de expositie geopend van tien tot twaalf en van twee tot zes uur. De Kring Oost van de Haarlemse K.A.B. gaat zondag 9 november haar twaalf en een halfjarig bestaan vieren met een H. Mis in de parochiekerk van Sint Joannes de Doper aan de Amster damstraat, die om kwart over acht des morgens zal aanvangen. In het pa rochiehuis aan het Teylerplein zal een feestelijk ontbijt genuttigd worden. Zondagavond 16 november zal in ge bouw Sint Bavo aan de Smedestraat de r.-k. toneelvereniging Rokato een op voering geven van ..Annemariezeg jij het maar", na afloop, waarvan een gezellig samenzijn geprojecteerd is met medewerking van The Drifting Stars.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1958 | | pagina 3