Expositie van zijn werk in Stedelijk Museum te Amsterdam Klassieke muziek op de plaat HEDENDAAGSE MUZIEK Respectabel oeuvre bekroond Schilderijen uit Rusland Strijkkwartetten van Landré en Flothuis Oude munten in Barneveld Expositie in Londen Realisme van bonbondozen9 Johan van der Woude Vondst geïdentificeerd ZATERDAG 3 JANUARI 1959 PAGINA 9 T T et Stedelijk Museum te Amsterdam heeft het aangedurfd een tentoonstelling te maken van werken van Isaac Israels. Of het museum er wezenlijk behoefte toe gevoelde of het deed als nood- zo-kelijke „Seitensprung" omdat men nu eenmaal een tegenwicht moet stellen tegenover al de abstracties, laat ik in het midden. Israels als Persoonlijkheid is boeiender, de hemel moge hem vergeven dat hij zo neel geschilderd heeft, alleen al omdat er zich in het veelomvattend oeuvre zoveel prachtige werken bevinden. Het weerzien van Israels noopt to het bepalen van een standpunt. Hij leefde juist op de grens van twee Werelden, op de grens ook van twee eeuwen, en zelden zal het in de historie zijn voorgekomen dat twee eeuwen zo diametraal tegenove. elkaar stonden. Uiteraard heeft de uitvinding om metaal uit steen los te smelter destijds een geweldige ontwikkeling teweeg gebracht voor de lieden di' zich met stenen werktuigen plachten te behelpen, uiteraard is ook d' uitvinding van het buskruit overrompelend geweest bij de toenmalige oorlogvoering, maar een omwenteling zoals die zich thans voltrekt, nu de mens de wereld tot in de allerkleinste delen gespleten heeft, nu het heelal open ligt en men zich onzeker voelt bij de geperfectioneerde hestaanszekerheden, hebben de bewoners van dit tranendal nog niet beleefd. Neemt men Camera Obscura en „Romantiek" als vertegen woordigers der negentiende eeuw, dan is wellicht Tennessee Williams Waardemeter voor de geestelijke instelling van de twintigste eeuw en °P de grens der tijdperken staat dat leger potente vechters, de hemel bestormers die in de kunst nog eens het uiterste van het uiterste Beboden hebben. Liturgische weekkalender jA°NDag 4 jan.: Feest van de naam hiic- e'gen mis; credo; pref. van Kerst- wit. MAANDAG: Mis van besnijdenis brij °nze Heer; 2 geb. H. Telesphorus; »chf: Vi»n Kerstmis; wit. DINSDAG: Ver- ai„huing van onze Heer; eigen mis; credo; Di-? Pief. en communie.; wit. WOENS- brpf Mis van verschijning van onze Heer; Hiin).Van ver.schijning; wit. Rotterdam; H. Pret bisschop-belijder; mis Statuit; Mis Van verschijning; wit. DONDERDAG: Van Yan verschijning van onze Heer; pref. VerA?fS?hlJmng; wit' VRIJDAG: Mis van echiiniSSlng ya,i onze Heer; pref. van ver- Vrou g; ZATERDAG: Mis van O. L. Wit "terdag; pref. van O. L. Vr.; Isaac Israels: Midinetlen up de Place Vendóme ^['""iiiiiiiiiiii iiii mill!] mi in mm ii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiii min mm iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii nun iiiiiiiiiiiiiiiii tüii iiiiiniiM ii iMiHiiiiiiiiiiiiiiiHMi mui iiin (ISAAC ÏSRAËLSI 'HllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllIIIIIMIIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllIllIIlIIlllllljllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllll Een tentoonstelling van Russische schilderkunst is in de Royal Acade my" te Londen geopend in aanwezig heid van een grote menigte belangstel lenden en nieuwsgierigen. De kunst-cri tici van de Engelse bladen hebben bij zonder weinig waardering voor de ten toongestelde 122 schilderijen, die een tijdperk bestrijken van de 13e eeuw tot heden. „Het is verbluffend hoe weinig ver rassend de expositie is," schreef de kunst-criticus van de „Manchester Guardian". „De algemene opinie van critici, die naar de tentoonstelling kwa men met het verlangen om er veel goeds van te zeggen, is, dat het groot ste gedeelte ervan op afgrijselijke wijze lijkt op een (Londense) zomer-tentoon- stelling (in de zomer zijn de tentoon stellingen vaak niet erg belangrijk) van vele jaren geleden." „Hoe minder er over de (hedendaagse) werken gezegd wordt, hoe beter het is." De zogenaamde moderne schilderijen van het „socialistische realisme", waarvan er velen op de Brusselse ten toonstelling van de afgelopen zomer te zien zijn geweest, ontlokten de „Eve ning Standard" een commentaar als dit: „Realisme van bonbondozen, met elk puistje op zijn plaats." „Een wandeling door de expositie doet meer schade aan het communis me dan welke polemische aanval ook, schreef de „Standard". .,De spoetniks in het luchtruim mogen een triomf zpn van de Russische wetenschap de schilderijen aan de wanden van de Royal Academy herinneren er aan, wel ke prijs het Russische volk anderzijds heeft moeten betalen." De „realistische" kunst van Sovjet- Rusland in vertegenwoordigd door onge veer 40 doeken, uit Rusland zelf en verder uit de republieken van de Oekraï ne, Letland, Azerbeidzjan en Khirgiezen- land. De onderwerpen lopen van af beeldingen van stadsmensen en vissers tot tonelen uit de tweede wereld-oorlog. Een van de meest populaire werken is het enorme schilderij, dat „De laat ste dagen van Hitier" heet en een beeld geeft van de bunker van Hitlei onder de rijkskanselarij. Het is gemaakt £°°r drie artiesten, die samengewerkt heb ben on 'er de naam Koekrysiky. De tentoonstelling is een eerste uit wisseling tussen Engeland en Rusland. Een Engelse tentoonstelling zal in de lente van I960 naar Rusland worden gezonden. Britse geleerden hebben ontdekt dat een mengsel van beenderlijm en sodiummethyl-cellulose, een nevenpro- dukt van de kunstzijdeindustrie, een weinig kostbaar middel is om mijnont- ploffingen te voorkomen. Men kan er de vorming van kolengruis, dat vaak ont ploffingen in de hand werkt, mee te gengaan. GUILLAUME LANDRÉ Opnamen van hedendaagse muziek komen in deze rubriek al niet zo heel vaak voor. Een opname daarbij van Nederlandse muziek is een zeldzaam heid. Het gaat in dit geval om twee be kroonde stukken, die Philips op de plaat heeft vastgelegd, t.w. het Strijkkwar tet op. 44 van Marius Flothuis, dat de Prof. v. d. Leeuwprijs 1955 heeft gekre gen, en het Tweede strijkkwartet van Guillaume Landré, dat onderscheiden is met de Willem Pijperprijs 1958 van de Johan Wagenaarstichting, beiden uitmuntend gespeeld door het Neder lands Strijkkwartet. Het stuk van Landré is ontstaan in de jaren 1942-'43. Het is somber van toon, er klinkt iets van een smartelijk onderdrukte opstandigheid in. Het voornaamste thema doet mij in zijn ver betenheid denken aan een bepaald type van socialistische liederen in de manier van Kurt Weill maar de factuur van brede, helder uitgewerkte melodische het stuk is veeleer geïnspireerd op Beethoveniaanse motivische architecto- niek, waarbij de componist vaak tot gevoelsexpressie komt. Een geslaagd werkstuk lijkt mü inzonderheid het pregnante eerste deel, dat veel boeien de afwisseling vertoont in een gedron gen bouw. Elders verslappen lyrische spanningen wel eens. Ze zijn ook in- Groningen heeft de culturele prijs van de provincie toegekend aan de letterkundige Johan van der Woude, Groninger van ge boorte, maar al vijfentwintig jaar woonachtig in Arnhem. De prijs is hem toegekend „om zijn be langrijke verdiensten als littera tor" en zal hem 17 februari wor den uitgereikt tijdens een bij zondere zitting van de Groningse Culturele Raad in het Provincie huis te Groningen. Het respectabele oeuvre van Johan van der Woude dat tus sen 1933 en nu tot stand kwam omvat romans, novellen en ver halen, waarvan verscheidene ook in het Duits zijn vertaald. In dat tijdvak van een kwart eeuw ko men slechts weinig jaren voor, waarin Johan van der Woude de litteratuur niet met één of zelfs meer van zijn werken heeft ver rijkt. Het begon overigens bijzonder prozaïsch in Groningen, waar hij 6 januari 1906 werd geboren. Johan van der Woude was be stemd voor de centrale verwar ming stechniek. Om zich daarin te bekwamen ging hij studeren aan het stadtische Technikum te Aue (Saksen). Daarna werkte hij in verschillende centrale ver- warmingsbedrijven in binnen- en buitenland. Het liet hem koud. Hij zocht een ander soort cen trale verwarming, die van de hartverwarmende Muze. Zo kwam het, dat Van der Woude steeds minder tussen de buizen en de radiatoren zat en steeds meer in de Bodega aan de Guldenstraat te Groningen. Daar ontmoette hij kunstenaars van grote faam zoals Hendrik de Vries, Jan Wiegers, Altink, Jordens, Evert Werkman en Herman Poort. Vooral deze laatste, een der voormannen van de reeds veertig jaar bestaande Groninger kunstenaarsgroep De Ploeg, had een machtige invloed op de weliswaar sterk zelfstandige en zelfbewuste, maar tegelijk sterk ontvankelijke Van der Woude. De sfeer van het bloeiende, intensieve kunstenaarsverkeer in die in tieme Groningse Bodega hield hem in haar ban en op zekere dag trok Johan van der Woude naar het verrukkelijke eiland Vlieland om er zijn eerste roman te schrijven: Straat Magelaens. Het werd meteen een schit terend debuut. Het boek beleefde drie drukken en verscheen in 1937 in Duitsland. Reeds vóór dit debuut als romanschrijver had hij echter in litteraire kringen al de aandacht op zich gevestigd door zijn novellen in De Vrije Bladen, aanvankelijk onder zijn eigen naam, later ook onder de pseudoniemen Jan Kempe, Martyn Cort en J. C. Falke. Achtereenvolgens verschenen zijn boeken Belle van Zuylen (1934), Macht over Granvell (1935), De Vreemdeling (1936) een studie over dr. Menno ter Braak (1936), Coen, consequent koopman (1937), Howisons Metamorphose (1938 in 1952 opge nomen in Niederlandische Meister der Erziihlunq)Afgesloten Balans (1939 opgenomen in Het Geschenk van de Nederlandse Boekenweek), Blauw baard en Octopus (1939), Portelet (1940), Anatomie (1941) als tweede druk onder de titel Schandaal om dr. Knox; ook in het Duits verschenen Derk Waterman (1941). een werk dat drie drukken beleefde. In 1946 verschenen bij De Bezige Bij zijn Zeven Brieven in de reeks Quoadusque Tandem. In het bevrijdingsjaar. nog diep onder de indruk van de ontzaglijke ervaring van de evacuatie, verscheen Arnhem, betwiste stad. Na een pauze van twee jaren verschijnen Van der Woude's na-oorlogse werken; Reederij Waterman; Coen. koopman van Heren Zeventien (Ge schiedenis van de Hollandse handel in Indië in het tijdvak 1598-1614); Marianna Biron, een roman die in 1951 in Nederland en in 1954 in Duitsland verscheen; een kritisch werk over het toneel in de jaren 1945-1953 en ten slotte in 1957 De Groene Lantaarn. Een monumentaal oeuvre, waarmee Johan van der Woude zich gerangschikt weet in de rij der grote Nederlandse schrijvers van deze eeuw. Ook buiten de litteratuur heeft Johan van der Woude een respectabele activiteit ontplooid. Hij was een der oprichters van de Werkgemeenschap van Arnhemse Kunstenaars, de WAK, en van de Stichting Sonsbeek, di" elke drie jaar de internationale beeldententoonstelling organiseert. Geheel bijzondere en blijvende verdienste verwierf hij zich als initiatiefnemer tezamen met Bernard Verhoeven tot de stichting van de Toneelgroep Theater, een initiatief, dat hij destijds in een bijzondere zitting van de Staten van Gelderland met grote overtuigingskracht heeft verdedigd. Hel toneel is naast de litteratuur zijn grote liefde. Jarenlang was Van der Woude een gevreesd en gerespecteerd toneelcriticus in toonaangevende Nederlandse dagbladen en opiniebladen. Het is niet denkbeeldig, dat het schouwburg publiek nog eens zal kunnen kennis maken met Johan van der Woude als toneelschrijver, want het Nederlands Theater Centrum gaf hem opdracht, een toneelstuk te schrijven. Op het ogenblik werkt hij aan een novellistische biografie van de acteur en voordrachtskunstenaar Èduard Verkade, waar toe hij van rijkswege opdracht ontving. Op het beleid van de Arnhemse Stadsschouwburg heeft hij invloed als lid van de schouwburgcommissie. De zeer royale opbrengst van zijn boek Arnhem, betwiste Stad heeft hij geheel gestort in een fonds, waaruit jaarlijks de Johan van der Woude-prijs wordt beschikbaar gesteld en toegekend aan de beste leerling van de Arnhemse Kunstacademie. Johan van der Woude is een sterke persoonlijkheid. Zijn scherp gete kende Valkenkop verraadt dit onmiddellijk en het blijkt uit de markante riijl van zijn romans. In zijn karakter gaat een sterk gevoel van menselijke solidariteit gepaard aan uiterst kritische zin. die vaak gestalte krijgt in bijtend sarcasme. Het besef van menselijke solidariteit weerhoudt hem er •mn zich als kunstenaar terug te trekken in een ivoren toren; zijn sarcasme is het met scherp geladen verdedigingswapen van een uiterst gevoelig mens Daardoor heeft Johan van der Woude vele vrienden, maar ook vijanden. Maar beide respecteren hem en zullen gaarne instemmen met de officiële erkenning van zijn verdiensten door het provinciaal bestuur van Groningen. derdaad het moeilijkst vol te houden, en dat in een strijkkwartet, waarbij de hulpmiddelen en de uitwijkmogelijkhe den zo beperkt zijn. Is Landré in dit strijkkwartet ge lijk ook zo vaak in ander werk meer te beschouwen als een schrijver van be- kentenismuziek, Flothuis is in de eerste plaats een puur muzikant van Franse laat-romantische inslag, strikt denkend binnen het bereik der muzikale gege vens, die hij hanteert. Dit vijfdelige strijkkwartet bewijst hoe logisch hfl denkt en hoe diep en veelzijdig hij zijn materiaal verwerkt. De bouw is interessant. De eerste drie delen zpn bewerkingen van zijn muzikale gedach ten in geheel verschillende aspecten in opeenvolging en tegenstelling. Het zijn twee Allegro's met een Lento in het midden. De Finale geeft een samen vattende vervlechting van al deze ge dachten in een simiUtaneïteit, die ten slotte tot een bezonken rusttoestand voert. Het vierde deel is diverterende overleiding. De grondtoon van het werk geeft een gespannen melancholie te ho ren. Het is een fijnzinnige muziek, die treft door haar subtiel indringend ge luid. (A 00492 L). MARIUS FLOTHUIS Orkestmuziek Op DGG LPM 18494 komen buiten landse contemporaine orkestcomposi ties aan het woord gespeeld door het Rias-symphonie-orkest onder leiding van Ferenc Fricsay. Op de eerste zij de een opname van de Symphonie Con certante van de Zwitser Frank Martin. Op de keerzijde twee Duitse stukken: de Orchestervariationen über ein The ma von Paganini op. 26 van Boris Bla- cher alsmede een Capriccio voor or kest op. 2 van zijn leerling Gottfried von Einem. Deze laatste twee zijn wer ken, die geen enkele diepere bedoeling hebben dan door virtuoos spel en gees telijke vondsten te vermaken. Blachers Paganini-variaties slagen daar in, naar mijn smaak, overtuigender dan het Capriccio van von Einem, dat als een bij uitstek vrije vorm, waarin prak tisch alles geoorloofd is, het wel in bij zondere mate moet hebben van pointe. Het begint heel aardig, doch de com ponist houdt het niet genoeg op niveau. Blachers variaties zijn ingenieus van structuur en briljant van orkestbehan deling. Het klinkt uitmuntend en zeer amusant op deze uitstekend geslaagde opname. Als uitingen van de muze in zorgelo ze stemmingen passen deze beide stuk ken goed bij Martin, die in zijn Sympho nie Concertante ook met veel overgave aan het musiceren is. Het stuk is ge schreven voor dubbel strijkorkest met een concertino van piano, clavecimbel en harp, hier bespeeld resp. door Gerty Herzog, Silvia Kind en Irmgard Hel mis. De Symphonie Concertante be hoort tot de meest gelukkige werken van de componist, die hier in een ge middelde dat schommelt tussen Bar- tók en Ravel een frappante klankfanta sie ontwikkelt en daarbij een hartelijke, forse speelmuziek heeft geschreven, die door Fricsay, het orkest en het concertino met markante toets wordt weergegeven. Italiaanse cembalisten Terugspringend naar de Italiaanse zeventiende eeuw valt er met bijzonder genoegen gewag te maken van een nieuwe publicatie in Philips Monumen ts Italicae Musicae en wel van clave- cinisten uit die tijd, gespeeld door Egida Giordani Sartori. De plaat is zeer in structief, omdat zij duidelijk de over gang demonstreert van de aanvankelijke orgelstijl naar de echte aard van het clavecimbel. Voor de eerste is inzon derheid karakteristiek het werk van de geniale meester Gerolamo Frescobaldi, die in de eerste helft van de zeventien de eeuw zjjn hoogtepunt bereikt. Van hem hoort men allereerst een Toccata, de eerste uit het tweede boek der Toccata's in een statige figuratieve stijl. Er volgt een zeer uitvoerige Aria detta la Frescobalda en deze groep wordt afgesloten met de twaalfde Par tite „sopra l'aria di Ruggiero". Dit laatste is dus een variatiewerk, maar ook de Aria behoort in feite tot de va riërende techniek, ditmaal met een in slag van karaktermuziek, maar ook dan blijft Frescobaldi een verheven meester. De volgende componist Michelange lo Rossi lijkt in de overgang te verke ren. Zijn beide Correnti, die men hier hoort zijn typische elegante cembalo stukjes, maar een Toccata vertoont nog duidelijke trekken van een orgelachti ge denkwijze. De beide componisten, die aan de tweede zijde zjjn vertegen woordigd, zijn geheel echte clavecinis- ten. Het zijn Berrjardo Pasquini (een Toccata met een koekoek-scherzo en Partite op het Follia-thema). Tenslotte is daar de grote Napolitaan Alessandro Scarlatti, die niet alleen een grondleg ger is geweest van de Napolitaanse ope ra maar aan zijn zoon Domenico het voorbeeld gegeven heeft hoe voor het clavecijn te schrijven. Men hoort van hem twee Toccata's, een vierdelige in A en een tweedelige in g, "muziek die nauwelijks geconstrueerd lijkt, zo over vloedig als de prachtigste invallen er uit stromen. De luister van deze opname wordt dan volmaakt door het spel van Egida Giordani Sartori, dat van ongeremde muzikaliteit getuigt, sterke geestkracht en een opvallende smaak voor kleur rijke registratie. (A 00334 L) L.H. Hoe dan ook, een der lieden, verblij- damse figuren met elkaar vergelijkt-, yend op de kanteling van onze eeuw, dan geloof ik wel dat Breitner méér ,?;>ac Israëls. Hij is als kunstenaar adenl heeft, ruimer en grandiozer zijn y^^o^^rAaAinArfaAA %l en figuren gestalte geeft indringender ka- Juist omdat er toen zoveel talent rakteriseert en met breder toetsen zijn aanwezig was is Israëls, evenals zijn fleuren heeft aangebracht. Maar het kendtbgrewordenr^buTten onzAglcnzenl blijft een nuance, want beide meesters hoewel hij genoeg gereisd heeft. Hij der eeuw-wisseling droegen nog als verbleef lange tijd in Parijs, Londen, Iaatsten de grote traditie der Hollandse Scandinaviëenreisdeook schüderkunst voort en het schijnt bij naar Nederlands-Indië, waar zijn palet dra een totaal ander colonet vertoon- zonder moeilijk te zijn om uit hen de. Israëls was iemand die zich onder thans nog leven-wekkende inspiratie te de druk van de roem van zijn grote va- pU^en der, Jozef, moest uitwerken, die een Zware strijd te voeren had om als Isaac, en niet als zoon van Jozef, er kenning te vinden en het wonderlijke is dat juist de werken uit de jaren van strijd ons het meest aanspreken. De doeken van de koffiepiksters, de mei den on de gracht, de dienstmeisjes en de midinettes zijn alle ontstaan vóór 1910 en men voelt er tastbaar zowel de verfijnde geest van Manet, als de wilde kleur-uitbarstingen van .Vincent Van Gogh in aanwezig. Toen wij bij een zaten in het dorre gebouw van Ar- ti tiidens de veiling van de collectie Regnault, meende niemand dat Israels' Koffiepiksters", (ik vond het een van de mooiste doeken uit heel de ver zameling) meer zou opbrengen dan 10.000. Toen Paul Brandt uiteindelijk afhamerde was het doek al gestegen tot 23.500. De heer B. C. Geus v. d. Heuvel was de gelukkige eigenaar gé wordén en in het Stedelijk Museum kan men het fameuze werk nog eens wat rustiger bekijken. Het is niet voor biets in zeer mooie kleuren-reproduktie °P de affiche gedrukt. Wat een gloed, Wat een coloristische spanning schuilt er in djt werk. De walmende, neer bukkende sfeer van de grote zaal, Waar de koffie-drinksters bijeen zitten, de kantine van de vorige eeuw, is maar biet enkele penseelstreken aangeduid ®n op de voorgrond verheft zich, blank, dreigend en onaantastbaar een van de bieisjes in al de schoonheid van een Amsterdams volkskind. Israëls was nog geen dertig jaar toen hij dit doek ver vaardigde Dat was is 1885, en het bleek "et begin van zijn succes. In die Wj Werd zjjn Transport der kolonialen te Parijs op de Salon bekroond, maar ik vraag mn af of een der Parijse cri tici zich dat nog zal herinneren als bin nenkort het werk van Israëls tentoon gesteld zal worden in het „Institut Néerlandais". ..Israels kennen wij overvloedig uit Zijn zelfportretten. Er is op de tentoon stelling een conterfeitsel van het jon getje dat Jozef Israëls schilderde. Het is een lief romantisch kind, dat niets te maken heeft met de kaalgeschoren, ietwat cynische nuchtere grijsaard met b puntbaard uit de jaren 1916-17. Men verwacht niet dat er in dat koele ®oofd zoveel werkelyke menselijkheid gehuisd heeft. Aan arrogantie ontbrak het Israëls ook niet en uit de de- §a*g>neuze blik kan men niet aflezen dat Jeze schilder met zoveel liefde zyn me- bemens tegemoet kon treden. Hier bWet men trachten een levensraadsel EabÜ te komen. Het psychologisch ana- IJseren van een kunstenaar is meestal ®en hachelijke zaak, want de grote Jbeesters zijn doorgaans zulke boeiende Persoonlijkheden omdat men voor zo- Ael onopgeloste vragen staat Hoe ï'hnt men bjj Israëls al de expressieve beelden van meisjes uit het volkdeveg, modistes en de verrukkelok eroti- naakten, met dat kleine stilleven rode roosjes in de smalle vaas te ®eo een zwart fond. Typisch is hoezeer Israëls op zijn beizen de sfeer onderging van de Plaats waar hij verbleef. In Londen ishet de mist en het krijsend ge drang 0p de straten, in Parijs is het e®n meer frivool spel met kleuren en tnooie modellen, in Indonesië is het de hitte en de Oosterse gloed die zijn Palet doet oplichten tot bijna suiker- zoete kleuren. En van overal kennen de tekeningen, de knappe rake schetsen, de felle potlood-striemen, de raakgebouwde composities. Israels is op zeer mooie wijze ge ëxposeerd, temidden van zijn tijd, te midden van zijn collegae, waarvoor .®t Stedelijk Museum ditmaal een gro- 6 Plaats heeft ingeruimd. Ongemerkt °°Pt men binnen in de totaal andere ereld van Van Gogh, maar ook staat Ben ineens tussen de werken van A6itner. En wanneer men deze twee te- typisch Hollandse en Amster- Men zie de actuele kunstvormen. (De tentoonstelling duurt tot januari). 19 Isaac Israëls: Zelfportret. Op 3 maart 1958 werd bij graafwerken tussen Achteveld en Barneveld een „Jacobakannetje" uit de middeleeu wen, gevuld met in linnen zakjes ge bonden munten, gevonden. Het Koninklijke" penningkabinet in 's Gravenhage is er na nauwkeurig on derzoek in geslaagd, de gehele vondst, bestaande uit 234 munten, op vijftien kleine penningen na, te identificeren. Deskundigen nemen aan, dat de vondst tussen 1421 en 1425 in de grond is verborgen. Bij de vondst bevinden zich munten uit het graafschap Holland van de graven Albrecht (1389-1404) Wil lem IV (1401-1417) en Jan (1420-1425). Voorts uit het bisdom Utrecht van bis- schoD Frederik van Blankenheim (1394- 1423), stad Utrecht (plm 1400), hertog- ■dom Gelre (Reinold IV) stad Kampen, graafschap Kleef, hertogdom Brabant, graafschap Vlaanderen, graafschap He negouwen en de koninkrijken Engeland en Frankrijk. Er is een munt bij van de Franse koning Philips IV uit 1285 een van de Engelse koning Edward III uit 1327, een uit het graafschap Saint Pol m Noord Frankrijk (Philips van Bourgon- dië. uit 1415, een zgn. braspenning) als mede elf munten uit Vlaanderen en twee uit Henegouwen. Bij de 150 klei nere munten bevinden zich 15 uiterst zeldzame, waarvan nog nimmer exem plaren zijn ontdekt. Bii de bonte verscheidenheid van munten bevinden zich „grooten, leeuwen", drielanders, gouden gul dens, leeuwengroot, kwart nobel, een trien" uit Henegouwen en een „doublé tóurnois lafaurie" uit Frankrijk. De in teressantste munten van de vondst acht men niet de grote gouden plakken, maar het kleine wisselgeld van onder meer de vijftiende-eeuwse bisschop Frederik van Blankenheim uit Utrecht, waarvan er tot nog toe slechts twee exemplaren waren en die van de klei ne Gelderse „heerlijkheden", onder wie de graaf van Megen, welke munten imitaties zijn van die van de grote he ren. De handelswaarde op de oude- muntenmarkt van de gehele vondst wordt op ongeveer 800 tot duizend gul den geschat. mis'- 2i?ÏR, 11 jan.: H. Familie; eigen "chttninb® eerste zondag na ver toning, credo; pref. van verschijning; Isaac Israels: Op 't balcon.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 9