Expositie van zijn werk in Stedelijk
Museum te Amsterdam
Klassieke muziek
op de plaat
HEDENDAAGSE MUZIEK
Respectabel oeuvre bekroond
Schilderijen uit
Rusland
Strijkkwartetten van
Landré en Flothuis
Oude munten in
Barneveld
Expositie in Londen
Realisme van
bonbondozen9
Johan van der Woude
Vondst geïdentificeerd
ZATERDAG 3 JANUARI 1959
PAGINA 9
T T et Stedelijk Museum te Amsterdam heeft het aangedurfd een
tentoonstelling te maken van werken van Isaac Israels. Of het
museum er wezenlijk behoefte toe gevoelde of het deed als nood-
zo-kelijke „Seitensprung" omdat men nu eenmaal een tegenwicht moet
stellen tegenover al de abstracties, laat ik in het midden. Israels als
Persoonlijkheid is boeiender, de hemel moge hem vergeven dat hij zo
neel geschilderd heeft, alleen al omdat er zich in het veelomvattend oeuvre
zoveel prachtige werken bevinden. Het weerzien van Israels noopt to
het bepalen van een standpunt. Hij leefde juist op de grens van twee
Werelden, op de grens ook van twee eeuwen, en zelden zal het in de
historie zijn voorgekomen dat twee eeuwen zo diametraal tegenove.
elkaar stonden.
Uiteraard heeft de uitvinding om metaal uit steen los te smelter
destijds een geweldige ontwikkeling teweeg gebracht voor de lieden di'
zich met stenen werktuigen plachten te behelpen, uiteraard is ook d'
uitvinding van het buskruit overrompelend geweest bij de toenmalige
oorlogvoering, maar een omwenteling zoals die zich thans voltrekt, nu
de mens de wereld tot in de allerkleinste delen gespleten heeft, nu het
heelal open ligt en men zich onzeker voelt bij de geperfectioneerde
hestaanszekerheden, hebben de bewoners van dit tranendal nog niet
beleefd. Neemt men Camera Obscura en „Romantiek" als vertegen
woordigers der negentiende eeuw, dan is wellicht Tennessee Williams
Waardemeter voor de geestelijke instelling van de twintigste eeuw en
°P de grens der tijdperken staat dat leger potente vechters, de hemel
bestormers die in de kunst nog eens het uiterste van het uiterste
Beboden hebben.
Liturgische weekkalender
jA°NDag 4 jan.: Feest van de naam
hiic- e'gen mis; credo; pref. van Kerst-
wit. MAANDAG: Mis van besnijdenis
brij °nze Heer; 2 geb. H. Telesphorus;
»chf: Vi»n Kerstmis; wit. DINSDAG: Ver-
ai„huing van onze Heer; eigen mis; credo;
Di-? Pief. en communie.; wit. WOENS-
brpf Mis van verschijning van onze Heer;
Hiin).Van ver.schijning; wit. Rotterdam; H.
Pret bisschop-belijder; mis Statuit;
Mis Van verschijning; wit. DONDERDAG:
Van Yan verschijning van onze Heer; pref.
VerA?fS?hlJmng; wit' VRIJDAG: Mis van
echiiniSSlng ya,i onze Heer; pref. van ver-
Vrou g; ZATERDAG: Mis van O. L.
Wit "terdag; pref. van O. L. Vr.;
Isaac Israels: Midinetlen up de Place Vendóme
^['""iiiiiiiiiiii iiii mill!] mi in mm ii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiii min mm iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii nun iiiiiiiiiiiiiiiii tüii iiiiiniiM ii iMiHiiiiiiiiiiiiiiiHMi mui iiin
(ISAAC ÏSRAËLSI
'HllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllIIIIIMIIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllllIllIIlIIlllllljllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllll
Een tentoonstelling van Russische
schilderkunst is in de Royal Acade
my" te Londen geopend in aanwezig
heid van een grote menigte belangstel
lenden en nieuwsgierigen. De kunst-cri
tici van de Engelse bladen hebben bij
zonder weinig waardering voor de ten
toongestelde 122 schilderijen, die een
tijdperk bestrijken van de 13e eeuw tot
heden.
„Het is verbluffend hoe weinig ver
rassend de expositie is," schreef de
kunst-criticus van de „Manchester
Guardian". „De algemene opinie van
critici, die naar de tentoonstelling kwa
men met het verlangen om er veel
goeds van te zeggen, is, dat het groot
ste gedeelte ervan op afgrijselijke wijze
lijkt op een (Londense) zomer-tentoon-
stelling (in de zomer zijn de tentoon
stellingen vaak niet erg belangrijk) van
vele jaren geleden." „Hoe minder er
over de (hedendaagse) werken gezegd
wordt, hoe beter het is."
De zogenaamde moderne schilderijen
van het „socialistische realisme",
waarvan er velen op de Brusselse ten
toonstelling van de afgelopen zomer te
zien zijn geweest, ontlokten de „Eve
ning Standard" een commentaar als
dit: „Realisme van bonbondozen, met
elk puistje op zijn plaats."
„Een wandeling door de expositie
doet meer schade aan het communis
me dan welke polemische aanval ook,
schreef de „Standard". .,De spoetniks
in het luchtruim mogen een triomf zpn
van de Russische wetenschap de
schilderijen aan de wanden van de
Royal Academy herinneren er aan, wel
ke prijs het Russische volk anderzijds
heeft moeten betalen."
De „realistische" kunst van Sovjet-
Rusland in vertegenwoordigd door onge
veer 40 doeken, uit Rusland zelf en
verder uit de republieken van de Oekraï
ne, Letland, Azerbeidzjan en Khirgiezen-
land. De onderwerpen lopen van af
beeldingen van stadsmensen en vissers
tot tonelen uit de tweede wereld-oorlog.
Een van de meest populaire werken
is het enorme schilderij, dat „De laat
ste dagen van Hitier" heet en een beeld
geeft van de bunker van Hitlei onder
de rijkskanselarij. Het is gemaakt £°°r
drie artiesten, die samengewerkt heb
ben on 'er de naam Koekrysiky.
De tentoonstelling is een eerste uit
wisseling tussen Engeland en Rusland.
Een Engelse tentoonstelling zal in de
lente van I960 naar Rusland worden
gezonden.
Britse geleerden hebben ontdekt
dat een mengsel van beenderlijm en
sodiummethyl-cellulose, een nevenpro-
dukt van de kunstzijdeindustrie, een
weinig kostbaar middel is om mijnont-
ploffingen te voorkomen. Men kan er de
vorming van kolengruis, dat vaak ont
ploffingen in de hand werkt, mee te
gengaan.
GUILLAUME LANDRÉ
Opnamen van hedendaagse muziek
komen in deze rubriek al niet zo heel
vaak voor. Een opname daarbij van
Nederlandse muziek is een zeldzaam
heid. Het gaat in dit geval om twee be
kroonde stukken, die Philips op de plaat
heeft vastgelegd, t.w. het Strijkkwar
tet op. 44 van Marius Flothuis, dat de
Prof. v. d. Leeuwprijs 1955 heeft gekre
gen, en het Tweede strijkkwartet van
Guillaume Landré, dat onderscheiden
is met de Willem Pijperprijs 1958 van
de Johan Wagenaarstichting, beiden
uitmuntend gespeeld door het Neder
lands Strijkkwartet.
Het stuk van Landré is ontstaan in
de jaren 1942-'43. Het is somber van
toon, er klinkt iets van een smartelijk
onderdrukte opstandigheid in. Het
voornaamste thema doet mij in zijn ver
betenheid denken aan een bepaald type
van socialistische liederen in de manier
van Kurt Weill maar de factuur van
brede, helder uitgewerkte melodische
het stuk is veeleer geïnspireerd op
Beethoveniaanse motivische architecto-
niek, waarbij de componist vaak tot
gevoelsexpressie komt. Een geslaagd
werkstuk lijkt mü inzonderheid het
pregnante eerste deel, dat veel boeien
de afwisseling vertoont in een gedron
gen bouw. Elders verslappen lyrische
spanningen wel eens. Ze zijn ook in-
Groningen heeft de culturele
prijs van de provincie toegekend
aan de letterkundige Johan van
der Woude, Groninger van ge
boorte, maar al vijfentwintig jaar
woonachtig in Arnhem. De prijs
is hem toegekend „om zijn be
langrijke verdiensten als littera
tor" en zal hem 17 februari wor
den uitgereikt tijdens een bij
zondere zitting van de Groningse
Culturele Raad in het Provincie
huis te Groningen.
Het respectabele oeuvre van
Johan van der Woude dat tus
sen 1933 en nu tot stand kwam
omvat romans, novellen en ver
halen, waarvan verscheidene ook
in het Duits zijn vertaald. In dat
tijdvak van een kwart eeuw ko
men slechts weinig jaren voor,
waarin Johan van der Woude de
litteratuur niet met één of zelfs
meer van zijn werken heeft ver
rijkt.
Het begon overigens bijzonder
prozaïsch in Groningen, waar hij
6 januari 1906 werd geboren.
Johan van der Woude was be
stemd voor de centrale verwar
ming stechniek. Om zich daarin
te bekwamen ging hij studeren
aan het stadtische Technikum te
Aue (Saksen). Daarna werkte
hij in verschillende centrale ver-
warmingsbedrijven in binnen-
en buitenland. Het liet hem koud.
Hij zocht een ander soort cen
trale verwarming, die van de
hartverwarmende Muze. Zo kwam het, dat Van der Woude steeds minder
tussen de buizen en de radiatoren zat en steeds meer in de Bodega aan
de Guldenstraat te Groningen. Daar ontmoette hij kunstenaars van grote
faam zoals Hendrik de Vries, Jan Wiegers, Altink, Jordens, Evert Werkman
en Herman Poort. Vooral deze laatste, een der voormannen van de reeds
veertig jaar bestaande Groninger kunstenaarsgroep De Ploeg, had een
machtige invloed op de weliswaar sterk zelfstandige en zelfbewuste, maar
tegelijk sterk ontvankelijke Van der Woude.
De sfeer van het bloeiende, intensieve kunstenaarsverkeer in die in
tieme Groningse Bodega hield hem in haar ban en op zekere dag trok
Johan van der Woude naar het verrukkelijke eiland Vlieland om er zijn
eerste roman te schrijven: Straat Magelaens. Het werd meteen een schit
terend debuut. Het boek beleefde drie drukken en verscheen in 1937 in
Duitsland. Reeds vóór dit debuut als romanschrijver had hij echter in
litteraire kringen al de aandacht op zich gevestigd door zijn novellen in
De Vrije Bladen, aanvankelijk onder zijn eigen naam, later ook onder de
pseudoniemen Jan Kempe, Martyn Cort en J. C. Falke. Achtereenvolgens
verschenen zijn boeken Belle van Zuylen (1934), Macht over Granvell (1935),
De Vreemdeling (1936) een studie over dr. Menno ter Braak (1936), Coen,
consequent koopman (1937), Howisons Metamorphose (1938 in 1952 opge
nomen in Niederlandische Meister der Erziihlunq)Afgesloten Balans (1939
opgenomen in Het Geschenk van de Nederlandse Boekenweek), Blauw
baard en Octopus (1939), Portelet (1940), Anatomie (1941) als tweede
druk onder de titel Schandaal om dr. Knox; ook in het Duits verschenen
Derk Waterman (1941). een werk dat drie drukken beleefde. In 1946
verschenen bij De Bezige Bij zijn Zeven Brieven in de reeks Quoadusque
Tandem. In het bevrijdingsjaar. nog diep onder de indruk van de ontzaglijke
ervaring van de evacuatie, verscheen Arnhem, betwiste stad.
Na een pauze van twee jaren verschijnen Van der Woude's na-oorlogse
werken; Reederij Waterman; Coen. koopman van Heren Zeventien (Ge
schiedenis van de Hollandse handel in Indië in het tijdvak 1598-1614);
Marianna Biron, een roman die in 1951 in Nederland en in 1954 in Duitsland
verscheen; een kritisch werk over het toneel in de jaren 1945-1953 en ten
slotte in 1957 De Groene Lantaarn. Een monumentaal oeuvre, waarmee Johan
van der Woude zich gerangschikt weet in de rij der grote Nederlandse
schrijvers van deze eeuw.
Ook buiten de litteratuur heeft Johan van der Woude een respectabele
activiteit ontplooid. Hij was een der oprichters van de Werkgemeenschap
van Arnhemse Kunstenaars, de WAK, en van de Stichting Sonsbeek, di"
elke drie jaar de internationale beeldententoonstelling organiseert. Geheel
bijzondere en blijvende verdienste verwierf hij zich als initiatiefnemer
tezamen met Bernard Verhoeven tot de stichting van de Toneelgroep
Theater, een initiatief, dat hij destijds in een bijzondere zitting van de
Staten van Gelderland met grote overtuigingskracht heeft verdedigd. Hel
toneel is naast de litteratuur zijn grote liefde. Jarenlang was Van der Woude
een gevreesd en gerespecteerd toneelcriticus in toonaangevende Nederlandse
dagbladen en opiniebladen. Het is niet denkbeeldig, dat het schouwburg
publiek nog eens zal kunnen kennis maken met Johan van der Woude als
toneelschrijver, want het Nederlands Theater Centrum gaf hem opdracht,
een toneelstuk te schrijven. Op het ogenblik werkt hij aan een novellistische
biografie van de acteur en voordrachtskunstenaar Èduard Verkade, waar
toe hij van rijkswege opdracht ontving. Op het beleid van de Arnhemse
Stadsschouwburg heeft hij invloed als lid van de schouwburgcommissie. De
zeer royale opbrengst van zijn boek Arnhem, betwiste Stad heeft hij geheel
gestort in een fonds, waaruit jaarlijks de Johan van der Woude-prijs wordt
beschikbaar gesteld en toegekend aan de beste leerling van de Arnhemse
Kunstacademie.
Johan van der Woude is een sterke persoonlijkheid. Zijn scherp gete
kende Valkenkop verraadt dit onmiddellijk en het blijkt uit de markante
riijl van zijn romans. In zijn karakter gaat een sterk gevoel van menselijke
solidariteit gepaard aan uiterst kritische zin. die vaak gestalte krijgt in
bijtend sarcasme. Het besef van menselijke solidariteit weerhoudt hem er
•mn zich als kunstenaar terug te trekken in een ivoren toren; zijn sarcasme
is het met scherp geladen verdedigingswapen van een uiterst gevoelig mens
Daardoor heeft Johan van der Woude vele vrienden, maar ook vijanden.
Maar beide respecteren hem en zullen gaarne instemmen met de officiële
erkenning van zijn verdiensten door het provinciaal bestuur van Groningen.
derdaad het moeilijkst vol te houden, en
dat in een strijkkwartet, waarbij de
hulpmiddelen en de uitwijkmogelijkhe
den zo beperkt zijn.
Is Landré in dit strijkkwartet ge
lijk ook zo vaak in ander werk meer
te beschouwen als een schrijver van be-
kentenismuziek, Flothuis is in de eerste
plaats een puur muzikant van Franse
laat-romantische inslag, strikt denkend
binnen het bereik der muzikale gege
vens, die hij hanteert. Dit vijfdelige
strijkkwartet bewijst hoe logisch hfl
denkt en hoe diep en veelzijdig hij zijn
materiaal verwerkt. De bouw is
interessant. De eerste drie delen zpn
bewerkingen van zijn muzikale gedach
ten in geheel verschillende aspecten in
opeenvolging en tegenstelling. Het zijn
twee Allegro's met een Lento in het
midden. De Finale geeft een samen
vattende vervlechting van al deze ge
dachten in een simiUtaneïteit, die ten
slotte tot een bezonken rusttoestand
voert. Het vierde deel is diverterende
overleiding. De grondtoon van het werk
geeft een gespannen melancholie te ho
ren. Het is een fijnzinnige muziek, die
treft door haar subtiel indringend ge
luid. (A 00492 L).
MARIUS FLOTHUIS
Orkestmuziek
Op DGG LPM 18494 komen buiten
landse contemporaine orkestcomposi
ties aan het woord gespeeld door het
Rias-symphonie-orkest onder leiding
van Ferenc Fricsay. Op de eerste zij
de een opname van de Symphonie Con
certante van de Zwitser Frank Martin.
Op de keerzijde twee Duitse stukken:
de Orchestervariationen über ein The
ma von Paganini op. 26 van Boris Bla-
cher alsmede een Capriccio voor or
kest op. 2 van zijn leerling Gottfried
von Einem. Deze laatste twee zijn wer
ken, die geen enkele diepere bedoeling
hebben dan door virtuoos spel en gees
telijke vondsten te vermaken. Blachers
Paganini-variaties slagen daar in,
naar mijn smaak, overtuigender dan
het Capriccio van von Einem, dat als
een bij uitstek vrije vorm, waarin prak
tisch alles geoorloofd is, het wel in bij
zondere mate moet hebben van pointe.
Het begint heel aardig, doch de com
ponist houdt het niet genoeg op niveau.
Blachers variaties zijn ingenieus van
structuur en briljant van orkestbehan
deling. Het klinkt uitmuntend en zeer
amusant op deze uitstekend geslaagde
opname.
Als uitingen van de muze in zorgelo
ze stemmingen passen deze beide stuk
ken goed bij Martin, die in zijn Sympho
nie Concertante ook met veel overgave
aan het musiceren is. Het stuk is ge
schreven voor dubbel strijkorkest met
een concertino van piano, clavecimbel
en harp, hier bespeeld resp. door Gerty
Herzog, Silvia Kind en Irmgard Hel
mis. De Symphonie Concertante be
hoort tot de meest gelukkige werken
van de componist, die hier in een ge
middelde dat schommelt tussen Bar-
tók en Ravel een frappante klankfanta
sie ontwikkelt en daarbij een hartelijke,
forse speelmuziek heeft geschreven, die
door Fricsay, het orkest en het
concertino met markante toets wordt
weergegeven.
Italiaanse cembalisten
Terugspringend naar de Italiaanse
zeventiende eeuw valt er met bijzonder
genoegen gewag te maken van een
nieuwe publicatie in Philips Monumen
ts Italicae Musicae en wel van clave-
cinisten uit die tijd, gespeeld door Egida
Giordani Sartori. De plaat is zeer in
structief, omdat zij duidelijk de over
gang demonstreert van de aanvankelijke
orgelstijl naar de echte aard van het
clavecimbel. Voor de eerste is inzon
derheid karakteristiek het werk van de
geniale meester Gerolamo Frescobaldi,
die in de eerste helft van de zeventien
de eeuw zjjn hoogtepunt bereikt.
Van hem hoort men allereerst een
Toccata, de eerste uit het tweede boek
der Toccata's in een statige figuratieve
stijl. Er volgt een zeer uitvoerige Aria
detta la Frescobalda en deze groep
wordt afgesloten met de twaalfde Par
tite „sopra l'aria di Ruggiero". Dit
laatste is dus een variatiewerk, maar
ook de Aria behoort in feite tot de va
riërende techniek, ditmaal met een in
slag van karaktermuziek, maar ook
dan blijft Frescobaldi een verheven
meester.
De volgende componist Michelange
lo Rossi lijkt in de overgang te verke
ren. Zijn beide Correnti, die men hier
hoort zijn typische elegante cembalo
stukjes, maar een Toccata vertoont nog
duidelijke trekken van een orgelachti
ge denkwijze. De beide componisten,
die aan de tweede zijde zjjn vertegen
woordigd, zijn geheel echte clavecinis-
ten. Het zijn Berrjardo Pasquini (een
Toccata met een koekoek-scherzo en
Partite op het Follia-thema). Tenslotte
is daar de grote Napolitaan Alessandro
Scarlatti, die niet alleen een grondleg
ger is geweest van de Napolitaanse ope
ra maar aan zijn zoon Domenico het
voorbeeld gegeven heeft hoe voor het
clavecijn te schrijven. Men hoort van
hem twee Toccata's, een vierdelige in
A en een tweedelige in g, "muziek die
nauwelijks geconstrueerd lijkt, zo over
vloedig als de prachtigste invallen er
uit stromen.
De luister van deze opname wordt
dan volmaakt door het spel van Egida
Giordani Sartori, dat van ongeremde
muzikaliteit getuigt, sterke geestkracht
en een opvallende smaak voor kleur
rijke registratie. (A 00334 L)
L.H.
Hoe dan ook, een der lieden, verblij- damse figuren met elkaar vergelijkt-,
yend op de kanteling van onze eeuw, dan geloof ik wel dat Breitner méér
,?;>ac Israëls. Hij is als kunstenaar adenl heeft, ruimer en grandiozer zijn
y^^o^^rAaAinArfaAA %l en figuren gestalte geeft indringender ka-
Juist omdat er toen zoveel talent rakteriseert en met breder toetsen zijn
aanwezig was is Israëls, evenals zijn fleuren heeft aangebracht. Maar het
kendtbgrewordenr^buTten onzAglcnzenl blijft een nuance, want beide meesters
hoewel hij genoeg gereisd heeft. Hij der eeuw-wisseling droegen nog als
verbleef lange tijd in Parijs, Londen, Iaatsten de grote traditie der Hollandse
Scandinaviëenreisdeook schüderkunst voort en het schijnt bij
naar Nederlands-Indië, waar zijn palet
dra een totaal ander colonet vertoon-
zonder moeilijk te zijn om uit hen
de. Israëls was iemand die zich onder thans nog leven-wekkende inspiratie te
de druk van de roem van zijn grote va- pU^en
der, Jozef, moest uitwerken, die een
Zware strijd te voeren had om als
Isaac, en niet als zoon van Jozef, er
kenning te vinden en het wonderlijke
is dat juist de werken uit de jaren van
strijd ons het meest aanspreken. De
doeken van de koffiepiksters, de mei
den on de gracht, de dienstmeisjes en
de midinettes zijn alle ontstaan vóór
1910 en men voelt er tastbaar zowel
de verfijnde geest van Manet, als de
wilde kleur-uitbarstingen van .Vincent
Van Gogh in aanwezig. Toen wij bij
een zaten in het dorre gebouw van Ar-
ti tiidens de veiling van de collectie
Regnault, meende niemand dat Israels'
Koffiepiksters", (ik vond het een
van de mooiste doeken uit heel de ver
zameling) meer zou opbrengen dan
10.000. Toen Paul Brandt uiteindelijk
afhamerde was het doek al gestegen
tot 23.500. De heer B. C. Geus v. d.
Heuvel was de gelukkige eigenaar gé
wordén en in het Stedelijk Museum kan
men het fameuze werk nog eens wat
rustiger bekijken. Het is niet voor
biets in zeer mooie kleuren-reproduktie
°P de affiche gedrukt. Wat een gloed,
Wat een coloristische spanning schuilt
er in djt werk. De walmende, neer
bukkende sfeer van de grote zaal,
Waar de koffie-drinksters bijeen zitten,
de kantine van de vorige eeuw, is maar
biet enkele penseelstreken aangeduid
®n op de voorgrond verheft zich, blank,
dreigend en onaantastbaar een van de
bieisjes in al de schoonheid van een
Amsterdams volkskind. Israëls was nog
geen dertig jaar toen hij dit doek ver
vaardigde Dat was is 1885, en het bleek
"et begin van zijn succes. In die Wj
Werd zjjn Transport der kolonialen
te Parijs op de Salon bekroond, maar
ik vraag mn af of een der Parijse cri
tici zich dat nog zal herinneren als bin
nenkort het werk van Israëls tentoon
gesteld zal worden in het „Institut
Néerlandais".
..Israels kennen wij overvloedig uit
Zijn zelfportretten. Er is op de tentoon
stelling een conterfeitsel van het jon
getje dat Jozef Israëls schilderde. Het
is een lief romantisch kind, dat niets
te maken heeft met de kaalgeschoren,
ietwat cynische nuchtere grijsaard met
b puntbaard uit de jaren 1916-17.
Men verwacht niet dat er in dat koele
®oofd zoveel werkelyke menselijkheid
gehuisd heeft. Aan arrogantie ontbrak
het Israëls ook niet en uit de de-
§a*g>neuze blik kan men niet aflezen dat
Jeze schilder met zoveel liefde zyn me-
bemens tegemoet kon treden. Hier
bWet men trachten een levensraadsel
EabÜ te komen. Het psychologisch ana-
IJseren van een kunstenaar is meestal
®en hachelijke zaak, want de grote
Jbeesters zijn doorgaans zulke boeiende
Persoonlijkheden omdat men voor zo-
Ael onopgeloste vragen staat Hoe
ï'hnt men bjj Israëls al de expressieve
beelden van meisjes uit het volkdeveg,
modistes en de verrukkelok eroti-
naakten, met dat kleine stilleven
rode roosjes in de smalle vaas te
®eo een zwart fond.
Typisch is hoezeer Israëls op zijn
beizen de sfeer onderging van de
Plaats waar hij verbleef. In Londen
ishet de mist en het krijsend ge
drang 0p de straten, in Parijs is het
e®n meer frivool spel met kleuren en
tnooie modellen, in Indonesië is het
de hitte en de Oosterse gloed die zijn
Palet doet oplichten tot bijna suiker-
zoete kleuren. En van overal kennen
de tekeningen, de knappe rake
schetsen, de felle potlood-striemen,
de raakgebouwde composities.
Israels is op zeer mooie wijze ge
ëxposeerd, temidden van zijn tijd, te
midden van zijn collegae, waarvoor
.®t Stedelijk Museum ditmaal een gro-
6 Plaats heeft ingeruimd. Ongemerkt
°°Pt men binnen in de totaal andere
ereld van Van Gogh, maar ook staat
Ben ineens tussen de werken van
A6itner. En wanneer men deze twee
te- typisch Hollandse en Amster-
Men zie de actuele kunstvormen.
(De tentoonstelling duurt tot
januari).
19
Isaac Israëls: Zelfportret.
Op 3 maart 1958 werd bij graafwerken
tussen Achteveld en Barneveld een
„Jacobakannetje" uit de middeleeu
wen, gevuld met in linnen zakjes ge
bonden munten, gevonden.
Het Koninklijke" penningkabinet in
's Gravenhage is er na nauwkeurig on
derzoek in geslaagd, de gehele vondst,
bestaande uit 234 munten, op vijftien
kleine penningen na, te identificeren.
Deskundigen nemen aan, dat de
vondst tussen 1421 en 1425 in de grond
is verborgen. Bij de vondst bevinden
zich munten uit het graafschap Holland
van de graven Albrecht (1389-1404) Wil
lem IV (1401-1417) en Jan (1420-1425).
Voorts uit het bisdom Utrecht van bis-
schoD Frederik van Blankenheim (1394-
1423), stad Utrecht (plm 1400), hertog-
■dom Gelre (Reinold IV) stad Kampen,
graafschap Kleef, hertogdom Brabant,
graafschap Vlaanderen, graafschap He
negouwen en de koninkrijken Engeland
en Frankrijk.
Er is een munt bij van de Franse
koning Philips IV uit 1285 een van de
Engelse koning Edward III uit 1327,
een uit het graafschap Saint Pol m
Noord Frankrijk (Philips van Bourgon-
dië. uit 1415, een zgn. braspenning) als
mede elf munten uit Vlaanderen en
twee uit Henegouwen. Bij de 150 klei
nere munten bevinden zich 15 uiterst
zeldzame, waarvan nog nimmer exem
plaren zijn ontdekt.
Bii de bonte verscheidenheid van
munten bevinden zich „grooten,
leeuwen", drielanders, gouden gul
dens, leeuwengroot, kwart nobel, een
trien" uit Henegouwen en een „doublé
tóurnois lafaurie" uit Frankrijk. De in
teressantste munten van de vondst
acht men niet de grote gouden plakken,
maar het kleine wisselgeld van onder
meer de vijftiende-eeuwse bisschop
Frederik van Blankenheim uit Utrecht,
waarvan er tot nog toe slechts twee
exemplaren waren en die van de klei
ne Gelderse „heerlijkheden", onder wie
de graaf van Megen, welke munten
imitaties zijn van die van de grote he
ren. De handelswaarde op de oude-
muntenmarkt van de gehele vondst
wordt op ongeveer 800 tot duizend gul
den geschat.
mis'- 2i?ÏR, 11 jan.: H. Familie; eigen
"chttninb® eerste zondag na ver
toning, credo; pref. van verschijning;
Isaac Israels: Op 't balcon.