Waar komen onze palingen vandaan?
Voortplanting wordt in feite slechts
verzorgd door het Amerikaanse type
-NIEUWE THEORIE VAN Dr. DENYS W. TUCKER—
Komen nu de sportnota en
de legale voetbaltoto?
ZIEN IS HER-KENNEN
A
Sargassozee voor de Europese
paling praktisch onbereikbaar
Verre herkomst
Q
Vol spanning; wacht de sportwereld
ZATERDAG 14 MAART 1959
PAGTNA
-door prof. dr-
yL M. v. NIEUWENHOVEN SJj
No Larvae
-is#;
Uitvindersbeurs
in Brussel
Commissie voor
opdrachten aan
componisten
Liturgische weekkalender
Zonder licht geen „zien"Aangeboren oog
afwijkingen en lenstroebeling
Ofschoon de paling (in jeugdiger
stadium ook wel aal geheten)
voor Nederland een algemeen
bekende inlandse vis is en ongetwij
feld tot de delicatessen van de vis-
etende Nederlander moet gerekend
Worden, heeft het lang geduurd voor
dat de biologen enig inzicht in de
Voortplantingswijze van deze dieren
hebben gekregen. Wel was algemeen
bekend dat er in het voorjaar grote
tnassa's z.g. glasaaltjes vanuit de zee
onze rivieren opzwommen waaruit
toen de conclusie trok, dat deze die-
ten zich blijkbaar ,,in zee" voortplan
ten, hetgeen geheel in overeenstem
ming was met het feit dat men lar-
Vale stadia (die dus het glasaaltjes-
stadium voorafgaan) in de binnen
landse wateren nooit had aange
troffen.
Het is Schmidt geweest die in 1922
in een opzienbarende publicatie het ge
heim der voortplanting van deze vissen
?e, ontsluierd: door het nemen van
talrijke monsters op verschillende
plaatsen van de Atlantische Oceaan
kon hij vaststellen, hoe de glasaaltjes
van verschillende grootte over de
Oceaan zijn verdeeld (zie tig. 1). Hoe
dichter hij bfj de z.g. Sargassozee
kwam, gelegen tussen 20 en 30 gr. N.B.
en 60 en 70 gr. W.L., des te kleiner wer
den deze jonge dieren, zodat hij tot de
conclusie kwam, dat genoemde zee als
paaiplaats door de volwassen paling
werd uitgekozen. Vanuit dit centrum
verspreiden zich de larven over de
Oceaan, voor een groot deel meege
voerd met de Golfstroom, zodat na een
reis van 3 jaar de nu tot glasaaltjes uit
gegroeide jonge dieren voor de kusten
van West-Europa zullen verschijnen.
Zij trekken dan de rivieren op om in de
wateren van het binnenland tot volwas
sen dieren uit te groeien. Tegen de
tijd van de geslachtsrijpheid trekken de
dieren weer naar zee en Schmidt was
wel gedwongen aan te nemen dat de
volwassen palingen in staat zouden zijn
de grote reis naar de Sargassozee (3500
zeemijl) met succes te volbrengen. Hjj
rnoes^ hier een beroep doen o" de soeur-
en oriëntatiezin en vooral het uithou
dingsvermogen van deze dieren. Dit
was voor Schmidt de enige mogelijkheid
om te begrppen hoe de Europese paling
deïl stand hield- omdat bij zijn on-
n-T u noS een tweede soort paling
aan het licht kwam.
naast de z.g', Ëuropese
paling, die hp Anguilla anguilla 'noem
de, nog een ander soort, die typisch
bleek te zijn voor de Amerikaanse wa
teren, de Anguilla rostrata. Ofschoon er
tussen beide vormen vergaande over
eenkomsten waren meende hü toch ge
dwongen te zijn deze onderscheiden vor
men als aparte soorten te beschouwen
en wel op grond van metingen o.m. van
het aantal ruggewervels. Van de Euro
pese soort kon hij vaststellen, dat het
aantal wervels varieerde van 110 tot
H9 (gemiddeld 115). terwijl de Ameri
kaanse soort hier beduidend onderbleef
met 103 tot 111 (gemiddelde van 107).
Bovendien waren er nog enige andere
Verschillen op te merken in het aantal
kieuwdekplaatjes en vinstralen. Het
akelige was echter dat deze A. rostra-
la eenzelfde voortplantingsgedrag
Vertoonde en zelfs dezerfde Sargassozee
Voor deze gewichtige gebeurtenis uit
koos. Uit het kaartje van Schmidt kan
Poen van de gestippelde lijnen aflezen
hoe deze soort in dit opzicht eenzelfde
beeld te zien geeft, al is het centrum,
dus de paaiplaats, wel enigszins naar
het westen toe verschoven met be
trekking tot de A. anguilla. De kaart
laat overigens duidelijk zien hoe de ge
bieden waar de larven van deze twee
soorten gevonden worden elkaar voor
een groot deel overlappen.
Nieuwe theorie
In het nummer van 21 februari van
het Engelse natuurwetenschappelijke
tijdschrift Nature poneert Dr. Denys W.
Tucker een geheel andere voorstelling
van zaken. Hij formuleert zijn theorie
in 3 punten:
1. De Europese paling keert in het ge
heel niet terug naar de Sargassozee om
daar te paaien, maar komt zonder zich
voortgeplant te hebben in de Europese
zeeën aan zijn einde.
2. De Amerikaanse en Europese pa
lingen behoren niet tot twee verschillen
de soorten, maar zijn eenvoudig z.g.
eco-phenotypen van Anguilla anguilla.
D. w. z. dat onder invloed van heersen
de factoren, vooral van de tenmeeratuur,
eenzelfde soort zich in verschillende ty
pen splitst die door heersende stromen
naar het oosten en westen worden ver
deeld.
3. De populaties van de z.g. Europese
paling worden in stand gehouden niet
doordat de paling van Europa naar de
Sargassozee trekt (zie onder 1), maar
doordat het broed van de Amerikaanse
populaties onderhevig is aan de in
vloeden van het milieu (zie onder 2)
Het loont alleszins de moeite de ar
gumenten van Tucker in het kort na te
gaan.
Onvoldoende toegerust
Wanneer de paling onze rivieren weer
afzakt naar zee, vertoont hij in me
nig opzicht degeneratieverschjjnselen.
Zijn gewicht is vooreerst slechts een
vierde van dat zijner Amerikaanse col
lega's; zijn darmkanaal is in vergaan
de staat van reductie, de anus is waar
schijnlijk zelfs geheel en al gesloten, zo
dat het dier zich niet meer voedt; de
gonaden zijn in behoorlijke staat van
ontwikkeling; de ogen zijn dubbel zo
groot als vroeger, de borstvin is langer
geworden, lancetvormig en zwartge-
kleurd. Er is een behoorlijke vetreserve,
die dus op de eerste plaats dienst moet
doen om de geslachtsprodukten tot ver
dere ontwikkeling te brengen en dan
bovendien voldoende zou moeten zijn
om de lange weg naar de Sargassozee
af te leggen. Bij de Amerikaanse paling
echter, die veel dichter bij zijn paai-
plaatsen in de zee terugkomt, is dit ge
heel anders: het lichaamsgewicht is
vier maal zo groot; het darmkanaal be
gint tekenen van reductie te vertonen;
ongeveer een derde van het lichaam is
reservevoedsel in de vorm van vet; de
ogen zijn normaal evenals de borstvin
nen; anus is open; geen spoor van zil-
verkléUr zoals dat bij de Europese pa
ling het geval is zilveraal"). Deze
dieren moeten in staat worden geacht
de niet zo verre reis naar de paai
plaats af te leggen.
Der Weg zurück
Vervolgens gaat Tucker in op de
moeilijkheden die de Europese soort
op zjjn weg al zo zou moeten over
winnen. In feite vindt men de paling
in geheel Europa: in de Oostzee,
langs de gehele westkust, in de Mid
dellandse Zee tot in de Zwarte Zee
toe. Al deze dieren moeten naar één
vast punt in de Sargassozee terug.
Ofschoon zij een positieve reactie ver
tonen ten opzichte van hogere tempe
raturen en zoutgehalte van het water,
betwijfelt Tucker o.i. terecht of deze
drang voldoende is om alle obstakels
op de verre reis te overwinnen. Hij
wijst hier in het bijzonder op de zeer
Big. i: vindplaatsen van palinglarven in de Atlantische Oceaan (getrokken lijnen
Anguilla anguilla, gestippelde lijnen Anguilla rostrata). De cijfers bij de lijnen
Beven de grootte in mm aan van de betrokken larven. De zwarte plek in het
Ttiidden duidt de vindplaats aan van larven van 5-7 mm. De lijnen met L zijn
het begin van de z.g. glasaaltjes.
N. 50
W.80
NORTH
ATLANTIC
DRIFT
NORTH EQUATORIAL
CURRENT
De kop van een paling.
(Van onze sportredacteur)
D e verkiezingsstrijd is gestreden.
De stemmen zijn geteld. De
winnaars en verliezers zijn be
kend. Nu wacht de Nederlandse sport
wereld. Met argusogen zullen de top
leiders in de vaderlandse sportbewe-
ging de kabinetsformatie volgen en
met een haast niet te bedwingen
nieuwsgierigheid wachten zij op de
verklaring, waarmee de nieuwe rege
ring zich aan het volk zal presente
ren, want gespannen vraagt men zich
af: „Wat wordt er gezegd over de
voetbalpool?" Ook al heeft minister
Struycken onlangs een noodoplossing
gevonden, die een voetbaltoto-op-be
scheiden-schaal mogelijk maakt,
waardoor onder de gegeven omstan
digheden althans nog gered is wat te
redden viel, helemaal zeker op de
goede afloop is men niet eerder dan
wanneer de vurige wens van heel de.
noodlijdende, Nederlandse sportwe
reld concreet gerealiseerd is: een na
tionale toto, waarvan de gehele sport
wereld profiteert en die de mogelijk
heid zal scheppen om tot nu toe sterk
verwaarloosde taken ter hand te ne
men. Voor het echter zover is, zullen
nog hèel wat maanden verstrijken.
Intussen heeft de sportwereld zelf
de eerste stap in de goede richting ge
zet met het in het leven roepen van
de „Stichting Nederlandse Sport To-
talisator" Daarmee heeft de Neder
landse Sportfederatie een niet te on
derschatten succes geboekt. Van de
houding van parlement en overheid
hangt het nu af, of de nationale toto
komt en of die een succes wordt.
Er is, zoals men weet, onlangs door
een commissie onder voorzitterschap
van het lid van de Hoge Raad prof. mr.
G. J. Wiarda aan de minister van
justitie een rapport uitgebracht, waar-
2. zeestromen in de Atlantische Oceaan waardoor de palinglarven worden
verspreid. De zwarte stippen geven de ligging aan van weerschepen.
ingewikkeld verlopende zeestromen
in de Middellandse Zee zelf, op de
stroming van het Middellandse Zee
water door de Straat van Gibral
tar de Atlantische Oceaan in, op de
stroom langs de kust van Noorwegen
die uit de Oostzee nota bene noord
waarts gaat naar de pool en op de
merkwaardige tegen de wijzers van
de klok ingaande stroming van de
Noordzee. Al deze obstakels zouden
door de reeds ver in degeneratie ver
kerende palingen genomen moeten
worden en wel van zeer verschillende
plaatsen uit. Bovendien kan men
vaststellen dat deze stromen vaak
zeer langzaam gaan, zodat een posi
tieve reactie tegen de stroom te wil
len opgaan, hier geen houvast biedt,
evenmin als de gradiënten in tempe
ratuur en zoutgehalte, die eveneens
over lange afstanden constant blij
ven. Weliswaar zijn er vaak vol
wassen dieren in de zeeën nabij het
vaste land waargenomen maar nooit,
en dat is een sterk argument, op de
Atlantische Oceaan, zelfs niet door
visserijschepen die alleen voor weten
schappelijke doeleinden aan het vis
sen waren. Door de Straat van Gi
braltar heeft men nooit volwassen die
ren de Oceaan op zien gaan, ofschoon
men hier ijverig naar heeft ge
zocht. Bovendien zijn de afstanden
in het Middellandse Zeegebied van
dien aard dat zij boven de capaciteit
van de paling moeten geacht worden,
zeker als zij afkomstig zijn van veraf
gelegen oostelijke gebieden als de
Zwarte Zee. Bovendien vertoont de
Middellandse Zee voldoende plaat
sen die sterke overeenkomst hebben
met de Sargassozee, zodat het paaien
ook daar zou kunnen plaats vinden;
ondanks ijverig zoeken heeft men
nooit larven van de paling in de Mid
dellandse Zee aangetroffen, noch ook
op de overeenkomstige plaatsen in de
Atlantische Oceaan zoals het bassin
van de Kaap Verdische eilanden en
van West-Indië.
Daarentegen vertoont de migratie
vanuit de Amerikaanse kust weinig
moeilijkheden: langs deze kust stroomt
er volgens zeer recente onderzoekingen
een stroom naar het zuidwesten, die on
der de Golfstrc i doorgaat. Daarnaast
zijn er duidelijke gradiënten in zoutge
halte en temperatuur, zodat de palingen
komende van de Amerikaanse binnen
wateren vrijwel rechtui» naar de Sargas
sozee kunnen komen, waar zij paaien
en naar alle waarschijnlijkheid tevens
de dood vinden zoals dat bij meer
diersoorten is vastgesteld: voortplan
ting betekent voor de ouderdieren de
dood.
Temperatuurinvloeden
Het is een bekend feit, dat plotse
linge overgangen van de ene tempera
tuur in de andere aan het visbroed
een soort shock geeft, waardoor er sto
ringen kunnen optreden in de ontwikke
ling; bij het geslacht Salmo (de zalm)
heeft men dit experimenteel kunnen
vaststellen. Hierop doorredenerend
heeft Tucker gezocht naar de milieu
omstandigheden in de Sargassozee en
deze gevonden bij gegevens van ver
schillende weerschepen, die daar ter
plaatse voor anker liggen. In het zui
delijk deel van de Sargassozee vol
gen de verschillende temperatuurgebie-
den van de diepte tot aan de oppervlak
te elkaar snel op; vooral de sprong
van 18 gr. C. naar hogere tempera-
tuurgebieden gaat zeer snel, zodat de
eieren, die van de diepte naar de op
pervlakte stijgen, in betrekkelijk korte
tijd aan verschillende warmtegraden
zijn blootgesteld en aan het einde van
hun reis nog een „warmte-shock" te
verduren krijgen. Dit zou er de
oorzaak van kunnen zijn. dat deze
in hun jntwikkeling worden geremd,
zodat het aantal wervels beduidend on
der dat der „normale" vormen blijft.
Deze „normale" daarentegen worden
aangetroffen in het noordelijk deel van
de Sargassozee, waar de temperatuur-
gradiënten niet '.o plotseling op elkaar
volgen; vooral de kritische tempera
tuur van 18 gr. C. blijft over grote diep
ten constant. De eieren van deze zone
ondervinden dus geen shock-wei king
van de temperatuur en kunnen zich der
halve normaal ontwikkelen. Deze laat
ste zouden zich dan tot de Europese
soort ontwikkelen in tegenstelling tot
de meer zuidelijk ontstane larven, die
alie van het Amerikaanse type zullen
zijn. Doordat in het westelijk deel der
Antillenstroom er hogere temperatu
ren en dus ook grotere voedselrijkdom
aanwezig zijn, zul'en de Amerikanen
sneller tot glasalen kunnen uitgroeien.
Weg naar het vasteland
De vraag doet zich hier voor, hoe
juist de normale vormen in Europa te
recht komen en de door de „warmte-
Een handvol glasaaltjes.
shock" in hun groei grremde in Ame-1
rika. Tucker wijst er op, dat de meer
zuidelijke larven in een streek ontstaan,
waar volgens de gegevens van de weer
schepen de westwaarts gerichte Antil
lenstroom aan zijn periferie dieper en
sneller stroomt dan op meer centraal
gelegen plaatsen. Dat betekent dat de
daar aanwezige larven reeds op be
langrijke diepten naar het westen wor
den getransporteerd, terwijl de meer
noordwaarts geboren larven deze zij
delingse stroom niet ontmoeten, maar
ongeveer loodrecht naar de oppervlak
te komen. Het resultaat is dus, dat na
enige tijd de larven in plaats van een
lijn Noord-Zuid, er nu een zullen ne
men, die loopt van Noord-Oost tot Zuid-
West. Dat betekent, dat de „zuidelijke"
in de snelle Antillenstroom terecht ko
men en volgens fig. 2 in de Florida-
stroom, die langs het Amerikaanse con
tinent in de Golfstroom overgaat. De
meer noordelijke komen aan de binnen
zijde van de Golfstroom terecht en wor
den hierdoor in oostelijke richting mee
gevoerd tot aan de kusten van Europa.
Daar hier de temperaturen en dus ook
de voedselrijkdom beduidend lager zijn
dan in de Antillenstroom, is het niet
verwonderlijk, dat deze EuropareLzigers
aanmerkelijk langer over hun ontwikke
ling doen dan hun collegae die in Ame
rika terecht zullen komen: deze toch
zijn in ongeveer negen maanden volwas
sen en glasaaltjes, de andere echter eerst
in drie jaar.
Amerikaanse herkomst
Na het bovenstaande zal het niet moei
lijk vallen de conclusie te trekken: wan
neer het voor de Europese paling
niei mogelijk is de Sargassozee te be
reiken en wanneer het bovendien vast
staat dat telken jare een grote menigte
van jonge glasaalen onze kusten be
reikt, dan kan dit alleen verklaard wor
den, wanneer de voortplanting van An
guilla verzorgd wordt door de Ameri
kaanse. Deze zjjn in staat de betrek
kelijk korte reis van het Amerikaanse
vasteland haar de paaiplaatsen te vol
brengen. Bovendien is het dan onnodig
twee verschillende soorten van Anguil
la aan te nemen, maar de verschillen
tussen de Europese en Amerikaanse
vertegenwoordigers moeten toegeschre
ven worden aan phenotypische modifi
caties van éénzelfde palingsoort ten ge
volge van de temperatuurshock die de
in de zuidelijke regionen van de Sar
gassozee ontstane larven moeten onder
gaan.
Ofschoon Tucker voor zijn zienswijze
nog andere argumenten aanvoert, me
nen wij, dat wij in hoofdzaak de gedach-
tengang van de auteur hebben er ge
geven. Zonder te willen beweren,
Tucker zelf dient zijn gezichtspunt aan
als een theorie dat hierdoor alle moei
lijkheden zjjn opgelost (b.v. het zou nood
zakelijk zijn een diepgaand onderzoek
in te stellen naar de physiologie zowel
van de Amerikaanse als de Europese
paling, vooral wat de werking van het
hormoonsysteem betreft, waaraan Tu
cker een belangrijke rol toekent), me
nen wfj, dat hierdoor weec eens een
keer te meer te voorschijn is gekomen,
dat theorieën, die allang tot gemeen
goed zijn geworden en in alle leer
boeken staan vermeld, toch altijd nog
waard zijn eens kritisch te worden be
schouwd.
in wordt aangegeven hoe de loterjjwet
gewijzigd moet worden. Dat rapport
zal een voorname rol spelen bij het mo
gelijk maken van een gelegaliseerde
voetbaltoto.
Het rapport van de commissie-Wi-
arda, althans het deel dat op de voet
baltoto slaat, zal. zo lijkt het ons,
in de sportwereld niet met erg
veel enthousiame ontvangen zijn.
Wij hebben tenminste enkele punten
ontdekt, waaruit een wat overdreven
vrees voor ongewenste uitwassen
spreekt. Maar voor daar nader op
in te gaan, zouden wij eerst nog aan
de vergetelheid willen ontrukken,
welk een stormachtige ontwikkeling
de voetbaltoto in Nederland eigenlijk
heeft doorgemaakt. Zeven jaar gele
den namelijk was de Nederlandse
sportwereld hoogst verontwaardigd
toen enkele charitatieve instellingen
een voetbalpool bepleitten. De toen
malige regering zou er zich ver
moedelijk niet tegen verzet hebben,
maar de amateuristische sportwe
reld, de voetballeiders in het bijzon
der, vonden het wagen van een gok
je op sportuitslagen immoreel. Ook
in 1955 vond mén de voetbaltoto nog
een afschrikwekkend instituut. Dat
blijkt uit een rapport van het Neder
lands Gesprekcentrum. Zelfs een
jaar later, toen de clandestiene club-
pools opgedoken waren en welig tier
den, werd de voetbaltoto nog niet
geaccepteerd als een min of meer
voor de hand liggend verschijnsel.
In „Sport en maatschappij", een rap
port van de dr. Wiardi Beekman
Stichting, durfde men geen partij te
kiezen in de strijd voor of tegen de
voetbalpool. In het zojuist versche
nen rapport „Overheid en sport" van
het Centrum voor Staatkundige Vor
ming wordt echter „een nationale
sporttoto gewenst geacht", o.a. om
het particuliere initiatief in de ont
wikkeling van de sport voldoende tot
zjjn recht te kunnen laten komen.
Te voorzichtig advies
Na dit zijsprongetje terug naar het
rapport van de commissie-Wiarda. Wij
menen een ongegronde vrees voor ex
cessen ontdekt te hebben. De meerder
heid van de commissie adviseert de
inleggelden te beperken tot één gulden
per deelnemer, terwijl voor de prijzen
een maximum van vijftigduizend gul
den wordt aangegeven. Vooral dat
laatste lijkt ons wat overdreven. Ener
zijds ontneemt men de toto op die ma
nier een van zijn charmes, anderzijds
heeft de ervaring geleerd, dat het
hoogst zelden voorkomt, dat er slechts
één gegadigde is voor de hoofdprijs,
j De vrees, dat op den duur tallozen
„slapende rijk worden" met alle onge
zonde gevolgen van dien is dan ook il
lusoir. Of er een maximum gesteld moet
worden aan de prijzen mag daarom nog
wel eens nader bezien worden. En zo
dat maximum komt, zal men het niet
te zeer mogen afknijpen. Meer dan an
derhalve ton zal de eerste prijs niet gauw
zijn. Dat bedrag blijkt bovendien aardig
op de praktijk afgestemd te zijn. Op grond
van een simpel rekensommetje komt
men bij een nationale voetbalpool op
ongeveer twee miljoen „totoabele" Ne
derlanders. Van hen zal ongeveer een
miljoen per week aan de toto deelne
men. De ervaring heeft intussen ge
leerd, dat de gemiddelde inzetten on
geveer een gulden per deelnemer zijn.
Over de te grote goklust moet men zich
daarom niet te veel zorgen maken. Men
late ook hier dus enige speling.
Die verwachte soberheid wordt
bevestigd door een prognose van
net Centraal Bureau voor de Statis
tiek, dat zelfs bij een maximum-inzet
van drie gulden geen grotere op
brengst dan iets minder dan anderhalf
miljoen gulden per week verwacht.
De toto kan niet alles
Nog iets anders moet ons van het
hart. Wij krijgen de indruk, dat de
Nederlandse sportwereld te hoge ver
wachtingen heeft van wat er met de
gelden van een nationale toto in een
ommezien bereikt zal worden. Overal
hoort men zeggen, dat het uit zal zjjn
met de narigheid als de toto er maar
eenmaal is. Dan zullen er sporthallen
zijn. Dan zal de kunstijsbaan a la Göte
borg er zijn. Dan zullen de veldsporten
geen terreinnood meer kennen. Dan zal
de kleedkamermisère ten einde zijn.
Dan kunnen de toeschouwersacommo-
daties de hoognodige verbeteringen
ondergaan. Dan zal er geld zijn voor
de uitzending van onze topfiguren naar
internationale wedstrijden. Dan kan er
zorg besteed worden aan de leiders-
vorming, aan het verantwoord opvan
gen van de jeugd, aan de techniek.
Kortom, dan kan de Nederlandse sport
zich ontwikkelen in de geest zoals die
thans gewenst geacht wordt en behoeft
men niet met vrees uit te zien naar
het uur, waarop de vijfdaagse werk
week een feit is. En niet alleen de
sportwereld vestigt alle hoop op de to
to, ook de lagere overheden schijnen
er met belangstelling op te wachten.
Uit de Sportnota van het Nederlandsch
Olympisch Comité is echter gebleken
hoe ontstellend groot de nood is en
hoeveel geld ervoor nodig is om die
achterstand weg te werken. Onlangs
hebben wij op deze plaats berekend,
hoeveel miljoen geïnvesteerd zouden
moeten worden in de bouw van gym
nastieklokalen voor de lichamelijke op
voeding op de scholen. Een sportnota
van de regering, bevattende een inven
tarisatie van de bestaande accommo
daties, een berekening van de huidige
en toekomstige behoefte en een 5-ja-
renplan voor het wegwerken van de
achterstand en het opvangen van de
behoefte, zoals die ook in het hierbo
ven reeds genoemde rapport „Over
heid en sport" wordt bepleit, zal alle
optimisten met de neus op de realiteit
drukken. Het zal aantonen, dat de
sportgemeenschap met de toto-gelden
heel wat kan verwezenlijken, maar dat
er daarnaast nog tal van taken voor
de overheid blijven. Alleen daarom al
is zo'n nota dringend gewenst. Anders
kan het moment niet uitblijven, dat de
Nederlandse sportwereld, pijnlijk te
leurgesteld, ontdekt dat men zich te
veel illusies gemaakt heeft. In een pe
riode, waarin nieuw leven ingeblazen
wordt in de Nederlandse sport, zou zo
iets bjjzonder jammer zijn.
RUUD VAN DEN HENDE
Tot 22 maart wordt te Brussel de
achtste internationale uitvindersten
toonstelling gehouden.
Op een oppervlakte van 4.000 vierkan
te meter worden meer dan 800 Belgi
sche en buitenlandse uitvindingen ten
toongesteld. De buitenlandse afdeling
behelst de inzendingen van ongeveer
vijftien landen en vertegenwoordigt bij
na tachtig procent van het geheel.
De bezoeker kan er van een op
blaasbare clubfauteuil tot een geluidlo
ze schakelaar een uiterst gevarieer
de verzameling bewonderen van machi
nes, industriële procédé's en werktui
gen, landbouwmachines, visserjj-artike-
len, kantoorbehoeften, uitvindingen
voor huishoudelijk gebruik, optische en
pedagogische toestellen. verbeterde
auto-accessoires, sport- en kampeerarti-
kelen en materialen voor het bouw
bedrijf.
Bij beschikking van de staatssecreta
ris van O.K. en W. is ingesteld een com
missie van advies voor het toekennen
van prijzen en het verlenen van op
drachten aan Nederlandse componisten
in 1959. In deze commissie zjjn be
noemd tot lid en voorzitter L. Orthel
te Den Haag. tot lid H. Arends te
Amsterdam en W. Paap te Utrecht en
tot secretaris B. P. Wagemans te
Voorburg.
ZONDAG 15 maart: Eerste Passiezondag;
Eigen mis; credo; pret. van het H. Kruis;
paars. MAANDAG- Mis van fene; pret van
het H. Kruis; paars. DINSDAG: H. Gertru-
dis, maagd: mis Vultum tuum; 2 geb van
ferie; 3 geb. H. Patricius; pret. van het
H. Kruis; wit. Ofwel: Mis van rerie; 2 geb.
K Gertrudis; 3 geb. H. Patricius (Gronin
gen: 2 geb. H. Patricius; pret. v h
H Kruis. Ofwel: Mis van fene; 2 geb.
Statuit; 2 geb. van tene; pret van het
H. Kruis; wit. WOENSDAG: xi. Cyrillus,
bisschop-belijder-kerkleraar; eigen mis: 2
geb. van ferie; credo; pret. van het
H Kruis; wit. Ofwel: Mis van ferie; 2 geb.
H. Cyrillus; (Haarlem en Rotterdam: 2 geb.
K. Sacrament; 3 geb. H. Cyrillus): pret.
van h H. Kruis; paars. Ofwel alleen voor
Haarlem en Rotterdam: H. Sacrament van
Mirakel; eigen mis; 2 geb. van ferie; 3 geb.
H. Cyrillus; credo; pref. van het H. Kruis;
wit. DONDERDAG: H. Joseph, bruidegom
van O. L. Vrouw: eigen mis: 2 geb van
ferie; credo; eigen pref.; wit. VRIJDAG:
Zeven smarten van O. L. Vr.; eigen mis:
2 geb. van ferie; (Roermond: 3 geb. H.H.
Landoaldus en gezellen; Haarlem H. Wulf-
rannus; pref. van het H. Kruis; paars.
ZATERDAG: H. Benedictus, abt; eigen mis:
2 geb. van ferie; pref. van het H. Kruis;
wit. Ofwel: Mis van ferie; 2 geb. H. Bene
dictus; pref. van het H. Kruis; paars.
ZONDAG 22 maart. Tweede Passiezondag:
eigen mis; credo; pref. v. h. H. Kruis;
paars.
Van onze medische medewerker)
Is wij kijken naar
een voorwerp kun
nen wij het zien
als het zelf licht uit
straalt of als er licht op
valt dat weerkaatst
wordt en dan ons oog
treft. Als zodanig is
zien dus een passieve
bezigheid. Het oog kan
zich tot op zekere hoog
te in het donker aan
passen: adaptatie; het
netvlies wordt gevoeliger hetgeen een
activiteit van het oog zelf is.
Als er evenwel in het geheel geen
licht is, zien wij niets. De kat die
evenals het paard in het donker beter
ziet dan de mens, kan in een absoluut
duister vertrek ook niets onderschei
den en moet dan tastend (snorharen)
zijn weg vinden. Het licht moet of
zijn weg van het voorwerp dat w('
willen zien naar het netvlies, waar
het wordt omgezet in zenuwimpulsen,
verschillende media passeren die al
le de oorzaak van verminderd of op
geheven gezichtsvermogen kunnen
zijn. Wij laten de lucht, glas e.d. bui
ten beschouwing.
Wat het oog betreft passeert hel
licht achtereenvolgens het hoornvlies
de voorste oogkamer (een met heidei
vocht gevulde ruimte) en de lens,
met daar vlak voor de pupil, die ech
ter slechts een gat is in de gekleurde
iris of regenboogvlies. Achter de lens
bevindt zich een glazige substantif
die het oog grotendeels opvult en ten
slotte het netvlies, het eigenlijke zin-
tuigdeel van het oog. De hier ont
stane zenuwimpulsen gaan via de
oogzenuw naar verschillende hersen
delen.
In de zgn. middenhersenen wordl
aan de hand van de lichtsterkte be
paald of de pupil groter of kleiner
moet worden en, naargelang de af
stand van het voorwerp, of de lens
platter of boller moet worden ge
maakt: accommodatie. De impulsen
gaan tenslotte door naar het hersen
deel dat in het achterhoofd is gelegen,
alwaar het eigenlijke zien is gesitu
eerd. De op de gevoelige plaat van
het netvlies (vergelijk fototoestel) op
gevangen beelden worden hier gere
construeerd en vergeleken met her
inneringsbeelden zodat wij het gezie
ne al of niet her-kennen. Het
is mogelijk dat het oog geheel intact
troebelingen en hartafwijkingen. Het
blijkt dat deze ontstaan als een vrouw
in de eerste drie tot vier maanden
van haar zwangerschap rode hond
krijgt. Gelukkig is daar wel iets aan
te doen; daarom moet elke vrouw die
nog geen 4 maanden zwanger is en
met rode hond in contact komt, ook
al wordt zij zelf niet ziek, dit meteen
melden aan haar dokter. Na de 4e
maand zijn de inwendige organen van
het kind volledig gevormd en niet
is maar dat er een afwijking in de
hersenschors bestaat, bijvoorbeeld als
gevolg van oorlogsverwondingen. Het
slachtoffer is dan ziende blind
(schorsblindheid), hfj ziet wel maar
is er zich niet van bewust dat hij ziet
en neemt dus niet waar, omdat de
hersenschors beschadigd is. Dit is
één van de vele verschillende oorza
ken van blindheid. De oorzaken kun
nen liggen in het oog, in de zenuw
baan naar de hersenen en in de her
senen zelf.
In deze kroniek verder nog iets
over blindheid tengevolge van ondoor
zichtigheid van de lens.
De aangeboren oogafwijkingen be
rusten op een onvoldoende aan
leg (vaak erfelijk) of een stoor
nis in de ontwikkeling vóór de ge
boorte, welke van binnen of buiten
af kan optreden. Van dit laatste is
een bekend voorbeeld de rode hond,
een volkomen onschuldige kinderziek
te, die evenals pokken en mazelen
een blijvende immuniteit (onvatbaar
heid) nalaat. De ziekte is echter min
der besmettelijk dan mazelen, waar
door lang niet alle kinderen rode
hond doormaken en er dus volwasse
nen zijn die deze ziekte niet hebber
gehad.
In de laatste oorlog heeft een
Australische oogarts ontdekt dat er
verband bestaat tussen deze ziekte
en aangeboren afwijkingen: o.a. lens-
meer gevoelig voor het virus. Het is
voor een meisje daarom zelfs gunstig
als zij in haar kinderjaren rode hond
heeft doorgemaakt, waardoor zij la
ter, tijdens een eventuele zwanger
schap onvatbaar is. Om deze reden
is het verstandig als de moeder
nauwkeurig noteert welke ziekten
haar kinderen hebben gehad.
Lenstroebeling (grauwe staar), een
andere oogafwijking, komt voorname
lijk voor als bijna normaal ouder-
domsverschijnsel. Als begeleidend
verschijnsel van sommige ziekten kan
het ook op wat jeugdiger leeftijd op
treden. Het gezichtsvermogen kan
dan zo sterk verminderen dat de pa
tiënt grotendeels of geheel blind
wordt. In veel gevallen is het moge
lijk de „rijpe staar" operatief te ver
wijderen waardoor althans het licht
weer ongehinderd het oog kan binnen
treden en met een sterk brekende
bril met bolle glazen (loep, die de
lens moet vervangen) kan de patiënt
dan zelfs weer lezen.
Het accommodatievermogen, aan
passen van de lens voor dichtbij en
veraf zien is weliswaar verloren ge
gaan, maar dat is met toepassing
/an verschillende brillen wel eniger
mate te ondervangen.
Een interessante bijzonderheid is,
dat de staar-operatie in de middel
eeuwen al werd toegepast, naar het
schijnt soms met succes. Er moet
een schilderij bestaan waarop de
„staarsteek" is afgebeeld. St.