Waar komen onze palingen vandaan? Voortplanting wordt in feite slechts verzorgd door het Amerikaanse type -NIEUWE THEORIE VAN Dr. DENYS W. TUCKER— Komen nu de sportnota en de legale voetbaltoto? ZIEN IS HER-KENNEN A Sargassozee voor de Europese paling praktisch onbereikbaar Verre herkomst Q Vol spanning; wacht de sportwereld ZATERDAG 14 MAART 1959 PAGTNA -door prof. dr- yL M. v. NIEUWENHOVEN SJj No Larvae -is#; Uitvindersbeurs in Brussel Commissie voor opdrachten aan componisten Liturgische weekkalender Zonder licht geen „zien"Aangeboren oog afwijkingen en lenstroebeling Ofschoon de paling (in jeugdiger stadium ook wel aal geheten) voor Nederland een algemeen bekende inlandse vis is en ongetwij feld tot de delicatessen van de vis- etende Nederlander moet gerekend Worden, heeft het lang geduurd voor dat de biologen enig inzicht in de Voortplantingswijze van deze dieren hebben gekregen. Wel was algemeen bekend dat er in het voorjaar grote tnassa's z.g. glasaaltjes vanuit de zee onze rivieren opzwommen waaruit toen de conclusie trok, dat deze die- ten zich blijkbaar ,,in zee" voortplan ten, hetgeen geheel in overeenstem ming was met het feit dat men lar- Vale stadia (die dus het glasaaltjes- stadium voorafgaan) in de binnen landse wateren nooit had aange troffen. Het is Schmidt geweest die in 1922 in een opzienbarende publicatie het ge heim der voortplanting van deze vissen ?e, ontsluierd: door het nemen van talrijke monsters op verschillende plaatsen van de Atlantische Oceaan kon hij vaststellen, hoe de glasaaltjes van verschillende grootte over de Oceaan zijn verdeeld (zie tig. 1). Hoe dichter hij bfj de z.g. Sargassozee kwam, gelegen tussen 20 en 30 gr. N.B. en 60 en 70 gr. W.L., des te kleiner wer den deze jonge dieren, zodat hij tot de conclusie kwam, dat genoemde zee als paaiplaats door de volwassen paling werd uitgekozen. Vanuit dit centrum verspreiden zich de larven over de Oceaan, voor een groot deel meege voerd met de Golfstroom, zodat na een reis van 3 jaar de nu tot glasaaltjes uit gegroeide jonge dieren voor de kusten van West-Europa zullen verschijnen. Zij trekken dan de rivieren op om in de wateren van het binnenland tot volwas sen dieren uit te groeien. Tegen de tijd van de geslachtsrijpheid trekken de dieren weer naar zee en Schmidt was wel gedwongen aan te nemen dat de volwassen palingen in staat zouden zijn de grote reis naar de Sargassozee (3500 zeemijl) met succes te volbrengen. Hjj rnoes^ hier een beroep doen o" de soeur- en oriëntatiezin en vooral het uithou dingsvermogen van deze dieren. Dit was voor Schmidt de enige mogelijkheid om te begrppen hoe de Europese paling deïl stand hield- omdat bij zijn on- n-T u noS een tweede soort paling aan het licht kwam. naast de z.g', Ëuropese paling, die hp Anguilla anguilla 'noem de, nog een ander soort, die typisch bleek te zijn voor de Amerikaanse wa teren, de Anguilla rostrata. Ofschoon er tussen beide vormen vergaande over eenkomsten waren meende hü toch ge dwongen te zijn deze onderscheiden vor men als aparte soorten te beschouwen en wel op grond van metingen o.m. van het aantal ruggewervels. Van de Euro pese soort kon hij vaststellen, dat het aantal wervels varieerde van 110 tot H9 (gemiddeld 115). terwijl de Ameri kaanse soort hier beduidend onderbleef met 103 tot 111 (gemiddelde van 107). Bovendien waren er nog enige andere Verschillen op te merken in het aantal kieuwdekplaatjes en vinstralen. Het akelige was echter dat deze A. rostra- la eenzelfde voortplantingsgedrag Vertoonde en zelfs dezerfde Sargassozee Voor deze gewichtige gebeurtenis uit koos. Uit het kaartje van Schmidt kan Poen van de gestippelde lijnen aflezen hoe deze soort in dit opzicht eenzelfde beeld te zien geeft, al is het centrum, dus de paaiplaats, wel enigszins naar het westen toe verschoven met be trekking tot de A. anguilla. De kaart laat overigens duidelijk zien hoe de ge bieden waar de larven van deze twee soorten gevonden worden elkaar voor een groot deel overlappen. Nieuwe theorie In het nummer van 21 februari van het Engelse natuurwetenschappelijke tijdschrift Nature poneert Dr. Denys W. Tucker een geheel andere voorstelling van zaken. Hij formuleert zijn theorie in 3 punten: 1. De Europese paling keert in het ge heel niet terug naar de Sargassozee om daar te paaien, maar komt zonder zich voortgeplant te hebben in de Europese zeeën aan zijn einde. 2. De Amerikaanse en Europese pa lingen behoren niet tot twee verschillen de soorten, maar zijn eenvoudig z.g. eco-phenotypen van Anguilla anguilla. D. w. z. dat onder invloed van heersen de factoren, vooral van de tenmeeratuur, eenzelfde soort zich in verschillende ty pen splitst die door heersende stromen naar het oosten en westen worden ver deeld. 3. De populaties van de z.g. Europese paling worden in stand gehouden niet doordat de paling van Europa naar de Sargassozee trekt (zie onder 1), maar doordat het broed van de Amerikaanse populaties onderhevig is aan de in vloeden van het milieu (zie onder 2) Het loont alleszins de moeite de ar gumenten van Tucker in het kort na te gaan. Onvoldoende toegerust Wanneer de paling onze rivieren weer afzakt naar zee, vertoont hij in me nig opzicht degeneratieverschjjnselen. Zijn gewicht is vooreerst slechts een vierde van dat zijner Amerikaanse col lega's; zijn darmkanaal is in vergaan de staat van reductie, de anus is waar schijnlijk zelfs geheel en al gesloten, zo dat het dier zich niet meer voedt; de gonaden zijn in behoorlijke staat van ontwikkeling; de ogen zijn dubbel zo groot als vroeger, de borstvin is langer geworden, lancetvormig en zwartge- kleurd. Er is een behoorlijke vetreserve, die dus op de eerste plaats dienst moet doen om de geslachtsprodukten tot ver dere ontwikkeling te brengen en dan bovendien voldoende zou moeten zijn om de lange weg naar de Sargassozee af te leggen. Bij de Amerikaanse paling echter, die veel dichter bij zijn paai- plaatsen in de zee terugkomt, is dit ge heel anders: het lichaamsgewicht is vier maal zo groot; het darmkanaal be gint tekenen van reductie te vertonen; ongeveer een derde van het lichaam is reservevoedsel in de vorm van vet; de ogen zijn normaal evenals de borstvin nen; anus is open; geen spoor van zil- verkléUr zoals dat bij de Europese pa ling het geval is zilveraal"). Deze dieren moeten in staat worden geacht de niet zo verre reis naar de paai plaats af te leggen. Der Weg zurück Vervolgens gaat Tucker in op de moeilijkheden die de Europese soort op zjjn weg al zo zou moeten over winnen. In feite vindt men de paling in geheel Europa: in de Oostzee, langs de gehele westkust, in de Mid dellandse Zee tot in de Zwarte Zee toe. Al deze dieren moeten naar één vast punt in de Sargassozee terug. Ofschoon zij een positieve reactie ver tonen ten opzichte van hogere tempe raturen en zoutgehalte van het water, betwijfelt Tucker o.i. terecht of deze drang voldoende is om alle obstakels op de verre reis te overwinnen. Hij wijst hier in het bijzonder op de zeer Big. i: vindplaatsen van palinglarven in de Atlantische Oceaan (getrokken lijnen Anguilla anguilla, gestippelde lijnen Anguilla rostrata). De cijfers bij de lijnen Beven de grootte in mm aan van de betrokken larven. De zwarte plek in het Ttiidden duidt de vindplaats aan van larven van 5-7 mm. De lijnen met L zijn het begin van de z.g. glasaaltjes. N. 50 W.80 NORTH ATLANTIC DRIFT NORTH EQUATORIAL CURRENT De kop van een paling. (Van onze sportredacteur) D e verkiezingsstrijd is gestreden. De stemmen zijn geteld. De winnaars en verliezers zijn be kend. Nu wacht de Nederlandse sport wereld. Met argusogen zullen de top leiders in de vaderlandse sportbewe- ging de kabinetsformatie volgen en met een haast niet te bedwingen nieuwsgierigheid wachten zij op de verklaring, waarmee de nieuwe rege ring zich aan het volk zal presente ren, want gespannen vraagt men zich af: „Wat wordt er gezegd over de voetbalpool?" Ook al heeft minister Struycken onlangs een noodoplossing gevonden, die een voetbaltoto-op-be scheiden-schaal mogelijk maakt, waardoor onder de gegeven omstan digheden althans nog gered is wat te redden viel, helemaal zeker op de goede afloop is men niet eerder dan wanneer de vurige wens van heel de. noodlijdende, Nederlandse sportwe reld concreet gerealiseerd is: een na tionale toto, waarvan de gehele sport wereld profiteert en die de mogelijk heid zal scheppen om tot nu toe sterk verwaarloosde taken ter hand te ne men. Voor het echter zover is, zullen nog hèel wat maanden verstrijken. Intussen heeft de sportwereld zelf de eerste stap in de goede richting ge zet met het in het leven roepen van de „Stichting Nederlandse Sport To- talisator" Daarmee heeft de Neder landse Sportfederatie een niet te on derschatten succes geboekt. Van de houding van parlement en overheid hangt het nu af, of de nationale toto komt en of die een succes wordt. Er is, zoals men weet, onlangs door een commissie onder voorzitterschap van het lid van de Hoge Raad prof. mr. G. J. Wiarda aan de minister van justitie een rapport uitgebracht, waar- 2. zeestromen in de Atlantische Oceaan waardoor de palinglarven worden verspreid. De zwarte stippen geven de ligging aan van weerschepen. ingewikkeld verlopende zeestromen in de Middellandse Zee zelf, op de stroming van het Middellandse Zee water door de Straat van Gibral tar de Atlantische Oceaan in, op de stroom langs de kust van Noorwegen die uit de Oostzee nota bene noord waarts gaat naar de pool en op de merkwaardige tegen de wijzers van de klok ingaande stroming van de Noordzee. Al deze obstakels zouden door de reeds ver in degeneratie ver kerende palingen genomen moeten worden en wel van zeer verschillende plaatsen uit. Bovendien kan men vaststellen dat deze stromen vaak zeer langzaam gaan, zodat een posi tieve reactie tegen de stroom te wil len opgaan, hier geen houvast biedt, evenmin als de gradiënten in tempe ratuur en zoutgehalte, die eveneens over lange afstanden constant blij ven. Weliswaar zijn er vaak vol wassen dieren in de zeeën nabij het vaste land waargenomen maar nooit, en dat is een sterk argument, op de Atlantische Oceaan, zelfs niet door visserijschepen die alleen voor weten schappelijke doeleinden aan het vis sen waren. Door de Straat van Gi braltar heeft men nooit volwassen die ren de Oceaan op zien gaan, ofschoon men hier ijverig naar heeft ge zocht. Bovendien zijn de afstanden in het Middellandse Zeegebied van dien aard dat zij boven de capaciteit van de paling moeten geacht worden, zeker als zij afkomstig zijn van veraf gelegen oostelijke gebieden als de Zwarte Zee. Bovendien vertoont de Middellandse Zee voldoende plaat sen die sterke overeenkomst hebben met de Sargassozee, zodat het paaien ook daar zou kunnen plaats vinden; ondanks ijverig zoeken heeft men nooit larven van de paling in de Mid dellandse Zee aangetroffen, noch ook op de overeenkomstige plaatsen in de Atlantische Oceaan zoals het bassin van de Kaap Verdische eilanden en van West-Indië. Daarentegen vertoont de migratie vanuit de Amerikaanse kust weinig moeilijkheden: langs deze kust stroomt er volgens zeer recente onderzoekingen een stroom naar het zuidwesten, die on der de Golfstrc i doorgaat. Daarnaast zijn er duidelijke gradiënten in zoutge halte en temperatuur, zodat de palingen komende van de Amerikaanse binnen wateren vrijwel rechtui» naar de Sargas sozee kunnen komen, waar zij paaien en naar alle waarschijnlijkheid tevens de dood vinden zoals dat bij meer diersoorten is vastgesteld: voortplan ting betekent voor de ouderdieren de dood. Temperatuurinvloeden Het is een bekend feit, dat plotse linge overgangen van de ene tempera tuur in de andere aan het visbroed een soort shock geeft, waardoor er sto ringen kunnen optreden in de ontwikke ling; bij het geslacht Salmo (de zalm) heeft men dit experimenteel kunnen vaststellen. Hierop doorredenerend heeft Tucker gezocht naar de milieu omstandigheden in de Sargassozee en deze gevonden bij gegevens van ver schillende weerschepen, die daar ter plaatse voor anker liggen. In het zui delijk deel van de Sargassozee vol gen de verschillende temperatuurgebie- den van de diepte tot aan de oppervlak te elkaar snel op; vooral de sprong van 18 gr. C. naar hogere tempera- tuurgebieden gaat zeer snel, zodat de eieren, die van de diepte naar de op pervlakte stijgen, in betrekkelijk korte tijd aan verschillende warmtegraden zijn blootgesteld en aan het einde van hun reis nog een „warmte-shock" te verduren krijgen. Dit zou er de oorzaak van kunnen zijn. dat deze in hun jntwikkeling worden geremd, zodat het aantal wervels beduidend on der dat der „normale" vormen blijft. Deze „normale" daarentegen worden aangetroffen in het noordelijk deel van de Sargassozee, waar de temperatuur- gradiënten niet '.o plotseling op elkaar volgen; vooral de kritische tempera tuur van 18 gr. C. blijft over grote diep ten constant. De eieren van deze zone ondervinden dus geen shock-wei king van de temperatuur en kunnen zich der halve normaal ontwikkelen. Deze laat ste zouden zich dan tot de Europese soort ontwikkelen in tegenstelling tot de meer zuidelijk ontstane larven, die alie van het Amerikaanse type zullen zijn. Doordat in het westelijk deel der Antillenstroom er hogere temperatu ren en dus ook grotere voedselrijkdom aanwezig zijn, zul'en de Amerikanen sneller tot glasalen kunnen uitgroeien. Weg naar het vasteland De vraag doet zich hier voor, hoe juist de normale vormen in Europa te recht komen en de door de „warmte- Een handvol glasaaltjes. shock" in hun groei grremde in Ame-1 rika. Tucker wijst er op, dat de meer zuidelijke larven in een streek ontstaan, waar volgens de gegevens van de weer schepen de westwaarts gerichte Antil lenstroom aan zijn periferie dieper en sneller stroomt dan op meer centraal gelegen plaatsen. Dat betekent dat de daar aanwezige larven reeds op be langrijke diepten naar het westen wor den getransporteerd, terwijl de meer noordwaarts geboren larven deze zij delingse stroom niet ontmoeten, maar ongeveer loodrecht naar de oppervlak te komen. Het resultaat is dus, dat na enige tijd de larven in plaats van een lijn Noord-Zuid, er nu een zullen ne men, die loopt van Noord-Oost tot Zuid- West. Dat betekent, dat de „zuidelijke" in de snelle Antillenstroom terecht ko men en volgens fig. 2 in de Florida- stroom, die langs het Amerikaanse con tinent in de Golfstroom overgaat. De meer noordelijke komen aan de binnen zijde van de Golfstroom terecht en wor den hierdoor in oostelijke richting mee gevoerd tot aan de kusten van Europa. Daar hier de temperaturen en dus ook de voedselrijkdom beduidend lager zijn dan in de Antillenstroom, is het niet verwonderlijk, dat deze EuropareLzigers aanmerkelijk langer over hun ontwikke ling doen dan hun collegae die in Ame rika terecht zullen komen: deze toch zijn in ongeveer negen maanden volwas sen en glasaaltjes, de andere echter eerst in drie jaar. Amerikaanse herkomst Na het bovenstaande zal het niet moei lijk vallen de conclusie te trekken: wan neer het voor de Europese paling niei mogelijk is de Sargassozee te be reiken en wanneer het bovendien vast staat dat telken jare een grote menigte van jonge glasaalen onze kusten be reikt, dan kan dit alleen verklaard wor den, wanneer de voortplanting van An guilla verzorgd wordt door de Ameri kaanse. Deze zjjn in staat de betrek kelijk korte reis van het Amerikaanse vasteland haar de paaiplaatsen te vol brengen. Bovendien is het dan onnodig twee verschillende soorten van Anguil la aan te nemen, maar de verschillen tussen de Europese en Amerikaanse vertegenwoordigers moeten toegeschre ven worden aan phenotypische modifi caties van éénzelfde palingsoort ten ge volge van de temperatuurshock die de in de zuidelijke regionen van de Sar gassozee ontstane larven moeten onder gaan. Ofschoon Tucker voor zijn zienswijze nog andere argumenten aanvoert, me nen wij, dat wij in hoofdzaak de gedach- tengang van de auteur hebben er ge geven. Zonder te willen beweren, Tucker zelf dient zijn gezichtspunt aan als een theorie dat hierdoor alle moei lijkheden zjjn opgelost (b.v. het zou nood zakelijk zijn een diepgaand onderzoek in te stellen naar de physiologie zowel van de Amerikaanse als de Europese paling, vooral wat de werking van het hormoonsysteem betreft, waaraan Tu cker een belangrijke rol toekent), me nen wfj, dat hierdoor weec eens een keer te meer te voorschijn is gekomen, dat theorieën, die allang tot gemeen goed zijn geworden en in alle leer boeken staan vermeld, toch altijd nog waard zijn eens kritisch te worden be schouwd. in wordt aangegeven hoe de loterjjwet gewijzigd moet worden. Dat rapport zal een voorname rol spelen bij het mo gelijk maken van een gelegaliseerde voetbaltoto. Het rapport van de commissie-Wi- arda, althans het deel dat op de voet baltoto slaat, zal. zo lijkt het ons, in de sportwereld niet met erg veel enthousiame ontvangen zijn. Wij hebben tenminste enkele punten ontdekt, waaruit een wat overdreven vrees voor ongewenste uitwassen spreekt. Maar voor daar nader op in te gaan, zouden wij eerst nog aan de vergetelheid willen ontrukken, welk een stormachtige ontwikkeling de voetbaltoto in Nederland eigenlijk heeft doorgemaakt. Zeven jaar gele den namelijk was de Nederlandse sportwereld hoogst verontwaardigd toen enkele charitatieve instellingen een voetbalpool bepleitten. De toen malige regering zou er zich ver moedelijk niet tegen verzet hebben, maar de amateuristische sportwe reld, de voetballeiders in het bijzon der, vonden het wagen van een gok je op sportuitslagen immoreel. Ook in 1955 vond mén de voetbaltoto nog een afschrikwekkend instituut. Dat blijkt uit een rapport van het Neder lands Gesprekcentrum. Zelfs een jaar later, toen de clandestiene club- pools opgedoken waren en welig tier den, werd de voetbaltoto nog niet geaccepteerd als een min of meer voor de hand liggend verschijnsel. In „Sport en maatschappij", een rap port van de dr. Wiardi Beekman Stichting, durfde men geen partij te kiezen in de strijd voor of tegen de voetbalpool. In het zojuist versche nen rapport „Overheid en sport" van het Centrum voor Staatkundige Vor ming wordt echter „een nationale sporttoto gewenst geacht", o.a. om het particuliere initiatief in de ont wikkeling van de sport voldoende tot zjjn recht te kunnen laten komen. Te voorzichtig advies Na dit zijsprongetje terug naar het rapport van de commissie-Wiarda. Wij menen een ongegronde vrees voor ex cessen ontdekt te hebben. De meerder heid van de commissie adviseert de inleggelden te beperken tot één gulden per deelnemer, terwijl voor de prijzen een maximum van vijftigduizend gul den wordt aangegeven. Vooral dat laatste lijkt ons wat overdreven. Ener zijds ontneemt men de toto op die ma nier een van zijn charmes, anderzijds heeft de ervaring geleerd, dat het hoogst zelden voorkomt, dat er slechts één gegadigde is voor de hoofdprijs, j De vrees, dat op den duur tallozen „slapende rijk worden" met alle onge zonde gevolgen van dien is dan ook il lusoir. Of er een maximum gesteld moet worden aan de prijzen mag daarom nog wel eens nader bezien worden. En zo dat maximum komt, zal men het niet te zeer mogen afknijpen. Meer dan an derhalve ton zal de eerste prijs niet gauw zijn. Dat bedrag blijkt bovendien aardig op de praktijk afgestemd te zijn. Op grond van een simpel rekensommetje komt men bij een nationale voetbalpool op ongeveer twee miljoen „totoabele" Ne derlanders. Van hen zal ongeveer een miljoen per week aan de toto deelne men. De ervaring heeft intussen ge leerd, dat de gemiddelde inzetten on geveer een gulden per deelnemer zijn. Over de te grote goklust moet men zich daarom niet te veel zorgen maken. Men late ook hier dus enige speling. Die verwachte soberheid wordt bevestigd door een prognose van net Centraal Bureau voor de Statis tiek, dat zelfs bij een maximum-inzet van drie gulden geen grotere op brengst dan iets minder dan anderhalf miljoen gulden per week verwacht. De toto kan niet alles Nog iets anders moet ons van het hart. Wij krijgen de indruk, dat de Nederlandse sportwereld te hoge ver wachtingen heeft van wat er met de gelden van een nationale toto in een ommezien bereikt zal worden. Overal hoort men zeggen, dat het uit zal zjjn met de narigheid als de toto er maar eenmaal is. Dan zullen er sporthallen zijn. Dan zal de kunstijsbaan a la Göte borg er zijn. Dan zullen de veldsporten geen terreinnood meer kennen. Dan zal de kleedkamermisère ten einde zijn. Dan kunnen de toeschouwersacommo- daties de hoognodige verbeteringen ondergaan. Dan zal er geld zijn voor de uitzending van onze topfiguren naar internationale wedstrijden. Dan kan er zorg besteed worden aan de leiders- vorming, aan het verantwoord opvan gen van de jeugd, aan de techniek. Kortom, dan kan de Nederlandse sport zich ontwikkelen in de geest zoals die thans gewenst geacht wordt en behoeft men niet met vrees uit te zien naar het uur, waarop de vijfdaagse werk week een feit is. En niet alleen de sportwereld vestigt alle hoop op de to to, ook de lagere overheden schijnen er met belangstelling op te wachten. Uit de Sportnota van het Nederlandsch Olympisch Comité is echter gebleken hoe ontstellend groot de nood is en hoeveel geld ervoor nodig is om die achterstand weg te werken. Onlangs hebben wij op deze plaats berekend, hoeveel miljoen geïnvesteerd zouden moeten worden in de bouw van gym nastieklokalen voor de lichamelijke op voeding op de scholen. Een sportnota van de regering, bevattende een inven tarisatie van de bestaande accommo daties, een berekening van de huidige en toekomstige behoefte en een 5-ja- renplan voor het wegwerken van de achterstand en het opvangen van de behoefte, zoals die ook in het hierbo ven reeds genoemde rapport „Over heid en sport" wordt bepleit, zal alle optimisten met de neus op de realiteit drukken. Het zal aantonen, dat de sportgemeenschap met de toto-gelden heel wat kan verwezenlijken, maar dat er daarnaast nog tal van taken voor de overheid blijven. Alleen daarom al is zo'n nota dringend gewenst. Anders kan het moment niet uitblijven, dat de Nederlandse sportwereld, pijnlijk te leurgesteld, ontdekt dat men zich te veel illusies gemaakt heeft. In een pe riode, waarin nieuw leven ingeblazen wordt in de Nederlandse sport, zou zo iets bjjzonder jammer zijn. RUUD VAN DEN HENDE Tot 22 maart wordt te Brussel de achtste internationale uitvindersten toonstelling gehouden. Op een oppervlakte van 4.000 vierkan te meter worden meer dan 800 Belgi sche en buitenlandse uitvindingen ten toongesteld. De buitenlandse afdeling behelst de inzendingen van ongeveer vijftien landen en vertegenwoordigt bij na tachtig procent van het geheel. De bezoeker kan er van een op blaasbare clubfauteuil tot een geluidlo ze schakelaar een uiterst gevarieer de verzameling bewonderen van machi nes, industriële procédé's en werktui gen, landbouwmachines, visserjj-artike- len, kantoorbehoeften, uitvindingen voor huishoudelijk gebruik, optische en pedagogische toestellen. verbeterde auto-accessoires, sport- en kampeerarti- kelen en materialen voor het bouw bedrijf. Bij beschikking van de staatssecreta ris van O.K. en W. is ingesteld een com missie van advies voor het toekennen van prijzen en het verlenen van op drachten aan Nederlandse componisten in 1959. In deze commissie zjjn be noemd tot lid en voorzitter L. Orthel te Den Haag. tot lid H. Arends te Amsterdam en W. Paap te Utrecht en tot secretaris B. P. Wagemans te Voorburg. ZONDAG 15 maart: Eerste Passiezondag; Eigen mis; credo; pret. van het H. Kruis; paars. MAANDAG- Mis van fene; pret van het H. Kruis; paars. DINSDAG: H. Gertru- dis, maagd: mis Vultum tuum; 2 geb van ferie; 3 geb. H. Patricius; pret. van het H. Kruis; wit. Ofwel: Mis van rerie; 2 geb. K Gertrudis; 3 geb. H. Patricius (Gronin gen: 2 geb. H. Patricius; pret. v h H Kruis. Ofwel: Mis van fene; 2 geb. Statuit; 2 geb. van tene; pret van het H. Kruis; wit. WOENSDAG: xi. Cyrillus, bisschop-belijder-kerkleraar; eigen mis: 2 geb. van ferie; credo; pret. van het H Kruis; wit. Ofwel: Mis van ferie; 2 geb. H. Cyrillus; (Haarlem en Rotterdam: 2 geb. K. Sacrament; 3 geb. H. Cyrillus): pret. van h H. Kruis; paars. Ofwel alleen voor Haarlem en Rotterdam: H. Sacrament van Mirakel; eigen mis; 2 geb. van ferie; 3 geb. H. Cyrillus; credo; pref. van het H. Kruis; wit. DONDERDAG: H. Joseph, bruidegom van O. L. Vrouw: eigen mis: 2 geb van ferie; credo; eigen pref.; wit. VRIJDAG: Zeven smarten van O. L. Vr.; eigen mis: 2 geb. van ferie; (Roermond: 3 geb. H.H. Landoaldus en gezellen; Haarlem H. Wulf- rannus; pref. van het H. Kruis; paars. ZATERDAG: H. Benedictus, abt; eigen mis: 2 geb. van ferie; pref. van het H. Kruis; wit. Ofwel: Mis van ferie; 2 geb. H. Bene dictus; pref. van het H. Kruis; paars. ZONDAG 22 maart. Tweede Passiezondag: eigen mis; credo; pref. v. h. H. Kruis; paars. Van onze medische medewerker) Is wij kijken naar een voorwerp kun nen wij het zien als het zelf licht uit straalt of als er licht op valt dat weerkaatst wordt en dan ons oog treft. Als zodanig is zien dus een passieve bezigheid. Het oog kan zich tot op zekere hoog te in het donker aan passen: adaptatie; het netvlies wordt gevoeliger hetgeen een activiteit van het oog zelf is. Als er evenwel in het geheel geen licht is, zien wij niets. De kat die evenals het paard in het donker beter ziet dan de mens, kan in een absoluut duister vertrek ook niets onderschei den en moet dan tastend (snorharen) zijn weg vinden. Het licht moet of zijn weg van het voorwerp dat w(' willen zien naar het netvlies, waar het wordt omgezet in zenuwimpulsen, verschillende media passeren die al le de oorzaak van verminderd of op geheven gezichtsvermogen kunnen zijn. Wij laten de lucht, glas e.d. bui ten beschouwing. Wat het oog betreft passeert hel licht achtereenvolgens het hoornvlies de voorste oogkamer (een met heidei vocht gevulde ruimte) en de lens, met daar vlak voor de pupil, die ech ter slechts een gat is in de gekleurde iris of regenboogvlies. Achter de lens bevindt zich een glazige substantif die het oog grotendeels opvult en ten slotte het netvlies, het eigenlijke zin- tuigdeel van het oog. De hier ont stane zenuwimpulsen gaan via de oogzenuw naar verschillende hersen delen. In de zgn. middenhersenen wordl aan de hand van de lichtsterkte be paald of de pupil groter of kleiner moet worden en, naargelang de af stand van het voorwerp, of de lens platter of boller moet worden ge maakt: accommodatie. De impulsen gaan tenslotte door naar het hersen deel dat in het achterhoofd is gelegen, alwaar het eigenlijke zien is gesitu eerd. De op de gevoelige plaat van het netvlies (vergelijk fototoestel) op gevangen beelden worden hier gere construeerd en vergeleken met her inneringsbeelden zodat wij het gezie ne al of niet her-kennen. Het is mogelijk dat het oog geheel intact troebelingen en hartafwijkingen. Het blijkt dat deze ontstaan als een vrouw in de eerste drie tot vier maanden van haar zwangerschap rode hond krijgt. Gelukkig is daar wel iets aan te doen; daarom moet elke vrouw die nog geen 4 maanden zwanger is en met rode hond in contact komt, ook al wordt zij zelf niet ziek, dit meteen melden aan haar dokter. Na de 4e maand zijn de inwendige organen van het kind volledig gevormd en niet is maar dat er een afwijking in de hersenschors bestaat, bijvoorbeeld als gevolg van oorlogsverwondingen. Het slachtoffer is dan ziende blind (schorsblindheid), hfj ziet wel maar is er zich niet van bewust dat hij ziet en neemt dus niet waar, omdat de hersenschors beschadigd is. Dit is één van de vele verschillende oorza ken van blindheid. De oorzaken kun nen liggen in het oog, in de zenuw baan naar de hersenen en in de her senen zelf. In deze kroniek verder nog iets over blindheid tengevolge van ondoor zichtigheid van de lens. De aangeboren oogafwijkingen be rusten op een onvoldoende aan leg (vaak erfelijk) of een stoor nis in de ontwikkeling vóór de ge boorte, welke van binnen of buiten af kan optreden. Van dit laatste is een bekend voorbeeld de rode hond, een volkomen onschuldige kinderziek te, die evenals pokken en mazelen een blijvende immuniteit (onvatbaar heid) nalaat. De ziekte is echter min der besmettelijk dan mazelen, waar door lang niet alle kinderen rode hond doormaken en er dus volwasse nen zijn die deze ziekte niet hebber gehad. In de laatste oorlog heeft een Australische oogarts ontdekt dat er verband bestaat tussen deze ziekte en aangeboren afwijkingen: o.a. lens- meer gevoelig voor het virus. Het is voor een meisje daarom zelfs gunstig als zij in haar kinderjaren rode hond heeft doorgemaakt, waardoor zij la ter, tijdens een eventuele zwanger schap onvatbaar is. Om deze reden is het verstandig als de moeder nauwkeurig noteert welke ziekten haar kinderen hebben gehad. Lenstroebeling (grauwe staar), een andere oogafwijking, komt voorname lijk voor als bijna normaal ouder- domsverschijnsel. Als begeleidend verschijnsel van sommige ziekten kan het ook op wat jeugdiger leeftijd op treden. Het gezichtsvermogen kan dan zo sterk verminderen dat de pa tiënt grotendeels of geheel blind wordt. In veel gevallen is het moge lijk de „rijpe staar" operatief te ver wijderen waardoor althans het licht weer ongehinderd het oog kan binnen treden en met een sterk brekende bril met bolle glazen (loep, die de lens moet vervangen) kan de patiënt dan zelfs weer lezen. Het accommodatievermogen, aan passen van de lens voor dichtbij en veraf zien is weliswaar verloren ge gaan, maar dat is met toepassing /an verschillende brillen wel eniger mate te ondervangen. Een interessante bijzonderheid is, dat de staar-operatie in de middel eeuwen al werd toegepast, naar het schijnt soms met succes. Er moet een schilderij bestaan waarop de „staarsteek" is afgebeeld. St.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 9