HET GEVAAR VAN ACTUELE
KUNSTGESCHIEDENIS
Dramatisch verloop in enkele decennia
„ER MOET EEN GEHEEL
NIEUWE KUNST KOMEN"
MARIE OCTOBRE, boeiende film
Ivan Julien Duvivier
M
De gewone arbeider begrijp
zijn eigen leiders niet
D
DE
A
CARNAVAISMOORD
Sociaal
commentaar
D
„Jullie zijn veel te geleerd
Het koude licht'
MARTIN MONS
door
Overweg bij Sloterdijk
blijft voorlopig
ZATERDAG 11 APRIL 1959
PAGINA 7
JP r ?s de laatste tijd nogal eens gewezen op het
J2j hemelsbreed verschil van het gelaat der beel-
dende kunst in het begin van deze eeuw en
dat van het ogenblik. De grote tentoonstelling 50
jaar moderne kunst op de Expo heeft velen diep
teleurgesteld opnieuw de draaiende tollende
Wereld ingestuurd. Wat waren er vele vitale,
krachtige persoonlijkheden werkzaam in het begin
van deze eeuwzo moest men wel constateren, en
Waar is het allemaal op uitgelopen?een complete
ubstractie, een felle schijnbaar ordeloze verf-
smijterij. Men weet er doorgaans geen raad mee.
Dit verhaal is al dikwijls verteld.
Meer nog is het verhaal verteld van de onge
hoorde prijsstijgingen van werken der vroeger
verguisde schilders. Aangezien de verguizing van
meesters (de Impressionisten van 1870, de cubis-
ten van voor 1924 en de Expressionisten van de
dertiger jarennog steeds voortduurt nu zijn het
de experimentelen en tachisten), zijn vélen van
mening, dat de schilderkunst nog steeds een zeer
goede beleggingsbron is, waarmee men kapitalen
kan verdienen om tenslotte met de lauwerkrans
Van het maecenaat de historie in te gaan.
Zo is het kunstwereldje steeds vol tegenstellin
gen, er is verwarring in de beschouwingen, ver-
Warring omtrent de belangen, verwarring omtrent
de goede bedoelingen. De ene dag is in Parijs
Mattieu favoriet, hij geeft seances in verf-smij-
terij, walst er met de voeten doorheen en vliegt
met reuzen-tubes op het doek af. Gisteren was het
Bernard Buffet, die op een groot chateau woont
on ieder jaar Parijs in verbazing brengt met zijn
macabere sinister-uitgedachte angstdromen vol
spichtige figuren en vandaag trekt de demi-monde
zich weer op aan een zékere Edouard Dermit, die
tussen de abstracties een soort magisch realisme
géboren wil doen worden. Hij heeft op het ogen
blik een grote tentoonstelling in Parijs, Jean Coc-
teau staat achter de affaire, alle 44 doéken zijn
reeds verkocht voor prijzen variërend tot
f 600.000 francs. Willink of Pijke Koch hébben
dat succes nooit gehad, hoewél zij in dit genre
heel wat begaafder zijn. Maar de charlatannerie
is doorzichtig, alleen Dermit en zijn kunsthande
laar zuïïen van de stunt wijzer worden.
Zo schijnt de wereld vervuld te zijn van mani
festaties en als men het goed meent kan men ze
zien als bewijs, dat het nog niet de dood in de pot
is. Erger wordt het wanneer de actuele kunstge
schiedenis-beschouwers een noodzakelijke evolutie
menen te zien. Zij hébben een onaflaatbare behoef
te alle stromingen in vakjes te delen en zelfs de
toekomst hébben zij reeds verdisconteerd. Er
komt een stroom van boeken en boekjes los, han
delend over de kunst van onze tijd, het zien van
de kunst van onze tijd en over de beeldende
magische tekens van de moderne kunst. Allen
willen bewijzen dat de kunst van thans noodzake
lijkerwijs uit de vorige perioden moest voortkomen
en aan didactiek hébben we eerder te veel dan te^
weinig. Zelden hoort men dat de extreme kunst
vormen van het ogenblik juist helemaal niets met
de beeldende taal van een vijftig jaar geleden te
maken hébben en daarom loopt practisch iedere
poging om beide elementen samen te exposeren
op een mislukking uit.
geleden, wordt nog eens de nadruk ge
legd bij de tentoonstelling die M. de
Boer aan de Keizersgracht te Amster
dam heeft ingericht onder de titel
„Autour de 1920". Franse meesters,
destijds een belangrijk element vor
mend in de Ecole de Paris, treden uit
de geforceerde vergetelheid en verster
ken de stelling, dat het bijzonder ge
vaarlijk is zonder meer de richtlijnen
waarlangs de moderne kunst zou moe
ten gaan, te bepalen. Werk van Yves
Alix, Kees van Dongen, Dunoyer de Sé-
gonzac, Le Fauconnier, Dérain, Gro-
maire, de la Fresnave. Thevenet, Waro-
quir, Laboureur, Lotiron, Durey en
Boussingault is met grote zorg door de
kunsthandelaar bijeen gebracht. De in
vloed van Vlaminck is in veel geval
len onmiskenbaar en men wordt getrof
fen door de sterke homogeniteit, die
persoonlijkheid zeker niet uitsluit. Pa
rijs bouwde in die tijd een eigen vorm
van expressionisme op, dat het kubis
me als achtergrond had. Prachtig is
het stilleven van Alix. Zeer boeiend
zijn de ijle tekeningen van Grom aire,
krachtig het in verkort geschilderd lig
gend naakt, indringend het meisjes-por
tret van Thevenet. Er is een zeer mooie
serie litho's van Derain, brutaal-char-
mant als altijd zijn de vrouwen-koppen
van Kees van Dongen. M. de Boer be
wijst weer een der weinige kunsthan
delaars te zijn, die op gezette tijden een
opbouwende bijdrage levert tot begrip
van de kunst van onze tijd.
MARIUS VAN BEEK
Meisje met de baret van Thevenet op de tentoonstelling bij De Boer.
Brutaal-charmant als altijd is Kees van Dongen.
Litho van André Derain op de expositie „Autour de 1920'
Dat ervaart men weer eens in het
Stedelijk Museum te Amsterdam, waar
tot 4 mei Jonge Duitse kunst" ge
toond wordt. Die kunst (voornamelijk
uit het Roergebied) is geheel en al ab
stract (zo hoort het nu eenmaal) en
men heeft de tentoonstelling aangevuld
met Duitse kunst uit eigen bezit en in
eens is men geconfronteerd met Paula
Modersohn, Macke, Max Ernst, Ko-
koschka, Pechstein, Nolde, Kirchner,
Klee. Weer staat men voor werelden,
die niets met elkaar uitstaande schij
nen te hebben, zelfs het gehele kleuren
gamma is totaal anders. Het felle colo-
riet met veel paars, hard rood en fel
geel heeft plaats gemaakt voor meer
gedempte aardkleuren. Alleen Grocho-
viak vormt een uitzondering. De ten
toonstelling had zeker gewonnen zonder
die aanvulling. De jonge Duitse kunst
(,,de stormen van Groenland en de
smook der hoogovens, samen, brengen
een sombere duister-romantische onher
bergzaamheid voort" heet het in de ca
talogus) zoals die geëxposeerd wordt
kan representatief zijn, dat valt moei
lijk te beoordelen omdat men niet weet
Wat er voor krachten werkzaam zijn
buiten dit officieel gesanctioneerd ver
band. De jongeren beleiden een nieuw
probleem van ruimtelijkheid, waar
vorm en ritme in een voortdurende op-
Volging het voornaamste thema bepa
len. Soms wordt dit tot grote dynamiek
opgevoerd, zoals bij Rogister, soms zijn
er sterke coloristische spanningen, zo
als Grochoviak (de energieke leider der
musea te Recklinghausen) demon
streert, soms zoekt men naar aestheti-
sche samenhang, zoals bij Siepmann,
dan weer is het werk als geeft men
door sterke kijkers waargenomen op
pervlakten van vreemde planeten weer,
zoals Schumacher het doet. Dikwijls is
dit werk met bijzonder veel smaak en
talent in elkaar gezet, maar de vraag
rijst of men ooit een gemeenschap blii-
vend zal kunnen boeien met vage te
kens in de ruimte, met deze smaakvol
le versiering zonder meer. Men streeft
naar iets geheel nieuws, iets dat zelfs
met Paul Klee en Kandinsky nauwe
lijks meer van doen heeft en in dit licht
zljn de kunstuitingen van thans mis
schien slechts vingeroefeningen. De ma
gische kracht der tekens verbleekt
soms maar al te snel, dat heeft het
Werk van Hartung, die enige jaren ge
leden favoriet was. wel bewezen.
De Informelen
Hoezeer de kunstenaars met die
..jonge" kunst in hun maag zitten wordt
Dewezen in het manifest, dat een groep
riederlandse schilders, verenigd in de
*r°ep „De Informelen" heeft uitgege-
21 naar aanleiding van een tentoon
stelling in Diisseldorf. De leden zijn
T e van Bohemen, Hendrikse, Peters,
j' bchoonhoyen, F. Sieger en Arman-
cph laatste schreef: Er moet een
ernSeGnieuwe kunst komen en alles wijst
liik'. 1 ze komt. Niet „mooi" en ,,le-
mee r"eer. niet „goed" en „kwaad"
e ®er (ze bestaan nog steeds), maar
maa*. nst die geen kunst meer is,
derho ®engegeven feit (als onze schil-
meelJ? e weg hierheen moet zijn:
de a venloos en onherroepelijk. Zoals
meest Draat- Fanatisme is nodig. De
kinder uei? bevindt zich in handen van
te hor iRe jongetjes met zachte wit-
bun rv!en en borstkassen. Ach leefde
do zi£?eder nog maar!" En Arman-
kanon"+ va.n zichzelf „hemels als een
te zijn. Jammer dat de groep der
Informelen niet uit jongens van acht
tien jaar bestaat. Wie schreef er ook
weer over „der Typus einer verspate
ten Pubertat"? Merkwaardig is dat dr.
Jaffé (lector in de actuele kunstge
schiedenis aan de universiteit te Am
sterdam) zich achter het gedaas ge
schaard heeft.
Manessier
Het feit, dat slechts weinig abstracte
kunstenaars het op den duur volhou
den bewijst, hoe zwaar de taak van de
beeldende kunstenaar nog altijd is.
Een van hen is Manessier, die thans
een grote tentoonstelling houdt in het
Haags Gemeentemuseum. Zijn beheer
ste, krachtige vormentaal maakt hem
tot een van de weinige grote meesters,
die de naam van de Ecole de Paris nog
altijd hooghouden. Enige jaren geleden
toen hij een grote expositie hield in het
Stedelijk van Abbe Museum te Eindho
ven, hebben wij uitvoerig geschreven
over zijn werk en zijn diep doordachte
meningen omtrent monumentale religi
euze lamst. Hij is een geheel andere fi
guur dan b.v. Bazaine. die onlangs ook
in ons land met een grote retrospectie
ve te zien was. Bij hem overheerst een
duidelijk steeds weer herkenbare vorm.
Ook heeft hij een zeer eigen coloriet en
hij excelleert meestal in die doeken,
waar een op email lijkend, paars, rood
en zwart overheersen, geaccentueerd
door enkele grijzen. Soms licht zijn pa
let op met zachte groenen en een en
kele maal doemt hel geel op als een
sterk contra-punt. Uit heel het werk
spreekt een meditatieve ascetische
geest en de beheersing van deze kun
stenaar steekt wel sterk af bij het ge
wild temperament-volle van de tachis
ten. Het is dan ook een voorrecht
het oeuvre van Manessier terug te zien.
Van deze figuur gaat men gesterkt en
met een nieuw geloof in de moderne
kunst verder.
Autour de 1920
Op de vreemde controversie van de
kunst van nu en die van enkele decennia
et Marie Octobre heeft Julien Du
vivier zijn zoveelste film afgele
verd en wederom mag men zijn
vakmanschap bewonderen. Marie Octo
bre kan in een bepaald opzicht verge
leken worden met Twelve angry Men
van Sidney Lumet, naar de vorm al
thans. Ook hier een aantal mensen, die
in de beslotenheid van een kamer tot
een uitspraak moeten geraken in een
moeilijke en dramatische discussie.
In de grote zaal van een landgoed
nabij Parijs zitten een vrouw en een
tiental mannen aan tafel. Het einde van
het diner is daar en men weet nog niet,
wat er aan de hand kan zijn. Ook de
aanwezigen weten het nog niet. Zij heb
ben vroeger een verzetsgroep gevormd,
Vaillance geheten, en zijn in lange tijd
niet bij elkaar geweest. De benarde da
gen van toen zijn alweer vijftien jaar
achter de rug. Dan neemt de gastheer
het woord om te vertellen dat er een
motief is voor de convocatie. De vrouw,
Marie Octobre, geeft nadere uitleg. Zij
heeft in haar zaak, een couture, een
Duitser ontmoet, die destijds de verzets
groep heeft bestreden en haar open
baart dat de groep door een van de le
den is verraden. Na het verraad hadden
de Duitsers een inval gedaan in het
landgoed en de leider van de groep
neergeschoten. Dat hebben al die ka
meraden althans gedacht al die jaren.
Men weet nu beter. Daar zitten, slente
ren en hangen zij dan rond: de dokter,
de kapelaan, de slager, de belasting
ambtenaar, de advocaat, de drukker...
Wie is de schuldige? Eén van hen. Men
stelt vragen aan elkaar, men antwoordt,
men gaat insinueren. Men beschuldigt.
Iedereen is verdachte. Maar het duurt
even, voor er licht gaat schijnen. Wie
staat er te liegen, wie is oprecht? Ten
slotte wordt een van de mannen in het
nauw gedreven. Hij heeft zich destijds
niet erg loyaal tegenover de leider ge
dragen. H;j heeft ook de groep bestolen.
Maar heeft hij ook de moord bedreven?
Hij slaagt er bijna in, Marie als de da-
deres aan te wijzen. Marie, zo zegt hij,
heeft een verhouding gehad met de lei
der, die gedreigd had, haar te verlaten.
Daar zwijgt de vrouw maar liever over,
en zodoende maakt ze zich verdacht.
Maar voor de man is er geen ontko
men meer aan. De reconstructie, die
hij van de moord geeft, klopt niet met
wat anderen hebben waargenomen. Hij
bekent jammerend. De revolver wei
gert hij. Dan neemt Marie het pistool en
schiet de man neer. Dit schot wijzigt
de tendenz van het verhaal. Men heeft
de man namelijk willen likwideren naar
de normen van de illegaliteit. Maar die
normen bestaan niet meer, zoals de
priester zijn vrienden duidelijk maakt.
Aan de discussie die hierover ontstaat
maakt Marie een einde door haar schot.
Zij vermoordt immers de man die haar
vroegere geliefde heeft gedood. Dan
belt zij de politie op
Duvivier heeft de spanning erin we
ten te houden. Men volgt met aandacht
alle verrichtingen, alle woord en we
derwoord. Die spanning wordt sterk
gewekt door de soepele wijze waarop
Duvivier de camera laat observeren en
de resultaten van de observaties mon
teert. Men ziet slechts nu en dan de
groep bjj elkaar. Telkens worden een
of meer individuen geobjectiveerd uit
het geheel en weer met andere objec
tiveringen afgewisseld. Het geluid, in
casu de muziek, komt nu en dan met
een paar akkoorden een gesprek afron
den, een discussie tot bedaren brengen,
Een van de deelnemers, de meest op
pervlakkige en minst belangstellende
neemt van tijd tot tijd de vlucht naar
het televisietoestel om een hardhandige
worstelwedstrijd te bewonderen, die hij
op bevel van de anderen weer in de
steek moet laten. Ook deze vluchten zijn
evenzoveel adempauzes in de beelden
stroom. De geforceerdheid, die men
onwillekeurig verwacht, nadat men
vernomen heeft wat de bedoeling van
de bijeenkomst is, blijft uit. Duvivier
heeft zijn verhaal zeer lenig verteld.
Dbg
Het pad van atoomgeleerden, die last
krijgen van hun geweten, gaat ook al
niet over rozen. Dat althans hebben de
televisiekijkers kunnen leren, die gis
teravond hebben gadegeslagen hoe de
NTS „Het koude licht" van Carl Zuck-
mayer in een uitzending van de Vlaam
se TV relayeerde. En zij hebben dus
kunnen ervaren hoe de heer Christof
Wolters, geleerde in dienst van de Brit
se atoomindustrie, geheimen verried
aan de Russen, niet uit winstbejag
maar uit „idealisme". Het vond, als
wij alles goed hebben begrepen, o.m.
grond in de overweging dat „Het goe
de niet alleen aan de ene en het slech
te niet alleen aan de andere kant te
vinden is" en dat „gedeelde atoomwe
tenschap" tenminste de halve redding
van de wereld zou betekenen. Wij voor
ons hebben het, althans in deze aan
gelegenheden, niet op dit soort idea
lisme en wij wagen het van mening
te zijn, dat een geleerde die bezwa
ren heeft tegen het gebruik van atoom
wapens allicht zou kunnen beginnen
met zich te onthouden van medewer
king aan de vervaardiging ervan. Maar
wij geven toe, dat bij een eventuele
toepassing van deze opvatting de we
reld geen Fuchs-affaire en geen „Koud
licht" van Zuckmayer zou hebben ge
kend. Of dat een verlies zou hebben
betekend, zouden wij overigens willen
betwijfelen.
Hoe dat zij, Zuckmayer moet hebben
beseft dat hij met deze „atoom-stof"
alleen niet veel meer had kunnen doen
dan enig dramatisch conflict voorspie
gelen; hij laste dus een liefdesgeschie
denis in, waar hij echter niet veel ver
der mee kwam. Hij liet met name
Christof Wolters enige verhouding aan
knopen met de vrouw van zijn chef.
Sir Elwin Ketterick. En om toch nog
iets van een happy end te suggereren,
liet hij aan het slot van het stuk Sir
Elwin verongelukken en Wolters na
een vrijwillige bekentenis voor
slechts tien jaren de gevangenis In
draaien. De vergeetmijnietjes bloeiden
op dat moment om zo te zeggen uit
ons toestel op.
Over de opvoering van het stuk kun
nen we kort zijn. Wij hebben na gister
avond de stellige indruk, dat men bij
onze zuiderburen voor wat betreft de
uitzending van TV-spelen nog in een
experimenteel beginstadium verkeert.
Men zag bij dit „Koude licht" althans
niet veel meer dan een vrij onsamen
hangend gehaspel met beeldfragmen
ten en spelperiodes en een flauwe po
ging van deze en gene om zich te ont
worstelen aan een vertoning, die re
miniscenties opriep aan een bepaald
soort patronaatstoneel. Bij deze stand
van zaken achten wij ons dus ontsla
gen van de plicht tot een verdere, ge
detailleerde bespreking.
H.Hn.
Door het gemeentebestuur van Nij
megen is de bouw van de schouwburg
opgedragen aan het Nijmeegse aan
nemersbedrijf, voorheen J. Tiemstra en
Zn. N.V. te Nijmegen voor de som var,
1.595.000. Dit aannemersbedrijf was de
laagste inschrijver.
99
Uit de film „Marie Octobre" van Julien Duvivier.
10
„Ik hem uitnodigen? Ik heb hem helemaal niet
uitgenodigd. Hij heeft zichzelf geïnviteerd, zo is het
gegaan, inspecteur en wie wat anders zegt...,.."
„Er is niemand, die wat anders zegt, mijnheel
Bastiaansse. Ik trek uw verklaring helemaal niet
in twijfel, hoor. Mijnheer van den Bronck was een
nieuweling in Sint Odiliënrode, het was zijn eerste
carnaval hier. Ja, het is heel begrijpelijkDat
wil zeggenWas het toch eigenlijk niet een beetje
onvoorzichtig of op zijn zachtst weinig tactvol met
het oog op de slechte verstandhouding tussen het
slachtoffer en uw aanstaande schoonzoon?"
Ogottogot! Nou was „Sjefke" straks toch nog de
moordenaar. En ian zouden Charlotte en Lowieske
hem zijn leven lang verwijten dat net alles zijn
schuld was. Omdat hij Van den Bronck had mee
gevraagd. En hb had toch niet anders gekund! Ze
nuwachtig schuift de fabrikant Bastiaansse heen er
weei op het gladde teer van de fauteuil.
De man tegenover hem ziet zijn wassende nervosi
teit. Hij blijft aandringen: .Kom nu. mijnheer Bas
tiaansse?"
De dikke taorikant sputtert iets onverstaanbaars,
maar inspecteur Pieter Perquin blijft onverbidde
lijk: „Kom nu, u wist toch dal de heren elkaar
laten we zeggen weinig sympathiek waren?" En op
eens alle zelfbeheersing verliezend onder deze voort
durende drang barst Alfons Bastiaansse heftig, bij
na grof uit: „Dacht ge dan, voor den donder, da'k
nem voor mijn plezierHij zwijgt, slikt krachtig
als wou hij deze ongelukkige woorden weer inslik
ken. Gotiogot, wat heeft hij daar nu weer gezegd!
Charlotte heeft gelijk, hij is niet vertrouwd om los
te loDen!
„Voor uw plezier? Natuurlijk denk ik dat. Wat
ter wereld moet ik anders denken? Je vraagt iemand
toch niet voor je verdriet carnaval met je te vieren?
Tenzij, mijnheer Bastiaansse", inspecteur Perquin
heett zich naar voren gebogen en ziet zijn slacht
offer strak aan, „tenzij daarvoor een zeer ernstige
reden bestaat. Bestond er zo'n reden, mijnheer Bas
tiaansse?"
De gekwelde mijnheer Bastiaansse schiet plotse
ling naar voren in zjjn te diepe stoel, zijn korte
armpjes maaien door de Lucht, de korte beentjes
trappelen machteloos. Uit zijn openhangende mond
komt een stroom van onsamenhangende, ongearti
culeerde klanken.
„Goeie hemel," denkt Perquin verschrikt, „hij gaat
me daar toch geen beroerte krijgen?" En hij snelt
naar het muurfonteitje. Het glas rinkelt tegen mijn
heer Bastiaansse's tanden, het ijzig koude water
druppelt tussen zijn stijve boord en zijn naakte huid,
een griezelige kilheid. Vol afschuw wendt hij zijn
hoofd w»g van dit onaantrekkelijke vocht, zijn han
den doen hun best de hand, die het glas houdt,
weg te duwen.
„Bah!" zegt mijnheer Bastiaansse hartgrondig als
hij eindelijk zijn mond «veer vrij heeft en zenuwach
tig poogt hu met zUn zakdoek net watei. dat hem
angs overhemd en vest druipt, op te betten.
Inspec'eur Perquin slaakt een zucht van verlich
ting. „Och, Dekker," zegt hi) tegen de brigadier, die,
gewapena met zijn papier en vulpen, onverstoorbaar
>n zijn hoekje Is blijven zitten onder deze scène,
„waarschuw eens even dat ze een kop flinke hete kof
fie brengen voor mijnheer. HÜ ls bevangen dooi
de kou, vrees ik."
Een ogenblik heerst er stilte, terwijl mijnheer Bas
tiaansse gretig zijn hete koffie slurpt. Dan heropen:
inspecteur Perquin de aanval. „Luistert u nu eens
goed, mijnheer Bastiaansse," zegt hij streng, haast
dreigend „Ik zit hier niet om vliegen te vangen oi
sprookjes te horen vertellen. Het gaat hier om een
moord, begrijpt u, een moord."
Het dikke buikje van mijnheer Bastiaansse trilt
van louter zenuwen als een te slappe gelatine-pud
ding. Zachte kreungeluidjes ontsnappen zjjn half
geopende lippen.
„Kijk u eens hier," en de zoeven nog dreigende
stem klinkt opeens gemoedelijk, ,,u moet goed be
grijpen dat het de politie niet te doen is om de
mensen nodeloos onaangenaamheden te bezorgen.
Zoals we hier zitten zijn we toch beiden ontwikkelde
mensen, nietwaar, die wat meer van de wereld ge
zien hebben. U mag niet vergeten, dat dit een
onderzoek is in een moordzaak en dat u dus als een
goed staatsburger verplicht bent dat onderzoek zo
veel als in uw vermogen is te vergemakkelijken.
Iemand van* uw positie, een groot-industrieel, be
grijpt dat toch vanzelf, nietwaar? Van mijn kant kan
ik u de verzekering geven, dat van een politie-onder-
zoek al heel weinig de buitenwacht bereikt. Wij
hanteren het door ons verzamelde materiaal met de
uiterste discretie. Nu, miji-heer Bastiaansse? Eén
moord is op zichzelf al erg genoeg. Maar bovendien
behoort uw aanstaande schoonzoon tot de ver
dachten
„Sjefke zou nooit
„Goed. goed, mijnheer Bastiaansse. U is dus
overtuigd van de onschuld van uw schoonzoon. Dan
kunt u hem toch ook geen betere dienst bewijzen
dan door mij te helpen de moordenaar te vinden,
nietwaar?"
„Jawet, inspecteur," zegt Alfons Bastiaansse,
maar er is weinig enthousiasme in zjjn toon.
„Ik luister, mijnheer Bastiaansse."
De dikke fabrikant napt naar adem.
„Geloof' u me toch, inspecteur, het heeft niets te
maken met de moord. Werkelijk waar, ik bezweer het
u!"
„Dat staat aan mij te beoordelen, mijnheer Bas
tiaansse. Dus
„Nee. ik kan het niet zeggen, ik kan niet
kreunt ht1.
„Dan zullen we u hier moeten houden, tot u
net wei kunt."
,,U heett het recht net
„Laat ik u verzekeren, dat ik het recht daartoe
wel het en tot nog veel meer. Dit is een moord
zaak, mijnheer Bastiaansse, en uw houding maakt,
op zÜd zachtst uitgedrukt, een vreemde indruk."
(Wordt vervolgd
(Van een medewerker)
e „geachte spreker van de avond"
had een keurig verhaal afgestoken
over de stand van de nationale
economie en de kansen op welvaarts
verbetering, die daar voor de werkne
mers in zouden zitten. Zijn betoog kwam
ongeveer hier op neer. Aannemende,
dat er enige „macro-economische ruim
te" in onze nationale economie valt te
constateren, vestigde hij er de aandacht
op, dat er een „prioriteitenschema"
bestaat, zodat zulk een ruimte niet
maar lukraak kan worden aangewend.
Noodzakelijk zou zijn een „gedifferen
tieerde aanpak van het verdelings
vraagstuk", waarbij moest worden op
gemerkt dat hier sprake is van een
„meerzinnig begrip". Gedifferentieerde
aanpak zou kunnen betekenen immers:
aanpak per punt uit het prioriteiten
schema ofwel aanpak per bedrijfstak,
of, waar nuttig en mogelijk, per onder
neming. Voor wat de kritiek op de
bedrijfstaksgewjjze invoer van de ar
beidstijdverkorting betreft, merkte de
spreker op, dat de critici volkomen
voorbij zagen aan de gunstige werking
van de z.g. „niet-kwantificeerbare fac
toren".
Toen moesten de waarde vrienden het
toch wel zo ongeveer weten. Het duurde
wel even, voordat een der waarde
vrienden op de uitnodiging van de
voorzitter inging, om vragen op de
spreker af te vuren. Maar eindelijk kon
één van hen zich niet langer inhouden.
„Voorzitter, mag ik nou eens precies
zeggen, hoe ik er over denk? Ik heb
van dat hele verhaal zowat niks
gesnapt. Al die geleerde woorden en
vreemde uitdrukkingen vormen net een
soort dieventaaltje van een of ander
geheim genootschap. Wat weten wij ge
wone mensen van al dat soort dingen
af. Ik snap, dat het over ons gaat, ons
loon, de huur van ons huis, de sociale
verzekeringswetten, onze oude-dags-
verzorging. Maar wat ik niet snap, dat
is, dat men over die voor ons gewone
dingen niet op een voor ons verstaan
bare manier kan spreken. Ze doen dat
natuurlijk zo, om ons beter voor de gek
te kunnen houden".
De voorzitter hamerde. Dat ging hem
iets te ver.
„Nee, voorzitter, nu moet u mij ook
laten uitpraten. Wat ik snap, is, dat
mijn baas twaalf jaar geleden een
doodarm aannemertje was, waar 'ik
jij en jou tegen kon zeggen, en dat hij
nu opschept, dat hij al zo goed skiën
kan in Zwitserland en dat hij elk jaar
een nieuwe grote slee van een auto
koopt. Maar als ik voor het repare
ren van mjjn oude fiets 25 moet be
talen, vraag ik aan de fietsenmaker,
of ik elke week een rijksdaalder mag
brengen, omdat ik het niet ineens be
talen kan. Wat ik snap, is, dat vorig
jaar september de geleerde heren vak
bondsbestuurders en werkgevers sa
men zijn gaan praten over de vraag,
of er voor ons wat bij kon. We zijn
nu meer dan een half jaar verder en
ze praten nog. Maar de ruimte, waar
die mijnheer het over had, was er een
half jaar geleden ook al. Waar is die
gebleven? In de zakken van de onder
nemers en in ieder geval niet bi) ons.
Toen er in 1956 over bestedingsbeper
king moest worden beslist, waren die
zelfde mensen zó klaar, De kleine man
moest het betalen: geen volledige ver
goeding voor de A.O.W.-premie, stij
gende prijzen zonder compensatie, toe
nemende werkloosheid. Daar had nie
mand anders pijn van dan de man met
het kleine inkomen. Waarom, pot-hier-
en-ginder, kan er dan nou ook niet ei
beetje opgeschoten worden? Nee, poli
tieke herrie maken de heren. En zelf.
de vakcentrales kunnen het niet meei
samen eens worden. En wie is de la
chende derde? De man, die zijn toe
nemende winst, zelfs niet voor een heel
klein deeltje, aan ons behoeft af te
staan."
e rest van de heftige uitval ging
in luide bijvalsbetuigingen van de
overige aanwezigen verloren. En
toen de zaal weer rustig was gewor
den, bleek het voor de inleider een
bijna hopeloze taak, de mensen te ver
klaren, waarom het zó en niet anders
kon. Hij, de gevangene van zijn eco
nomisch vakmanschap, wist zich im
mers niet alleen verantwoordelijk voor
het welvaartspeil van de arbeiders,
maar de mede-verantwoordelijke voor
het algemeen welzijn. En hij zag geen
kans dit in eenvoudige woorden aan
zijn mannen duidelijk te maken. On
gelukkiger had hij het misschien niet
kunnen zeggen. De arbeiders hebben
een vakbeweging gesticht, betalen hun
vrijgestelden en economische adviseurs
niet overdreven maar wel redelijk en
vèrwachten uiteraard, dat hun gesala
rieerde mensen op de allereerste plaats
op de bres zullen staan voor de arbei
dersproblemen.
Maar men kan het arbeidersbelang
niet meer losdenken van de algemene
economische situatie. Als Nederland te
weinig goederen uitvoert, komt hier
vroeg of laat werkloosheid. En als men
voor de keuze komt te staan: een iets
lager welvaartspeil voor allen of werk
loosheid, dan kiest ook elke verstandi
ge arbeider het eerste.
Maar men moet toch kans zien, om
dit aan de mensen duidelijk te maken.
Maatregelen, die door de mensen niet
worden begrepen, wekken onrust en
verzet. Het is toch eigenlijk een veeg
teken, dat b.v. het laatste nummer
van „Ruim Zicht", kaderblad van de
KAB, in alle talen zwijgt juist over de
problemen, waarover de mensen het op
de gespreksavonden, in de cantine «n
op het karwei zo druk hebben.
We hadden later een gesprek met
een arbeider. „Man", zei hij ons, „jul
lie worden veel te geleerd. En daarom
is de afstand tussen de gewone ar
beiders en hun leiders zo geworden,
dat we het langzamerhand wel gelo
ven. Ik ben een vakverenigingsman
van de oude stempel en geloof me, ik
zal het blijven. Maar die jonge kerels
hebben over het algemeen lak aan de
beweging. Ze betalen hun verzekerings
premie ofwel contributie en zien in
jullie de directeuren en inspecteurs van
de maatschappij, waarbij ze zijn ver
zekerd voor een aandeel in de wel
vaart. Stuur ons geen lui meer op het
dak, die vroeger niet in de werkplaats
hebben gestaan, die hun wijsheid haal
den op de Economische Hogeschool.
Laat dat de adviseurs blijven, best,
maar als dat de beleidsfiguren worden
zoals b.v. op het ogenblik bij het N.V.V.,
nou, pas dan op!"
Hoe moeten we dit commentariëren?
Laten we zeggen, we geven het ter
overweging. Voorlopig zonder commen
taar.
De overweg in de Velserweg (nabij
station Sloterdijk) in de spoorlijn Am-
sterdam-Haarlem zal voorlopig niet
door een vrije kruising worden vervan
gen. Minister Van Aartsen zegt in zijn
memorie van antwoord aan de Eerste
Kamer( dat de spoorlijn bij eventuele
uitvoering van de plannen voor een
Hemtunnel en het westelijk havenge
bied van Amsterdam door een ander
tracé zal moéten worden vervangen.
Ook de functie van de Velserweg zal
dan veranderingen ondergaan. Onder
deze omstandigheden acht de minister
de uitvoer van kostbare werken aan de
ze kruising niet verantwoord.