HET GEVAAR VAN ACTUELE KUNSTGESCHIEDENIS Dramatisch verloop in enkele decennia „ER MOET EEN GEHEEL NIEUWE KUNST KOMEN" MARIE OCTOBRE, boeiende film Ivan Julien Duvivier M De gewone arbeider begrijp zijn eigen leiders niet D DE A CARNAVAISMOORD Sociaal commentaar D „Jullie zijn veel te geleerd Het koude licht' MARTIN MONS door Overweg bij Sloterdijk blijft voorlopig ZATERDAG 11 APRIL 1959 PAGINA 7 JP r ?s de laatste tijd nogal eens gewezen op het J2j hemelsbreed verschil van het gelaat der beel- dende kunst in het begin van deze eeuw en dat van het ogenblik. De grote tentoonstelling 50 jaar moderne kunst op de Expo heeft velen diep teleurgesteld opnieuw de draaiende tollende Wereld ingestuurd. Wat waren er vele vitale, krachtige persoonlijkheden werkzaam in het begin van deze eeuwzo moest men wel constateren, en Waar is het allemaal op uitgelopen?een complete ubstractie, een felle schijnbaar ordeloze verf- smijterij. Men weet er doorgaans geen raad mee. Dit verhaal is al dikwijls verteld. Meer nog is het verhaal verteld van de onge hoorde prijsstijgingen van werken der vroeger verguisde schilders. Aangezien de verguizing van meesters (de Impressionisten van 1870, de cubis- ten van voor 1924 en de Expressionisten van de dertiger jarennog steeds voortduurt nu zijn het de experimentelen en tachisten), zijn vélen van mening, dat de schilderkunst nog steeds een zeer goede beleggingsbron is, waarmee men kapitalen kan verdienen om tenslotte met de lauwerkrans Van het maecenaat de historie in te gaan. Zo is het kunstwereldje steeds vol tegenstellin gen, er is verwarring in de beschouwingen, ver- Warring omtrent de belangen, verwarring omtrent de goede bedoelingen. De ene dag is in Parijs Mattieu favoriet, hij geeft seances in verf-smij- terij, walst er met de voeten doorheen en vliegt met reuzen-tubes op het doek af. Gisteren was het Bernard Buffet, die op een groot chateau woont on ieder jaar Parijs in verbazing brengt met zijn macabere sinister-uitgedachte angstdromen vol spichtige figuren en vandaag trekt de demi-monde zich weer op aan een zékere Edouard Dermit, die tussen de abstracties een soort magisch realisme géboren wil doen worden. Hij heeft op het ogen blik een grote tentoonstelling in Parijs, Jean Coc- teau staat achter de affaire, alle 44 doéken zijn reeds verkocht voor prijzen variërend tot f 600.000 francs. Willink of Pijke Koch hébben dat succes nooit gehad, hoewél zij in dit genre heel wat begaafder zijn. Maar de charlatannerie is doorzichtig, alleen Dermit en zijn kunsthande laar zuïïen van de stunt wijzer worden. Zo schijnt de wereld vervuld te zijn van mani festaties en als men het goed meent kan men ze zien als bewijs, dat het nog niet de dood in de pot is. Erger wordt het wanneer de actuele kunstge schiedenis-beschouwers een noodzakelijke evolutie menen te zien. Zij hébben een onaflaatbare behoef te alle stromingen in vakjes te delen en zelfs de toekomst hébben zij reeds verdisconteerd. Er komt een stroom van boeken en boekjes los, han delend over de kunst van onze tijd, het zien van de kunst van onze tijd en over de beeldende magische tekens van de moderne kunst. Allen willen bewijzen dat de kunst van thans noodzake lijkerwijs uit de vorige perioden moest voortkomen en aan didactiek hébben we eerder te veel dan te^ weinig. Zelden hoort men dat de extreme kunst vormen van het ogenblik juist helemaal niets met de beeldende taal van een vijftig jaar geleden te maken hébben en daarom loopt practisch iedere poging om beide elementen samen te exposeren op een mislukking uit. geleden, wordt nog eens de nadruk ge legd bij de tentoonstelling die M. de Boer aan de Keizersgracht te Amster dam heeft ingericht onder de titel „Autour de 1920". Franse meesters, destijds een belangrijk element vor mend in de Ecole de Paris, treden uit de geforceerde vergetelheid en verster ken de stelling, dat het bijzonder ge vaarlijk is zonder meer de richtlijnen waarlangs de moderne kunst zou moe ten gaan, te bepalen. Werk van Yves Alix, Kees van Dongen, Dunoyer de Sé- gonzac, Le Fauconnier, Dérain, Gro- maire, de la Fresnave. Thevenet, Waro- quir, Laboureur, Lotiron, Durey en Boussingault is met grote zorg door de kunsthandelaar bijeen gebracht. De in vloed van Vlaminck is in veel geval len onmiskenbaar en men wordt getrof fen door de sterke homogeniteit, die persoonlijkheid zeker niet uitsluit. Pa rijs bouwde in die tijd een eigen vorm van expressionisme op, dat het kubis me als achtergrond had. Prachtig is het stilleven van Alix. Zeer boeiend zijn de ijle tekeningen van Grom aire, krachtig het in verkort geschilderd lig gend naakt, indringend het meisjes-por tret van Thevenet. Er is een zeer mooie serie litho's van Derain, brutaal-char- mant als altijd zijn de vrouwen-koppen van Kees van Dongen. M. de Boer be wijst weer een der weinige kunsthan delaars te zijn, die op gezette tijden een opbouwende bijdrage levert tot begrip van de kunst van onze tijd. MARIUS VAN BEEK Meisje met de baret van Thevenet op de tentoonstelling bij De Boer. Brutaal-charmant als altijd is Kees van Dongen. Litho van André Derain op de expositie „Autour de 1920' Dat ervaart men weer eens in het Stedelijk Museum te Amsterdam, waar tot 4 mei Jonge Duitse kunst" ge toond wordt. Die kunst (voornamelijk uit het Roergebied) is geheel en al ab stract (zo hoort het nu eenmaal) en men heeft de tentoonstelling aangevuld met Duitse kunst uit eigen bezit en in eens is men geconfronteerd met Paula Modersohn, Macke, Max Ernst, Ko- koschka, Pechstein, Nolde, Kirchner, Klee. Weer staat men voor werelden, die niets met elkaar uitstaande schij nen te hebben, zelfs het gehele kleuren gamma is totaal anders. Het felle colo- riet met veel paars, hard rood en fel geel heeft plaats gemaakt voor meer gedempte aardkleuren. Alleen Grocho- viak vormt een uitzondering. De ten toonstelling had zeker gewonnen zonder die aanvulling. De jonge Duitse kunst (,,de stormen van Groenland en de smook der hoogovens, samen, brengen een sombere duister-romantische onher bergzaamheid voort" heet het in de ca talogus) zoals die geëxposeerd wordt kan representatief zijn, dat valt moei lijk te beoordelen omdat men niet weet Wat er voor krachten werkzaam zijn buiten dit officieel gesanctioneerd ver band. De jongeren beleiden een nieuw probleem van ruimtelijkheid, waar vorm en ritme in een voortdurende op- Volging het voornaamste thema bepa len. Soms wordt dit tot grote dynamiek opgevoerd, zoals bij Rogister, soms zijn er sterke coloristische spanningen, zo als Grochoviak (de energieke leider der musea te Recklinghausen) demon streert, soms zoekt men naar aestheti- sche samenhang, zoals bij Siepmann, dan weer is het werk als geeft men door sterke kijkers waargenomen op pervlakten van vreemde planeten weer, zoals Schumacher het doet. Dikwijls is dit werk met bijzonder veel smaak en talent in elkaar gezet, maar de vraag rijst of men ooit een gemeenschap blii- vend zal kunnen boeien met vage te kens in de ruimte, met deze smaakvol le versiering zonder meer. Men streeft naar iets geheel nieuws, iets dat zelfs met Paul Klee en Kandinsky nauwe lijks meer van doen heeft en in dit licht zljn de kunstuitingen van thans mis schien slechts vingeroefeningen. De ma gische kracht der tekens verbleekt soms maar al te snel, dat heeft het Werk van Hartung, die enige jaren ge leden favoriet was. wel bewezen. De Informelen Hoezeer de kunstenaars met die ..jonge" kunst in hun maag zitten wordt Dewezen in het manifest, dat een groep riederlandse schilders, verenigd in de *r°ep „De Informelen" heeft uitgege- 21 naar aanleiding van een tentoon stelling in Diisseldorf. De leden zijn T e van Bohemen, Hendrikse, Peters, j' bchoonhoyen, F. Sieger en Arman- cph laatste schreef: Er moet een ernSeGnieuwe kunst komen en alles wijst liik'. 1 ze komt. Niet „mooi" en ,,le- mee r"eer. niet „goed" en „kwaad" e ®er (ze bestaan nog steeds), maar maa*. nst die geen kunst meer is, derho ®engegeven feit (als onze schil- meelJ? e weg hierheen moet zijn: de a venloos en onherroepelijk. Zoals meest Draat- Fanatisme is nodig. De kinder uei? bevindt zich in handen van te hor iRe jongetjes met zachte wit- bun rv!en en borstkassen. Ach leefde do zi£?eder nog maar!" En Arman- kanon"+ va.n zichzelf „hemels als een te zijn. Jammer dat de groep der Informelen niet uit jongens van acht tien jaar bestaat. Wie schreef er ook weer over „der Typus einer verspate ten Pubertat"? Merkwaardig is dat dr. Jaffé (lector in de actuele kunstge schiedenis aan de universiteit te Am sterdam) zich achter het gedaas ge schaard heeft. Manessier Het feit, dat slechts weinig abstracte kunstenaars het op den duur volhou den bewijst, hoe zwaar de taak van de beeldende kunstenaar nog altijd is. Een van hen is Manessier, die thans een grote tentoonstelling houdt in het Haags Gemeentemuseum. Zijn beheer ste, krachtige vormentaal maakt hem tot een van de weinige grote meesters, die de naam van de Ecole de Paris nog altijd hooghouden. Enige jaren geleden toen hij een grote expositie hield in het Stedelijk van Abbe Museum te Eindho ven, hebben wij uitvoerig geschreven over zijn werk en zijn diep doordachte meningen omtrent monumentale religi euze lamst. Hij is een geheel andere fi guur dan b.v. Bazaine. die onlangs ook in ons land met een grote retrospectie ve te zien was. Bij hem overheerst een duidelijk steeds weer herkenbare vorm. Ook heeft hij een zeer eigen coloriet en hij excelleert meestal in die doeken, waar een op email lijkend, paars, rood en zwart overheersen, geaccentueerd door enkele grijzen. Soms licht zijn pa let op met zachte groenen en een en kele maal doemt hel geel op als een sterk contra-punt. Uit heel het werk spreekt een meditatieve ascetische geest en de beheersing van deze kun stenaar steekt wel sterk af bij het ge wild temperament-volle van de tachis ten. Het is dan ook een voorrecht het oeuvre van Manessier terug te zien. Van deze figuur gaat men gesterkt en met een nieuw geloof in de moderne kunst verder. Autour de 1920 Op de vreemde controversie van de kunst van nu en die van enkele decennia et Marie Octobre heeft Julien Du vivier zijn zoveelste film afgele verd en wederom mag men zijn vakmanschap bewonderen. Marie Octo bre kan in een bepaald opzicht verge leken worden met Twelve angry Men van Sidney Lumet, naar de vorm al thans. Ook hier een aantal mensen, die in de beslotenheid van een kamer tot een uitspraak moeten geraken in een moeilijke en dramatische discussie. In de grote zaal van een landgoed nabij Parijs zitten een vrouw en een tiental mannen aan tafel. Het einde van het diner is daar en men weet nog niet, wat er aan de hand kan zijn. Ook de aanwezigen weten het nog niet. Zij heb ben vroeger een verzetsgroep gevormd, Vaillance geheten, en zijn in lange tijd niet bij elkaar geweest. De benarde da gen van toen zijn alweer vijftien jaar achter de rug. Dan neemt de gastheer het woord om te vertellen dat er een motief is voor de convocatie. De vrouw, Marie Octobre, geeft nadere uitleg. Zij heeft in haar zaak, een couture, een Duitser ontmoet, die destijds de verzets groep heeft bestreden en haar open baart dat de groep door een van de le den is verraden. Na het verraad hadden de Duitsers een inval gedaan in het landgoed en de leider van de groep neergeschoten. Dat hebben al die ka meraden althans gedacht al die jaren. Men weet nu beter. Daar zitten, slente ren en hangen zij dan rond: de dokter, de kapelaan, de slager, de belasting ambtenaar, de advocaat, de drukker... Wie is de schuldige? Eén van hen. Men stelt vragen aan elkaar, men antwoordt, men gaat insinueren. Men beschuldigt. Iedereen is verdachte. Maar het duurt even, voor er licht gaat schijnen. Wie staat er te liegen, wie is oprecht? Ten slotte wordt een van de mannen in het nauw gedreven. Hij heeft zich destijds niet erg loyaal tegenover de leider ge dragen. H;j heeft ook de groep bestolen. Maar heeft hij ook de moord bedreven? Hij slaagt er bijna in, Marie als de da- deres aan te wijzen. Marie, zo zegt hij, heeft een verhouding gehad met de lei der, die gedreigd had, haar te verlaten. Daar zwijgt de vrouw maar liever over, en zodoende maakt ze zich verdacht. Maar voor de man is er geen ontko men meer aan. De reconstructie, die hij van de moord geeft, klopt niet met wat anderen hebben waargenomen. Hij bekent jammerend. De revolver wei gert hij. Dan neemt Marie het pistool en schiet de man neer. Dit schot wijzigt de tendenz van het verhaal. Men heeft de man namelijk willen likwideren naar de normen van de illegaliteit. Maar die normen bestaan niet meer, zoals de priester zijn vrienden duidelijk maakt. Aan de discussie die hierover ontstaat maakt Marie een einde door haar schot. Zij vermoordt immers de man die haar vroegere geliefde heeft gedood. Dan belt zij de politie op Duvivier heeft de spanning erin we ten te houden. Men volgt met aandacht alle verrichtingen, alle woord en we derwoord. Die spanning wordt sterk gewekt door de soepele wijze waarop Duvivier de camera laat observeren en de resultaten van de observaties mon teert. Men ziet slechts nu en dan de groep bjj elkaar. Telkens worden een of meer individuen geobjectiveerd uit het geheel en weer met andere objec tiveringen afgewisseld. Het geluid, in casu de muziek, komt nu en dan met een paar akkoorden een gesprek afron den, een discussie tot bedaren brengen, Een van de deelnemers, de meest op pervlakkige en minst belangstellende neemt van tijd tot tijd de vlucht naar het televisietoestel om een hardhandige worstelwedstrijd te bewonderen, die hij op bevel van de anderen weer in de steek moet laten. Ook deze vluchten zijn evenzoveel adempauzes in de beelden stroom. De geforceerdheid, die men onwillekeurig verwacht, nadat men vernomen heeft wat de bedoeling van de bijeenkomst is, blijft uit. Duvivier heeft zijn verhaal zeer lenig verteld. Dbg Het pad van atoomgeleerden, die last krijgen van hun geweten, gaat ook al niet over rozen. Dat althans hebben de televisiekijkers kunnen leren, die gis teravond hebben gadegeslagen hoe de NTS „Het koude licht" van Carl Zuck- mayer in een uitzending van de Vlaam se TV relayeerde. En zij hebben dus kunnen ervaren hoe de heer Christof Wolters, geleerde in dienst van de Brit se atoomindustrie, geheimen verried aan de Russen, niet uit winstbejag maar uit „idealisme". Het vond, als wij alles goed hebben begrepen, o.m. grond in de overweging dat „Het goe de niet alleen aan de ene en het slech te niet alleen aan de andere kant te vinden is" en dat „gedeelde atoomwe tenschap" tenminste de halve redding van de wereld zou betekenen. Wij voor ons hebben het, althans in deze aan gelegenheden, niet op dit soort idea lisme en wij wagen het van mening te zijn, dat een geleerde die bezwa ren heeft tegen het gebruik van atoom wapens allicht zou kunnen beginnen met zich te onthouden van medewer king aan de vervaardiging ervan. Maar wij geven toe, dat bij een eventuele toepassing van deze opvatting de we reld geen Fuchs-affaire en geen „Koud licht" van Zuckmayer zou hebben ge kend. Of dat een verlies zou hebben betekend, zouden wij overigens willen betwijfelen. Hoe dat zij, Zuckmayer moet hebben beseft dat hij met deze „atoom-stof" alleen niet veel meer had kunnen doen dan enig dramatisch conflict voorspie gelen; hij laste dus een liefdesgeschie denis in, waar hij echter niet veel ver der mee kwam. Hij liet met name Christof Wolters enige verhouding aan knopen met de vrouw van zijn chef. Sir Elwin Ketterick. En om toch nog iets van een happy end te suggereren, liet hij aan het slot van het stuk Sir Elwin verongelukken en Wolters na een vrijwillige bekentenis voor slechts tien jaren de gevangenis In draaien. De vergeetmijnietjes bloeiden op dat moment om zo te zeggen uit ons toestel op. Over de opvoering van het stuk kun nen we kort zijn. Wij hebben na gister avond de stellige indruk, dat men bij onze zuiderburen voor wat betreft de uitzending van TV-spelen nog in een experimenteel beginstadium verkeert. Men zag bij dit „Koude licht" althans niet veel meer dan een vrij onsamen hangend gehaspel met beeldfragmen ten en spelperiodes en een flauwe po ging van deze en gene om zich te ont worstelen aan een vertoning, die re miniscenties opriep aan een bepaald soort patronaatstoneel. Bij deze stand van zaken achten wij ons dus ontsla gen van de plicht tot een verdere, ge detailleerde bespreking. H.Hn. Door het gemeentebestuur van Nij megen is de bouw van de schouwburg opgedragen aan het Nijmeegse aan nemersbedrijf, voorheen J. Tiemstra en Zn. N.V. te Nijmegen voor de som var, 1.595.000. Dit aannemersbedrijf was de laagste inschrijver. 99 Uit de film „Marie Octobre" van Julien Duvivier. 10 „Ik hem uitnodigen? Ik heb hem helemaal niet uitgenodigd. Hij heeft zichzelf geïnviteerd, zo is het gegaan, inspecteur en wie wat anders zegt...,.." „Er is niemand, die wat anders zegt, mijnheel Bastiaansse. Ik trek uw verklaring helemaal niet in twijfel, hoor. Mijnheer van den Bronck was een nieuweling in Sint Odiliënrode, het was zijn eerste carnaval hier. Ja, het is heel begrijpelijkDat wil zeggenWas het toch eigenlijk niet een beetje onvoorzichtig of op zijn zachtst weinig tactvol met het oog op de slechte verstandhouding tussen het slachtoffer en uw aanstaande schoonzoon?" Ogottogot! Nou was „Sjefke" straks toch nog de moordenaar. En ian zouden Charlotte en Lowieske hem zijn leven lang verwijten dat net alles zijn schuld was. Omdat hij Van den Bronck had mee gevraagd. En hb had toch niet anders gekund! Ze nuwachtig schuift de fabrikant Bastiaansse heen er weei op het gladde teer van de fauteuil. De man tegenover hem ziet zijn wassende nervosi teit. Hij blijft aandringen: .Kom nu. mijnheer Bas tiaansse?" De dikke taorikant sputtert iets onverstaanbaars, maar inspecteur Pieter Perquin blijft onverbidde lijk: „Kom nu, u wist toch dal de heren elkaar laten we zeggen weinig sympathiek waren?" En op eens alle zelfbeheersing verliezend onder deze voort durende drang barst Alfons Bastiaansse heftig, bij na grof uit: „Dacht ge dan, voor den donder, da'k nem voor mijn plezierHij zwijgt, slikt krachtig als wou hij deze ongelukkige woorden weer inslik ken. Gotiogot, wat heeft hij daar nu weer gezegd! Charlotte heeft gelijk, hij is niet vertrouwd om los te loDen! „Voor uw plezier? Natuurlijk denk ik dat. Wat ter wereld moet ik anders denken? Je vraagt iemand toch niet voor je verdriet carnaval met je te vieren? Tenzij, mijnheer Bastiaansse", inspecteur Perquin heett zich naar voren gebogen en ziet zijn slacht offer strak aan, „tenzij daarvoor een zeer ernstige reden bestaat. Bestond er zo'n reden, mijnheer Bas tiaansse?" De gekwelde mijnheer Bastiaansse schiet plotse ling naar voren in zjjn te diepe stoel, zijn korte armpjes maaien door de Lucht, de korte beentjes trappelen machteloos. Uit zijn openhangende mond komt een stroom van onsamenhangende, ongearti culeerde klanken. „Goeie hemel," denkt Perquin verschrikt, „hij gaat me daar toch geen beroerte krijgen?" En hij snelt naar het muurfonteitje. Het glas rinkelt tegen mijn heer Bastiaansse's tanden, het ijzig koude water druppelt tussen zijn stijve boord en zijn naakte huid, een griezelige kilheid. Vol afschuw wendt hij zijn hoofd w»g van dit onaantrekkelijke vocht, zijn han den doen hun best de hand, die het glas houdt, weg te duwen. „Bah!" zegt mijnheer Bastiaansse hartgrondig als hij eindelijk zijn mond «veer vrij heeft en zenuwach tig poogt hu met zUn zakdoek net watei. dat hem angs overhemd en vest druipt, op te betten. Inspec'eur Perquin slaakt een zucht van verlich ting. „Och, Dekker," zegt hi) tegen de brigadier, die, gewapena met zijn papier en vulpen, onverstoorbaar >n zijn hoekje Is blijven zitten onder deze scène, „waarschuw eens even dat ze een kop flinke hete kof fie brengen voor mijnheer. HÜ ls bevangen dooi de kou, vrees ik." Een ogenblik heerst er stilte, terwijl mijnheer Bas tiaansse gretig zijn hete koffie slurpt. Dan heropen: inspecteur Perquin de aanval. „Luistert u nu eens goed, mijnheer Bastiaansse," zegt hij streng, haast dreigend „Ik zit hier niet om vliegen te vangen oi sprookjes te horen vertellen. Het gaat hier om een moord, begrijpt u, een moord." Het dikke buikje van mijnheer Bastiaansse trilt van louter zenuwen als een te slappe gelatine-pud ding. Zachte kreungeluidjes ontsnappen zjjn half geopende lippen. „Kijk u eens hier," en de zoeven nog dreigende stem klinkt opeens gemoedelijk, ,,u moet goed be grijpen dat het de politie niet te doen is om de mensen nodeloos onaangenaamheden te bezorgen. Zoals we hier zitten zijn we toch beiden ontwikkelde mensen, nietwaar, die wat meer van de wereld ge zien hebben. U mag niet vergeten, dat dit een onderzoek is in een moordzaak en dat u dus als een goed staatsburger verplicht bent dat onderzoek zo veel als in uw vermogen is te vergemakkelijken. Iemand van* uw positie, een groot-industrieel, be grijpt dat toch vanzelf, nietwaar? Van mijn kant kan ik u de verzekering geven, dat van een politie-onder- zoek al heel weinig de buitenwacht bereikt. Wij hanteren het door ons verzamelde materiaal met de uiterste discretie. Nu, miji-heer Bastiaansse? Eén moord is op zichzelf al erg genoeg. Maar bovendien behoort uw aanstaande schoonzoon tot de ver dachten „Sjefke zou nooit „Goed. goed, mijnheer Bastiaansse. U is dus overtuigd van de onschuld van uw schoonzoon. Dan kunt u hem toch ook geen betere dienst bewijzen dan door mij te helpen de moordenaar te vinden, nietwaar?" „Jawet, inspecteur," zegt Alfons Bastiaansse, maar er is weinig enthousiasme in zjjn toon. „Ik luister, mijnheer Bastiaansse." De dikke fabrikant napt naar adem. „Geloof' u me toch, inspecteur, het heeft niets te maken met de moord. Werkelijk waar, ik bezweer het u!" „Dat staat aan mij te beoordelen, mijnheer Bas tiaansse. Dus „Nee. ik kan het niet zeggen, ik kan niet kreunt ht1. „Dan zullen we u hier moeten houden, tot u net wei kunt." ,,U heett het recht net „Laat ik u verzekeren, dat ik het recht daartoe wel het en tot nog veel meer. Dit is een moord zaak, mijnheer Bastiaansse, en uw houding maakt, op zÜd zachtst uitgedrukt, een vreemde indruk." (Wordt vervolgd (Van een medewerker) e „geachte spreker van de avond" had een keurig verhaal afgestoken over de stand van de nationale economie en de kansen op welvaarts verbetering, die daar voor de werkne mers in zouden zitten. Zijn betoog kwam ongeveer hier op neer. Aannemende, dat er enige „macro-economische ruim te" in onze nationale economie valt te constateren, vestigde hij er de aandacht op, dat er een „prioriteitenschema" bestaat, zodat zulk een ruimte niet maar lukraak kan worden aangewend. Noodzakelijk zou zijn een „gedifferen tieerde aanpak van het verdelings vraagstuk", waarbij moest worden op gemerkt dat hier sprake is van een „meerzinnig begrip". Gedifferentieerde aanpak zou kunnen betekenen immers: aanpak per punt uit het prioriteiten schema ofwel aanpak per bedrijfstak, of, waar nuttig en mogelijk, per onder neming. Voor wat de kritiek op de bedrijfstaksgewjjze invoer van de ar beidstijdverkorting betreft, merkte de spreker op, dat de critici volkomen voorbij zagen aan de gunstige werking van de z.g. „niet-kwantificeerbare fac toren". Toen moesten de waarde vrienden het toch wel zo ongeveer weten. Het duurde wel even, voordat een der waarde vrienden op de uitnodiging van de voorzitter inging, om vragen op de spreker af te vuren. Maar eindelijk kon één van hen zich niet langer inhouden. „Voorzitter, mag ik nou eens precies zeggen, hoe ik er over denk? Ik heb van dat hele verhaal zowat niks gesnapt. Al die geleerde woorden en vreemde uitdrukkingen vormen net een soort dieventaaltje van een of ander geheim genootschap. Wat weten wij ge wone mensen van al dat soort dingen af. Ik snap, dat het over ons gaat, ons loon, de huur van ons huis, de sociale verzekeringswetten, onze oude-dags- verzorging. Maar wat ik niet snap, dat is, dat men over die voor ons gewone dingen niet op een voor ons verstaan bare manier kan spreken. Ze doen dat natuurlijk zo, om ons beter voor de gek te kunnen houden". De voorzitter hamerde. Dat ging hem iets te ver. „Nee, voorzitter, nu moet u mij ook laten uitpraten. Wat ik snap, is, dat mijn baas twaalf jaar geleden een doodarm aannemertje was, waar 'ik jij en jou tegen kon zeggen, en dat hij nu opschept, dat hij al zo goed skiën kan in Zwitserland en dat hij elk jaar een nieuwe grote slee van een auto koopt. Maar als ik voor het repare ren van mjjn oude fiets 25 moet be talen, vraag ik aan de fietsenmaker, of ik elke week een rijksdaalder mag brengen, omdat ik het niet ineens be talen kan. Wat ik snap, is, dat vorig jaar september de geleerde heren vak bondsbestuurders en werkgevers sa men zijn gaan praten over de vraag, of er voor ons wat bij kon. We zijn nu meer dan een half jaar verder en ze praten nog. Maar de ruimte, waar die mijnheer het over had, was er een half jaar geleden ook al. Waar is die gebleven? In de zakken van de onder nemers en in ieder geval niet bi) ons. Toen er in 1956 over bestedingsbeper king moest worden beslist, waren die zelfde mensen zó klaar, De kleine man moest het betalen: geen volledige ver goeding voor de A.O.W.-premie, stij gende prijzen zonder compensatie, toe nemende werkloosheid. Daar had nie mand anders pijn van dan de man met het kleine inkomen. Waarom, pot-hier- en-ginder, kan er dan nou ook niet ei beetje opgeschoten worden? Nee, poli tieke herrie maken de heren. En zelf. de vakcentrales kunnen het niet meei samen eens worden. En wie is de la chende derde? De man, die zijn toe nemende winst, zelfs niet voor een heel klein deeltje, aan ons behoeft af te staan." e rest van de heftige uitval ging in luide bijvalsbetuigingen van de overige aanwezigen verloren. En toen de zaal weer rustig was gewor den, bleek het voor de inleider een bijna hopeloze taak, de mensen te ver klaren, waarom het zó en niet anders kon. Hij, de gevangene van zijn eco nomisch vakmanschap, wist zich im mers niet alleen verantwoordelijk voor het welvaartspeil van de arbeiders, maar de mede-verantwoordelijke voor het algemeen welzijn. En hij zag geen kans dit in eenvoudige woorden aan zijn mannen duidelijk te maken. On gelukkiger had hij het misschien niet kunnen zeggen. De arbeiders hebben een vakbeweging gesticht, betalen hun vrijgestelden en economische adviseurs niet overdreven maar wel redelijk en vèrwachten uiteraard, dat hun gesala rieerde mensen op de allereerste plaats op de bres zullen staan voor de arbei dersproblemen. Maar men kan het arbeidersbelang niet meer losdenken van de algemene economische situatie. Als Nederland te weinig goederen uitvoert, komt hier vroeg of laat werkloosheid. En als men voor de keuze komt te staan: een iets lager welvaartspeil voor allen of werk loosheid, dan kiest ook elke verstandi ge arbeider het eerste. Maar men moet toch kans zien, om dit aan de mensen duidelijk te maken. Maatregelen, die door de mensen niet worden begrepen, wekken onrust en verzet. Het is toch eigenlijk een veeg teken, dat b.v. het laatste nummer van „Ruim Zicht", kaderblad van de KAB, in alle talen zwijgt juist over de problemen, waarover de mensen het op de gespreksavonden, in de cantine «n op het karwei zo druk hebben. We hadden later een gesprek met een arbeider. „Man", zei hij ons, „jul lie worden veel te geleerd. En daarom is de afstand tussen de gewone ar beiders en hun leiders zo geworden, dat we het langzamerhand wel gelo ven. Ik ben een vakverenigingsman van de oude stempel en geloof me, ik zal het blijven. Maar die jonge kerels hebben over het algemeen lak aan de beweging. Ze betalen hun verzekerings premie ofwel contributie en zien in jullie de directeuren en inspecteurs van de maatschappij, waarbij ze zijn ver zekerd voor een aandeel in de wel vaart. Stuur ons geen lui meer op het dak, die vroeger niet in de werkplaats hebben gestaan, die hun wijsheid haal den op de Economische Hogeschool. Laat dat de adviseurs blijven, best, maar als dat de beleidsfiguren worden zoals b.v. op het ogenblik bij het N.V.V., nou, pas dan op!" Hoe moeten we dit commentariëren? Laten we zeggen, we geven het ter overweging. Voorlopig zonder commen taar. De overweg in de Velserweg (nabij station Sloterdijk) in de spoorlijn Am- sterdam-Haarlem zal voorlopig niet door een vrije kruising worden vervan gen. Minister Van Aartsen zegt in zijn memorie van antwoord aan de Eerste Kamer( dat de spoorlijn bij eventuele uitvoering van de plannen voor een Hemtunnel en het westelijk havenge bied van Amsterdam door een ander tracé zal moéten worden vervangen. Ook de functie van de Velserweg zal dan veranderingen ondergaan. Onder deze omstandigheden acht de minister de uitvoer van kostbare werken aan de ze kruising niet verantwoord.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 7