Liever hoogleraar dan minister Professor ZIJLSTRA wil niet elf jaar op Economische Zaken zitten Bij behandeling tandbederf voorrang aan de jeugd Soldaat, die twee keer met scherp geschoten had, moest bankbiljettendrukkerij bewaken Wibaut groot wethouder —van stad Amsterdam Honderd jaar geleden in Vlissingen geboren Georganiseerde kleuterbehandeling zou gewenst zijn Oud-commissaris verdronken ZATERDAG 20 JUNI 1959 PAGINA 11 De juffrouw, die mij de deur opent van de woning van minister Zijlstra in de Jan Luykenstraat te Amsterdam, vraagt of ik soms die journalist ben. Dat ben ik. Dus mag ik meteen naar binnen. Minister Zijlstra staat al in de deur van de grote voorkamer, die zijn werkkamer is, en noodt mij binnen. Even later komt ook mevrouw Zijlstra binnen. Een knappe vrouw, zo helemaal niet uit Sexbierum, vinden wij. Zij is niet alleen knap, maar vooral beminne lijk en charmant en met een gezicht, waar de tevredenheid afstraalt. Een sigaret, een kop koffie, die mevrouw Zijlstra voor ons inschenkt. De koffie is waarlijk voortreffelijk. In de hoek bij het raam staat een Bchryfbureau met veel boeken en paperassen. Het is te zien dat minister Zijlstra niet veel tijd meer heeft om hier te werken en te studeren. Wat hier binnenkomt, wordt daar blijkbaar voorlopig maar neergelegd, want de minister is de hele week afwezig, al gaat hij dan ook iedere avond naar huis. De jongste, Nienke Titia, komt even binnen met een grote beer onder haar arm. Anderhalf jaar, bijna twee. Een opvallend knap en lief kindje. Het evenbeeld van haar moeder. Met die vreemde meneer er bij durft ze maar niet zo naar vader rennen, maar ze wil dat toch zo graag. Ik doe dus maar net of ik haar niet zie en mevrouw Zijlstra weet haar even naar vader te loodsen voor een kusje. „Ze ziet mij ook zo weinig", zegt prof. Zijlstra. „Alleen zaterdag en zondag. Zaterdag blijf ik altijd thuis". „Om eens weer wat te kunnen studeren, denk ik zo", zeg ik hem. Want dat is zijn verdriet van het ministerschap, dat de wetenschap in het gedrang komt. „Ja, óók wel", zegt hij, „maar toch ook wel om eens een dagje te kunnen luieren". Intussen is mevrouw Zijlstra met Nienke de kamer uitgegaan. Prijswinnaars fotovak school-examens De oud-commissaris van politie van Leeuwarden, de heer C. Kool, die na de oorlog is gepensioneerd en die in Loos- drecht woonde, is vrijdag tengevolge van verdrinking om het leven gekomen. De heer Kool, die een groot liefhebber was van de hengelsport, is tijdens het vissen waarschijnlijk onwel geworden en in het water, dat ter plaatse zeer ondiep is, gevallen. De heer Kool was 75 jaar. Hij was voor hij te Leeuwarden benoemd werd, commissaris van poli tie in Velp. Een gesprek met minister Zijlstra is niet moeilijk. Hij is eenvoudig, onge compliceerd en kent geen pose. De successen van het leven hebben hem geen zier veranderd. Ik zit tegen over hem en zie, dat zijn das bij uit zondering vandaag goed zit. In de Ka mer heeft hij er altijd ruzie mee. Dan moet hij die telkens weer even recht- schuiven. Ik zeg; laten we maar be ginnen bij het begin. Ik wil alles weten vanaf uw prille ieugd. Ik verneem dan, dat hij in Ooster- bierum is geboren op 27 augustus 1918. Zijn vader, die vroeger boer was ge weest, begon later een groothandel in granen en landbouwprodukten. Hij heeft twee broers en twee zusters en Jelle, de minister van thans, is de oudste. In dat dorpje van 900 mensen ging hij naar de christelijk nationale school. Daarna naar de Mulo in Har- lingen. Vader had hem graag in de zaak gehad, maar hij werd dan toch eerst naar de Mulo gestuurd om eens te kijken, wat hij daarvan zou terecht brengen. Maar toen de Mulo af was, wou hjj naar de H.B.S., die hij in twee jaar afmaakte. Toen wou vader hem toch maar in de zaak opnemen. Maar Jelle, die de smaak van de we tenschap te pakken had gekregen, pie kerde er niet over. Hij zei: ik ga economie studeren. Waarom economie vraag ik hem. Ja zegt hij, ik wilde dat met een •igenwijze, door niets gemotiveerde be slistheid. Maar even later blijkt, dat het toch Wél gemotiveerd was. Ik had, zegt hij, in de jaren van mijn middelbaar onderwijs altijd maar gehoord over malaise en ik had daar van de baarlijke ellende gezien. Ik dacht: hoe zit dat nou? Ze praten over veel produceren, dan kan er veel wor- mie. Daar leer je doceren, zegt hij. Dat was een dure cursus en die men sen wilden waar voor hun geld. Dus als ze het niet begrepen, zeiden ze: ja, dat is nou allemaal heel mooi ge zegd, maar ik begrijp er niets van en dan moest je opnieuw beginnen. Student in economie Hjj gaat dus econoihie studeren en het universitaire milieu heeft hem niet Het gezin van minister Zijlstra: Irene, Minister Zijlstra en echtgenote. den gekocht en dan is er welvaart. Waarom gebeurt dat nou niet? Dat ir riteerde me, zegt hij me nu. En ik wilde weten hoe nu eigenlijk de vork san de steel stak. Daarom wilde ik be slist economie studeren. Dus toch niet ongemotiveerd. In 1937 gaat hij dus naar Rotterdam. Vanaf dat ogenblik draagt hij de maarschalksstaf van de .wetenschap in rijn ransel. Totdat hy minister werd, heeft het universitair milieu hem vast gehouden. Prof. Zijlstra is er de man niet naar om dit zelf uit de doeken te doen. Het is bekend, dat hij al in zijn studententijd en nu ook in .de politiek door de jongeren van zijn richting als de primus inter pares wordt ge zien. Als men daarover begint, zegt hij eenvoudig: 't is mogelijk en hij praat er verder geanimeerd overheen. Hij vertelt de dingen alleen zakelijk. Alles wat hij zegt is verbluffend helder, zoals hij ook in het parlement verbluffend helder is. Het meest in gewikkelde economische geval weet hij helder en klaar uiteen te zetten, zodat iedereen het kan begrijpen. Hij heeft dan drie velletjes met aanteke ningen voor zich liggen en doceert met ongeëvenaarde duidelijkheid. Dat heb ik geleerd, zegt hy, toen ik docent was op de cursus M.O.-econo- meer losgelaten. Maar hij heeft zijn candidaats nog niet gedaan als hij in dienst moet. Mobilisatie 1939. Een leuke tüd, zegt hij. We lagen in Bergen, een prachtige herfst en we had den niets te doen. We marcheerden bijvoorbeeld naar Kamperduin, maar we hadden één geweer per sectie en daar in Kamperduin, onder een kas tanjeboom, mochten we dan om de beurt dat geweer leren richten, dat op een bok stond opgesteld. Maar na enige weken moest hij naar Breda om te worden opgeleid tot officier van de ad ministratie. Dat was een cursus van bijna uitsluitend uitstellers: juristen, economen, kandidaat-notarissen enz. De eerste les, vertelt hij, kwam er een kapitein. Die zei: jullie denken na tuurlijk, dat jullie heel wat weten, maar jullie weten niks. Ik ga jullie eerst eens wat algemene ontwikkeling bij brengen. Daarna komt hij in de Ripper- da-kazerne in Haarlem terecht, tot in februari 1940 de lessen in Kampen wor den hervat. Als de oorlog uitbreekt in mei 1940 wordt er op een boot naar Haarlem gevaren. Het kostbare intel lect moest achter de waterlinie worden gebracht. Daar heeft hij dus de oorlog meegemaakt. Ik had toen al twee keer met scherp geschoten, lacht hij nu. En verder heb ik op wacht gestaan met het geweer aan de voet voor de bankbiljettendruk kerij „Enschedé". Diezelfde soldaat is nu minister van Financiën en van hem krijgt „En schedé" nu zijn op drachten. In februari 1940 kwam h in Haar lem op kamers bij een Haarlemse fa milie. Zijn huisheer van toen trof hij later aan als hoofd ambtenaar aan Eco nomische Zaken. Daar kon hij toen weer studeren en hij deed dan ook zijn kandidaatsexa men. In september 1940 zette hij zijn studie weer voort. Hij kreeg nog vier colleges van Lief- tinck, die in okto ber 1940 al gevan gen werd gezet door de Duitsers en die tot het eind van de oorlog gevangen bleef. Maar in 1942 gaat de Econo mische Hogeschool dicht vanwege het studentenverzet. Zijlstra gaat terug naar Oosterbierum enstudeert. Hij maakt zijn docto raal in oktober 1945. Minister Zijlstra maakt een praatje t>t) de haard. En nu blijkt, dat hij de maarschalks staf in zyn ransel droeg. Direct na zijn doctoraal wordt hem verzocht het prac ticum te leiden voor de doctorale studie. Er is nog een gebrek aan hoogleraren en assistenten. Maar in 1946 wordt hy al hoofdassistent en in 1947 lector. In december 1947 reeds, als de V.U. in Amsterdam een economische faculteit opent, wordt hij daar gevraagd als hoogleraar. Maar hy wil eerst promo veren en doet dat cum laude in juli 1948 op een proefschrift over de om loopsnelheid van het geld. En dan vormt hy met Sneller en Muiswinkel de economische faculteit van de V.U. in Amsterdam. De financiële kant van de economische wetenschap is dus ei genlijk zijn fort. En toch komt hjj op Economische Zaken terecht. Hoe is dat toch gekomen, heb ik hem gevraagd. Ja, zegt hy. met zekerheid kan ik het ook niet zeggen. Maar ik heb later wel eens een verhaal gehoord, dat misschien juist is. En hy vertelt rustig verder: ik be moeide me eigenlijk helemaal niet met politiek. Ik was in de wetenschap en met mijn professoraat aan de V.U. „perfectly happy". Maar men heeft my dan eens verteld, dat het gekomen is door een drietal artikelen, die ik had geschreven in „Economisch Statistische Berichten" over „De weg naar de vrij heid" van de P.v.d.A. Koos Vorrink zou toen gezegd hebben: dit is een scherpe, maar faire critiek. We weten wat we hebben aan die man. Telefoon van Donker Hoe het dan gegaan is, is het gegaan, maar ik zat in 1952 prof. Zijlstra was toen 34 jaar oud te werken aan een artikel: „Honderd jaar theorie van de internationale handel". Hoe iemand dat leuk kan vinden ontgaat ons, maar goed, hy verstaat misschien niet, dat wy dit werk leuk vinden. Al begrypt hy ook veel. Maar werkend aan dat artikel, kreeg hy een telefoontje van Donker, die toen aan het formeren was. Prof. Zylstra naar Den Haag, waar hy van Donker hoorde, dat hjj minister van Economische Zaken moest worden. „Maar ik wil geen minister worden," zei Zylstra. Donker, die altyd recht op de man af was, zei: „het gaat er niet om, wat jy graag wilt. De A.R. moet meedoen. Als jy op Economische Za ken komt, is het klaar." „Ik wil niet," zei Zylstra. „Daar heb ik niks mee te maken," was het bescheid van Donker. „Hier is het landsbelang in het geding. U mag niet nee zeggen. Ik verlang antwoord vóór morgenmiddag twaalf uur." Zylstra af. Praten met Schouten. Die zat in Ooster beek. En hy maar hopen, dat Schouten zou zeggen: neen, doe het dan maar niet. Maar toen hy diezelfde avond in Oosterbeek kwam, zei Jan Schouten dat helemaal niet. En Terpstra, die met Schouten in Oosterbeek zat, ook niet. Prof. Zylstra zegt my nu met een lach op zijn gezicht; daar zat ik toen in Oosterbeek. Ik was er hals over kop heengegaan zonder voldoende geld. Daar had ik niet op gelet. Ik 12 jaar met Nienke Titia, bijna 2 jaar, 9 jaar en mevrouw Zijlstra. zei dus tegen Jan Schouten: „ik ga terug naar Amsterdam om met mijn collega's te praten, maar hoe kom ik daar? Ik heb geen geld meer". En toen moest hy van Schouten 50,- lenen om naar Amsterdam te kun nen komen. Het ging allemaal zo haastig. Prof. Okma en dr. Bruins Slot hebben toen de doorslag gegeven. Die zeiden: je mag niet weigeren. Zo werd hij minister. Nu zijn er nog twee dingen, die ik graag weten wil. Ten eerste, waarom hy van Economische Zaken naar Fi nanciën is verhuisd en ten tweede, wat hy nu als minister van Financiën met de belastingen gaat doen. Wat het eerste betreft, is minister Zylstra weer even helder en duidelijk als hy altyd is. Hy redeneert, beslist en weet wat hij wil. Ik heb nu zeven jaar op Eco nomische Zaken gezeten, zegt hy. Eerst van 1952 tot 1956. Toen ben ik gebleven van wege de moeilykheden. die er toen waren. Wy zaten toen al met de prys- politiek en de bestedingsbeperking. Als ik toen was weggegaan, had myn op volger in een rijdende trein moeten stappen. En dat wilde ik niet. Maar liever was hy toen weer in de weten schap gedoken. Je wordt zo dom, zegt hij, als je niet meer studeert. Maar nu ik zeven jaar daar heb ge zeten, heb ik gezegd: stop! Tegen De Quay heb ik gezegd: „Nu heb ik het recht er mee op te houden. Blyf ik op Economische Zaken dan zou ik na een nieuwe periode van vier jaar elf jaar minister van Economische Zaken zyn geweest. En dat is te lang. Hy wil ook liever de financiële richting uit. Daarop is hy gedoctoreerd. En hy zegt dus tegen De Quay: „als je me niet kunt missen, ben ik bereid, maar dan op Financiën." Maar hoe staat het nu met de belas tingen? vraag ik minister Zylstra. Er is duidelyk gezegd, dat er verlaging moet komen. En hij is weer even klaar en helder als altyd. Hoe die verlaging zal zyn, kan ik nu natuurlyk nog niet zeggen. Maar de beleidslyn zie ik. U weet, zegt hy mij, dat in deze maan den de begrotingen worden klaar ge maakt. Al die begrotingen komen by de minister van Financiën. En dan blijkt het, dat er moet worden bezui nigd. Je mag nu eenmaal niet méér uitgeven dan er in komt óf je moet voor dekking zorgen. Myn beleid zal er nu op gericht zyn zegt hij, de belastingverlaging in te bouwen in de begrotingen. Vroeger ging het zo: we zyn ai zoveel millioen bo ven de begroting, dus van belasting verlaging kan niets komen. Dat is fout, meent minister Zylstra. Men moet in het hele samenspel van alle begrotingen de belastingen mee zien als een uit gave. Je hebt dus eigenlyk twee ministers van Financiën, juist als in Italië. Eén die het departement beheert en hoofd is van het belastingwezen en één die het budget bewaakt. De ml nister van Financiën, die het depar tement beheert, gaat dus juist als andere ministers in de ry staan voor de bezuiniging. En de andere minis ter van Financiën, die het budget bewaakt gaat daar tegenover staan, dus ook tegenover zich zelf, en komt zyn collega' s én zich zelf dus eens vertellen, dat er moet wor den bezuinigd. Bij die bezuiniging moet men de belastingverlaging mee zien als een uitgave. Dus moet er dan op de begrotingen meer worden be zuinigd om óók de belastingverlaging mogelyk te maken. We hebben het ook nog even gehad over het overschot op de betalingsba lans, dat de S.E.R. heeft geraamd. Er gingen al geruchten, dat er in 1960 geen overschot meer zou zyn. Minister Zylstra denkt er dit van: de raming van de S.E.R. is bepaald aan de zeer hoge kant. Maar de economische ex pansie zet zich veel krachtiger door dan we hadden gedacht. Belangrijk in dit opzicht is, zo doceert de professor my in welke richting en met welke snelheid de betalingsbalans zich ont wikkelt. Ziet men, dat het in de ver keerde richting gaat, dan moet men tydig afremmen. Doet men dat niet, dan kan men niet meer buigen, maar moet men gaan breken, zoals by de bestedingsbeperking het geval was. Wordt het betalingsoverschot minder, dan moet men er nu reeds rekening mee houden by de begrotingspolitiek. FRANS SCHNEIDERS. Anne Jelle, 8 jaar, de minister, Annelies, Blijkens de verschillende voordrach ten, zoals die vrijdag en vandaag zijn gehouden tijdens het congres, dat de Nederlandse Maatschappij voor Tand heelkunde in Amsterdam georgani seerd heeft, hecht men allerwegen ie meeste waarde aan de preventieve zorg voor het gebit. Met behandeling alleen wordt het vraagstuk van het tandbederf niet opgelost. Tot de maat regelen, die het tandbederf kunnen voorkomen, kunnen worden gere kend: voorlichting omtrent de voe ding van a.s.. moeder, kleuter en kind, voorlichting omtrent goede mond hygiëne en de aanwending van caries- remmende middelen. Voor het onderzoek naar het vóór komen van caries en het plannen ma ken voor de preventie van tandbederf is in de eerste plaats een centrale in stantie noodzakelijk, die het onderzoek kan leiden en bestaande gegevens or dent. In dit verband worden de onder zoekingen naar de resultaten van fluor- toevoeging aan het drinkwater, die in Nederland gaande zijn, zeer belangrijk geacht. Bij de behandeling van tandbederf moet voorrang worden verleend aan de jeugd; het is daarby duidelijk, dat behandeling van de schooljeugd geen zin heeft, wanneer het kind niet te vens leert een doelmatige mondver- zorging toe te passen en regelmatig naar de tandarts te gaan. Om deze goede gewoonten te verbrei den en tevens een overzicht te krijgen van de vorming en de gebreken van de gebitten der twee-tot-zesjarigen, dege nen dus die nog niet met de school- tandverzorging in aanraking komen, zou men een georganiseerde kleuterbe handeling willen invoeren. Hiertoe ech ter ontbreken zowel mankracht als fi nanciën. In proefcentra wil men niette min nauwkeurig bestuderen, welke maatregelen er op preventief en cura tief gebied mogelijk zyn. De georganiseerde tandheelkundige behandeling van de schooljeugd zal nog moeten worden geïntensiveerd, een niet eenvoudige taak, ook al omdat in de verschillende delen van het land de „tandheelkundige facetten" waar onder men ook de mate der tand ver zorgingsgezindheid" van de bevolking van een bepaald district dient te reke nen zeer uiteenlopen. Als proef op de som en als sluitstuk van de behandeling van de jeugd >e- schouwt men de tandheelkundige ver zorging van de militairen, die op haar beurt in belangrijke mate kan bijdra gen tot de bereidheid van de Neder landse bevolking, om zich naar de tand arts te begeven. Er is uiteraard een omwenteling aan de gang, nu sinds het Ziekenfondsenbesluit van 1941 dc ver zekerde bevolking zeventig procent van het totaal aantal inwoners van ons land rechten op tandheelkundige ver zorging kan doen gelden. Het streven is er in de eerste plaats op gericht, het Nederlandse volk te doen inzien dat een goed onderhouden gebit niet als over bodige luxe moet worden beschouwd. Het is daarbij duidelijk, dat de preven tieve zorg voor het gebit veel pijn en narigheid kan voorkomen. In Arnhem zijn de diploma's uitge reikt aan de voor de vakexamens foto grafie en reportagefotografie geslaagde leerlingen van de Nederlandsche foto vakschool te 's Gravenhage. Er slaag den dit jaar 45 van de 94 kandidaten voor de fotografie en 26 van de 39 voor de reportagefotografie. De zilveren wisselbeker voor hem die het hoogste aantal punten heeft be haald werd uitgereikt aan de heer J. C. Hille te Heemstede. De Adriaan Boer- prijs, die dit jaar beschikbaar is ge steld voor de best geslaagde kandidaat van het reportagefotografisch examen is gewonnen dor mr. Van Geenen uit Bergen (L.) en de Jan Stokvisprijs voor dc kandidaat met de hoogste prestatie op het gebied van reproduktie en re touche, werd gedeeld door W. A. Smit uit Almelo en J. P. Christia.ans uit Leeuwarden. De hulpbisschop van Trivandrum (hoofdstad van de Indische deelstaat Kerala), mgr. Peter Pereira, heeft van daag volgens U.P.I. verklaard, dat de politie bij de recente onlusten in Tri vandrum verschillende katholieken moedwillig heeft neergeschoten. Er is sprake van een tegen de katholieken gevoerde actie van de communistische overheid, aldus mgr. Pereira. (Van een bijzondere medewerker) Dinsdag 23 juni 1959 zal het hon- dèrd jaar geleden zyn, dat dr. F. M. Wibaut, de bekende wet houder van Amsterdam, te Vlissin- gen werd geboren. Hy kreeg een godsdienstige opvoeding eerst in het ouderlijk huis, later in Rolduc, waar hy opviel door zijn intelligentie en zijn ernst. Na Rolduc werd hy door zyn vader, die een houthandel dreef en in zyn zoon zyn opvolger zag, naar de Openbare Handelsschool ge zonden te Amsterdam - hy was toen zestien jaar - en het duurde niet lang of de jonge Wibaut, die aanvanke- lyk priester had willen worden, wend de zich van het geloof af. Wibaut heeft dit uitvoerig in zyn memoires beschreven zonder echter anders dan vaag te vermelden welke motieven hem tot deze stap hebben geleid. Qn- willekeurig denkt men by de lezing daarvan aan het jongste herderlyk schrijven van mgr. Van Dodewaard over de priester-roeping. En men zal in katholieke kring op deze dag ook aan iets anders willen denken, aan onze plichten jegens de overledene. Wibaut was een groot stadsbestuur der. Na een groot houtbedrijf in Mid delburg geleid te hebben, kwam hy in 1904 voorgoed naar Amsterdam, hy werd daar de spil van een grote groep intellectuele vrienden, sedert 1897 was hij lid van de SDAP en kwam in 1907 in de gemeenteraad. Daar werd hij lid van de gezondheidscommissie en dit lidmaatschap confronteerde hem met de meest erbarmelyke woningtoestan den op de Eilanden en in de Jordaan en in andere stadsdelen, die zich den ken laten. Dat benauwde hem: het be nauwde hem, omdat naar zyn juist oordeel een gezond gezinsleven niet wel mogelijk was in krot- en kelderwonin gen. Zijn eerste taak, toen hij voor de eerste maal tot wethouder was geko zen - maart 1914 -was een voordracht tot het bouwen van 3500 arbeiderswo ningen, waarby hy de steun had gehad van de toenmalige directeur van Bouw en Woningtoezicht, de latere burge meester Tellegen. De voordracht had de volledige instemming van het col lege van B. en W., en werd door de Raad met grote meerderheid aangeno men. Dit eerste succes van de nieuwe wethouder was daarom zo belangrijk omdat hy de regering ervan had kun nen overtuigen, dat niet alleen rijks- voorschotten doch ook ryksbydragen volgens de woningwet mogelyk waren indien de exploitatie dier woningen te korten zou opleveren en dat zou on- herroepelyk het geval zyn omdat de woningen verhuurd zouden worden be neden en zelfs ver beneden de kost prijs. Wibaut heeft een nieuwe uitleg van de Woningwet mogelyk gemaakt. Zijn devies was, na zyn ervaringen als lid van de Gezondheidscommissie: krot- en kelderwoningen wèg, nieuwe arbeiderswoningen en dat devies hand haafde hij, toen de in 1914 uitgebroken wereldoorlog de kosten van de woning bouw verdubbelde! Tal van gemeentebesturen hebben daarna geprofiteerd van het gedurfde initiatief van Wibaut. Zyn tweede suc ces was zyn optreden tegen hamste raars en prysopdryvers tydens die oor log. Er moest een levensmiddelencom missie komen en in enkele dagen was die geconstitueerd. Er moest ook in de gemeentelyke inrichting een levens- middelendienst komen - er bestond niets van die aard op het stadhuis. Wibaut stampte ze uit de grond - hy was een groot regent, zag de toene mende behoeften van de massa van het volk en nam de geëigende maatrege len, ondanks spot en hoon die hem niet bespaard bleven. Hy was de voorvechter van de ge meentelyke autonomie als weinigen, maar hield niet op te waarschuwen dat de Gemeenteraad verantwoorde- lyk bleef, ook voor de financiële dek king der uitgaven. In zyn wethouder- lyk leven - hy vond het het mooiste deel van zyn leven, wat wethouders en oud-wethouders zullen kunnen be- grypen - heeft hy een enorme, een ongelooflyke activiteit ontplooid: hy is gedurende 15 jaar achtereenvol gens wethouder geweest van Arbeids zaken en Pensioenen, van Volkshuis vesting en Levensmiddelen, van fi nanciën, woningdienst, bouw- en wo ningtoezicht, van belastingen en be drijven, waaronder gas, waterleiding, Wibaut werd nooit beter gekarakteriseerd dan op dit portret van Jan Sluytert. Het bevindt zich in de verzameling van het Stedelijk Museum in Amsterdam. telefoon, tram, electra, reiniging en veren en nog korte tijd van Onder- wys en Kunstzaken. En hy had nog altyd gelegenheid om prae-adviezen te schryven voor de Vereniging van Staatshuishoudkunde en Statistiek of artikelen voor het destijds invloed- ryke Sociaal Weekblad of De Socia listische Gids of studies over Trusts en Kartels, Economische Kronieken, die alle getuigden van wetenschap- pelyk inzicht en waarvoor hem dan ook in 1928 het ere-doctoraat in de Handelswetenschappen werd ver leend door de Amsterdamse Univer siteit. Men moge het niet eens zyn met alle sociaal-economische of staatsrech- teiyke stellingen, die dr. Wibaut ooit heeft opgezet en verdedigd, men oorde- le echter niet alvorens men zyn ge schriften of redevoeringen heeft gele zen. Hij verdedigde niet de socialisa tie als beginsel, hij achtte collectieve voorziening in de zich uitbreidende col lectieve behoeften van de grote massa des volks alleen dan gewenst, wanneer zy doelmatiger was dan de persoonly- ke en de grote massa des volks was voor hem niet uitsluitend de massa der arbeiders-bevolking, maar het gehele volk in al zyn geledingen. Hy deed ont- zagiyk veel voor verbetering der volks huisvesting maar als wethouder voor de financiën bevorderde hy óók krach tig alle instellingen van onderwys en kunst - in het byzonder het Concertge bouworkest en het toneel. Wibaut las veel, óók katholieke geschriften, ook naar ik vermoed, de Sociale Encyclie ken. In 1925 werd het 650-jarig bestaan van Amsterdam o.a. gevierd met een grand diner ten paleize op de Dam. Wibaut hiel daar -voor een gehoor dat niet bepaald uit zyn medestanders be stond - zyn befaamde rede „Morgen". Hij sprak daar over de stoffelyke wel vaart èn het geestelyk welzyn van de grote massa der werkers, waar - zei hy - zy het zijn, die het economisch leven maken. Zie Rerum Novarum: de rijkdom der volken komt slechts voort uit het werk der arbeiders. By een an dere gelegenheid, als hy pleit voor de autonomie der gemeente, schryft hy, ietwat dringend, dat het Ryk zich te onthouden heeft van datgene dat de gemeente zelf kan doen. Zie Quadra- gesimo Anno over het subsidiariteits beginsel! Ook katholieke figuren uit het sociale leven, mgr. Ariëns. dr. Poels, Vlekke, wist hy te waarderen. Wibaut was idealist en realist te vens: hy geloofde alleen aan d« komst van de socialistische maat- schappy, een socialistische maat schappij zoals hij die zag en die ont staan zou uit de huidige ontwikke ling, maar voorwaarde was, dat de oorlog zou zyn uitgebannen - Wibaut was pacifist en dat vervolgens een internationale coördinatie op econo misch gebied in de richting van in ternationale economische samenwer king tussen alle landen kan worden doorgevoerd. Ideaal? Of illusie? Ver moed kan worden, dat Wibaut in zijn laatste levensjaren de schemering zag komen over wat hy als ideaal had gesteld. En dat was voor een man als Wibaut, die als realist de tekenen des tyds wist te onderken nen, heel smartely'k. Wibaut was een groot wethouder van Amsterdam. Er is alle reden hem te gedenken - ieder op eigen wyze:

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 11