Liever hoogleraar dan minister
Professor ZIJLSTRA wil niet elf jaar
op Economische Zaken zitten
Bij behandeling tandbederf
voorrang aan de jeugd
Soldaat, die twee keer met scherp geschoten had,
moest bankbiljettendrukkerij bewaken
Wibaut groot wethouder
—van stad Amsterdam
Honderd jaar geleden in
Vlissingen geboren
Georganiseerde kleuterbehandeling
zou gewenst zijn
Oud-commissaris
verdronken
ZATERDAG 20 JUNI 1959
PAGINA 11
De juffrouw, die mij de deur opent van de woning van minister
Zijlstra in de Jan Luykenstraat te Amsterdam, vraagt of ik
soms die journalist ben. Dat ben ik. Dus mag ik meteen naar
binnen. Minister Zijlstra staat al in de deur van de grote voorkamer,
die zijn werkkamer is, en noodt mij binnen. Even later komt ook
mevrouw Zijlstra binnen. Een knappe vrouw, zo helemaal niet uit
Sexbierum, vinden wij. Zij is niet alleen knap, maar vooral beminne
lijk en charmant en met een gezicht, waar de tevredenheid afstraalt.
Een sigaret, een kop koffie, die mevrouw Zijlstra voor ons inschenkt.
De koffie is waarlijk voortreffelijk. In de hoek bij het raam staat een
Bchryfbureau met veel boeken en paperassen. Het is te zien dat
minister Zijlstra niet veel tijd meer heeft om hier te werken en te
studeren. Wat hier binnenkomt, wordt daar blijkbaar voorlopig maar
neergelegd, want de minister is de hele week afwezig, al gaat hij
dan ook iedere avond naar huis. De jongste, Nienke Titia, komt even
binnen met een grote beer onder haar arm. Anderhalf jaar, bijna
twee. Een opvallend knap en lief kindje. Het evenbeeld van haar
moeder. Met die vreemde meneer er bij durft ze maar niet zo naar
vader rennen, maar ze wil dat toch zo graag. Ik doe dus maar net
of ik haar niet zie en mevrouw Zijlstra weet haar even naar vader
te loodsen voor een kusje. „Ze ziet mij ook zo weinig", zegt prof.
Zijlstra. „Alleen zaterdag en zondag. Zaterdag blijf ik altijd thuis".
„Om eens weer wat te kunnen studeren, denk ik zo", zeg ik hem.
Want dat is zijn verdriet van het ministerschap, dat de wetenschap
in het gedrang komt. „Ja, óók wel", zegt hij, „maar toch ook wel
om eens een dagje te kunnen luieren". Intussen is mevrouw Zijlstra
met Nienke de kamer uitgegaan.
Prijswinnaars fotovak
school-examens
De oud-commissaris van politie van
Leeuwarden, de heer C. Kool, die na de
oorlog is gepensioneerd en die in Loos-
drecht woonde, is vrijdag tengevolge
van verdrinking om het leven gekomen.
De heer Kool, die een groot liefhebber
was van de hengelsport, is tijdens het
vissen waarschijnlijk onwel geworden
en in het water, dat ter plaatse zeer
ondiep is, gevallen. De heer Kool was
75 jaar. Hij was voor hij te Leeuwarden
benoemd werd, commissaris van poli
tie in Velp.
Een gesprek met minister Zijlstra is
niet moeilijk. Hij is eenvoudig, onge
compliceerd en kent geen pose.
De successen van het leven hebben
hem geen zier veranderd. Ik zit tegen
over hem en zie, dat zijn das bij uit
zondering vandaag goed zit. In de Ka
mer heeft hij er altijd ruzie mee. Dan
moet hij die telkens weer even recht-
schuiven. Ik zeg; laten we maar be
ginnen bij het begin. Ik wil alles weten
vanaf uw prille ieugd.
Ik verneem dan, dat hij in Ooster-
bierum is geboren op 27 augustus 1918.
Zijn vader, die vroeger boer was ge
weest, begon later een groothandel in
granen en landbouwprodukten. Hij heeft
twee broers en twee zusters en Jelle,
de minister van thans, is de oudste.
In dat dorpje van 900 mensen ging
hij naar de christelijk nationale
school. Daarna naar de Mulo in Har-
lingen. Vader had hem graag in de
zaak gehad, maar hij werd dan toch
eerst naar de Mulo gestuurd om eens
te kijken, wat hij daarvan zou terecht
brengen. Maar toen de Mulo af was,
wou hjj naar de H.B.S., die hij in
twee jaar afmaakte. Toen wou vader
hem toch maar in de zaak opnemen.
Maar Jelle, die de smaak van de we
tenschap te pakken had gekregen, pie
kerde er niet over. Hij zei: ik ga
economie studeren.
Waarom economie vraag ik hem.
Ja zegt hij, ik wilde dat met een
•igenwijze, door niets gemotiveerde be
slistheid.
Maar even later blijkt, dat het toch
Wél gemotiveerd was.
Ik had, zegt hij, in de jaren van
mijn middelbaar onderwijs altijd maar
gehoord over malaise en ik had daar
van de baarlijke ellende gezien. Ik
dacht: hoe zit dat nou? Ze praten over
veel produceren, dan kan er veel wor-
mie. Daar leer je doceren, zegt hij.
Dat was een dure cursus en die men
sen wilden waar voor hun geld. Dus
als ze het niet begrepen, zeiden ze:
ja, dat is nou allemaal heel mooi ge
zegd, maar ik begrijp er niets van en
dan moest je opnieuw beginnen.
Student in economie
Hjj gaat dus econoihie studeren en
het universitaire milieu heeft hem niet
Het gezin van minister Zijlstra: Irene,
Minister Zijlstra en echtgenote.
den gekocht en dan is er welvaart.
Waarom gebeurt dat nou niet? Dat ir
riteerde me, zegt hij me nu. En ik
wilde weten hoe nu eigenlijk de vork
san de steel stak. Daarom wilde ik be
slist economie studeren. Dus toch niet
ongemotiveerd.
In 1937 gaat hij dus naar Rotterdam.
Vanaf dat ogenblik draagt hij de
maarschalksstaf van de .wetenschap in
rijn ransel. Totdat hy minister werd,
heeft het universitair milieu hem vast
gehouden.
Prof. Zijlstra is er de man niet naar
om dit zelf uit de doeken te doen.
Het is bekend, dat hij al in zijn
studententijd en nu ook in .de politiek
door de jongeren van zijn richting
als de primus inter pares wordt ge
zien. Als men daarover begint, zegt
hij eenvoudig: 't is mogelijk en hij
praat er verder geanimeerd overheen.
Hij vertelt de dingen alleen zakelijk.
Alles wat hij zegt is verbluffend
helder, zoals hij ook in het parlement
verbluffend helder is. Het meest in
gewikkelde economische geval weet
hij helder en klaar uiteen te zetten,
zodat iedereen het kan begrijpen. Hij
heeft dan drie velletjes met aanteke
ningen voor zich liggen en doceert
met ongeëvenaarde duidelijkheid.
Dat heb ik geleerd, zegt hy, toen ik
docent was op de cursus M.O.-econo-
meer losgelaten. Maar hij heeft zijn
candidaats nog niet gedaan als hij in
dienst moet. Mobilisatie 1939.
Een leuke tüd, zegt hij. We lagen in
Bergen, een prachtige herfst en we had
den niets te doen. We marcheerden
bijvoorbeeld naar Kamperduin, maar
we hadden één geweer per sectie en
daar in Kamperduin, onder een kas
tanjeboom, mochten we dan om de
beurt dat geweer leren richten, dat op
een bok stond opgesteld. Maar na enige
weken moest hij naar Breda om te
worden opgeleid tot officier van de ad
ministratie. Dat was een cursus van
bijna uitsluitend uitstellers: juristen,
economen, kandidaat-notarissen enz.
De eerste les, vertelt hij, kwam er
een kapitein. Die zei: jullie denken na
tuurlijk, dat jullie heel wat weten, maar
jullie weten niks. Ik ga jullie eerst
eens wat algemene ontwikkeling bij
brengen. Daarna komt hij in de Ripper-
da-kazerne in Haarlem terecht, tot in
februari 1940 de lessen in Kampen wor
den hervat. Als de oorlog uitbreekt in
mei 1940 wordt er op een boot naar
Haarlem gevaren. Het kostbare intel
lect moest achter de waterlinie worden
gebracht. Daar heeft hij dus de oorlog
meegemaakt.
Ik had toen al twee keer met scherp
geschoten, lacht hij nu. En verder heb
ik op wacht gestaan met het geweer
aan de voet voor de bankbiljettendruk
kerij „Enschedé".
Diezelfde soldaat is
nu minister van
Financiën en van
hem krijgt „En
schedé" nu zijn op
drachten.
In februari 1940
kwam h in Haar
lem op kamers bij
een Haarlemse fa
milie. Zijn huisheer
van toen trof hij
later aan als hoofd
ambtenaar aan Eco
nomische Zaken.
Daar kon hij toen
weer studeren en
hij deed dan ook
zijn kandidaatsexa
men. In september
1940 zette hij zijn
studie weer voort.
Hij kreeg nog vier
colleges van Lief-
tinck, die in okto
ber 1940 al gevan
gen werd gezet door
de Duitsers en die
tot het eind van
de oorlog gevangen
bleef. Maar in 1942
gaat de Econo
mische Hogeschool
dicht vanwege het
studentenverzet.
Zijlstra gaat terug
naar Oosterbierum
enstudeert. Hij
maakt zijn docto
raal in oktober 1945.
Minister Zijlstra maakt een praatje t>t) de haard.
En nu blijkt, dat
hij de maarschalks
staf in zyn ransel droeg. Direct na zijn
doctoraal wordt hem verzocht het prac
ticum te leiden voor de doctorale studie.
Er is nog een gebrek aan hoogleraren
en assistenten. Maar in 1946 wordt hy
al hoofdassistent en in 1947 lector. In
december 1947 reeds, als de V.U. in
Amsterdam een economische faculteit
opent, wordt hij daar gevraagd als
hoogleraar. Maar hy wil eerst promo
veren en doet dat cum laude in juli
1948 op een proefschrift over de om
loopsnelheid van het geld. En dan
vormt hy met Sneller en Muiswinkel
de economische faculteit van de V.U.
in Amsterdam. De financiële kant van
de economische wetenschap is dus ei
genlijk zijn fort. En toch komt hjj op
Economische Zaken terecht.
Hoe is dat toch gekomen, heb ik hem
gevraagd.
Ja, zegt hy. met zekerheid kan ik
het ook niet zeggen. Maar ik heb later
wel eens een verhaal gehoord, dat
misschien juist is.
En hy vertelt rustig verder: ik be
moeide me eigenlijk helemaal niet met
politiek. Ik was in de wetenschap en
met mijn professoraat aan de V.U.
„perfectly happy". Maar men heeft my
dan eens verteld, dat het gekomen is
door een drietal artikelen, die ik had
geschreven in „Economisch Statistische
Berichten" over „De weg naar de vrij
heid" van de P.v.d.A. Koos Vorrink zou
toen gezegd hebben: dit is een scherpe,
maar faire critiek. We weten wat we
hebben aan die man.
Telefoon van Donker
Hoe het dan gegaan is, is het gegaan,
maar ik zat in 1952 prof. Zijlstra
was toen 34 jaar oud te werken aan
een artikel: „Honderd jaar theorie van
de internationale handel". Hoe iemand
dat leuk kan vinden ontgaat ons, maar
goed, hy verstaat misschien niet, dat
wy dit werk leuk vinden. Al begrypt
hy ook veel. Maar werkend aan dat
artikel, kreeg hy een telefoontje van
Donker, die toen aan het formeren was.
Prof. Zylstra naar Den Haag, waar hy
van Donker hoorde, dat hjj minister
van Economische Zaken moest worden.
„Maar ik wil geen minister worden,"
zei Zylstra. Donker, die altyd recht op
de man af was, zei: „het gaat er niet
om, wat jy graag wilt. De A.R. moet
meedoen. Als jy op Economische Za
ken komt, is het klaar."
„Ik wil niet," zei Zylstra.
„Daar heb ik niks mee te maken," was
het bescheid van Donker. „Hier is het
landsbelang in het geding. U mag niet
nee zeggen. Ik verlang antwoord vóór
morgenmiddag twaalf uur." Zylstra af.
Praten met Schouten. Die zat in Ooster
beek. En hy maar hopen, dat Schouten
zou zeggen: neen, doe het dan maar
niet. Maar toen hy diezelfde avond in
Oosterbeek kwam, zei Jan Schouten dat
helemaal niet. En Terpstra, die met
Schouten in Oosterbeek zat, ook niet.
Prof. Zylstra zegt my nu met een
lach op zijn gezicht; daar zat ik toen
in Oosterbeek. Ik was er hals over
kop heengegaan zonder voldoende
geld. Daar had ik niet op gelet. Ik
12 jaar met Nienke Titia, bijna 2 jaar,
9 jaar en mevrouw Zijlstra.
zei dus tegen Jan Schouten: „ik ga
terug naar Amsterdam om met mijn
collega's te praten, maar hoe kom
ik daar? Ik heb geen geld meer". En
toen moest hy van Schouten 50,-
lenen om naar Amsterdam te kun
nen komen. Het ging allemaal zo
haastig. Prof. Okma en dr. Bruins
Slot hebben toen de doorslag gegeven.
Die zeiden: je mag niet weigeren.
Zo werd hij minister.
Nu zijn er nog twee dingen, die ik
graag weten wil. Ten eerste, waarom
hy van Economische Zaken naar Fi
nanciën is verhuisd en ten tweede, wat
hy nu als minister van Financiën met
de belastingen gaat doen. Wat het
eerste betreft, is minister Zylstra weer
even helder en duidelijk als hy altyd
is. Hy redeneert, beslist en weet wat
hij wil. Ik heb nu zeven jaar op Eco
nomische Zaken gezeten, zegt hy. Eerst
van 1952 tot 1956. Toen ben ik gebleven
van wege de moeilykheden. die er toen
waren. Wy zaten toen al met de prys-
politiek en de bestedingsbeperking. Als
ik toen was weggegaan, had myn op
volger in een rijdende trein moeten
stappen. En dat wilde ik niet. Maar
liever was hy toen weer in de weten
schap gedoken.
Je wordt zo dom, zegt hij, als je
niet meer studeert.
Maar nu ik zeven jaar daar heb ge
zeten, heb ik gezegd: stop! Tegen De
Quay heb ik gezegd: „Nu heb ik het
recht er mee op te houden. Blyf ik
op Economische Zaken dan zou ik na
een nieuwe periode van vier jaar elf
jaar minister van Economische Zaken
zyn geweest. En dat is te lang. Hy wil
ook liever de financiële richting uit.
Daarop is hy gedoctoreerd. En hy zegt
dus tegen De Quay: „als je me niet
kunt missen, ben ik bereid, maar dan
op Financiën."
Maar hoe staat het nu met de belas
tingen? vraag ik minister Zylstra. Er
is duidelyk gezegd, dat er verlaging
moet komen. En hij is weer even klaar
en helder als altyd. Hoe die verlaging
zal zyn, kan ik nu natuurlyk nog niet
zeggen. Maar de beleidslyn zie ik.
U weet, zegt hy mij, dat in deze maan
den de begrotingen worden klaar ge
maakt. Al die begrotingen komen by
de minister van Financiën. En dan
blijkt het, dat er moet worden bezui
nigd. Je mag nu eenmaal niet méér
uitgeven dan er in komt óf je moet
voor dekking zorgen.
Myn beleid zal er nu op gericht zyn
zegt hij, de belastingverlaging in te
bouwen in de begrotingen. Vroeger ging
het zo: we zyn ai zoveel millioen bo
ven de begroting, dus van belasting
verlaging kan niets komen. Dat is fout,
meent minister Zylstra. Men moet in
het hele samenspel van alle begrotingen
de belastingen mee zien als een uit
gave.
Je hebt dus eigenlyk twee ministers
van Financiën, juist als in Italië.
Eén die het departement beheert en
hoofd is van het belastingwezen en
één die het budget bewaakt. De ml
nister van Financiën, die het depar
tement beheert, gaat dus juist als
andere ministers in de ry staan voor
de bezuiniging. En de andere minis
ter van Financiën, die het budget
bewaakt gaat daar tegenover staan,
dus ook tegenover zich zelf, en komt
zyn collega' s én zich zelf
dus eens vertellen, dat er moet wor
den bezuinigd. Bij die bezuiniging
moet men de belastingverlaging mee
zien als een uitgave. Dus moet er dan
op de begrotingen meer worden be
zuinigd om óók de belastingverlaging
mogelyk te maken.
We hebben het ook nog even gehad
over het overschot op de betalingsba
lans, dat de S.E.R. heeft geraamd. Er
gingen al geruchten, dat er in 1960
geen overschot meer zou zyn. Minister
Zylstra denkt er dit van: de raming
van de S.E.R. is bepaald aan de zeer
hoge kant. Maar de economische ex
pansie zet zich veel krachtiger door
dan we hadden gedacht. Belangrijk in
dit opzicht is, zo doceert de professor
my in welke richting en met welke
snelheid de betalingsbalans zich ont
wikkelt. Ziet men, dat het in de ver
keerde richting gaat, dan moet men
tydig afremmen. Doet men dat niet,
dan kan men niet meer buigen, maar
moet men gaan breken, zoals by de
bestedingsbeperking het geval was.
Wordt het betalingsoverschot minder,
dan moet men er nu reeds rekening
mee houden by de begrotingspolitiek.
FRANS SCHNEIDERS.
Anne Jelle, 8 jaar, de minister, Annelies,
Blijkens de verschillende voordrach
ten, zoals die vrijdag en vandaag zijn
gehouden tijdens het congres, dat de
Nederlandse Maatschappij voor Tand
heelkunde in Amsterdam georgani
seerd heeft, hecht men allerwegen ie
meeste waarde aan de preventieve
zorg voor het gebit. Met behandeling
alleen wordt het vraagstuk van het
tandbederf niet opgelost. Tot de maat
regelen, die het tandbederf kunnen
voorkomen, kunnen worden gere
kend: voorlichting omtrent de voe
ding van a.s.. moeder, kleuter en kind,
voorlichting omtrent goede mond
hygiëne en de aanwending van caries-
remmende middelen.
Voor het onderzoek naar het vóór
komen van caries en het plannen ma
ken voor de preventie van tandbederf
is in de eerste plaats een centrale in
stantie noodzakelijk, die het onderzoek
kan leiden en bestaande gegevens or
dent. In dit verband worden de onder
zoekingen naar de resultaten van fluor-
toevoeging aan het drinkwater, die in
Nederland gaande zijn, zeer belangrijk
geacht.
Bij de behandeling van tandbederf
moet voorrang worden verleend aan
de jeugd; het is daarby duidelijk, dat
behandeling van de schooljeugd geen
zin heeft, wanneer het kind niet te
vens leert een doelmatige mondver-
zorging toe te passen en regelmatig
naar de tandarts te gaan.
Om deze goede gewoonten te verbrei
den en tevens een overzicht te krijgen
van de vorming en de gebreken van de
gebitten der twee-tot-zesjarigen, dege
nen dus die nog niet met de school-
tandverzorging in aanraking komen,
zou men een georganiseerde kleuterbe
handeling willen invoeren. Hiertoe ech
ter ontbreken zowel mankracht als fi
nanciën. In proefcentra wil men niette
min nauwkeurig bestuderen, welke
maatregelen er op preventief en cura
tief gebied mogelijk zyn.
De georganiseerde tandheelkundige
behandeling van de schooljeugd zal nog
moeten worden geïntensiveerd, een niet
eenvoudige taak, ook al omdat in de
verschillende delen van het land de
„tandheelkundige facetten" waar
onder men ook de mate der tand ver
zorgingsgezindheid" van de bevolking
van een bepaald district dient te reke
nen zeer uiteenlopen.
Als proef op de som en als sluitstuk
van de behandeling van de jeugd >e-
schouwt men de tandheelkundige ver
zorging van de militairen, die op haar
beurt in belangrijke mate kan bijdra
gen tot de bereidheid van de Neder
landse bevolking, om zich naar de tand
arts te begeven. Er is uiteraard een
omwenteling aan de gang, nu sinds het
Ziekenfondsenbesluit van 1941 dc ver
zekerde bevolking zeventig procent
van het totaal aantal inwoners van ons
land rechten op tandheelkundige ver
zorging kan doen gelden. Het streven
is er in de eerste plaats op gericht, het
Nederlandse volk te doen inzien dat een
goed onderhouden gebit niet als over
bodige luxe moet worden beschouwd.
Het is daarbij duidelijk, dat de preven
tieve zorg voor het gebit veel pijn en
narigheid kan voorkomen.
In Arnhem zijn de diploma's uitge
reikt aan de voor de vakexamens foto
grafie en reportagefotografie geslaagde
leerlingen van de Nederlandsche foto
vakschool te 's Gravenhage. Er slaag
den dit jaar 45 van de 94 kandidaten
voor de fotografie en 26 van de 39 voor
de reportagefotografie.
De zilveren wisselbeker voor hem die
het hoogste aantal punten heeft be
haald werd uitgereikt aan de heer J.
C. Hille te Heemstede. De Adriaan Boer-
prijs, die dit jaar beschikbaar is ge
steld voor de best geslaagde kandidaat
van het reportagefotografisch examen is
gewonnen dor mr. Van Geenen uit
Bergen (L.) en de Jan Stokvisprijs voor
dc kandidaat met de hoogste prestatie
op het gebied van reproduktie en re
touche, werd gedeeld door W. A. Smit
uit Almelo en J. P. Christia.ans uit
Leeuwarden.
De hulpbisschop van Trivandrum
(hoofdstad van de Indische deelstaat
Kerala), mgr. Peter Pereira, heeft van
daag volgens U.P.I. verklaard, dat de
politie bij de recente onlusten in Tri
vandrum verschillende katholieken
moedwillig heeft neergeschoten. Er is
sprake van een tegen de katholieken
gevoerde actie van de communistische
overheid, aldus mgr. Pereira.
(Van een bijzondere medewerker)
Dinsdag 23 juni 1959 zal het hon-
dèrd jaar geleden zyn, dat dr.
F. M. Wibaut, de bekende wet
houder van Amsterdam, te Vlissin-
gen werd geboren. Hy kreeg een
godsdienstige opvoeding eerst in het
ouderlijk huis, later in Rolduc, waar
hy opviel door zijn intelligentie en
zijn ernst. Na Rolduc werd hy door
zyn vader, die een houthandel dreef
en in zyn zoon zyn opvolger zag,
naar de Openbare Handelsschool ge
zonden te Amsterdam - hy was toen
zestien jaar - en het duurde niet lang
of de jonge Wibaut, die aanvanke-
lyk priester had willen worden, wend
de zich van het geloof af. Wibaut
heeft dit uitvoerig in zyn memoires
beschreven zonder echter anders dan
vaag te vermelden welke motieven
hem tot deze stap hebben geleid. Qn-
willekeurig denkt men by de lezing
daarvan aan het jongste herderlyk
schrijven van mgr. Van Dodewaard
over de priester-roeping. En men zal
in katholieke kring op deze dag ook
aan iets anders willen denken, aan
onze plichten jegens de overledene.
Wibaut was een groot stadsbestuur
der. Na een groot houtbedrijf in Mid
delburg geleid te hebben, kwam hy in
1904 voorgoed naar Amsterdam, hy
werd daar de spil van een grote groep
intellectuele vrienden, sedert 1897 was
hij lid van de SDAP en kwam in 1907
in de gemeenteraad. Daar werd hij lid
van de gezondheidscommissie en dit
lidmaatschap confronteerde hem met
de meest erbarmelyke woningtoestan
den op de Eilanden en in de Jordaan
en in andere stadsdelen, die zich den
ken laten. Dat benauwde hem: het be
nauwde hem, omdat naar zyn juist
oordeel een gezond gezinsleven niet wel
mogelijk was in krot- en kelderwonin
gen. Zijn eerste taak, toen hij voor de
eerste maal tot wethouder was geko
zen - maart 1914 -was een voordracht
tot het bouwen van 3500 arbeiderswo
ningen, waarby hy de steun had gehad
van de toenmalige directeur van Bouw
en Woningtoezicht, de latere burge
meester Tellegen. De voordracht had
de volledige instemming van het col
lege van B. en W., en werd door de
Raad met grote meerderheid aangeno
men. Dit eerste succes van de nieuwe
wethouder was daarom zo belangrijk
omdat hy de regering ervan had kun
nen overtuigen, dat niet alleen rijks-
voorschotten doch ook ryksbydragen
volgens de woningwet mogelyk waren
indien de exploitatie dier woningen te
korten zou opleveren en dat zou on-
herroepelyk het geval zyn omdat de
woningen verhuurd zouden worden be
neden en zelfs ver beneden de kost
prijs. Wibaut heeft een nieuwe uitleg
van de Woningwet mogelyk gemaakt.
Zijn devies was, na zyn ervaringen als
lid van de Gezondheidscommissie:
krot- en kelderwoningen wèg, nieuwe
arbeiderswoningen en dat devies hand
haafde hij, toen de in 1914 uitgebroken
wereldoorlog de kosten van de woning
bouw verdubbelde!
Tal van gemeentebesturen hebben
daarna geprofiteerd van het gedurfde
initiatief van Wibaut. Zyn tweede suc
ces was zyn optreden tegen hamste
raars en prysopdryvers tydens die oor
log. Er moest een levensmiddelencom
missie komen en in enkele dagen was
die geconstitueerd. Er moest ook in
de gemeentelyke inrichting een levens-
middelendienst komen - er bestond
niets van die aard op het stadhuis.
Wibaut stampte ze uit de grond - hy
was een groot regent, zag de toene
mende behoeften van de massa van het
volk en nam de geëigende maatrege
len, ondanks spot en hoon die hem niet
bespaard bleven.
Hy was de voorvechter van de ge
meentelyke autonomie als weinigen,
maar hield niet op te waarschuwen
dat de Gemeenteraad verantwoorde-
lyk bleef, ook voor de financiële dek
king der uitgaven. In zyn wethouder-
lyk leven - hy vond het het mooiste
deel van zyn leven, wat wethouders
en oud-wethouders zullen kunnen be-
grypen - heeft hy een enorme, een
ongelooflyke activiteit ontplooid: hy
is gedurende 15 jaar achtereenvol
gens wethouder geweest van Arbeids
zaken en Pensioenen, van Volkshuis
vesting en Levensmiddelen, van fi
nanciën, woningdienst, bouw- en wo
ningtoezicht, van belastingen en be
drijven, waaronder gas, waterleiding,
Wibaut werd nooit beter gekarakteriseerd dan op dit portret van Jan Sluytert.
Het bevindt zich in de verzameling van het Stedelijk Museum in Amsterdam.
telefoon, tram, electra, reiniging en
veren en nog korte tijd van Onder-
wys en Kunstzaken. En hy had nog
altyd gelegenheid om prae-adviezen
te schryven voor de Vereniging van
Staatshuishoudkunde en Statistiek of
artikelen voor het destijds invloed-
ryke Sociaal Weekblad of De Socia
listische Gids of studies over Trusts
en Kartels, Economische Kronieken,
die alle getuigden van wetenschap-
pelyk inzicht en waarvoor hem dan
ook in 1928 het ere-doctoraat in de
Handelswetenschappen werd ver
leend door de Amsterdamse Univer
siteit.
Men moge het niet eens zyn met
alle sociaal-economische of staatsrech-
teiyke stellingen, die dr. Wibaut ooit
heeft opgezet en verdedigd, men oorde-
le echter niet alvorens men zyn ge
schriften of redevoeringen heeft gele
zen. Hij verdedigde niet de socialisa
tie als beginsel, hij achtte collectieve
voorziening in de zich uitbreidende col
lectieve behoeften van de grote massa
des volks alleen dan gewenst, wanneer
zy doelmatiger was dan de persoonly-
ke en de grote massa des volks was
voor hem niet uitsluitend de massa der
arbeiders-bevolking, maar het gehele
volk in al zyn geledingen. Hy deed ont-
zagiyk veel voor verbetering der volks
huisvesting maar als wethouder voor
de financiën bevorderde hy óók krach
tig alle instellingen van onderwys en
kunst - in het byzonder het Concertge
bouworkest en het toneel. Wibaut las
veel, óók katholieke geschriften, ook
naar ik vermoed, de Sociale Encyclie
ken. In 1925 werd het 650-jarig bestaan
van Amsterdam o.a. gevierd met een
grand diner ten paleize op de Dam.
Wibaut hiel daar -voor een gehoor dat
niet bepaald uit zyn medestanders be
stond - zyn befaamde rede „Morgen".
Hij sprak daar over de stoffelyke wel
vaart èn het geestelyk welzyn van de
grote massa der werkers, waar - zei
hy - zy het zijn, die het economisch
leven maken. Zie Rerum Novarum: de
rijkdom der volken komt slechts voort
uit het werk der arbeiders. By een an
dere gelegenheid, als hy pleit voor de
autonomie der gemeente, schryft hy,
ietwat dringend, dat het Ryk zich te
onthouden heeft van datgene dat de
gemeente zelf kan doen. Zie Quadra-
gesimo Anno over het subsidiariteits
beginsel! Ook katholieke figuren uit
het sociale leven, mgr. Ariëns. dr.
Poels, Vlekke, wist hy te waarderen.
Wibaut was idealist en realist te
vens: hy geloofde alleen aan d«
komst van de socialistische maat-
schappy, een socialistische maat
schappij zoals hij die zag en die ont
staan zou uit de huidige ontwikke
ling, maar voorwaarde was, dat de
oorlog zou zyn uitgebannen - Wibaut
was pacifist en dat vervolgens een
internationale coördinatie op econo
misch gebied in de richting van in
ternationale economische samenwer
king tussen alle landen kan worden
doorgevoerd. Ideaal? Of illusie? Ver
moed kan worden, dat Wibaut in zijn
laatste levensjaren de schemering
zag komen over wat hy als ideaal
had gesteld. En dat was voor een
man als Wibaut, die als realist de
tekenen des tyds wist te onderken
nen, heel smartely'k.
Wibaut was een groot wethouder
van Amsterdam. Er is alle reden
hem te gedenken - ieder op eigen
wyze: