M
DE AMSTERDAMSE ROTTERDAMMER
UIT LIEFDE VOOR DE BRANDWEER
Na de vakantie de spijtoptanten en het
uitzicht op de Maas
Maatschappelijk werk
is geen armenzorg
Professor dr. L. J. Rogier 65 jaar
Bij al zijn duizend activiteiten een op-
vallend rustig man
Sociaal
commentaar
Goed begrip noodzakelijk
Het subtielste feitenonderzoek
gebaseerd op grote denkbeelden
UITERST POPULAIR MAN, ALHOEWEL. GEEN POPULAIR
ZATERDAG 25 JULI 1959
PAGINA 7
Centrale Veiling in
Aalsmeer wordt
vergroot
lijk te zeggen. Er arbeiden allerlei
omstanders en omstandigheden aan
mee zonder het zelf te vermoeden.
Ineens is dan de naam van de be
roemde man op ieders lippen. Wie
tevoren nooit een artikel, laat staan:
een boek, van hem hadden gelezen,
vormen zich nu met bekwame snel
heid een oordeel over zijn optreden,
gedrag, begaafdheid en karakter. Er
worden leuke gezegden van hem her
haald in refters en tuinkamers. Hor
zels omgonzen het zweet van zijn aan
schijn.
anton van duinkerken
Minister A. C. W. Beerman
Het bestuur van de Centrale Aals-
meerse Bloemenveiling is gemachtigd
de plannen verder uit te werken tot
uitbreiding van de bestaande gebou
wen, waarmee ongeveer anderhalf mil
joen gulden zal zijn gemoeid.
De voorzitter der veiling, de heer W.
Maarse Jbzn., heeft zijn functie, die
hij sinds 1932 vervulde, neergelegd, Van
1938 af was hij tevens waarnemend di
recteur. In deze periode heeft hij bijna
alle regerende vorsten uit Europa als
gasten in de veilinggebouwen mogen
begroeten en de hoogste functionaris
sen en diplomaten uit vrijwel de gehele
wereld.
De ledenvergadering benoemde de
heer Maarse tot ere-voorzitter der vei
ling.
inister A. C. W. Beerman is van
huis uit Amsterdammer, maar
zó één geworden met het water
van Rotterdam en de mensen van Rotter
dam, dat hij zich zelf uit Rotterdam
hiet meer kan wegdenken. Hij is dan
ook niet van plan nu hij minister is ge
worden naar Den Haag te verhuizen,
bij kan zijn huis in Rotterdam met het
uitzicht op de Maas niet meer missen.
Dat hij zo verweven is geraakt met
Rotterdam komt door zijn liefde voor
bet water enzijn liefde voor de
brandweer, waarbij hij sinds 1930 brand
meester is geweest. Het is merkwaar
dig met hoeveel liefde hij over die vry-
Jmlige Rotterdamse brandweer spreekt.
Hij zet heel uitvoerig uiteen hoe. de
brandweer in Rotterdam werkte, hoe
zij gedecentraliseerd was en dat iedere
spuit drie brandmeesters had en drie
onderbrandmeesters benevens nog „ge-
affecteerden en aspiranten." Minister
Beerman was brandmeester van slangen-
vlagen 23 en het was de kunst, zegt
bij, te zorgen, dat je het eerst bij de
brand was, vooral als de brand woed
de in een verder gelegen rayon, want
dan zat er een premie aan vast. Mi
nister Beerman woonde toen aan de
Leuvehaven. Zijn huis was wat de
brandweer betreft een beroemd huis,
Want er woonden drie brandmeesters,
zodat er drie bordjes aan de gevel wa
ren bevestigd, waarop een emmer stond
afgebeeld en het nummer van de spuit.
Hij zegt: „Dit heeft me nauw verbon
den gemaakt met Rotterdam". Hij ziet
nog wel eens die vroegere spuitgasten
en aspiranten, het zijn arbeiderS, kap
pers, sleepbootkapiteins en wat al niet
meer. Er waren er bij, die zó opgingen
in hun werk, dat zij 's nachts zelfs in
overall sliepen om direct te kunnen be
ginnen met blussen. Maar als het blus
sen was gedaan gingen ze ook samen
een biertje pakken. Het is vreemd, men
ziet het deze op het oog zachtmoedige
man helemaal niet aan, dat hij bereid
Was bij nacht en ontij de strijd aan te
binden met de elementen. Maar het is
duidelijk, dat die brandweer nóg zijn
hart heeft.
Hij vertelt ook met verve over
het blussen tijdens de vier oorlogs
dagen. Nachten lang kwamen zij niet
dit de kleren Toen kwam het grote
bombardement Het was op de morgen
van de 14e mêi angstig stil. Er mocht
niet worden geschoten, want een kapi
tein ging met een witte vlag de brug
over. Maar het bombardement kwam
toch. Hy woonde toen met enkele vrien-
den in een achttiende eeuws herenhuis
aan de Leuvehaven, een soort pension.
Hij lag achter de voordeurmaar hy
durfde daar niet te blijven liggen, om
dat de zware deur door de luchtdruk
met geweld zou kunnen openslaan. Hy
naar buiten, maar hij ziet het Plein
in Den Haag niet, maar de Maas, de
roerige Maas, waar de schepen op va
ren. Hij is in Amsterdam geboren en
heeft er lang gewoond in een oud grach
tenhuis nog wel met een tuinhuis in de
smalle tuin. Hij volgde daar lagere
school en gymnasium. Dan verwisselt
hij Amsterdam voor Leiden. Hij is lid
van twee juridische disputen: „Nomos"
en „Juri Sacrum". Eén ding is er wat
hem van het hart moet: studenten moe
ten meer reizen, meer naar het buiten
land. Hij had zelf belangstelling voor
talen en hij heeft dat pas ervaren toen
hij voor het eerst een studentencongres
meemaakte in Praag in 1921.
In de Confédération Internationale des
étudiants heeft hij belangstelling voor het
buitenland gekregen, het verruimde je
horizon, zegt hij. Later was hij afge
vaardigde op de studentencongressen
in Kopenhagen, Rome, Parijs en wéér
Praag. De studenten, vindt hij, moeten
meer deelnemen aan de Cours des va-
cances. Op zo'n vacantiecursus in Gre
noble heeft hijEngels geleerd, om
dat daar buiten de colleges door de stu
denten voornamelijk Engels werd ge
sproken. Hij leerde Frans in Bagnères
de Bigorre, een cours van de universi
teit van Toulouse. Hij volgde zo'n cours
in Clermont Ferrand en in Exeter.
Nadat hij is afgestudeerd en dat
is in 1925 is hij drie en half jaar
junior op een advocatenkantoor van zes
advocaten. In 1930 wordt hij senior part
ner bij Dutilh, Nolst Trénité en Drie
beek. En toen werd hij nog nauwer aan
Rotterdam verbonden. Door zijn juridi
sche arbeid kreeg hij te maken met al
les wat zich afspeelde rond de havens.
Het zeerecht kreeg zijn bijzondere be
langstelling. Dat werk op het gebied
van het zeerecht betekent het behande
len van aanvaringen, schade aan lading,
disputen over bevrachtingsovereenkom
sten en wat dies meer zij. Burgemeester
Drooglever Fortuyn riep toen de stich
ting Havenbelangen in het leven en
vroeg Mr. Beerman, die daar zo mee
verweven was, als voorzitter te willen
optreden. Het ging daarbij om voorlich
ting, contakten met officiële personen,
het verzorgen van publikaties en con
takten met de pers. Inmiddels was hij
ook nog lid van de Gemeenteraad van
Rotterdam geworden, maar hjj werd te
vens een exponent van de Rotterdamse
haven en zo kwam ook het gerucht in
de wereld, dat hij bij de eerste poging
van een kabinetsformatie aangezocht
zou zijn voor minister van Verkeer en
Waterstaat. Dat was niet zo, het eer
ste aanbod was: minister voor de Volks
huisvesting en Bouwnijverheid. Maar
zegt hij nu, blijkbaar was ik te zeer
een exponent van Rotterdamse Havens
en Verkeersbelangen en oordeelde men,
VctTi links naar rechts. Willem (12 jaar), Bart (14 jaar), minister Beerman, zijn vrouw en Odise (5 jaar).
(Van een medewerker)
Nu de politiek in engere zin een
tijdje tot rust is gekomen, is er
gelegenheid iets meer aandacht
te schenken aan enkele zaken van be
lang, die in de voorbije drukte in de
knel dreigden te raken. Eén daarvan is
zonder twijfel het maatschappelijk werk,
een aangelegenheid welke, komen we
niet tot klare inzichten, tot vraagstuk
en twistpunt dreigt te worden met
de mensen om wie het werk werd be
gonnen als slachtoffer.
Er zijn twee „geschiedenissen" op te
zetten van het maatschappelijk werk,
n.l. de natuurlijke groei en de politieke
vormgeving. Vanzelfsprekend is de
eerste daarvan de meest wezenlijke en
dus ook de belangrijkste.
Eigenlijk vinden wij de oorsprong van
het huidige maatschappelijk werk te
rug in de diepste armoeperiode waar
in de destijds de meest vergeten pro
vincie van ons land, Drente, tussen '20
en '30 verkeerde. De tijd had daar stil
gestaan. Drente had geen aandeel in
de nationale industriële ontwikkeling en
aanpassing aan de moderne vooruit
gang. Kerkelijke en wereldlijke bestuur
ders vroegen toen de aandacht voor dit
achterblijven en zo ontstond het eerste
provinciale „opbouworgaan".
Onmiddellijk na de oorlog en reeds
tijdens de laatste oorlogsjaren gegroeid
en voorbereid, dus in een periode waar
in ons land wemelde van slachtoffers
van de oorlog in elk opzicht, moesten
allerlei activiteiten worden aangepakt
met een heel bijzonder kenmerk. Alom
waren mensen in nood. Het waren niet
slechts de kapotte huizen, niet alleen
de lege fabrieken en verkeersonmoge-
lijkheden, m.a.w. niet alleen de mate
riële problemen die om een scherpe
aandacht en actieve hulp vroegen. De
demoralisering van de werking van de
oorlog had duidelijk zijn stempel ge
drukt op talloze volwassenen en niet
minder op de jeugdigen. Wie maakte
in de hongerwinter nog een scherp on
derscheid tussen mijn en dijn. Hoevelen
probeerden niet door middel van de
zwarte handel iets goed te maken wat
men aan een andere kant had verloren?
Daar komt nog bij, dat de vernieu-
wingsdrag, kenmerkend voor elke na
oorlogse periode, vat kreeg op alle
mensen van enige betekenis, op alle
instituties, en vele uitingsvormen van
het gezelschappelijk leven. Naast de
verschijnselen van demoralisatie open
baarden zich, God zij dank, evenzeer
uitingen van gezonde naastenliefde.
Wij dreigen de namen weer te verge
ten van de HARK-actie van een Ruiten-
Troef actie, etc. etc.
.Wie waren het onderwerp van deze
zorg? Waarachtig niet alleen de men
sen die vanouds met het zo historisch
belaste woord van „armlastige" wer
den aangeduid. Ook in het doktersge
zin ,ook in het gezin van de bemiddelde
zelfstandige, ook in dat van een hoog
geschoold vakarbeider waren noden,
die men zelf niet aankon. En bij dit
alles voegde zich nog een plotselinge
omkeer in heel onze nationale indus
triële instelling. In de economie ging
een slagwoord opgang doen, dat wij
voorheen slechts matig hadden gekend:
Industrialiseren en exporteren of eco
nomisch ten onder gaan. Grote gebie
den met voorheen uitsluitend argra-
rische bevolking vonden voortaan hun
bestaansmogelijkheid niet langer op het
land, maar de landarbeidersjongens en
trachtte naar een schuilkelder te komen i dat het moeilijk zou zijn als het Neder-
in de nabijzijnde politiepost, maar die landse belang dat zou eisen tegen Rot-
De heer en mevrouw Beerman in hun auto.
was reeds gesloten en hij wachtte het
bombardement dus af gelegen op straat
voor de deur van die schuilkelder. Hij
herinnert zich die vreselijke ogenblik
ken. Een andere brandmeester was een
café binnengelopen hij moet er nog
om lachten op de Schiedamse Dijk
en lag onder het biljart. De straten wa
ren vol van een ondoordringbare walm
en dat vergeet hij nooit meer. Maar
des middags om half vier waren zij al
weer aan het blussen in de Witte de
Withstraat. Hij vertelt het allemaal veel
uitgebreider, zó levendig staat hem dit
alles nog voor de geest. Maar zijn huis
aan de Leuvehaven was intussen ver
brand. Alles wat hij bezat was weg:
zijn aantekeningen, zijn boeken zijn kle
ren. Ook zijn verzameling scheepsmo
dellen was verloren gegaan evenals een
mooie aquarel van Manet, voorstellende
de Leuvetoren met de St. Laurens op de
achtergrond. Het enige wat hij nog had
was een fiets en een kijker.
Dat was het einde van de brand
weer. Toen is hij gaan trouwen
op 30 april 1942, een datum, zegt
hij, waarop men vanwege Koninginne
dag voorlopig niet meer trouwen kan.
Hij had zijn vrouw, Elly de Roos, le
ren kennen op een lustrum van de V.V.
S.L. in Leiden. Zij had medicijnen ge
studeerd en was hoofdassistent van de
beroemde Gorter in de kinderkliniek
van het Academisch Ziekenhuis in Lei
den. Daarna werkte zij nog als kinder
arts in Delft.
Zijn vrouw plaagt hem nog wel eens
hiermee, dat hij pas met haar trouwde,
toen hij geen huis meer had, toen alles
Wat hij bezat bij het bombardement op
Rotterdam was vernietigd.
Zij hebben vier kinderen gekregen:
twee jongens en twee meisjes. Bert,
de tweede werd geboren op de dag, dat
de havens van Rotterdam door de Duit
sers werden opgeblazen en alle ruiten
sneuvelden. Hij heeft de liefde voor het
Water van zijn vader meegekregen en
is iedere dag weer dekknecht bij een
sleepschipper, die bij hen voor de deur
ligt.
Zijn vader, de minister van nu, heeft
die liefde opgedaan in Leiden, toen hij
foeide voor Njord. Nu trekt hij in zijn
|ladde skiff zaterdagsmiddags nog zijn
Plantjes in de Delfhavense Schie en
jls hij zijn oude kameraden kan strik
en ook nog wel eens in de stuurman-
toze vier en deze man is toch acht en
^ftig jaar.
Als men hem zo ziet, vraagt men
zich af: is deze man nu met hart
en ziel minister geworden. Hij zit
dit gesprek uit het raam te kijken
•h breekt nerveus wat lucifertjes door
bidden, terwijl hij spreekt. Hij kijkt
terdam in te gaan. Maar hiertegenover
staat zijn standpunt: er kan geen tegen
stelling zjjn, zegt hi), tussen Hotterd
en Nederland. Iemand die pleit voo
Rotterdam en een vrije vaart op de
Rijn pleit tevens voor de Nederlandse
verkeersbelangen in het algemeen. Ten
slotte hebben wij het gehad over de
voetbaltoto en over zijn werk als minis
ter. De vergunning voor die voetbalto
to heeft hij verlengd. Hij zegt: ik kon
niet a la minute met een wetsontwerp
komen om die zaak te regelen. Daar
zitten te veel haken en ogen aan vast.
Daarbij rijzen namelijk diverse vragen:
wie moet de vergunning hebben, hoe
moet de verdeling der gelden zijn, moe
ten ook culturele en sociale organisa
ties daarvan profijt hebben? Als minis
ter zal hij zich over deze zaken hebben
te beraden. Bijna dagelijks krijgt hij te
maken met het vraagstuk van de spijt
optanten en de gratie.
Hij gaat nu op vakantie. Hij was eerst
van plan naar Griekenland te gaan,
maar dat kan nu niet vanwege het werk.
Maar in ieder geval herneemt hij
een oude liefhebberij, hjj gaat wande
len. Hij behoort blijkbaar niet tot
het luie soort van toeristen. Vroeger
ging hij bij voorkeur naar weinig plat
getreden gebieden, zoals Letland, Joe
goslavië en Rusland. En als hij thuis
komt, wachten hem de spijtoptanten en
de gratiegevallen. Maar toch ook het
uitzicht op de Maas.
FRANS SCHNEIDERS
Tussen zijn zestigste verjaardag en
vandaag, nu hij met goed gevolg
zijn pensioen had kunnen gaan trek
ken, leerde prof. dr. L. J. Rogier een
verschijnsel ervaren, dat zich in ons
land maar hoogst zelden vertoont.
Hij werd beroemd. jn Akademie, in Rome en in Werken
Hoe dit in zjjn werk gaat, is moei-
ziekenhuis. Heelmeesters lezen er elkaar
de pittigste karakteristieken uit voor. Hij
krijgt de naam van de man die openlijk
durft te zeggen wat anderen voorzich
tigheidshalve verzwijgen. Zijn roem
schiet voor hem uit. Waar hij verschij
nen zal, zijn de vergaderzalen propvol.
Hij spreekt in de Noord-Oostpolder en
In de krant van het Vaticaan verschijnt
een vuilaardig stukje om allerlei men
sen, die zijn taal niet lezen, bij voorbaat
te waarschuwen tegen zijn invloed Dit
komt in het Nederlands nieuws. De man
gaat over de tong. Een Duitse bisschop
waarschuwt een Nederlandse bisschop
tegen de gevaren van de onbevangen
heid.
Rogier wordt onderwijl voorzitter van
het Thijmgenootschap. Hij is toevallig
aan de beurt om rector-magnificus te
zijn. Hij wordt in deze gedaante naar het
ziekenhuis gedragen voor een tamelijk
ingrijpende operatie. Hij krijgt de P. C.
Hooft-prijs voor letterkunde als weten
schappelijk essayist met een kunstenaars
stijl. Bij de achttiende verjaardag van
de Kroonprinses schrijft hij het grote
artikel in het gedenkboek.
Zonder iets van zijn eigen verplichtin
gen te verzuimen, vervangt hij op drie
gewichtige plaatsen een ziek geworden
collega. In diezelfde tijd verschijnt van
zijn hand een nieuw boek. Hij leidt een
reeks opvallende promoties. De Konink
lijke Akademie van Wetenschappen kiest
hem tot lid. De St.-Adelbert-veremging
laat hem optreden bij haar lustrum. Zijn
rede slaat in op zulke wijze, dat er min
stens tienmaal haar eigen omvang over
wordt geschreven in allerlei bladen. Hij
spreekt te Wenen over de vijrheid van
de academicus. De tekst wordt achteraf
aan de paus opgestuurd. Hij schrijft in
opdracht de geschiedenis van een groot
Advertentie
dam. Zijn redevoeringen verschijnen als
afzonderlijke vlugschriften. Ze vinden
dadelijk hun afzet. Er worden brieven
over hem geschreven, brochures tegen
hem gericht, prulpapiertjes met beschul
digingen bij hem in de bus geworpen,
karikatuurportretten gedrukt, schot
schrijvers in vereniging verzameld.
'anneer hij koffie drinkt op een ter
ras, strijken voorbijgangers daar neder
om de koesterende nabijheid van de
grote man te ondergaan. Ze kunnen be
spieden, hoe hij uit zijn binnenzak een
apicueu, noe nij uu zijn uuurauax een ecrue majesteit ae yronageaaente, dat
ebonieten sigarenkoker te voorschijn to- kerkgeschiedenis bovenal de geschiede-
vert met een arm, waaraan de buiten- I nts van het kerkvolk dient te zijn, niet
hangende overhemdsmanchet ieder ge
woon mens tot een levenslast zou zijn.
Hij neemt uit het etui een papieren pijp
je met hoornen mondstuk, gelijk men er
bij elke leverantie van sigaren overal
cadeau krijgt. Hierin peutert hij de twee
de helft van zijn braziel om de toch al
forse rookteugen nog een beetje kracht
uit het verleden mee te geven. Hij rookt
met de ingetogenheid van een novice,
tot zijn gesprekspartner hem de kans
geeft, zijn verhaal te beginnen met een
van zijn eveneens beroemd geworden
aanhef-formulieren: „Mot je houre, jö,
wat wij daris mee beleefd hebben
In 1938 heeft L. J. Rogier eens open
lijk bekend: „In de kring van de oude
re verwanten van mijn moeder heb ik
het city-Rotterdams nog gekend, zon
der dat het het brandmerk van on
beschaafdheid droeg." Tegenwoordig
draagt dit spraakgebruik evenwel het
rookmerk van L. J. Rogier. Hij heeft
zich uit het Rotterdams van zijn jeugd
een plastische taalvaardigheid eigen
gemaakt, waarvan zijn geheel eigen
vermogen tot zichtbaar-makende ka
rakteristiek van historische personen
of groepen gewoonlijk een tikkeltje
meekrijgt.
De bijzondere talenten van Amalia van
Solms moeten niet overmatig talrijk zijn
geweest, doch als de hoogleraar Rogier
tijdens een examen er enkele van in
herinnering brengt aan de kandidaat
behoeft gij er thuis de briefwisseling van
Constantijn Huygens niet meer op na t
slaan want ze is, een beetje onthaagst
voor uw ogen tot leven gewekt.
In de ups en downs van het vrien
den «««mrek blijkt de onvermoeibaarheid
van die beeldende uitdrukkingskracht
het levendigst, zodra door een losse op
merking een onverwacht beroep wordt
gedaan op Rogier's historisch geheugen.
Tot de paardenkoopman toe, met wie de
latere arote keurvorst het vervoer van
zijn bruid regelde, krijgt plotseling ge
stalte Deze beeldkracht zinkt nooit in
Kerkgangers te Delfshaven begeleidt ze
over straat door de zestiende eeuw. Ze
laat Philippus Rovenius toornen bij ont
vangst van een brief van Ludovicus Ma-
kebliide van de Sociëteit van Jesus. Ze
beluistert de held van Quatre-Bras in
geheime samenspraak met onwelvoeg
lijke dagbladschrijvers.
liet pleizier van hiernaar te luisteren
vindt plotseling zijn einde, wanneer de
conversatie zich wendt naar onderwer
pen uit andere geestesgebieden dan de
geschiedenis. Rogier neemt geen deel aan
waarschijnlijkheidsgissingen over de
voorstelling van een schilderij of de be
tekenis van een passage uit de tweede
Faust. Hij kent zijn grenzen. En hij
houdt niet van gezwam.
Door de macht van zijn altijd produk-
tief geheugen en zijn buitengewoon le
vendig voorstellingsvermogen maakte hij
zich persoonlijk vertrouwd met de grote
historie-schrijvers, die hij heeft gelezen,
het meest misschien nog met de Rotter
dammer Fruin. Gul in bewondering ci
teert hij de meest kritische volzinnen van
Busken Huet uit het hoofd. Met spits
gevoel voor betrekkelijkheden beoor-
van de kerkvoogden en kerkvorsten.
Een tweede denkbeeld is bij hem, dat
het historische gebeuren zich nooit ver
toont in een gedaante van volstrektheid.
Uit deze overtuiging put hij de kracht
tot zijn geduldig onderzoek van begelei
dingsverschijnselen zoals lof-en schimp
dichten, mode-woorden, volksgebruiken
en schoolboeken.
Hierdoor komt hij een heel eind de
aandacht van zijn lezers en zijn hoor
ders tegemoet, hetgeen niet wegneemt,
dat hy aan die aandacht ernstige eisen
blijft stellen. Hij mag door zijn goed
rondheid, zijn gulheid, zijn forsheid en
zijn betrouwbaarheid in korte tijd een
uiterst populaire man zijn geworden, hij
is met zijn boordevolle boeken en ver
handelingen toch geen populair schrijver.
Zelden gebeurt het in Nederland, dat
een hifloricus reeds bij zijn leven de
roem van staatslieden en kunstenaars
overvleugelt. Gebeurde dit met L. J. Ro
gier, dan was het zeker aan zijn hoe
danigheden mede te danken. Omstandig
heden scherpten voor die hoedanigheden
de aandacht van een groot publiek. Toch
put zijn faam niet zijn ware betekenis
uit. Er is altijd nog meer van Rogiers
hand te lezen dan er over hem te ver
tellen valt. Trouwens, de vruchtbaarste
manier om zijn verjaardag te vieren is:
een van zijn boeken te lezen.
MiiiiiiiiiiimmiiiniiHiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiHiiiiimiiiMiiiiiiiiiMiiiiiniiiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiMiiiiiiiimm
iiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiirm
deelt hij archiefstukken en kronieken in
onderling verband. Hij onderzoekt zijn
stoffen zonder haast, kiest ze met smaak
en draagt ze voor in sprankelende stijl.
Zijn diepe afschuw voor de opoffe
ring van het zekere aan het persoon
lijke beteugelt zijn uitdrukkingsdrift
en maakt hem volslagen weerbarstig
tegen twistgeschrijf. Bij al zijn dui
zend activiteiten is hij een opvallend
rustig man.
Heeft hij zijn roem niet gestolen, nog
minder zat hij hem ooit achterna. Het
werven om bijval voor zijn inzicht,
onvermijdelijk bij de beoefening van
de staatkunde, doorziet de historicus
gemakkelijk. Het is hem tegen de borst.
Toch blijven er enkele grote denkbeel
den voorafgaan aan het subtielste fei
ten-onderzoek. Bij Rogier heerst met
echte majesteit de grondgedachte, dat
PROF. DR. L. J. ROGIER
-meisjes en ook de boerenzoons en boe
rendochters wisselden bij duizenden
hun werk op het open land voor het
werk in de machinehal.
Toen anderhalve eeuw geleden zich
eveneens in ons land een indus
triële revolutie voltrok, schonk
niemand aandacht aan wat wij nu ge
wend zijn de maatschappelijke bij
verschijnselen te noemen. Niemand:
de Kerk, noch de provinciale of rijks
overheden. Maatschappelijke organen,
zoals stand-organisaties die iets zou
den kunnen doen waren onbekend. Het
gevolg was, een felle strijd om het be
staan met als diepste kenmerk het
recht van de sterkste, toen nader uit
gewerkt als het sterkste onrecht.
In die tijd groeiden de armen als
collectiviteit. In die tijd groeide een
naam „armlastige". Men kende
uitsluitend materiële aandacht en dan
nog in zeer geringe mate voor de slacht
offers van een onsociaal systeem. De
gevolgen van deze verwaarlozing van
de mens draagt het hedendaagse maat
schappij-beeld nog volledig met zich
mee. Onze aanvankelijk christelijke na
tie is voor meer van 20 pet. onkerkelijk
geworden. De percentages non-pas-
schanten onder de katholieken, die zich
overigens nog als r.-k. in de burgerlijke
stand laten inschrijven, is schrikbarend
gestegen. We worstelen met een nozem
probleem en wij spreken van sexuele
verwording. Het gaat niet aan om in
enkele pennenstreken een cultuur
beeld van de hedendaagse samenleving
te geven. Wij menen dat dit ook niet
nodig is, omdat iedereen wel weet, wat
we op het oog hebben.
Is het wonder, dat de ontwakende ar
beidersbewegingen aandacht gingen
schenken niet alleen aan de stoffelijke
verpaupering, maar ook aan de geeste
lijke armoede? Bij de aandacht voor de
stoffelijke noden kregen zij hulp van de
overheid. Men denke aan de vele so
ciale verzekeringswetten, men denke
aan een werkeloosheidsbesluit 1917 enz.
De aandacht voor de geestelijke nood
bleef aanvankelijk beperkt tot verbete
ring van het onderwijsstelsel. Voor het
overige was de aandacht van de over
heid voor de geestelijke problemen be
perkt tot een aanhangsel van de armen
zorg en ondergebracht by het Ministe
rie van Binnenlandse Zaken.
Eerst in 1952 werd heel de in de vrye
sector gegroeide aandacht voor het
maatschappelyk werk, gebundeld in
een nieuw departement. Wij zien hier
even voorby aan de politieke overwe
gingen, die mede aanleiding waren tot
het stichten van dit Departement.
Wy zijn er nog steeds diep van over
tuigd, dat het socialistisch gehoon op
dit ministerie volkomen ongerechtvaar
digd is en slechts getuigt van een te
kort aan inzicht. Men vergeet volko
men, dat ook het NW een eigen al
gemene dienst heeft, welke in zijn hulp
betoon aan de leden veel verder gaat
dan alleen maar aandacht voor de
mens als bedryfsgenoot.
Het is onze stellige overtuiging dat
een gebundelde aandacht voor de
vele vormen die het maatschappe
lyk werk inmiddels had aangenomen,
dringend noodzakeiyk was en is. Wy
weten dat het een vreselyk moeilijke
opgave is, om nu eens met een defi
nitie precies aan te geven wat onder
maatschappelyk werk wordt volstaan.
Wanneer wy nog eens een korte op
somming geven, zy het dan ook onvol
ledig ,van een aantal zorgpunten van
het maatschappelyk werk, dan weten
wy tenminste waar het over gaat. Tot
het maatschappelijk werk wordt o.m.
gerekend het werk van de Sociaal Cha
ritatieve Centra, de bejaardenzorg, de
zorg voor gerepatrieerden, voor na
tionale rampslachtoffers, de sociali-
teitsbestryding, de gezinszorg, het pro
vinciaal opbouwwerk, bureaus voor le
vens en gezinsmoeilykheden, dorps- en
wykcentra, gespecialiseerd gezins- en
wykwerk, maatschappelyk werk ver
richt door jeugdzorginstellingen, so
ciaal groepswerk in ontwikkelingsge
bieden, agrarische sociale voorlichting
en begeleidend maatschappelyk werk
in agrarische gebieden enz. enz. Ook
de uitvoering van de Armenwet is aan
Maatschappelyk Werk toevertrouwd.
Een van de omstreden punten van de
laatste tyd is nu dat de groepsregelin
gen voor materiële bystand, welke nog
niet onder dit departement behoren,
zoals voor mensen die meer dan ander
half jaar werkloos zyn en niet onder
de complementaire arbeidsvoorziening
vallen, eveneens naar dit departement
zullen worden overgebracht. De over
weging welke minister Klompé tot deze
suggestie heeft geleid, is de noodzaak
dat aan deze uitkeringen eveneens een
wettelyke basis wordt gegeven. Hoofd
kenmerk van de oude Armenwet is de
gunstverlening. Met alle gevolgen van
dien.
Het is de grote verdienste van mi
nister Klompé, dat zy de mens, onder
welke omstandigheid hy dan ook ver
keert, steeds in de rechtssfeer wenst
behandeld te zien. Het is volkomen ten
onrechte, indien men haar verwyt dat
zy bepaalde groepen van mensen in de
ouderwetse sfeer van de armlastigheid
wil brengen. Men bewyst dan tevens
niets te begrypen van de grootse taak
van het hedendaagse maatschappelyk
werk, preventief en positief werkzaam
te zyn, teneinde te zorgen, dat de groei
van de mens, vooral dus in zijn geeste-
lyke grootheid, minstens gelijke tred
houdt met de materiële vooruitgang van
onze samenleving. Wy weten niet hoe
de beslissing van de regering t.a.v. dat
overgaan zal uitvallen. Maar wy hopen
van harte dat de regering in beginsel
voet by stuk zal houden, teneinde de
beste garanties te scheppen dat het
maatschappelyk werk als een afge
bouwd huis in onze onrustige samen
leving een rustpunt zal zyn, waarvar
onze gemeenschap alleen maar goeds
kan verwachten.