M DE AMSTERDAMSE ROTTERDAMMER UIT LIEFDE VOOR DE BRANDWEER Na de vakantie de spijtoptanten en het uitzicht op de Maas Maatschappelijk werk is geen armenzorg Professor dr. L. J. Rogier 65 jaar Bij al zijn duizend activiteiten een op- vallend rustig man Sociaal commentaar Goed begrip noodzakelijk Het subtielste feitenonderzoek gebaseerd op grote denkbeelden UITERST POPULAIR MAN, ALHOEWEL. GEEN POPULAIR ZATERDAG 25 JULI 1959 PAGINA 7 Centrale Veiling in Aalsmeer wordt vergroot lijk te zeggen. Er arbeiden allerlei omstanders en omstandigheden aan mee zonder het zelf te vermoeden. Ineens is dan de naam van de be roemde man op ieders lippen. Wie tevoren nooit een artikel, laat staan: een boek, van hem hadden gelezen, vormen zich nu met bekwame snel heid een oordeel over zijn optreden, gedrag, begaafdheid en karakter. Er worden leuke gezegden van hem her haald in refters en tuinkamers. Hor zels omgonzen het zweet van zijn aan schijn. anton van duinkerken Minister A. C. W. Beerman Het bestuur van de Centrale Aals- meerse Bloemenveiling is gemachtigd de plannen verder uit te werken tot uitbreiding van de bestaande gebou wen, waarmee ongeveer anderhalf mil joen gulden zal zijn gemoeid. De voorzitter der veiling, de heer W. Maarse Jbzn., heeft zijn functie, die hij sinds 1932 vervulde, neergelegd, Van 1938 af was hij tevens waarnemend di recteur. In deze periode heeft hij bijna alle regerende vorsten uit Europa als gasten in de veilinggebouwen mogen begroeten en de hoogste functionaris sen en diplomaten uit vrijwel de gehele wereld. De ledenvergadering benoemde de heer Maarse tot ere-voorzitter der vei ling. inister A. C. W. Beerman is van huis uit Amsterdammer, maar zó één geworden met het water van Rotterdam en de mensen van Rotter dam, dat hij zich zelf uit Rotterdam hiet meer kan wegdenken. Hij is dan ook niet van plan nu hij minister is ge worden naar Den Haag te verhuizen, bij kan zijn huis in Rotterdam met het uitzicht op de Maas niet meer missen. Dat hij zo verweven is geraakt met Rotterdam komt door zijn liefde voor bet water enzijn liefde voor de brandweer, waarbij hij sinds 1930 brand meester is geweest. Het is merkwaar dig met hoeveel liefde hij over die vry- Jmlige Rotterdamse brandweer spreekt. Hij zet heel uitvoerig uiteen hoe. de brandweer in Rotterdam werkte, hoe zij gedecentraliseerd was en dat iedere spuit drie brandmeesters had en drie onderbrandmeesters benevens nog „ge- affecteerden en aspiranten." Minister Beerman was brandmeester van slangen- vlagen 23 en het was de kunst, zegt bij, te zorgen, dat je het eerst bij de brand was, vooral als de brand woed de in een verder gelegen rayon, want dan zat er een premie aan vast. Mi nister Beerman woonde toen aan de Leuvehaven. Zijn huis was wat de brandweer betreft een beroemd huis, Want er woonden drie brandmeesters, zodat er drie bordjes aan de gevel wa ren bevestigd, waarop een emmer stond afgebeeld en het nummer van de spuit. Hij zegt: „Dit heeft me nauw verbon den gemaakt met Rotterdam". Hij ziet nog wel eens die vroegere spuitgasten en aspiranten, het zijn arbeiderS, kap pers, sleepbootkapiteins en wat al niet meer. Er waren er bij, die zó opgingen in hun werk, dat zij 's nachts zelfs in overall sliepen om direct te kunnen be ginnen met blussen. Maar als het blus sen was gedaan gingen ze ook samen een biertje pakken. Het is vreemd, men ziet het deze op het oog zachtmoedige man helemaal niet aan, dat hij bereid Was bij nacht en ontij de strijd aan te binden met de elementen. Maar het is duidelijk, dat die brandweer nóg zijn hart heeft. Hij vertelt ook met verve over het blussen tijdens de vier oorlogs dagen. Nachten lang kwamen zij niet dit de kleren Toen kwam het grote bombardement Het was op de morgen van de 14e mêi angstig stil. Er mocht niet worden geschoten, want een kapi tein ging met een witte vlag de brug over. Maar het bombardement kwam toch. Hy woonde toen met enkele vrien- den in een achttiende eeuws herenhuis aan de Leuvehaven, een soort pension. Hij lag achter de voordeurmaar hy durfde daar niet te blijven liggen, om dat de zware deur door de luchtdruk met geweld zou kunnen openslaan. Hy naar buiten, maar hij ziet het Plein in Den Haag niet, maar de Maas, de roerige Maas, waar de schepen op va ren. Hij is in Amsterdam geboren en heeft er lang gewoond in een oud grach tenhuis nog wel met een tuinhuis in de smalle tuin. Hij volgde daar lagere school en gymnasium. Dan verwisselt hij Amsterdam voor Leiden. Hij is lid van twee juridische disputen: „Nomos" en „Juri Sacrum". Eén ding is er wat hem van het hart moet: studenten moe ten meer reizen, meer naar het buiten land. Hij had zelf belangstelling voor talen en hij heeft dat pas ervaren toen hij voor het eerst een studentencongres meemaakte in Praag in 1921. In de Confédération Internationale des étudiants heeft hij belangstelling voor het buitenland gekregen, het verruimde je horizon, zegt hij. Later was hij afge vaardigde op de studentencongressen in Kopenhagen, Rome, Parijs en wéér Praag. De studenten, vindt hij, moeten meer deelnemen aan de Cours des va- cances. Op zo'n vacantiecursus in Gre noble heeft hijEngels geleerd, om dat daar buiten de colleges door de stu denten voornamelijk Engels werd ge sproken. Hij leerde Frans in Bagnères de Bigorre, een cours van de universi teit van Toulouse. Hij volgde zo'n cours in Clermont Ferrand en in Exeter. Nadat hij is afgestudeerd en dat is in 1925 is hij drie en half jaar junior op een advocatenkantoor van zes advocaten. In 1930 wordt hij senior part ner bij Dutilh, Nolst Trénité en Drie beek. En toen werd hij nog nauwer aan Rotterdam verbonden. Door zijn juridi sche arbeid kreeg hij te maken met al les wat zich afspeelde rond de havens. Het zeerecht kreeg zijn bijzondere be langstelling. Dat werk op het gebied van het zeerecht betekent het behande len van aanvaringen, schade aan lading, disputen over bevrachtingsovereenkom sten en wat dies meer zij. Burgemeester Drooglever Fortuyn riep toen de stich ting Havenbelangen in het leven en vroeg Mr. Beerman, die daar zo mee verweven was, als voorzitter te willen optreden. Het ging daarbij om voorlich ting, contakten met officiële personen, het verzorgen van publikaties en con takten met de pers. Inmiddels was hij ook nog lid van de Gemeenteraad van Rotterdam geworden, maar hjj werd te vens een exponent van de Rotterdamse haven en zo kwam ook het gerucht in de wereld, dat hij bij de eerste poging van een kabinetsformatie aangezocht zou zijn voor minister van Verkeer en Waterstaat. Dat was niet zo, het eer ste aanbod was: minister voor de Volks huisvesting en Bouwnijverheid. Maar zegt hij nu, blijkbaar was ik te zeer een exponent van Rotterdamse Havens en Verkeersbelangen en oordeelde men, VctTi links naar rechts. Willem (12 jaar), Bart (14 jaar), minister Beerman, zijn vrouw en Odise (5 jaar). (Van een medewerker) Nu de politiek in engere zin een tijdje tot rust is gekomen, is er gelegenheid iets meer aandacht te schenken aan enkele zaken van be lang, die in de voorbije drukte in de knel dreigden te raken. Eén daarvan is zonder twijfel het maatschappelijk werk, een aangelegenheid welke, komen we niet tot klare inzichten, tot vraagstuk en twistpunt dreigt te worden met de mensen om wie het werk werd be gonnen als slachtoffer. Er zijn twee „geschiedenissen" op te zetten van het maatschappelijk werk, n.l. de natuurlijke groei en de politieke vormgeving. Vanzelfsprekend is de eerste daarvan de meest wezenlijke en dus ook de belangrijkste. Eigenlijk vinden wij de oorsprong van het huidige maatschappelijk werk te rug in de diepste armoeperiode waar in de destijds de meest vergeten pro vincie van ons land, Drente, tussen '20 en '30 verkeerde. De tijd had daar stil gestaan. Drente had geen aandeel in de nationale industriële ontwikkeling en aanpassing aan de moderne vooruit gang. Kerkelijke en wereldlijke bestuur ders vroegen toen de aandacht voor dit achterblijven en zo ontstond het eerste provinciale „opbouworgaan". Onmiddellijk na de oorlog en reeds tijdens de laatste oorlogsjaren gegroeid en voorbereid, dus in een periode waar in ons land wemelde van slachtoffers van de oorlog in elk opzicht, moesten allerlei activiteiten worden aangepakt met een heel bijzonder kenmerk. Alom waren mensen in nood. Het waren niet slechts de kapotte huizen, niet alleen de lege fabrieken en verkeersonmoge- lijkheden, m.a.w. niet alleen de mate riële problemen die om een scherpe aandacht en actieve hulp vroegen. De demoralisering van de werking van de oorlog had duidelijk zijn stempel ge drukt op talloze volwassenen en niet minder op de jeugdigen. Wie maakte in de hongerwinter nog een scherp on derscheid tussen mijn en dijn. Hoevelen probeerden niet door middel van de zwarte handel iets goed te maken wat men aan een andere kant had verloren? Daar komt nog bij, dat de vernieu- wingsdrag, kenmerkend voor elke na oorlogse periode, vat kreeg op alle mensen van enige betekenis, op alle instituties, en vele uitingsvormen van het gezelschappelijk leven. Naast de verschijnselen van demoralisatie open baarden zich, God zij dank, evenzeer uitingen van gezonde naastenliefde. Wij dreigen de namen weer te verge ten van de HARK-actie van een Ruiten- Troef actie, etc. etc. .Wie waren het onderwerp van deze zorg? Waarachtig niet alleen de men sen die vanouds met het zo historisch belaste woord van „armlastige" wer den aangeduid. Ook in het doktersge zin ,ook in het gezin van de bemiddelde zelfstandige, ook in dat van een hoog geschoold vakarbeider waren noden, die men zelf niet aankon. En bij dit alles voegde zich nog een plotselinge omkeer in heel onze nationale indus triële instelling. In de economie ging een slagwoord opgang doen, dat wij voorheen slechts matig hadden gekend: Industrialiseren en exporteren of eco nomisch ten onder gaan. Grote gebie den met voorheen uitsluitend argra- rische bevolking vonden voortaan hun bestaansmogelijkheid niet langer op het land, maar de landarbeidersjongens en trachtte naar een schuilkelder te komen i dat het moeilijk zou zijn als het Neder- in de nabijzijnde politiepost, maar die landse belang dat zou eisen tegen Rot- De heer en mevrouw Beerman in hun auto. was reeds gesloten en hij wachtte het bombardement dus af gelegen op straat voor de deur van die schuilkelder. Hij herinnert zich die vreselijke ogenblik ken. Een andere brandmeester was een café binnengelopen hij moet er nog om lachten op de Schiedamse Dijk en lag onder het biljart. De straten wa ren vol van een ondoordringbare walm en dat vergeet hij nooit meer. Maar des middags om half vier waren zij al weer aan het blussen in de Witte de Withstraat. Hij vertelt het allemaal veel uitgebreider, zó levendig staat hem dit alles nog voor de geest. Maar zijn huis aan de Leuvehaven was intussen ver brand. Alles wat hij bezat was weg: zijn aantekeningen, zijn boeken zijn kle ren. Ook zijn verzameling scheepsmo dellen was verloren gegaan evenals een mooie aquarel van Manet, voorstellende de Leuvetoren met de St. Laurens op de achtergrond. Het enige wat hij nog had was een fiets en een kijker. Dat was het einde van de brand weer. Toen is hij gaan trouwen op 30 april 1942, een datum, zegt hij, waarop men vanwege Koninginne dag voorlopig niet meer trouwen kan. Hij had zijn vrouw, Elly de Roos, le ren kennen op een lustrum van de V.V. S.L. in Leiden. Zij had medicijnen ge studeerd en was hoofdassistent van de beroemde Gorter in de kinderkliniek van het Academisch Ziekenhuis in Lei den. Daarna werkte zij nog als kinder arts in Delft. Zijn vrouw plaagt hem nog wel eens hiermee, dat hij pas met haar trouwde, toen hij geen huis meer had, toen alles Wat hij bezat bij het bombardement op Rotterdam was vernietigd. Zij hebben vier kinderen gekregen: twee jongens en twee meisjes. Bert, de tweede werd geboren op de dag, dat de havens van Rotterdam door de Duit sers werden opgeblazen en alle ruiten sneuvelden. Hij heeft de liefde voor het Water van zijn vader meegekregen en is iedere dag weer dekknecht bij een sleepschipper, die bij hen voor de deur ligt. Zijn vader, de minister van nu, heeft die liefde opgedaan in Leiden, toen hij foeide voor Njord. Nu trekt hij in zijn |ladde skiff zaterdagsmiddags nog zijn Plantjes in de Delfhavense Schie en jls hij zijn oude kameraden kan strik en ook nog wel eens in de stuurman- toze vier en deze man is toch acht en ^ftig jaar. Als men hem zo ziet, vraagt men zich af: is deze man nu met hart en ziel minister geworden. Hij zit dit gesprek uit het raam te kijken •h breekt nerveus wat lucifertjes door bidden, terwijl hij spreekt. Hij kijkt terdam in te gaan. Maar hiertegenover staat zijn standpunt: er kan geen tegen stelling zjjn, zegt hi), tussen Hotterd en Nederland. Iemand die pleit voo Rotterdam en een vrije vaart op de Rijn pleit tevens voor de Nederlandse verkeersbelangen in het algemeen. Ten slotte hebben wij het gehad over de voetbaltoto en over zijn werk als minis ter. De vergunning voor die voetbalto to heeft hij verlengd. Hij zegt: ik kon niet a la minute met een wetsontwerp komen om die zaak te regelen. Daar zitten te veel haken en ogen aan vast. Daarbij rijzen namelijk diverse vragen: wie moet de vergunning hebben, hoe moet de verdeling der gelden zijn, moe ten ook culturele en sociale organisa ties daarvan profijt hebben? Als minis ter zal hij zich over deze zaken hebben te beraden. Bijna dagelijks krijgt hij te maken met het vraagstuk van de spijt optanten en de gratie. Hij gaat nu op vakantie. Hij was eerst van plan naar Griekenland te gaan, maar dat kan nu niet vanwege het werk. Maar in ieder geval herneemt hij een oude liefhebberij, hjj gaat wande len. Hij behoort blijkbaar niet tot het luie soort van toeristen. Vroeger ging hij bij voorkeur naar weinig plat getreden gebieden, zoals Letland, Joe goslavië en Rusland. En als hij thuis komt, wachten hem de spijtoptanten en de gratiegevallen. Maar toch ook het uitzicht op de Maas. FRANS SCHNEIDERS Tussen zijn zestigste verjaardag en vandaag, nu hij met goed gevolg zijn pensioen had kunnen gaan trek ken, leerde prof. dr. L. J. Rogier een verschijnsel ervaren, dat zich in ons land maar hoogst zelden vertoont. Hij werd beroemd. jn Akademie, in Rome en in Werken Hoe dit in zjjn werk gaat, is moei- ziekenhuis. Heelmeesters lezen er elkaar de pittigste karakteristieken uit voor. Hij krijgt de naam van de man die openlijk durft te zeggen wat anderen voorzich tigheidshalve verzwijgen. Zijn roem schiet voor hem uit. Waar hij verschij nen zal, zijn de vergaderzalen propvol. Hij spreekt in de Noord-Oostpolder en In de krant van het Vaticaan verschijnt een vuilaardig stukje om allerlei men sen, die zijn taal niet lezen, bij voorbaat te waarschuwen tegen zijn invloed Dit komt in het Nederlands nieuws. De man gaat over de tong. Een Duitse bisschop waarschuwt een Nederlandse bisschop tegen de gevaren van de onbevangen heid. Rogier wordt onderwijl voorzitter van het Thijmgenootschap. Hij is toevallig aan de beurt om rector-magnificus te zijn. Hij wordt in deze gedaante naar het ziekenhuis gedragen voor een tamelijk ingrijpende operatie. Hij krijgt de P. C. Hooft-prijs voor letterkunde als weten schappelijk essayist met een kunstenaars stijl. Bij de achttiende verjaardag van de Kroonprinses schrijft hij het grote artikel in het gedenkboek. Zonder iets van zijn eigen verplichtin gen te verzuimen, vervangt hij op drie gewichtige plaatsen een ziek geworden collega. In diezelfde tijd verschijnt van zijn hand een nieuw boek. Hij leidt een reeks opvallende promoties. De Konink lijke Akademie van Wetenschappen kiest hem tot lid. De St.-Adelbert-veremging laat hem optreden bij haar lustrum. Zijn rede slaat in op zulke wijze, dat er min stens tienmaal haar eigen omvang over wordt geschreven in allerlei bladen. Hij spreekt te Wenen over de vijrheid van de academicus. De tekst wordt achteraf aan de paus opgestuurd. Hij schrijft in opdracht de geschiedenis van een groot Advertentie dam. Zijn redevoeringen verschijnen als afzonderlijke vlugschriften. Ze vinden dadelijk hun afzet. Er worden brieven over hem geschreven, brochures tegen hem gericht, prulpapiertjes met beschul digingen bij hem in de bus geworpen, karikatuurportretten gedrukt, schot schrijvers in vereniging verzameld. 'anneer hij koffie drinkt op een ter ras, strijken voorbijgangers daar neder om de koesterende nabijheid van de grote man te ondergaan. Ze kunnen be spieden, hoe hij uit zijn binnenzak een apicueu, noe nij uu zijn uuurauax een ecrue majesteit ae yronageaaente, dat ebonieten sigarenkoker te voorschijn to- kerkgeschiedenis bovenal de geschiede- vert met een arm, waaraan de buiten- I nts van het kerkvolk dient te zijn, niet hangende overhemdsmanchet ieder ge woon mens tot een levenslast zou zijn. Hij neemt uit het etui een papieren pijp je met hoornen mondstuk, gelijk men er bij elke leverantie van sigaren overal cadeau krijgt. Hierin peutert hij de twee de helft van zijn braziel om de toch al forse rookteugen nog een beetje kracht uit het verleden mee te geven. Hij rookt met de ingetogenheid van een novice, tot zijn gesprekspartner hem de kans geeft, zijn verhaal te beginnen met een van zijn eveneens beroemd geworden aanhef-formulieren: „Mot je houre, jö, wat wij daris mee beleefd hebben In 1938 heeft L. J. Rogier eens open lijk bekend: „In de kring van de oude re verwanten van mijn moeder heb ik het city-Rotterdams nog gekend, zon der dat het het brandmerk van on beschaafdheid droeg." Tegenwoordig draagt dit spraakgebruik evenwel het rookmerk van L. J. Rogier. Hij heeft zich uit het Rotterdams van zijn jeugd een plastische taalvaardigheid eigen gemaakt, waarvan zijn geheel eigen vermogen tot zichtbaar-makende ka rakteristiek van historische personen of groepen gewoonlijk een tikkeltje meekrijgt. De bijzondere talenten van Amalia van Solms moeten niet overmatig talrijk zijn geweest, doch als de hoogleraar Rogier tijdens een examen er enkele van in herinnering brengt aan de kandidaat behoeft gij er thuis de briefwisseling van Constantijn Huygens niet meer op na t slaan want ze is, een beetje onthaagst voor uw ogen tot leven gewekt. In de ups en downs van het vrien den «««mrek blijkt de onvermoeibaarheid van die beeldende uitdrukkingskracht het levendigst, zodra door een losse op merking een onverwacht beroep wordt gedaan op Rogier's historisch geheugen. Tot de paardenkoopman toe, met wie de latere arote keurvorst het vervoer van zijn bruid regelde, krijgt plotseling ge stalte Deze beeldkracht zinkt nooit in Kerkgangers te Delfshaven begeleidt ze over straat door de zestiende eeuw. Ze laat Philippus Rovenius toornen bij ont vangst van een brief van Ludovicus Ma- kebliide van de Sociëteit van Jesus. Ze beluistert de held van Quatre-Bras in geheime samenspraak met onwelvoeg lijke dagbladschrijvers. liet pleizier van hiernaar te luisteren vindt plotseling zijn einde, wanneer de conversatie zich wendt naar onderwer pen uit andere geestesgebieden dan de geschiedenis. Rogier neemt geen deel aan waarschijnlijkheidsgissingen over de voorstelling van een schilderij of de be tekenis van een passage uit de tweede Faust. Hij kent zijn grenzen. En hij houdt niet van gezwam. Door de macht van zijn altijd produk- tief geheugen en zijn buitengewoon le vendig voorstellingsvermogen maakte hij zich persoonlijk vertrouwd met de grote historie-schrijvers, die hij heeft gelezen, het meest misschien nog met de Rotter dammer Fruin. Gul in bewondering ci teert hij de meest kritische volzinnen van Busken Huet uit het hoofd. Met spits gevoel voor betrekkelijkheden beoor- van de kerkvoogden en kerkvorsten. Een tweede denkbeeld is bij hem, dat het historische gebeuren zich nooit ver toont in een gedaante van volstrektheid. Uit deze overtuiging put hij de kracht tot zijn geduldig onderzoek van begelei dingsverschijnselen zoals lof-en schimp dichten, mode-woorden, volksgebruiken en schoolboeken. Hierdoor komt hij een heel eind de aandacht van zijn lezers en zijn hoor ders tegemoet, hetgeen niet wegneemt, dat hy aan die aandacht ernstige eisen blijft stellen. Hij mag door zijn goed rondheid, zijn gulheid, zijn forsheid en zijn betrouwbaarheid in korte tijd een uiterst populaire man zijn geworden, hij is met zijn boordevolle boeken en ver handelingen toch geen populair schrijver. Zelden gebeurt het in Nederland, dat een hifloricus reeds bij zijn leven de roem van staatslieden en kunstenaars overvleugelt. Gebeurde dit met L. J. Ro gier, dan was het zeker aan zijn hoe danigheden mede te danken. Omstandig heden scherpten voor die hoedanigheden de aandacht van een groot publiek. Toch put zijn faam niet zijn ware betekenis uit. Er is altijd nog meer van Rogiers hand te lezen dan er over hem te ver tellen valt. Trouwens, de vruchtbaarste manier om zijn verjaardag te vieren is: een van zijn boeken te lezen. MiiiiiiiiiiimmiiiniiHiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiHiiiiimiiiMiiiiiiiiiMiiiiiniiiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiMiiiiiiiimm iiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiirm deelt hij archiefstukken en kronieken in onderling verband. Hij onderzoekt zijn stoffen zonder haast, kiest ze met smaak en draagt ze voor in sprankelende stijl. Zijn diepe afschuw voor de opoffe ring van het zekere aan het persoon lijke beteugelt zijn uitdrukkingsdrift en maakt hem volslagen weerbarstig tegen twistgeschrijf. Bij al zijn dui zend activiteiten is hij een opvallend rustig man. Heeft hij zijn roem niet gestolen, nog minder zat hij hem ooit achterna. Het werven om bijval voor zijn inzicht, onvermijdelijk bij de beoefening van de staatkunde, doorziet de historicus gemakkelijk. Het is hem tegen de borst. Toch blijven er enkele grote denkbeel den voorafgaan aan het subtielste fei ten-onderzoek. Bij Rogier heerst met echte majesteit de grondgedachte, dat PROF. DR. L. J. ROGIER -meisjes en ook de boerenzoons en boe rendochters wisselden bij duizenden hun werk op het open land voor het werk in de machinehal. Toen anderhalve eeuw geleden zich eveneens in ons land een indus triële revolutie voltrok, schonk niemand aandacht aan wat wij nu ge wend zijn de maatschappelijke bij verschijnselen te noemen. Niemand: de Kerk, noch de provinciale of rijks overheden. Maatschappelijke organen, zoals stand-organisaties die iets zou den kunnen doen waren onbekend. Het gevolg was, een felle strijd om het be staan met als diepste kenmerk het recht van de sterkste, toen nader uit gewerkt als het sterkste onrecht. In die tijd groeiden de armen als collectiviteit. In die tijd groeide een naam „armlastige". Men kende uitsluitend materiële aandacht en dan nog in zeer geringe mate voor de slacht offers van een onsociaal systeem. De gevolgen van deze verwaarlozing van de mens draagt het hedendaagse maat schappij-beeld nog volledig met zich mee. Onze aanvankelijk christelijke na tie is voor meer van 20 pet. onkerkelijk geworden. De percentages non-pas- schanten onder de katholieken, die zich overigens nog als r.-k. in de burgerlijke stand laten inschrijven, is schrikbarend gestegen. We worstelen met een nozem probleem en wij spreken van sexuele verwording. Het gaat niet aan om in enkele pennenstreken een cultuur beeld van de hedendaagse samenleving te geven. Wij menen dat dit ook niet nodig is, omdat iedereen wel weet, wat we op het oog hebben. Is het wonder, dat de ontwakende ar beidersbewegingen aandacht gingen schenken niet alleen aan de stoffelijke verpaupering, maar ook aan de geeste lijke armoede? Bij de aandacht voor de stoffelijke noden kregen zij hulp van de overheid. Men denke aan de vele so ciale verzekeringswetten, men denke aan een werkeloosheidsbesluit 1917 enz. De aandacht voor de geestelijke nood bleef aanvankelijk beperkt tot verbete ring van het onderwijsstelsel. Voor het overige was de aandacht van de over heid voor de geestelijke problemen be perkt tot een aanhangsel van de armen zorg en ondergebracht by het Ministe rie van Binnenlandse Zaken. Eerst in 1952 werd heel de in de vrye sector gegroeide aandacht voor het maatschappelyk werk, gebundeld in een nieuw departement. Wij zien hier even voorby aan de politieke overwe gingen, die mede aanleiding waren tot het stichten van dit Departement. Wy zijn er nog steeds diep van over tuigd, dat het socialistisch gehoon op dit ministerie volkomen ongerechtvaar digd is en slechts getuigt van een te kort aan inzicht. Men vergeet volko men, dat ook het NW een eigen al gemene dienst heeft, welke in zijn hulp betoon aan de leden veel verder gaat dan alleen maar aandacht voor de mens als bedryfsgenoot. Het is onze stellige overtuiging dat een gebundelde aandacht voor de vele vormen die het maatschappe lyk werk inmiddels had aangenomen, dringend noodzakeiyk was en is. Wy weten dat het een vreselyk moeilijke opgave is, om nu eens met een defi nitie precies aan te geven wat onder maatschappelyk werk wordt volstaan. Wanneer wy nog eens een korte op somming geven, zy het dan ook onvol ledig ,van een aantal zorgpunten van het maatschappelyk werk, dan weten wy tenminste waar het over gaat. Tot het maatschappelijk werk wordt o.m. gerekend het werk van de Sociaal Cha ritatieve Centra, de bejaardenzorg, de zorg voor gerepatrieerden, voor na tionale rampslachtoffers, de sociali- teitsbestryding, de gezinszorg, het pro vinciaal opbouwwerk, bureaus voor le vens en gezinsmoeilykheden, dorps- en wykcentra, gespecialiseerd gezins- en wykwerk, maatschappelyk werk ver richt door jeugdzorginstellingen, so ciaal groepswerk in ontwikkelingsge bieden, agrarische sociale voorlichting en begeleidend maatschappelyk werk in agrarische gebieden enz. enz. Ook de uitvoering van de Armenwet is aan Maatschappelyk Werk toevertrouwd. Een van de omstreden punten van de laatste tyd is nu dat de groepsregelin gen voor materiële bystand, welke nog niet onder dit departement behoren, zoals voor mensen die meer dan ander half jaar werkloos zyn en niet onder de complementaire arbeidsvoorziening vallen, eveneens naar dit departement zullen worden overgebracht. De over weging welke minister Klompé tot deze suggestie heeft geleid, is de noodzaak dat aan deze uitkeringen eveneens een wettelyke basis wordt gegeven. Hoofd kenmerk van de oude Armenwet is de gunstverlening. Met alle gevolgen van dien. Het is de grote verdienste van mi nister Klompé, dat zy de mens, onder welke omstandigheid hy dan ook ver keert, steeds in de rechtssfeer wenst behandeld te zien. Het is volkomen ten onrechte, indien men haar verwyt dat zy bepaalde groepen van mensen in de ouderwetse sfeer van de armlastigheid wil brengen. Men bewyst dan tevens niets te begrypen van de grootse taak van het hedendaagse maatschappelyk werk, preventief en positief werkzaam te zyn, teneinde te zorgen, dat de groei van de mens, vooral dus in zijn geeste- lyke grootheid, minstens gelijke tred houdt met de materiële vooruitgang van onze samenleving. Wy weten niet hoe de beslissing van de regering t.a.v. dat overgaan zal uitvallen. Maar wy hopen van harte dat de regering in beginsel voet by stuk zal houden, teneinde de beste garanties te scheppen dat het maatschappelyk werk als een afge bouwd huis in onze onrustige samen leving een rustpunt zal zyn, waarvar onze gemeenschap alleen maar goeds kan verwachten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 7