Johan Fabricius zestig jaar
Zijn jongste romanDe heilige paarden
Van boeken
en schrijvers
TOETANKAMEN
Het kleermakertje en de koning
r msSmm
■rfïimgggm
Tjeroen in
HazevoefsM
NEUSHOORNS
W y MUM dczoe;
-ï „ss
eme
s
v
Lajla, een liefde
in Lapland
De tegenspelers van
de koning
EVEN AANDACHT VOOR
mm
De knoop doorhakken
ZATERDAG 22 AUGUSTUS 1959
PAGINA 13
S'
mnHitiiiniiimiiimiiiiufniiiiHiiimimiirmmniHHHTnmn
BiHiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiim»Hi"ini™uimimiiinHiiiiiiii
A W,
PAN AMERICAN GAMES-
dnriTgemaakt ISttige U-
w
SOIL COMSFPIMTinU
A
v.v>
ki
Maandag a.s. wordt de romanschrij
ver Johan Fabricius zestig jaar.
Hij is in Nederland èn in het bui
tenland een populair er veelgelezen au
teur. Voor het laatste zorgt hij zelf door
zijn grote productiviteit. Van Vestdijk is
ezegd, dat hij sneller schrijft dan God
an lezen. Me* Fabricius samen moet
hij de hemel voor problemen stellen.
Sinds zijn debuut in 1922 met het jon
gensboek „Eiko van de Reigerhof"
heeft Fabricius eenenveertig boeken ge
publiceerd, waarbij men moet bedenken,
dat er tussen 1939 en 1944 niets van hem
uitkwam Van zijn romans is het uit 1931
daterende „Komedianten trokken voor
bij" wel het bekendste geworden. Het
werd indertijd met de Van der Hoogtprijs
bekroond. Van zijn jongensboeken is het
voortreffelijke „De scheepsjongens van
Bontekoe" nog altijd populair.
Het spreekt vanzelf, dat een pro
ductief schrijver als Fabricius zijn zes
tigste verjaardag viert met de publica
tie van een roman. „De heilige paar
den" heet het jongste, zeer lijvige,
boek. Wie het werk van Fabricius uit
heeft, hem zal het niet verwonderen,
de laatste jaren enigszins gevolgd
dat hij zijn stof opnieuw gezocht heeft
in het voormalige Nederlands-Incne.
Hij waagde deze keer echter meer. Hij
beschrijft niet, zoals bijvoorbeeld ln
het in 1957 verschenen „Luie stoel" het
koloniale Nederlands-Indië; in „Luie
stoel" is de blanke hoofdfiguur, de In
donesiër slechts decor, en welk ideaal
decor! Aan zijn estetisch heimwee
heeft Fabricius in „De heilige paar
den" niet toegegeven. Hij beschrijft
hier de primitieve, heidense samen
leving van het eiland Soemba in het
begin van deze eeuw, in welke samen
leving blanken aanvankelijk slechts
randfiguren zijn. Die maatschappij
wordt nauwkeurig en gedetailleerd be
schreven, zodat Fabricius zich voor de
ze roman uitvoerig gedocumenteerd
moet hebben. De eerste harde contac
ten tussen die heidense samenleving
en het blanke gezag met de daaruit
volgende consequenties en problemen
vormen het eigenlijke onderwerp van
de roman.
Het oude Soemba wordt vertegenwoor
digd door de hor "dfiguur van de roman,
het dorpshoofd Pomboe. In hem zien we
dat oude Soemba, door het sterker wor
den van het blanke gezag op dramati
sche wijze ten onder gaan. jij, woot èn
van de roman is Pomboeeeng -
geducht krijger gerespecteerd by aüe
dorpshoofden. Van zon v0_^
Karai worden drie heilige PaardenK
stolen paarden die de vorst na zijn dood
naar het zielenland zullen vergezellen.
Met het terugbrengen van de paarden
en het wreken van de dieven wordt
pomboe belast. Hij slaagt en de wraak
is vreselijk: een heel dorp wordt uitge
moord en platgebrand. Pomboes helden
gestalte groeit. De wraakoefening
brengt echter ook het blanke gezag in
beweging. De wrekers zullen verant
woording moeten afleggen voor hun
daad. De meeste dorpshoofden bukken
Zich- 'omboe zet alleen, onverzoenlijk
de strijd voort. In zijn dorp kan hij niet
hieer komen, hij moet het binnenland in
Vluchten en daar jarenlang rondzwerven,
aanvankelijk met een slavin en een trou
v.'e ljjfslaaf, later geheel aUeemPas na
lange tijd onderwerpt hij zich. Hij is dan
een gebroken man. Nog eenmaal leeft
hij op, keert zijn oude fierheid terug.
Dan treffen hem echter drie kogels van
een blanke. Op zijn begrafenis waar
bij drie heilige paarden hem vergezellen
wordt een der paarden door vijanden
verminkt. Men berust daar echter in;
niemand neemt wraak. Het oude Soem
ba, met zijn tradities van eer, wraak,
weerwraak is in Pomboe gestorven. Hei
lige wraak over drie gestolen paarden
zou zijn levensloop bepalen; aan het
eind van zijn leven blijft een gelijke
daad ongewroken.
Breed en uitvoerig wordt deze ge
schiedenis door Fabricius verteld,
met tal van nevenintriges, die de tra
giek van de levensloop van Pomboe
nog verscherpen. De botsingen en het
onbegrip tussen oud en nieuw zijn tal
rijk; steeds meer ziet men het nieuwe
vooruitgang maken, de positie van
Pomboe steeds vermeteler worden.
Vooral het onbegrip tussen twee be
schavingen, met de allernoodlottigste
gevolgen van dien, weet Fabricius
treffend te beschrijven. Zijn sympathie
gaat uit naar Pomboe - het oude
Soemba, diens ondergang is een tra
gedie. En het bewijst zijn kracht als
schrijver, dat hij de lezer voor zijn
standpunt weet te winnen.
Naast Pomboe heeft Fabricius tal
van knap getypeerde bijfiguren weten
te plaatsen: de trouwe lijf slaaf Anaka-
mi de wraakzuchtige vrouw van Pom
boe, Dahi Waha, de idealistische zen
deling Wierdsma. De roman is daaren
boven knap gecomponeerd, zoals het ge
bruik dat Fabricius aan het begin en
het einde maakt van de heilige paarden
bewijst. Pomboe sterft door de kogels
van een Nederlandse luitenant, die ook
bij de eerste aanval op Pomboe betrok
ken was. Bij die aanval sneuvelde Pom
boes oudste zoon zijn evenbeeld
en kwam een gunsteling van de luite
nant om. Hun onderlinge bestrijding
beiden gaan tot het uiterste heeft een
onbewust meewerkend gelijk motief.
Niet alleen blank en bruin staan tegen
over elkaar, ook twee mensen met een
gelijk verdriet, waarvoor zij elkaar
verantwoordelijk stellen.
Bezwaarlijk is, ook in deze roman
van Fabricius ongetwijfeld een knap
en spannend verteld verhaal zijn on
geremde schrijfdrift, wat niet alleen vaak
tot retoriek en gemeenplaatsen leidt,
maar ook het verhaal danig schaadt.
Fabricius laat te weinig aan de lezer
over, hij wil alles zeggen en schrijft dan
zichzelf voorbij. Typerend daarvoor is
het slot van de roman. Met het onge
wroken blijven van do nieuwe beledi
ging was het verhaal afgerond. Fabri
cius voegt er echter nog een nadrukke
lijk stuk aan toe, opdat aan de lezer
toch maar zijn bedoeling niet zal ont
gaan. In het verhaal hindert de uitvoe
righeid en wijdlopigheid, die herhalin
gen tot gevolg hebben, meermalen.
Schrijfdiscipline zou het verhaal krach
tiger en de tragiek ervan veel overtui
gender hebben gemaakt. Vergelijkt men
„De heilige paarden" met „De laatste
generaal" van H. J. Friedericy, dat een
ongeveer gelijk thema behandelt, dan
verdwijnt Fabricius in de schaduw, de
vlotte roman in de literatuur. Pomboe
had een Bontorio (de naam van de
laatste generaal) kunnen worden, de
romanheld een epische held, als zijn
schepper meer weerstand had onder
vonden. Gemak dient de schrijver, jam
mer genoeg, nooit.
„De heilige paarden" verscheen bij
H. P. Leopolds Uitgeversmaatschappij
te Den Haag waar ook ter gelegenheid
van de zestigste verjaardag van de
auteur, een derde druk is verschenen
van zijn mémoires „Mijn huis staat
achter de kim".
Een liefde in Lapland is de onder
titel van de roman „Lajla" die in ons
land bekendheid geeft gekregen door
dat hij tweemaal op verdienstelijke wij
ze verfilmd is. Zowel het gegeven als
het milieu bleken een grote aantrek
kingskracht uit te oefenen. Naar deze
beide factoren moet het boek dan ook
beoordeeld worden. Literaire preten
ties heeft het namelijk niet. De schrij
ver, J. A. Friis, een hoogleraar, voel
de zich door het onderwerp, dat his
torisch schijnt te zijn, zeer aangetrok
ken en stelde, geholpen door zijn zoon,
het verhaal te boek. Zijn verteltrant
is zeer eenvoudig, maar juist daardoor
aantrekkelijk. Daar komt nog bij, dat
dit boek een goed inzicht geeft in de
levenswijze en opvattingen van de Lap
pen, hun strijd om het bestaan en hun
afhankelijkheid van het rendier. Het
is eenvoudige, gezonde, en tegelijk
leerzame lectuur, welke, juist om die
redenen, haar waarde heeft. Het direc
te en ongecompliceerde van het ver
haal, dat in verschillende variaties in
Noord Scandinavië telkens weer kan ge
schieden, spreekt ieder onmiddellijk
toe. Folkloristisch is het zeer interes
sant, De firma Scheltens en Giltay te
Amsterdam heeft het boek uitgegeven.
In dit boek, dat als ondertitel „Het
leven der Herodesen" draagt, de te
genspelers van Koning Christus, hinkt
de schrijver F. O. Busch, op twee ge
dachten. Enerzijds wil hij een kritisch-
historisch onderzoek doen naar de poli
tieke en sociale situate in Palestina ten
tijde van Christus, anderzijds zou men
zjjn boek een leven van Jesus kunnen
noemen, dat religieuze stichting ten
doel heeft en waarbij de auteur her
haaldelijk zijn verbeelding te hulp
roept. Zo krijgt dit werk iets tweeslach
tigs, dat soms beslist irriterend werkt.
Ziet men over deze compositiefout
heen, dan kan men van de schrijver veel
interessante bijzonderheden leren over
de tijd en het land waarin Jesus leef
de. Op het hofleven van de Herodiaanse
vorsten en vorstinnen gaat hij grondig
in. De politieke kuiperijen worden uit
voerig beschreven, de levenswijze van
de bevolking van het H. Land wordt in
details getekend. In dit opzicht is het
boek leerzaam en betrouwbaar. De ver
taling, eigenlijk moeten wij zeggen de
bewerking door ds. J. D. Boerkool doet
nogal stroef aan. De noodzaak van de
vele toegevoegde verklaringen van
zijn hand is ons, niet duidelijk gewor
den. Het boek is uitgegeven door de
firma J. H. Kok N.V. te Kampen.
lllltllllllltHIIIIIIIIUIllll^XW
iiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiiiKvX'
fccixvX-N-fri-M-x*:*-':
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinin
I'IlllllllllllllllllllllllllUII
'JAW.'.WAW.VAW.V.V.V.V/
Nu er, kort geleden, een gouden scep
ter (koningsstaf) van koning Toet-Ankh-
Amen, ook wel Toetankamen genaamd,
uit het museum van Cairo is gestolen,
komt deze (moeilijke) koningsnaam
plotseling weer in de belangstelling.
In een dal aan de Nijl in Egypte ont
dekte men ongeveer dertig jaar geleden
de grafkamer van genoemde Pharao.
Toen de grafkamer geopend werd, kwa
men er sprookjesachtige rijkdommen te
voorschijn. Nadat de stenen versperring
van de derde deuropening verwilderd
was, stonden de arbeiders in de kamer,
waar de mummie (dat is het gebalsemd
en gedroogde lijk) van Toetankamen lag.
Voor hen stond een reusachtige vergul
de kast, die om de sarcophaag was ge
maakt. Dit geleerde woord is de naam
voor een stenen doodkist, welke met fi
guren is versierd. Je moet niet denken,
dat die oude Egyptenaren zo maar een
gewone kist gebruikten bij de begrafenis
sen, zoals dat in ons land gebruikelijk
is. De mummie werd eerst in een hou
ten kist gelegd en die in een stenen, de
s.rcophaag. Was 't een vorst of een an
der voornaam persoon, dan gebruikte
men twee of drie kisten, welke precies
in elkaar pasten en die werden dan in
de (grotere) stenen kist geplaatst. Soms
zelfs drie of vier stenen kisten. Om die
sarcophagen nu van koning Toetankamen
stond nog een grote kist van 5 bij 3'/,
meter groot. Het geheel was bedekt met
prachtig goudsmeedwerk. Binnenin be
vond zich een tweede omhulsel van goud
afgesloten door gegrendelde deuren met
ongeschonden zegels. Binnen deze om
hulsels bevond zich een prachtig ge
bouwde sarcophaag, uit één stuk steen
gemaakt. En in het binnenste daarvan
waren drie doodkisten, de een binnen de
ander liggende, die elk op zichzelf een
beeld vormden van de gestorven vorst.
De buitenste was van eikenhout, met
bladgoud overtrokken, om de tweede
eveneens, met inlegwerk van gekleurd
glas; de binnenste doodkist, die de
mummie van de koning bevatte, was
van massief goud. De mummie zelf was
omwikkeld met een ontelbaar aantal re
pen linnen. Een massief gouden mas
ker beschermde zijn hoofd. Hp was ge
zalfd en bedekt met versierselen.
Ten oosten van deze grafkamer was
een andere kamer en daarin bevonden
zich de kostbaarste voorwerpen van het
gehele koningsgraf. Om te beginnen
Luchtopname van de pyramiden in Egypte
een vergulde vierkante bewaarplaats
van de kruiken met ingewanden met
aan elk der zijden een prachtig kinder
beeld. Verder waren er vergulde kisten,
ingelegd met ivoor en kostbare hout
soorten, waarin de juwelen waren ge
borgen, die de koning bij zjjn leven had
gedragen en gedeelten van zijn ambts
gewaad. In een eenvoudige doos bevond
zich een waaier van struisveren als te
ken van zjjn macht, blijkbaar nog onge
bruikt. De gehele wereld leefde inder
tijd mee met deze ontdekkingen. Die
Toetankamen regeerde reeds op negen
jarige leeftijd, doch werd slechts acht
tien jaren oud.
Een standbeeld van Toetankamen, in een
vitrine van het Egyptisch museum te
Cairo.
Gouden omhulsel van Toetankamen's
mummie. Het behoort tot de mooiste
kunstwerken op de wereld. Dit masker
portret is gesmeed uit zuiver goud en is
versierd met edelstenen.
Er was eens 'n kleermakertje, dat
in zijn leven bijzonder veel ple
zier had. Nu moet je niet denken,
dat dat kleermakertje heel rijk en heel
knap en heel gewichtig was. Het was
'n heel gewoon mannetje, dat hard
moest werken om de kost te verdienen.
Maar als hij zat te naaien voelde hij
zich altijd erg gelukkig.
Ik ben een gelukkig man, zei hij dan.
Ik kan tenminste lachen als ik wil.
En dat is iets wat niet iedereen zeggen
kan. Er zjjn van die mensen, die de
hele dag met ernstige strenge gezich
ten rond lopen. Die nooit eens hartelijk
hahaha zeggen. Nou, ik heb er mee te
doen hoor, met die mensen. En zo zijn
er maar genoeg. Neem nou bijvoor
beeld de koning. Die goeie man moet
de hele dag maar plechtig doen en als
hij lacht mag hij nooit meer dan zes
tanden laten zien, omdat het anders
niet netjes staat voor een koning. Nou,
laat mij dan maar kleermaker zijn!
Maar hoe meer het kleermakertje
nadacht over de koning, hoe zieliger hij
het vond. Stel je voor, dacht hij, die
man heeft altijd van die deftige la
keien om zich heen. En ministers,
poets die ook niet uit. En kamerheren,
ook al zulke ernstige mensen. Ik wil
wedden, dat de koning niet eens weet
hoe plezierig het is om heel hard te
lachen. En ik wou dat ik hem dat eens
vertellen kon.
Maar eenvoudige kleermakertjes krij
gen gewoonlijk niet de kans om de
koning wat te vertellen. Dat begreep het
kleermakertje zelf ook wel, stel je voor,
daar was voor zo'n koning geen begin
nen aan. Maar toen bedacht het kleer
makertje een plan, dat zó grappig was.
dat hjj wél twintig minuten lang zat te
schudden van de lach. Toen hp einde-
CHICAGO
1959
Een be
richt uit
Paramaribo
over Suri
naamse
postzegels
W /M AMhH ons en stel-
m lig op ieder-
is, met de Lehmann Trading Companv
een overeenkomst aangegaan, waarbij
aan deze firma het recht wordt ver
leend buiten Suriname zegels voor
filatelistische doeleinden te verkopen.
Wanneer men geregeld buitenlandse
postzegeltijdschriften raadpleegt, vallen
daarin herhaaldelijk op de grote annon
ces, waarbij met de nodige tam-tam de
nieuwe postzegels van de jonge Afri
kaanse staat Ghana te koop worden
aangeboden Zij doen ons nooit sympa
thiek aan dez„ advertenties, waardoor
het verzamelen van postzegels maar al
te zeer wordt gedegradeerd tot een
handelszaakje van een of andere
goocheme longen.
Uit genoemd bericht uit Paramaribo
blijkt nu. dat men daar een contract
.®eSj° i T?1* dezelfde maatschap
pij die de laatste twee jaar de ver
koop van Ghana-zegels in handen heeft,
waardoor de omzet van postzegels van
deze staat is verachtvoudigd. De Leh
mann Trading Company is van mening,
zo lezen we vervolgens in de publikatie
van de Surinaamse minister, dat gelijk
soortige resultaten ook voor Suriname
behaald kunnen worden.
Als men dan nog kennis neemt van
het feit, dat op grond van haar grote
ervaring deze firma ook zal adviseren
°ver ontwerpen, oplaag en het op de
markt biengen van de zegels, ontkomt
men niet aan de indruk dat de Suri
naamse posterijen een groot deel van
hun zelfstandigheid hebben verloren
voor wat betreft de nieuwe emissies
Van de komende jaren.
Op de voorgrond komt nu te staan:
*en zo groot mogelijke winst uit de
Verkoop van postzegels met daaraan
Verbonden alle gevaren van abnormale
toeslagen beperkte oplagen, herhaalde
op- en overdrukken en meer fraaiig
heden, waar vooral Middenamerikaanse
staten en staatjes in bedreven zijn.
..tn het bijzonder door de Nederlandse
filatelisten za) het besluit van de minis-
er van een land, dat toch nog steeds
oen deel van ons koninkrijk uitmaakt,
etm f,emc'nf?de gevoelens zijn ontvan-
1™', Er 'S echter een troost: het con-
1 met de Lehmann Trading Com
pany geldt voor vier jaar. We hopen
-T.. m.fn daarna alsnog van de dwalin-
zlJns weegs zal terugkeren.
ARTHUR
GUINNESS
Ierland. De reeds
geruime tijd gele
den aangekondigde
zegels bij het twee
de eeuwfeest van
de Guinness bier
brouwerij te Dublin
zijn thans versche
nen. Op de beide
waarden (3 d. en 1
sh. 3 d.) komt de
stichter Arthur
Guinness voor, die
tevens een grote
beschermer van de
kunst was, een tra
ditie welke door zijn opvolgers werd
voortgezet en die o.m. tot uiting kwam
in de stichting van een fonds tot aan
koop van beroemde schilderijen.
Israël. De gebrui
kelijke zegels bij
het Joodse Nieuw
jaar (ditmaal het
jaar 5720) dragen
afbeeldingen van
drie van de zeven
voornaamste land-
bouwprodukten,
waarmee volgens
het oud-testamenti-
sche boek Deutero-
nomium dit land
was gezegend.
Vorig jaar trof
men op de nieuw
jaarszegels reeds tekeningen aan van
de tarwe gerst, druiven en vijgen. Dit
maal werd als motief gekozen voor de
60 pr. de granaatappel, voor de 200 pr.
de olijf en voor de 350 pr. de dadel.
Ver. Staten. Een hardloper met een
brandende fakkel in de hand komt
voor op de hierboven afgedrukte en
de volgende week verschijnende 10 ct.,
een emissie bij de opening van de
Panamerikaanse spelen, die op 27 augus
tus in Chicago zullen aanvangen.
Tevens wordt op 26 augustus een 4 ct.
in omloop gebracht ter gelegenheid van
de jaarvergadering van de Soil Conser
vation Society in Rapid City, waar
vertegenwoordigers uit landbouw- en
industriekringen bijeen komen om tot
een nauwer contact tussen stad en
platteland te geraken.
IJsland Begin september worden
hier twee luchtpostzegels verwacht nu
het veertig laar is geleden dat voor
het eerst een vliegtuig op IJsland land
de. Zowel de 3.50 kr. als de 4.05 kr.
zullen een modern toestel en machines
uit 1919 te zien geven.
II
Aanstonds verhief zich Alexander
de Beer en sprak: „Wij vinden het
allemaal erg jammer dat jullie
weg gaan vooral nu de zon zo mooi
schijnt op het water van de baai en nu
de leeuweriken tierelieren alsof er
feest was op de hele wereld. Maar wij
wensen jullie van harte een goede reis
toe en hopen dat jullie spoedig terug
zullen komen zodat we weer met z'n
allen kunnen gaan zwemmen en krijger
tje kunnen spelen in het water. Is er
nog iemand die op deze vergadering
het woord wil voeren?"
„Ja, ik!" knorde Kees de Schildpad.
„Ik zou graag iets willen zeggen, als
het niet te veel gevraagd is voor een
oude afgeleefde schildpad die met drie
poten in het graf staat. Het zal deze
keer wel mogen, want jullie zien er al
lemaal even slaperig uit en luisteren
toch niet naar wat ik te zeggen heb. Ik
heb een klacht over Salomon het Ste
kelvarken. Hij kmjzelt tegenwoordig de
hele dag, en ik houd niet van knijze
len. Daar krijg ik hoofdpijn van."
„Wat is knijzelen?" vroeg Alexander
de Beer verbaasd.
„Dat is," bromde Kees de Schildpad,
„als iemand geen hersens heeft en dan
allemaal lange pennen in zqn rug steekt
en dan met alle pennen tegelijk klep
pert als hij over het dek van zun schip
loopt. Dat is knijzelen, en dat doet Sa
lomon, en dat is burengerucht.
„En jij zelf dan!" riep Salomon het
Stekelvarken smalend met zpn schelle
piepstem. „Jij knispert de hele dag."
„Wat is knisperen?" riep Alexander
de Beer.
„Dat is," riep Salomon het Stekelvar
ken, „als iemand Kees de Kankeraar
heet en altijd een slecht humeur heeft
en bij het lopen altijd met de knieën
tegen zijn schild schuurt en een lawaai
maakt als een boerenwagen op een kie
zelpad. Dat is knisperen, en dat doet
Kees, van 's morgens tot 's avonds, en
soms zelfs 's nachts omdat hij van hu
meurigheid niet slapen kan."
„Dat is niet waar!" gromde Kees.
„Ik knisper niet. Ik zou er niet over
dromen te knisperen op mijn leeftijd.
Ik wil eerlijk bekennen dat ik van mijn
leven schildpadden heb gekend die knis
perden. Maar ik heb altijd de omgang
met dat soort schildpad vermeden en
heb mij zelf nooit schuldig gemaakt aan
knisperen. Ik knisper niet. Ik knisper
nóóit!"
„En ik knijzel niet!" riep Salomon
woedend.
t.Wel waar!" bromde Kees. „En je
knpzelt niet alleen met je pennen, maar
bovendien schaberdiin je met je wenk
brauwen."
„En jij lammeniert door je neusga
ten!" gilde Salomon het Stekelvarken,
die in het gras op en neer sprong van
woede.
Alexander de Beer sloeg uit alle
macht met zijn houten poot tegen de
badkuip en brulde; „Stilte in de ver
gadering!"
Eindelijk, toen Kees en Salomon ei
kaar alleen nog maar kwaad stonden
aan te kijken, zei Alexander: „Jullie
moesten je schamen om op een mooie
morgen als deze, vlak voor het vertrek
van onze vrienden, ruzie te maken. Als
er weer iemand ruzie maakt, is het
maar beter dat hij weg gaat van de
vloot. Wij willen vrede hebben in
Alexanderbaai."
„Juist," zei Kees de Schildpad, „dat
is het eerste verstandige woord dat ik
vandaag gehoord heb van een ander
dan mij zelf. Stuur die akelige knijze-
laar weg van de vloot. Dan is het ein
delijk uit met het burengerucht en kan
een schildpad ongestoord gaan zitten
nadenken over zijn verleden."
„Houd je mond, Kees," riep Jeroen
verontwaardigd. „Jij bent begonnen."
„Wel, nu nog mooier," bromde Kees
boos. „Wie is er begonnen met knijze
len? Ik toch zeker niet! Ik heb goddank
geen stoppelveld op mijn rug! Schild
padden knijzelen niet. Geef een arme
oude schildpad die met drie poten in
het graf staat maar weer de schuld. Ik
zal nóg eens voor jullie op pelgrims
tocht gaan! Ha-ha! Straks beweren jul
lie nog dat ik schaberdijn met mijn
wenkbrauwen. Ik zal wel weg gaan, dan
kunnen jullie met z'n allen rustig door
roddelen en alles van me zeggen wat
je maar verzinnen kunt. En je kunt la
waai maken zoveel als je wilt zodat
geen enkel fatsoenlijk wezen meer rus
tig nadenken kan over belangrijke za
ken. Maar zeg niet dat ik jullie niet ge
waarschuwd heb."
Hij liep luid knorrend weg uit de
vergadering en keerde terug aan boord
van zijn woonschip. Alexander vroeg of
er nog meer wensen of klachten waren.
En toen niemand iets te zeggen had,
sloot hij de bijeenkomst, en allen gin
gen aan boord van hun schepen om hun
middagmaal te eten.
Na het eten brachten Elizabeth de
Aap en haar zoontje Antoon het grote
kussen waarop Jeroen zat als hij door
de lucht reisde. Hazevoet had het kus
sen gekregen van zijn tante, de elfen
koningin Titania, in ruil voor een zilve
ren naaimachine, twee gouden vinger
hoeden en een blik met Goudse stroop
wafels. Er hingen vier gouden kwasten
aan het kussen, een aan elke hoek. Je
roen nam met Pluimstaart en Hazevoet
plaats. Hij nam de Zilveren Sleutel ter
hand en zei: „In de naam van Pieter..."
Maar opeens bedacht hij zich. „Waar
gaan wij eigenlijk naar toe, Hazevoet?"
vroeg hij.
„Je stiefmoeder zoeken," antwoord
de deze.
„Ja, maar waar moeten wij haar zoe
ken? Ik weet niet waar ze heen is ge
gaan nadat ze het huis van mijn vader
in brand heeft gestoken."
Opeens had hij een ingeving. „Pluim
staart," zei hij, „probeer jij eens of je
ergens gedachten kunt ruiken van een
weggelopen stiefmoeder van het soort
dat mensen in kippen verandert en hul
zen in brand steekt."
Pluimstaart stond aanstonds op en
draaide langzaam rond in een kring,
terwijl hij diep snoof. Toen hij een keer
helemaal rond gedraaid was, zei hij:
„Ik lees drie verschillende stiefmoeder
gedachten, een in het noorden, een in
het noordwesten, en een in het zuidoos
ten. De eerste is van een stiefmoeder
die weggelopen is, en de tweede die
van een stiefmoeder die op het punt
staat weg te lopen. De derde is, om zo
te zeggen, een klein beetje weggelopen.
Ze is op weg naar de slager en vraagt
zich af of ze leverworst zal kopen. Ik
geloof dat wij deze laatste moeten heb
ben."
„Waar gaat de gedachte van de eer
ste over?" vroeg Jeroen.
„Het is een verschrikkelijk nare
gedachte," antwoordde Pluimstaart. „Het
soort gedachte wa. r 'an nette hon
den hoofdpijn krijgen. Het gaat over
brandstichting en heksen en over men
sen die in kippen veranderd zijn."
„Die moeten we hebben," zei Jeroen
beslist. „We gaan op weg naar het
noorden."
Pluimstaart nam weer plaats op het
koninklijk kussen en Jeroen zei tot de
Zilveren Sleutel welke hij nog steeds
in de hand hield: „In de naam van Pie
ter, ik wil dat het kussen vliegt naar
het noorden waar Pluimstaart stiefmoe
dergedachten heeft gelezen".
Het kussen verhief zich in de lucht en
verdween snel over de baai, nagewuifd
door de varensgasten vanaf hun sche
pen, behalve Kees die zich niet liet zien.
Na enige uren vliegen zag Jeroen ver
beneden zich zijn geboortedorp liggen.
Hij herkende duidelijk het huisje van
zijn vader dat Hazevoets onderdanen op
nieuw hadden opgebouwd, nadat het vo
rig huis in brand was gestoken door de
stiefmoeder. Maar het kussen vloog
snel verder.
„Zijn wij er nog niet?" vroeg Jeroen
eindelijk aan Pluimstaart, die al die
tijd diep gedachten had liggen lezen.
„Bijna", antwoordde Pluimstaart, die
een beetje boos begon te worden. „En
het is helemaal geen pretje voor een
nette hond, zoals ik, om alsmaar door
zulke nare gedachten te moeten lezen.
Want ik lees op het ogenblik niet al
leen weggelopen-stiefmoeder-gedach
ten, maar ook de gedachten van zeven
toverkollen. Ik krijg vast weer ver
schrikkelijke hoofdpijn".
„Wacht eens even!" riep Hazevoet
opgewonden -Ik ken deze streek. Wat
je daar beneden ziet zijn de Ramsber-
gen waar de Zeven Toverkollen van
Troje wonen".
Het kussen begon te dalen en weldra
kwamen ze neer temidden van het
struikgewas aan de rand van een smal
le kolkende beek, welke schuimend
neerstroomde van een berghelling.
DAAN ZONDERLAND.
(Wordt vervolgd).
lijk uitgelachen was, hing hij 'n plaatje
op de deur, met erop: wegens vakantie
gesloten. Hij ging naar de stad en
kocht een grote lap rood fluweel en een
kroon van goudpapier. Weet je wat het
kleermakertje daarmee ging doen? Hij
ging voor zichzelf een koningsmantel
maken. Een rood-fluwelen koningsman
tel, die gevoerd werd met witte zij.
Het kleermakertje had er de helft van
zijn spaarcentjes voor moeten beta
len, maar daar lachte hij om, want
voor een goed plannetje is dat niets te
veel. Eindelijk was de mantel klaar en
het kleermakertje hing hem om en zet
te de goud-papieren kroon op zijn hoofd.
Het is net echt, zei hij tegen zichzelf.
Toen huurde hij voor de rest van zijn
spaarcentjes het mooiste rijtuig, dat er
in de stad te krijgen was en liet zich
daarmee naar het paleis van de ko
ning rijden.
Ik ben de koning van Dribbeldonië,
zei hij tegen de wacht aan het paleis.
Ik wil dadelijk de koning spreken. De
paleis-wacht maakte rechtsomkeer en
stapte naar de portier. De koning van
Dribbeldonië! schrok de portier. Goeie
genade, dan mag ik mijn knopen nog
wel eens oppoetsen. Er is hoog be
zoek! riep hij tegen de opperlakei. De
koning van Dribbeldonië. Hij staat bui
ten voor het hek!
De opperlakei blies op zijn fluitje en
alle lakeien kwamen aangelopen, In de
houding, zei de opperlakei. Zo dadelijk
komt de koning van Dribbeldonië hier.
Alle lakeien stelden zich op in de lan
ge gang en de opperlakei ging naar de
ministers en de opperkamerheer.
De koning van Dribbeldonië? zelden
die en ze dachten: waar ligt dat land
ergens? Met deftige gezichten stap
ten ze naar de koning, die in zijn werk
kamer zat. Er is bezoek Majesteit, zei
den ze. De koning van Dribbeldonië!
De koning zuchtte eens. Hij wist pre
cies wat zo'n bezoek betekende. Alle
maal mooie zinnetjes zeggen van: hoe
gaat 't er mee en zo. Eigenlijk was er
helemaal geen aardigheid aan, maar
het hoorde nu eenmaal zo.
Toen ging de koning op zijn troon
zitten met alle ministers er om heen
en de opperkamerheer vlak achter
hem. De opperlakei ging naar het rij
tuig om de koning van Dribbeldonië af
te halen.
Hallo allemaal, riep het kleermaker
tje vrolijk, toen hjj het paleis binnen
stapte. Dag beste jongens, zei hij
lachend tegen de lakeien. De lakeien
lachten voorzichtig terug met de ene
helft van hun gezicht. Want helemaal
echt lachen durfden ze niet. Ha, die ko
ning! riep het kleermakertje, toen hij
bij de koning kwam. Is het bij jullie
ook zo'n plezierige boel en lacht u ook
zo graag?
Mag dat dan zomaar? vroeg de ko
ning, die nieuwsgierig begon te wor
den. En waarom lachen jullie eigen
lijk, als ik vragen mag.
Stenen omhulsel van een Egyptische
mummiekist.
Dat zal ik u vertellen, zei 't kleer
makertje. Wij lachen omdat de bloe
men zo geuren en omdat de bijtjes zoe
men. Wij lachen omdat de koffie zo
lekker ruikt als hij bruin is en omdat
de kindertjes zo lief zijn. Wij lachen
zelfs als het regent, want na regen
komt zonneschijn. Maar dan kunnen
wfj hier ook lachen, riep de koning en
samen met het kleermakertje schater
de hij 't uit. Hij liet al zijn tanden zien
en zelfs een stukje van zijn kiezen. De
opperkamerheer en de ministers lach
ten ook mee, zij 't dan nog een beetje
op z'n ouderwets.
Ik zal u eens 'n mop vertellen, lachte
't kleermakertje: Dribbeldonië bestaat
niet. Hahahahahahaha. gierde de ko
ning. Hahahahaha, lachte de anderen.
Maar opeens was het stil. Dribbeldo
nië bestaat niet? Maar als Dribbeldo
nië niet bestaat, kan er ook geen ko
ning van Dribbeldonië zijn, riep de eer
ste minister, die een knap man was.
Dat klopt, zei het kleermakertje. Hij
deed zijn mantel af en stopte zijn
goud-papieren kroon in de koninklijke
prullenmand. Ik weet dat 't 'n beetje
ondeugend van me was, om jullie alle
maal zo beet te nemen, maar het is de
enige manier voor 'n eenvoudig kleer
makertje, om de koning te laten zien
hoe plezierig het is, om 'ns echt gezel
lig te lachen.
Ze keken allemaal heel streng, behal
ve de koning. Die zei: je hebt gelijk,
kleermakertje. Je mag in mijn paleis
blijven wonen, dan kunnen we samen
nog veel plezier hebben in ons leven.
Zo kwam het kleermakertje voorgoed
in het paleis en hij kreeg een gouden
bed om in te slapen. Alle dagen mocht
hij lachen met de koning. En als de
ministers en de opperkamerheer soms
zeiden, dat het eigenlijk geen pas gaf,
lachte de koning denk maar eens aan
de koning van Dribbeldonië.
Nou, dan lachten ze allemaal maar
stilletjes mee.
LEA SMULDERS
(SLOT)
Hoe komt het eigenlijk, dat de toë
komst er voor de neushoorns somber
uitziet? Wel daar zijn twee redenen
voor. De eerste is dezelfde, die voor
alle grote zoogdieren geldt, nl. het ver
loren gaan van hun woongebieden, door
dat de mens alle grond op aarde nodig
schijnt of denkt te hebben voor zich
zelf. Daar is helaas maar weinig aan
te doen; het enige middel is zeer grote
natuurmonumenten of wildreservaten,
honderdduizenden hectaren groot, te
bestemmen voor het grote wild. Ge
lukkig gebeurt dat dan ook in vele stre
ken.
De tweede reden moeten wij zoe
ken in het akelig bijgeloof, dat in de
eerste plaats aan de hoorns, doch ook
aan andere lichaamsdelen wonder-
..-tt
Een jonge neushoorn
kracht toeschrijft. Vooral Aziaten zijn
daar vast van overtuigd en daarom
wordt voor de hoorns, voor de huid het
bloed enz. veel geld geboden.
En daar komen de stropers natuur
lijk op af, vooral omdat de geldelijke
voordelen zo groot zijn, dat ze er de
straf, die ze krijgen als ze betrapt wor
den, graag voor overhebben. Uit al die
lichaamsdelen bereiden Oosterse apo
thekers, medicijnmannen en drogisten
allerlei drankjes, poedertjes en zalf
jes. die tegen de ernstige ziekten, ver
giftigingen, verwondingen etc. „onfeil
baar" helpen.
Dat dit alles maar onzin is, doet niets
ter zake, omdat er nu eenmaal miljoe
nen mensen zijn, die er vast in geloven.
En zo worden deze indrukwekkende die
ren dan het slachtoffer van dom bijge
loof en winstbejag.
De hoorns der Aziatische soorten wor
den zelden indrukwekkend, maar de bei
de Afrikanen kunnen geweldige hoorns
op hun neuzen hebben; het zijn dus
geen uitgroeisels van de neusbeenderen,
ze worden opgebouwd door de leder
huid.
Neushoorns lijken ontzettend plomp
en onhandig, maar ook hier is het weer
als zo vaak dat „schijn bedriegt".
Ze kunnen de steilste hellingen op en
af gaan en bovendien behoorlijk hard
lopen.
Het is soms heel lastig een knoop los
te maken en toch kunnen sommige men
sen met veel geduld net zolang volhou
den tot ze de knoop ontward hebben.
Met dit woord bedoelde men eeuwen
geleden een knoop, die niemand wist
los te maken, zelfs niet met het grootste
geduld. Lukte het iemand, dan zouden
hem eer en roem te wachten staan. Ook
Alexander de Grote beproefde het kunst
stuk te Gordium, maar toen het niet
dadelijk ging nam hij zijn zwaard en
hakte de dikke knoop doormidden.
I ndsdien zegt men: „de knoop door
hakken", als men met een korte snelle
beslissing een moeilijke zaak tot een
goed einde wil brengen.