Johan Fabricius zestig jaar Zijn jongste romanDe heilige paarden Van boeken en schrijvers TOETANKAMEN Het kleermakertje en de koning r msSmm ■rfïimgggm Tjeroen in HazevoefsM NEUSHOORNS W y MUM dczoe; -ï „ss eme s v Lajla, een liefde in Lapland De tegenspelers van de koning EVEN AANDACHT VOOR mm De knoop doorhakken ZATERDAG 22 AUGUSTUS 1959 PAGINA 13 S' mnHitiiiniiimiiimiiiiufniiiiHiiimimiirmmniHHHTnmn BiHiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiim»Hi"ini™uimimiiinHiiiiiiii A W, PAN AMERICAN GAMES- dnriTgemaakt ISttige U- w SOIL COMSFPIMTinU A v.v> ki Maandag a.s. wordt de romanschrij ver Johan Fabricius zestig jaar. Hij is in Nederland èn in het bui tenland een populair er veelgelezen au teur. Voor het laatste zorgt hij zelf door zijn grote productiviteit. Van Vestdijk is ezegd, dat hij sneller schrijft dan God an lezen. Me* Fabricius samen moet hij de hemel voor problemen stellen. Sinds zijn debuut in 1922 met het jon gensboek „Eiko van de Reigerhof" heeft Fabricius eenenveertig boeken ge publiceerd, waarbij men moet bedenken, dat er tussen 1939 en 1944 niets van hem uitkwam Van zijn romans is het uit 1931 daterende „Komedianten trokken voor bij" wel het bekendste geworden. Het werd indertijd met de Van der Hoogtprijs bekroond. Van zijn jongensboeken is het voortreffelijke „De scheepsjongens van Bontekoe" nog altijd populair. Het spreekt vanzelf, dat een pro ductief schrijver als Fabricius zijn zes tigste verjaardag viert met de publica tie van een roman. „De heilige paar den" heet het jongste, zeer lijvige, boek. Wie het werk van Fabricius uit heeft, hem zal het niet verwonderen, de laatste jaren enigszins gevolgd dat hij zijn stof opnieuw gezocht heeft in het voormalige Nederlands-Incne. Hij waagde deze keer echter meer. Hij beschrijft niet, zoals bijvoorbeeld ln het in 1957 verschenen „Luie stoel" het koloniale Nederlands-Indië; in „Luie stoel" is de blanke hoofdfiguur, de In donesiër slechts decor, en welk ideaal decor! Aan zijn estetisch heimwee heeft Fabricius in „De heilige paar den" niet toegegeven. Hij beschrijft hier de primitieve, heidense samen leving van het eiland Soemba in het begin van deze eeuw, in welke samen leving blanken aanvankelijk slechts randfiguren zijn. Die maatschappij wordt nauwkeurig en gedetailleerd be schreven, zodat Fabricius zich voor de ze roman uitvoerig gedocumenteerd moet hebben. De eerste harde contac ten tussen die heidense samenleving en het blanke gezag met de daaruit volgende consequenties en problemen vormen het eigenlijke onderwerp van de roman. Het oude Soemba wordt vertegenwoor digd door de hor "dfiguur van de roman, het dorpshoofd Pomboe. In hem zien we dat oude Soemba, door het sterker wor den van het blanke gezag op dramati sche wijze ten onder gaan. jij, woot èn van de roman is Pomboeeeng - geducht krijger gerespecteerd by aüe dorpshoofden. Van zon v0_^ Karai worden drie heilige PaardenK stolen paarden die de vorst na zijn dood naar het zielenland zullen vergezellen. Met het terugbrengen van de paarden en het wreken van de dieven wordt pomboe belast. Hij slaagt en de wraak is vreselijk: een heel dorp wordt uitge moord en platgebrand. Pomboes helden gestalte groeit. De wraakoefening brengt echter ook het blanke gezag in beweging. De wrekers zullen verant woording moeten afleggen voor hun daad. De meeste dorpshoofden bukken Zich- 'omboe zet alleen, onverzoenlijk de strijd voort. In zijn dorp kan hij niet hieer komen, hij moet het binnenland in Vluchten en daar jarenlang rondzwerven, aanvankelijk met een slavin en een trou v.'e ljjfslaaf, later geheel aUeemPas na lange tijd onderwerpt hij zich. Hij is dan een gebroken man. Nog eenmaal leeft hij op, keert zijn oude fierheid terug. Dan treffen hem echter drie kogels van een blanke. Op zijn begrafenis waar bij drie heilige paarden hem vergezellen wordt een der paarden door vijanden verminkt. Men berust daar echter in; niemand neemt wraak. Het oude Soem ba, met zijn tradities van eer, wraak, weerwraak is in Pomboe gestorven. Hei lige wraak over drie gestolen paarden zou zijn levensloop bepalen; aan het eind van zijn leven blijft een gelijke daad ongewroken. Breed en uitvoerig wordt deze ge schiedenis door Fabricius verteld, met tal van nevenintriges, die de tra giek van de levensloop van Pomboe nog verscherpen. De botsingen en het onbegrip tussen oud en nieuw zijn tal rijk; steeds meer ziet men het nieuwe vooruitgang maken, de positie van Pomboe steeds vermeteler worden. Vooral het onbegrip tussen twee be schavingen, met de allernoodlottigste gevolgen van dien, weet Fabricius treffend te beschrijven. Zijn sympathie gaat uit naar Pomboe - het oude Soemba, diens ondergang is een tra gedie. En het bewijst zijn kracht als schrijver, dat hij de lezer voor zijn standpunt weet te winnen. Naast Pomboe heeft Fabricius tal van knap getypeerde bijfiguren weten te plaatsen: de trouwe lijf slaaf Anaka- mi de wraakzuchtige vrouw van Pom boe, Dahi Waha, de idealistische zen deling Wierdsma. De roman is daaren boven knap gecomponeerd, zoals het ge bruik dat Fabricius aan het begin en het einde maakt van de heilige paarden bewijst. Pomboe sterft door de kogels van een Nederlandse luitenant, die ook bij de eerste aanval op Pomboe betrok ken was. Bij die aanval sneuvelde Pom boes oudste zoon zijn evenbeeld en kwam een gunsteling van de luite nant om. Hun onderlinge bestrijding beiden gaan tot het uiterste heeft een onbewust meewerkend gelijk motief. Niet alleen blank en bruin staan tegen over elkaar, ook twee mensen met een gelijk verdriet, waarvoor zij elkaar verantwoordelijk stellen. Bezwaarlijk is, ook in deze roman van Fabricius ongetwijfeld een knap en spannend verteld verhaal zijn on geremde schrijfdrift, wat niet alleen vaak tot retoriek en gemeenplaatsen leidt, maar ook het verhaal danig schaadt. Fabricius laat te weinig aan de lezer over, hij wil alles zeggen en schrijft dan zichzelf voorbij. Typerend daarvoor is het slot van de roman. Met het onge wroken blijven van do nieuwe beledi ging was het verhaal afgerond. Fabri cius voegt er echter nog een nadrukke lijk stuk aan toe, opdat aan de lezer toch maar zijn bedoeling niet zal ont gaan. In het verhaal hindert de uitvoe righeid en wijdlopigheid, die herhalin gen tot gevolg hebben, meermalen. Schrijfdiscipline zou het verhaal krach tiger en de tragiek ervan veel overtui gender hebben gemaakt. Vergelijkt men „De heilige paarden" met „De laatste generaal" van H. J. Friedericy, dat een ongeveer gelijk thema behandelt, dan verdwijnt Fabricius in de schaduw, de vlotte roman in de literatuur. Pomboe had een Bontorio (de naam van de laatste generaal) kunnen worden, de romanheld een epische held, als zijn schepper meer weerstand had onder vonden. Gemak dient de schrijver, jam mer genoeg, nooit. „De heilige paarden" verscheen bij H. P. Leopolds Uitgeversmaatschappij te Den Haag waar ook ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de auteur, een derde druk is verschenen van zijn mémoires „Mijn huis staat achter de kim". Een liefde in Lapland is de onder titel van de roman „Lajla" die in ons land bekendheid geeft gekregen door dat hij tweemaal op verdienstelijke wij ze verfilmd is. Zowel het gegeven als het milieu bleken een grote aantrek kingskracht uit te oefenen. Naar deze beide factoren moet het boek dan ook beoordeeld worden. Literaire preten ties heeft het namelijk niet. De schrij ver, J. A. Friis, een hoogleraar, voel de zich door het onderwerp, dat his torisch schijnt te zijn, zeer aangetrok ken en stelde, geholpen door zijn zoon, het verhaal te boek. Zijn verteltrant is zeer eenvoudig, maar juist daardoor aantrekkelijk. Daar komt nog bij, dat dit boek een goed inzicht geeft in de levenswijze en opvattingen van de Lap pen, hun strijd om het bestaan en hun afhankelijkheid van het rendier. Het is eenvoudige, gezonde, en tegelijk leerzame lectuur, welke, juist om die redenen, haar waarde heeft. Het direc te en ongecompliceerde van het ver haal, dat in verschillende variaties in Noord Scandinavië telkens weer kan ge schieden, spreekt ieder onmiddellijk toe. Folkloristisch is het zeer interes sant, De firma Scheltens en Giltay te Amsterdam heeft het boek uitgegeven. In dit boek, dat als ondertitel „Het leven der Herodesen" draagt, de te genspelers van Koning Christus, hinkt de schrijver F. O. Busch, op twee ge dachten. Enerzijds wil hij een kritisch- historisch onderzoek doen naar de poli tieke en sociale situate in Palestina ten tijde van Christus, anderzijds zou men zjjn boek een leven van Jesus kunnen noemen, dat religieuze stichting ten doel heeft en waarbij de auteur her haaldelijk zijn verbeelding te hulp roept. Zo krijgt dit werk iets tweeslach tigs, dat soms beslist irriterend werkt. Ziet men over deze compositiefout heen, dan kan men van de schrijver veel interessante bijzonderheden leren over de tijd en het land waarin Jesus leef de. Op het hofleven van de Herodiaanse vorsten en vorstinnen gaat hij grondig in. De politieke kuiperijen worden uit voerig beschreven, de levenswijze van de bevolking van het H. Land wordt in details getekend. In dit opzicht is het boek leerzaam en betrouwbaar. De ver taling, eigenlijk moeten wij zeggen de bewerking door ds. J. D. Boerkool doet nogal stroef aan. De noodzaak van de vele toegevoegde verklaringen van zijn hand is ons, niet duidelijk gewor den. Het boek is uitgegeven door de firma J. H. Kok N.V. te Kampen. lllltllllllltHIIIIIIIIUIllll^XW iiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiiiKvX' fccixvX-N-fri-M-x*:*-': iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinin I'IlllllllllllllllllllllllllUII 'JAW.'.WAW.VAW.V.V.V.V/ Nu er, kort geleden, een gouden scep ter (koningsstaf) van koning Toet-Ankh- Amen, ook wel Toetankamen genaamd, uit het museum van Cairo is gestolen, komt deze (moeilijke) koningsnaam plotseling weer in de belangstelling. In een dal aan de Nijl in Egypte ont dekte men ongeveer dertig jaar geleden de grafkamer van genoemde Pharao. Toen de grafkamer geopend werd, kwa men er sprookjesachtige rijkdommen te voorschijn. Nadat de stenen versperring van de derde deuropening verwilderd was, stonden de arbeiders in de kamer, waar de mummie (dat is het gebalsemd en gedroogde lijk) van Toetankamen lag. Voor hen stond een reusachtige vergul de kast, die om de sarcophaag was ge maakt. Dit geleerde woord is de naam voor een stenen doodkist, welke met fi guren is versierd. Je moet niet denken, dat die oude Egyptenaren zo maar een gewone kist gebruikten bij de begrafenis sen, zoals dat in ons land gebruikelijk is. De mummie werd eerst in een hou ten kist gelegd en die in een stenen, de s.rcophaag. Was 't een vorst of een an der voornaam persoon, dan gebruikte men twee of drie kisten, welke precies in elkaar pasten en die werden dan in de (grotere) stenen kist geplaatst. Soms zelfs drie of vier stenen kisten. Om die sarcophagen nu van koning Toetankamen stond nog een grote kist van 5 bij 3'/, meter groot. Het geheel was bedekt met prachtig goudsmeedwerk. Binnenin be vond zich een tweede omhulsel van goud afgesloten door gegrendelde deuren met ongeschonden zegels. Binnen deze om hulsels bevond zich een prachtig ge bouwde sarcophaag, uit één stuk steen gemaakt. En in het binnenste daarvan waren drie doodkisten, de een binnen de ander liggende, die elk op zichzelf een beeld vormden van de gestorven vorst. De buitenste was van eikenhout, met bladgoud overtrokken, om de tweede eveneens, met inlegwerk van gekleurd glas; de binnenste doodkist, die de mummie van de koning bevatte, was van massief goud. De mummie zelf was omwikkeld met een ontelbaar aantal re pen linnen. Een massief gouden mas ker beschermde zijn hoofd. Hp was ge zalfd en bedekt met versierselen. Ten oosten van deze grafkamer was een andere kamer en daarin bevonden zich de kostbaarste voorwerpen van het gehele koningsgraf. Om te beginnen Luchtopname van de pyramiden in Egypte een vergulde vierkante bewaarplaats van de kruiken met ingewanden met aan elk der zijden een prachtig kinder beeld. Verder waren er vergulde kisten, ingelegd met ivoor en kostbare hout soorten, waarin de juwelen waren ge borgen, die de koning bij zjjn leven had gedragen en gedeelten van zijn ambts gewaad. In een eenvoudige doos bevond zich een waaier van struisveren als te ken van zjjn macht, blijkbaar nog onge bruikt. De gehele wereld leefde inder tijd mee met deze ontdekkingen. Die Toetankamen regeerde reeds op negen jarige leeftijd, doch werd slechts acht tien jaren oud. Een standbeeld van Toetankamen, in een vitrine van het Egyptisch museum te Cairo. Gouden omhulsel van Toetankamen's mummie. Het behoort tot de mooiste kunstwerken op de wereld. Dit masker portret is gesmeed uit zuiver goud en is versierd met edelstenen. Er was eens 'n kleermakertje, dat in zijn leven bijzonder veel ple zier had. Nu moet je niet denken, dat dat kleermakertje heel rijk en heel knap en heel gewichtig was. Het was 'n heel gewoon mannetje, dat hard moest werken om de kost te verdienen. Maar als hij zat te naaien voelde hij zich altijd erg gelukkig. Ik ben een gelukkig man, zei hij dan. Ik kan tenminste lachen als ik wil. En dat is iets wat niet iedereen zeggen kan. Er zjjn van die mensen, die de hele dag met ernstige strenge gezich ten rond lopen. Die nooit eens hartelijk hahaha zeggen. Nou, ik heb er mee te doen hoor, met die mensen. En zo zijn er maar genoeg. Neem nou bijvoor beeld de koning. Die goeie man moet de hele dag maar plechtig doen en als hij lacht mag hij nooit meer dan zes tanden laten zien, omdat het anders niet netjes staat voor een koning. Nou, laat mij dan maar kleermaker zijn! Maar hoe meer het kleermakertje nadacht over de koning, hoe zieliger hij het vond. Stel je voor, dacht hij, die man heeft altijd van die deftige la keien om zich heen. En ministers, poets die ook niet uit. En kamerheren, ook al zulke ernstige mensen. Ik wil wedden, dat de koning niet eens weet hoe plezierig het is om heel hard te lachen. En ik wou dat ik hem dat eens vertellen kon. Maar eenvoudige kleermakertjes krij gen gewoonlijk niet de kans om de koning wat te vertellen. Dat begreep het kleermakertje zelf ook wel, stel je voor, daar was voor zo'n koning geen begin nen aan. Maar toen bedacht het kleer makertje een plan, dat zó grappig was. dat hjj wél twintig minuten lang zat te schudden van de lach. Toen hp einde- CHICAGO 1959 Een be richt uit Paramaribo over Suri naamse postzegels W /M AMhH ons en stel- m lig op ieder- is, met de Lehmann Trading Companv een overeenkomst aangegaan, waarbij aan deze firma het recht wordt ver leend buiten Suriname zegels voor filatelistische doeleinden te verkopen. Wanneer men geregeld buitenlandse postzegeltijdschriften raadpleegt, vallen daarin herhaaldelijk op de grote annon ces, waarbij met de nodige tam-tam de nieuwe postzegels van de jonge Afri kaanse staat Ghana te koop worden aangeboden Zij doen ons nooit sympa thiek aan dez„ advertenties, waardoor het verzamelen van postzegels maar al te zeer wordt gedegradeerd tot een handelszaakje van een of andere goocheme longen. Uit genoemd bericht uit Paramaribo blijkt nu. dat men daar een contract .®eSj° i T?1* dezelfde maatschap pij die de laatste twee jaar de ver koop van Ghana-zegels in handen heeft, waardoor de omzet van postzegels van deze staat is verachtvoudigd. De Leh mann Trading Company is van mening, zo lezen we vervolgens in de publikatie van de Surinaamse minister, dat gelijk soortige resultaten ook voor Suriname behaald kunnen worden. Als men dan nog kennis neemt van het feit, dat op grond van haar grote ervaring deze firma ook zal adviseren °ver ontwerpen, oplaag en het op de markt biengen van de zegels, ontkomt men niet aan de indruk dat de Suri naamse posterijen een groot deel van hun zelfstandigheid hebben verloren voor wat betreft de nieuwe emissies Van de komende jaren. Op de voorgrond komt nu te staan: *en zo groot mogelijke winst uit de Verkoop van postzegels met daaraan Verbonden alle gevaren van abnormale toeslagen beperkte oplagen, herhaalde op- en overdrukken en meer fraaiig heden, waar vooral Middenamerikaanse staten en staatjes in bedreven zijn. ..tn het bijzonder door de Nederlandse filatelisten za) het besluit van de minis- er van een land, dat toch nog steeds oen deel van ons koninkrijk uitmaakt, etm f,emc'nf?de gevoelens zijn ontvan- 1™', Er 'S echter een troost: het con- 1 met de Lehmann Trading Com pany geldt voor vier jaar. We hopen -T.. m.fn daarna alsnog van de dwalin- zlJns weegs zal terugkeren. ARTHUR GUINNESS Ierland. De reeds geruime tijd gele den aangekondigde zegels bij het twee de eeuwfeest van de Guinness bier brouwerij te Dublin zijn thans versche nen. Op de beide waarden (3 d. en 1 sh. 3 d.) komt de stichter Arthur Guinness voor, die tevens een grote beschermer van de kunst was, een tra ditie welke door zijn opvolgers werd voortgezet en die o.m. tot uiting kwam in de stichting van een fonds tot aan koop van beroemde schilderijen. Israël. De gebrui kelijke zegels bij het Joodse Nieuw jaar (ditmaal het jaar 5720) dragen afbeeldingen van drie van de zeven voornaamste land- bouwprodukten, waarmee volgens het oud-testamenti- sche boek Deutero- nomium dit land was gezegend. Vorig jaar trof men op de nieuw jaarszegels reeds tekeningen aan van de tarwe gerst, druiven en vijgen. Dit maal werd als motief gekozen voor de 60 pr. de granaatappel, voor de 200 pr. de olijf en voor de 350 pr. de dadel. Ver. Staten. Een hardloper met een brandende fakkel in de hand komt voor op de hierboven afgedrukte en de volgende week verschijnende 10 ct., een emissie bij de opening van de Panamerikaanse spelen, die op 27 augus tus in Chicago zullen aanvangen. Tevens wordt op 26 augustus een 4 ct. in omloop gebracht ter gelegenheid van de jaarvergadering van de Soil Conser vation Society in Rapid City, waar vertegenwoordigers uit landbouw- en industriekringen bijeen komen om tot een nauwer contact tussen stad en platteland te geraken. IJsland Begin september worden hier twee luchtpostzegels verwacht nu het veertig laar is geleden dat voor het eerst een vliegtuig op IJsland land de. Zowel de 3.50 kr. als de 4.05 kr. zullen een modern toestel en machines uit 1919 te zien geven. II Aanstonds verhief zich Alexander de Beer en sprak: „Wij vinden het allemaal erg jammer dat jullie weg gaan vooral nu de zon zo mooi schijnt op het water van de baai en nu de leeuweriken tierelieren alsof er feest was op de hele wereld. Maar wij wensen jullie van harte een goede reis toe en hopen dat jullie spoedig terug zullen komen zodat we weer met z'n allen kunnen gaan zwemmen en krijger tje kunnen spelen in het water. Is er nog iemand die op deze vergadering het woord wil voeren?" „Ja, ik!" knorde Kees de Schildpad. „Ik zou graag iets willen zeggen, als het niet te veel gevraagd is voor een oude afgeleefde schildpad die met drie poten in het graf staat. Het zal deze keer wel mogen, want jullie zien er al lemaal even slaperig uit en luisteren toch niet naar wat ik te zeggen heb. Ik heb een klacht over Salomon het Ste kelvarken. Hij kmjzelt tegenwoordig de hele dag, en ik houd niet van knijze len. Daar krijg ik hoofdpijn van." „Wat is knijzelen?" vroeg Alexander de Beer verbaasd. „Dat is," bromde Kees de Schildpad, „als iemand geen hersens heeft en dan allemaal lange pennen in zqn rug steekt en dan met alle pennen tegelijk klep pert als hij over het dek van zun schip loopt. Dat is knijzelen, en dat doet Sa lomon, en dat is burengerucht. „En jij zelf dan!" riep Salomon het Stekelvarken smalend met zpn schelle piepstem. „Jij knispert de hele dag." „Wat is knisperen?" riep Alexander de Beer. „Dat is," riep Salomon het Stekelvar ken, „als iemand Kees de Kankeraar heet en altijd een slecht humeur heeft en bij het lopen altijd met de knieën tegen zijn schild schuurt en een lawaai maakt als een boerenwagen op een kie zelpad. Dat is knisperen, en dat doet Kees, van 's morgens tot 's avonds, en soms zelfs 's nachts omdat hij van hu meurigheid niet slapen kan." „Dat is niet waar!" gromde Kees. „Ik knisper niet. Ik zou er niet over dromen te knisperen op mijn leeftijd. Ik wil eerlijk bekennen dat ik van mijn leven schildpadden heb gekend die knis perden. Maar ik heb altijd de omgang met dat soort schildpad vermeden en heb mij zelf nooit schuldig gemaakt aan knisperen. Ik knisper niet. Ik knisper nóóit!" „En ik knijzel niet!" riep Salomon woedend. t.Wel waar!" bromde Kees. „En je knpzelt niet alleen met je pennen, maar bovendien schaberdiin je met je wenk brauwen." „En jij lammeniert door je neusga ten!" gilde Salomon het Stekelvarken, die in het gras op en neer sprong van woede. Alexander de Beer sloeg uit alle macht met zijn houten poot tegen de badkuip en brulde; „Stilte in de ver gadering!" Eindelijk, toen Kees en Salomon ei kaar alleen nog maar kwaad stonden aan te kijken, zei Alexander: „Jullie moesten je schamen om op een mooie morgen als deze, vlak voor het vertrek van onze vrienden, ruzie te maken. Als er weer iemand ruzie maakt, is het maar beter dat hij weg gaat van de vloot. Wij willen vrede hebben in Alexanderbaai." „Juist," zei Kees de Schildpad, „dat is het eerste verstandige woord dat ik vandaag gehoord heb van een ander dan mij zelf. Stuur die akelige knijze- laar weg van de vloot. Dan is het ein delijk uit met het burengerucht en kan een schildpad ongestoord gaan zitten nadenken over zijn verleden." „Houd je mond, Kees," riep Jeroen verontwaardigd. „Jij bent begonnen." „Wel, nu nog mooier," bromde Kees boos. „Wie is er begonnen met knijze len? Ik toch zeker niet! Ik heb goddank geen stoppelveld op mijn rug! Schild padden knijzelen niet. Geef een arme oude schildpad die met drie poten in het graf staat maar weer de schuld. Ik zal nóg eens voor jullie op pelgrims tocht gaan! Ha-ha! Straks beweren jul lie nog dat ik schaberdijn met mijn wenkbrauwen. Ik zal wel weg gaan, dan kunnen jullie met z'n allen rustig door roddelen en alles van me zeggen wat je maar verzinnen kunt. En je kunt la waai maken zoveel als je wilt zodat geen enkel fatsoenlijk wezen meer rus tig nadenken kan over belangrijke za ken. Maar zeg niet dat ik jullie niet ge waarschuwd heb." Hij liep luid knorrend weg uit de vergadering en keerde terug aan boord van zijn woonschip. Alexander vroeg of er nog meer wensen of klachten waren. En toen niemand iets te zeggen had, sloot hij de bijeenkomst, en allen gin gen aan boord van hun schepen om hun middagmaal te eten. Na het eten brachten Elizabeth de Aap en haar zoontje Antoon het grote kussen waarop Jeroen zat als hij door de lucht reisde. Hazevoet had het kus sen gekregen van zijn tante, de elfen koningin Titania, in ruil voor een zilve ren naaimachine, twee gouden vinger hoeden en een blik met Goudse stroop wafels. Er hingen vier gouden kwasten aan het kussen, een aan elke hoek. Je roen nam met Pluimstaart en Hazevoet plaats. Hij nam de Zilveren Sleutel ter hand en zei: „In de naam van Pieter..." Maar opeens bedacht hij zich. „Waar gaan wij eigenlijk naar toe, Hazevoet?" vroeg hij. „Je stiefmoeder zoeken," antwoord de deze. „Ja, maar waar moeten wij haar zoe ken? Ik weet niet waar ze heen is ge gaan nadat ze het huis van mijn vader in brand heeft gestoken." Opeens had hij een ingeving. „Pluim staart," zei hij, „probeer jij eens of je ergens gedachten kunt ruiken van een weggelopen stiefmoeder van het soort dat mensen in kippen verandert en hul zen in brand steekt." Pluimstaart stond aanstonds op en draaide langzaam rond in een kring, terwijl hij diep snoof. Toen hij een keer helemaal rond gedraaid was, zei hij: „Ik lees drie verschillende stiefmoeder gedachten, een in het noorden, een in het noordwesten, en een in het zuidoos ten. De eerste is van een stiefmoeder die weggelopen is, en de tweede die van een stiefmoeder die op het punt staat weg te lopen. De derde is, om zo te zeggen, een klein beetje weggelopen. Ze is op weg naar de slager en vraagt zich af of ze leverworst zal kopen. Ik geloof dat wij deze laatste moeten heb ben." „Waar gaat de gedachte van de eer ste over?" vroeg Jeroen. „Het is een verschrikkelijk nare gedachte," antwoordde Pluimstaart. „Het soort gedachte wa. r 'an nette hon den hoofdpijn krijgen. Het gaat over brandstichting en heksen en over men sen die in kippen veranderd zijn." „Die moeten we hebben," zei Jeroen beslist. „We gaan op weg naar het noorden." Pluimstaart nam weer plaats op het koninklijk kussen en Jeroen zei tot de Zilveren Sleutel welke hij nog steeds in de hand hield: „In de naam van Pie ter, ik wil dat het kussen vliegt naar het noorden waar Pluimstaart stiefmoe dergedachten heeft gelezen". Het kussen verhief zich in de lucht en verdween snel over de baai, nagewuifd door de varensgasten vanaf hun sche pen, behalve Kees die zich niet liet zien. Na enige uren vliegen zag Jeroen ver beneden zich zijn geboortedorp liggen. Hij herkende duidelijk het huisje van zijn vader dat Hazevoets onderdanen op nieuw hadden opgebouwd, nadat het vo rig huis in brand was gestoken door de stiefmoeder. Maar het kussen vloog snel verder. „Zijn wij er nog niet?" vroeg Jeroen eindelijk aan Pluimstaart, die al die tijd diep gedachten had liggen lezen. „Bijna", antwoordde Pluimstaart, die een beetje boos begon te worden. „En het is helemaal geen pretje voor een nette hond, zoals ik, om alsmaar door zulke nare gedachten te moeten lezen. Want ik lees op het ogenblik niet al leen weggelopen-stiefmoeder-gedach ten, maar ook de gedachten van zeven toverkollen. Ik krijg vast weer ver schrikkelijke hoofdpijn". „Wacht eens even!" riep Hazevoet opgewonden -Ik ken deze streek. Wat je daar beneden ziet zijn de Ramsber- gen waar de Zeven Toverkollen van Troje wonen". Het kussen begon te dalen en weldra kwamen ze neer temidden van het struikgewas aan de rand van een smal le kolkende beek, welke schuimend neerstroomde van een berghelling. DAAN ZONDERLAND. (Wordt vervolgd). lijk uitgelachen was, hing hij 'n plaatje op de deur, met erop: wegens vakantie gesloten. Hij ging naar de stad en kocht een grote lap rood fluweel en een kroon van goudpapier. Weet je wat het kleermakertje daarmee ging doen? Hij ging voor zichzelf een koningsmantel maken. Een rood-fluwelen koningsman tel, die gevoerd werd met witte zij. Het kleermakertje had er de helft van zijn spaarcentjes voor moeten beta len, maar daar lachte hij om, want voor een goed plannetje is dat niets te veel. Eindelijk was de mantel klaar en het kleermakertje hing hem om en zet te de goud-papieren kroon op zijn hoofd. Het is net echt, zei hij tegen zichzelf. Toen huurde hij voor de rest van zijn spaarcentjes het mooiste rijtuig, dat er in de stad te krijgen was en liet zich daarmee naar het paleis van de ko ning rijden. Ik ben de koning van Dribbeldonië, zei hij tegen de wacht aan het paleis. Ik wil dadelijk de koning spreken. De paleis-wacht maakte rechtsomkeer en stapte naar de portier. De koning van Dribbeldonië! schrok de portier. Goeie genade, dan mag ik mijn knopen nog wel eens oppoetsen. Er is hoog be zoek! riep hij tegen de opperlakei. De koning van Dribbeldonië. Hij staat bui ten voor het hek! De opperlakei blies op zijn fluitje en alle lakeien kwamen aangelopen, In de houding, zei de opperlakei. Zo dadelijk komt de koning van Dribbeldonië hier. Alle lakeien stelden zich op in de lan ge gang en de opperlakei ging naar de ministers en de opperkamerheer. De koning van Dribbeldonië? zelden die en ze dachten: waar ligt dat land ergens? Met deftige gezichten stap ten ze naar de koning, die in zijn werk kamer zat. Er is bezoek Majesteit, zei den ze. De koning van Dribbeldonië! De koning zuchtte eens. Hij wist pre cies wat zo'n bezoek betekende. Alle maal mooie zinnetjes zeggen van: hoe gaat 't er mee en zo. Eigenlijk was er helemaal geen aardigheid aan, maar het hoorde nu eenmaal zo. Toen ging de koning op zijn troon zitten met alle ministers er om heen en de opperkamerheer vlak achter hem. De opperlakei ging naar het rij tuig om de koning van Dribbeldonië af te halen. Hallo allemaal, riep het kleermaker tje vrolijk, toen hjj het paleis binnen stapte. Dag beste jongens, zei hij lachend tegen de lakeien. De lakeien lachten voorzichtig terug met de ene helft van hun gezicht. Want helemaal echt lachen durfden ze niet. Ha, die ko ning! riep het kleermakertje, toen hij bij de koning kwam. Is het bij jullie ook zo'n plezierige boel en lacht u ook zo graag? Mag dat dan zomaar? vroeg de ko ning, die nieuwsgierig begon te wor den. En waarom lachen jullie eigen lijk, als ik vragen mag. Stenen omhulsel van een Egyptische mummiekist. Dat zal ik u vertellen, zei 't kleer makertje. Wij lachen omdat de bloe men zo geuren en omdat de bijtjes zoe men. Wij lachen omdat de koffie zo lekker ruikt als hij bruin is en omdat de kindertjes zo lief zijn. Wij lachen zelfs als het regent, want na regen komt zonneschijn. Maar dan kunnen wfj hier ook lachen, riep de koning en samen met het kleermakertje schater de hij 't uit. Hij liet al zijn tanden zien en zelfs een stukje van zijn kiezen. De opperkamerheer en de ministers lach ten ook mee, zij 't dan nog een beetje op z'n ouderwets. Ik zal u eens 'n mop vertellen, lachte 't kleermakertje: Dribbeldonië bestaat niet. Hahahahahahaha. gierde de ko ning. Hahahahaha, lachte de anderen. Maar opeens was het stil. Dribbeldo nië bestaat niet? Maar als Dribbeldo nië niet bestaat, kan er ook geen ko ning van Dribbeldonië zijn, riep de eer ste minister, die een knap man was. Dat klopt, zei het kleermakertje. Hij deed zijn mantel af en stopte zijn goud-papieren kroon in de koninklijke prullenmand. Ik weet dat 't 'n beetje ondeugend van me was, om jullie alle maal zo beet te nemen, maar het is de enige manier voor 'n eenvoudig kleer makertje, om de koning te laten zien hoe plezierig het is, om 'ns echt gezel lig te lachen. Ze keken allemaal heel streng, behal ve de koning. Die zei: je hebt gelijk, kleermakertje. Je mag in mijn paleis blijven wonen, dan kunnen we samen nog veel plezier hebben in ons leven. Zo kwam het kleermakertje voorgoed in het paleis en hij kreeg een gouden bed om in te slapen. Alle dagen mocht hij lachen met de koning. En als de ministers en de opperkamerheer soms zeiden, dat het eigenlijk geen pas gaf, lachte de koning denk maar eens aan de koning van Dribbeldonië. Nou, dan lachten ze allemaal maar stilletjes mee. LEA SMULDERS (SLOT) Hoe komt het eigenlijk, dat de toë komst er voor de neushoorns somber uitziet? Wel daar zijn twee redenen voor. De eerste is dezelfde, die voor alle grote zoogdieren geldt, nl. het ver loren gaan van hun woongebieden, door dat de mens alle grond op aarde nodig schijnt of denkt te hebben voor zich zelf. Daar is helaas maar weinig aan te doen; het enige middel is zeer grote natuurmonumenten of wildreservaten, honderdduizenden hectaren groot, te bestemmen voor het grote wild. Ge lukkig gebeurt dat dan ook in vele stre ken. De tweede reden moeten wij zoe ken in het akelig bijgeloof, dat in de eerste plaats aan de hoorns, doch ook aan andere lichaamsdelen wonder- ..-tt Een jonge neushoorn kracht toeschrijft. Vooral Aziaten zijn daar vast van overtuigd en daarom wordt voor de hoorns, voor de huid het bloed enz. veel geld geboden. En daar komen de stropers natuur lijk op af, vooral omdat de geldelijke voordelen zo groot zijn, dat ze er de straf, die ze krijgen als ze betrapt wor den, graag voor overhebben. Uit al die lichaamsdelen bereiden Oosterse apo thekers, medicijnmannen en drogisten allerlei drankjes, poedertjes en zalf jes. die tegen de ernstige ziekten, ver giftigingen, verwondingen etc. „onfeil baar" helpen. Dat dit alles maar onzin is, doet niets ter zake, omdat er nu eenmaal miljoe nen mensen zijn, die er vast in geloven. En zo worden deze indrukwekkende die ren dan het slachtoffer van dom bijge loof en winstbejag. De hoorns der Aziatische soorten wor den zelden indrukwekkend, maar de bei de Afrikanen kunnen geweldige hoorns op hun neuzen hebben; het zijn dus geen uitgroeisels van de neusbeenderen, ze worden opgebouwd door de leder huid. Neushoorns lijken ontzettend plomp en onhandig, maar ook hier is het weer als zo vaak dat „schijn bedriegt". Ze kunnen de steilste hellingen op en af gaan en bovendien behoorlijk hard lopen. Het is soms heel lastig een knoop los te maken en toch kunnen sommige men sen met veel geduld net zolang volhou den tot ze de knoop ontward hebben. Met dit woord bedoelde men eeuwen geleden een knoop, die niemand wist los te maken, zelfs niet met het grootste geduld. Lukte het iemand, dan zouden hem eer en roem te wachten staan. Ook Alexander de Grote beproefde het kunst stuk te Gordium, maar toen het niet dadelijk ging nam hij zijn zwaard en hakte de dikke knoop doormidden. I ndsdien zegt men: „de knoop door hakken", als men met een korte snelle beslissing een moeilijke zaak tot een goed einde wil brengen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 13