Voor wegen, openbare nutsvoorzieningen en steunverlening industrialisatie
Uitgavenpeil gunstig beïnvloed door huurverhoging
en verbeterde werkgelegenheid
Weer 80.000 woningen verwacht
Defensie vergt
1702 miljoen
Rijksuitgaven en nationaal
inkomen
Overzicht van de
belastingen
REI ASTINGDRUK IETS LAGER
voor I960:
Belastingraming
8.730 miljoen
gulden
Nadere raming 1959:270 min
hoger op f 8.246 min
De uitgaven van het Rijk
Nominale stijging van het
aantal ambtenaren
ê!!i
«r
Werkelijke personeelssterkte
30 juni j.L iets gedaald
per
Staatsschuld met
f 648 miljoen
gestegen
gl
V
DINSDAG 15 SEPTEMBER 1959
PAGINA 8
Zoals in de regeringsverklaring tot uitdrukking is gebracht zal
voor een aantal gebieden, waar de ontwikkeling der werkgele
genheid de bijzondere zorg van de rijksoverheid vereist, een
regionaal welvaartsbeleid worden gevoerd, waarbij het accent valt
op de regionale industrialisatie. In de begroting 1960 heeft dit voor
nemen gestalte gekregen, doordat de regering, behalve in het hoofd
stuk der onvoorziene uitgaven in de daarvoor in aanmerking
komende departementale begrotingen een belangrijke plaats heeft
ingeruimd voor voorzieningen in de probleemgebieden.
Naar bekend heeft de minister van Economische Zaken een aantal
ontwikkelingskernen aangewezen, waarvoor de nieuwe premie- en
prijsreductieregeling „Bevordering industrialisatie ontwikkelings
kernen" zal gelden. Naast deze specifiek stimulerende regeling,
waarvoor in 1960 ten laste van de begroting van Economische
Zaken voor een bedrag van 9 miljoen verplichtingen kunnen worden
aangegaan kan voor versnelde realisatie van de wegen in het rijks
wegenplan, voor zover deze voor de industrialisatie in de probleem
gebieden en in het bijzonder voor het noorden des lands van
betekenis zijn en deze nog niet in de gewone begroting voor Verkeer
en Waterstaat konden worden verwerkt, een beroep kunnen worden
gedaan op het onder onvoorziene uitgaven uitgetrokken bedrag van
25 miljoen.
Binnen het raam van de begroting van Verkeer en Waterstaat is
voor het noorden des lands een normaal werkprogramma van ruim
31 miljoen opgenomen. Voor de aanleg of verbetering van secun
daire en tertiaire wegen en verdere openbare nutsvoorzieningen in
de provinciale en gemeentelijke sfeer is op de begroting van Econo
mische Zaken er mede rekening gehouden, dat in 1960 voor een
bedrag van 23 miljoen verplichtingen kunnen worden aangegaan.
Op de begroting van Maatschappelijk Werk is voorzien in gelden
voor het stimuleren van investeringen voor de maatschappelijke
begeleiding van de industrialisatie.
Wat de woningvoorziening betreft zal ten behoeve van personeel
van nieuw te vestigen of uit te breiden bestaande bedrijven een
groter aantal woningen in de probleemgebieden moeten worden
gesticht.- Opgemerkt zij dat elke duizend woningwetwoningen, die
additioneel in de probleemgebieden worden gebouwd, een investering
van rond f 18 miljoen vertegenwoordigen.
Mede gezien deze woningbouw zal het in het advies van de
Sociaal-Economische Raad inzake het in 1959 en 1960 te voeren
sociaal-economische beleid genoemde bedrag aan voor de pro
bleemgebieden additionele overheids-investeringen ad f50 mil
joen Ruimschoots worden overschreden.
■s»
8.S
c
DE BELASTINGDRUK
S3ËS
03-5
s sac
>73 3S
£28
Ïiq fi2fi +*r ,n,ale stfe'nK te zien tot
iul?g 118-634 man in 1959. De
e sterkte was per 30 juni 1959
114.W0Ü man.
Regering besteedt veel aandacht
aan ontwikkeling probleemgebieden
weerslag op de Rijksbegroting. De ver
laging betreft in de eerste plaats de
subsidies, die reeds in het verleden
zijn toegekend en waarop ook thans nog
betalingen moeten plaats vinden, in casu
de reeds toegekende jaarlijkse woning-
wetwoningenbijdragen en de jaarlijkse
bijdragen en uitkeringen ineens inge
volge de Financieringsregeling woning
bouw 1947 en 1948. De verlichting, wel
ke hierdoor voor de begroting 1960 zal
voortvloeien, bedraagt in totaal 44 mil
joen. Ten aanzien van de nog te bou
wen woningwetwoningen zal de jaar
lijkse bijdrage van gemiddeld 350
worden verlaagd tot 250 per woning.
In verband met de omstandigheid dat
deze bijdrage pas een jaar na het ge
reedkomen van de woningen wordt
uitbetaald, zal de invloed hiervan op
de begroting 1960 nog nihil zijn. Wat
de subsidiëring van de particuliere^
woningbouw betreft moet de regering
haar standpunt nog bepalen.
Bij de verdere behandeling van de
uitgaven bestemd voor de verschillen
de onderwerpen van staatszorg wordt
in de begroting voor 1960 o.a. mede
gedeeld, dat evenals vorig jaar het
woningbouwprogramma wederom op
80.000 woningen is vastgesteld. Hierin
zijn begrepen 37.500 woningwetwonin
gen, waarvoor in 1960 verplichtingen
worden aangegaan. In laatstgenoemde
aantal zijn begrepen 200 woningen, te
bouwen in Oostelijk Flevoland, waar
voor de benodigde gelden ad 3,5 mil
joen op de begroting van het Zuider-
zeefonds zijn uitgetrokken.
De belangrijkse posten van de voor
1960 geraamde bedragen ten behoeve
van de volkshuisvesting zijn:
a. bijdragen in de exploitatiekosten
yan woningwetwoningen 129 miljoen.
b. premieregeling woningbouw 193,5
miljoen,
c. kosten van woningverbetering en
-splitsing 4,5 miljoen,
d. uitkeringen ineens ter dekking van
de onrendabele woningkosten 53,5 mil
joen.
Op de Buitengewone Dienst is een
bedrag van 716,5 miljoen uitgetrokken
voor betaling op in 1959 toegezegde
voorschotten en voor een gedeelte van
de in 1960 te verlenen voorschotten.
De voorgenomen huurverhoging van
20 pet. ingaande 1 april 1960, maakt
het mogelijk de huursubsidies te ver
lagen en de vrije (niet gesubsidieerde)
sector van de woningbouw uit te brei
den en heeft daarmede een belangrijke
Het verlagend effect van de huur
verhoging kan als volgt worden samen
gevat: vermindering bijdragen in de
exploitatiekosten van woningwetwonin
gen ƒ25 miljoen; vermindering premie
regeling 6,5 miljoen en vermindering
bijdragen en uitkeringen ingevolge de
Financieringsregelingen 1947 en 1948
19 miljoen; in totaal dus 50,5 mil
joen.
Sociale voorzieningen
In de rubriek sociale zekerheid zijn
enige belangrijke mutaties opgetreden.
Zo komen door het invoeren van de
Algemene Weduwen- en Wezenwet de
toeslagen op de weduwenrenten inge
volge de invaliditeitswet te vervallen,
hetgeen een besparing op de begroting
van 1960 betekent van ruim 7 miljoen.
Verder komen door de invoering van
deze wet nog slechts de kinderbijslagen
me'de ontwikkeling van het nationaal inkomen sedert 1950.
(In miljoen)
Jaar
Netto
Nationaal
inkomen
(markt
prijzen)
Reële uitgaven
bedrag
1950
1951
1952
1953
1954
1955
1956
1957
1958
1959
1960
1958
1959
1960
17.168
19.513
20.335
gl.836
24.557
27.621
29.744
32.060
32.890
34.960
37.570
32.890
34.960
37.570
1.727
2.098
2.476
2.321
3.062
3.430
3.811
3.990
4.003
4.310
4.623
4.003
4.310
4.623
in
van het
N.I.
10.1
10,8
12.2
12,0
12,5
12,4
12.3
12.4
12.2
12.3
12,3
12.2
12.3
12,3
Overdrachts
uitgaven
Totale netto
uitgaven
bedrag
2.578
2.932
2.629
2.832
3.017
3.431
3.457
3.310
3.610
4.799
4.049
in
van het
N.I.
bedrag
in
van het
N.I.
15,0
15,0
12,9
13,0
12.3
12.4
11.6
10,3
10,9
13.7
10.8
4.305
5.030
5.105
5.453
6.079
6.861
7.268
7.300
7.613
9.109
8.672
DE PtAMMEN V. D WONINGBOUW-
\MJNINGBOUWFROGRAMMA1955-1960
80.000
75.000
70.000
lijke militaire kasuitgaven zullen voor
1960 worden beperkt tot het begrotings
bedrag.
Het totaal van de militaire uitgaven
in 1959 wordt geraamd op 1625 miljoen,
waardoor de overloop per ultimo 1959
1956 1957 1958 1959 1960
Ook de overige jaarlijks terugkerende
uitgaven voor Suriname en de Neder
landse Antillen zijn vrijwel gelijk geble
ven. Een stelpost ter grootte van 4
min. is echter opgenomen voor eventue
le dekking van de exploitatietekorten
van de Stichting voor de ontwikkeling
van machinale iandbouw in Suriname
over de jaren 1958 tot en met 1960.
Nederlands Nieuw Guinea zal bui
ten de projecten, die uit het E.E.G.-Ont
wikkelingsfonds worden gefinancierd
in totaal 77.7 min. ontvangen, waar
van 2.3 min. als subsidie aan de
Stichting tot voorbereiding van agra
rische bedrijven in Nederlands Nieuw
Guinea en aan de Stichting agrarisch
(in miljoenen guldens)
r^Oi
LT
a c
co E
U CS
O h
O
Kostprjjsverhogende belastingen:
a. Motorrijtuigenbelasting
b. Invoerrechten
c. Accijns op wijn
d. Accijns op gedistilleerd
e. Accijns op bier
f. Accijns op suiker
g. Accijns op tabak
h. Omzetbelasting
i. Rechten van zegel
j. Rechten van registratie
135
765
155
40
85
500
1.500
60
75
T3 O)
O) -*-»
O 2
135
875
9
150
40
90
485
1.520
65
105
BH
G
P5
155
950
10
155
45
95
500
1.675
65
115
25,1
25,8
25,1
25.0
24,8
24,8
24,4
22,7
23.1
26.0
23.1
Exclusief woningwetvoorschotten,
I.M.F. en E.B.U. 1)
3.417
3.587
3.452
10,3
10,3
9,2
7.420
7.897
8.075
22.5
22.6
21,5
1) Gecorrigeerd voor de woningwetvoorschotten (voor 1958, 1959 fn
deelneming in het Internationale Monetaire Fonds (voor f959) eni de 8 (v0Qr
ontvangsten in verband met de opheffing van de Europese Betalmgsu
1959 en 1960).
Uit bovenstaande tabel •-blijkt, dat het
peil van de totale netto-rijksuitgaven
van 1950 tot 1956 rond 25 pet. van het
nationale inkomen schommelde. In 1957
begint een daling en thans is het per
centage ruim 21. Zowel in de periode
1952-1956 als in de periode 1956-1960
steeg het nationale inkomen fors (46
pet. respectievelijk 26 pet.). Terwijl de
rijksuitgaven van 1952 op 1956 met ruim
40 pet. omhoog gingen, stegen zij van
1956 op 1960 met ongeveer 10%.
De reële uitgaven zijn van 195U tot
1956 sneller gegroeid dan het nationale
inkomen. Van 1956 tot 1960 vertonen
deze uitgaven een groei, ongeveer ge
lijk aan die van het nationale inkomen.
'De overdrachtsuitgaven vertonen se
dert 1950, in het algemeen, percentueel
een dalend verloop.
met 23 miljoen wordt vergroot. Oor- onderzoek in Nederlands Nieuw Guinea
I Wbningwetoouw
l Overwegend peetneboiM'
voor invaliditeitsrentetrekkers ten laste
van het Rijk, waardoor de uitgaven
met rond 15 miljoen worden ver
laagd.
Het Rijksaandeel in de premies voor
de werkloosheidsverzekering wordt
met ingang van 1 januari 1960 weer
op de helft teruggebracht. Dit betekent,
mede rekening houdend met de waar
schijnlijke toeneming van het verzeke-
ringsplichtige loon, een stijging van de
uitgaven van bijna 22 miljoen.
De gunstige vooruitzichten omtrent
de werkgelegenheid in 1960 maken het
mogelijk de uitgaven wegens comple
mentaire sociale voorzieningen ten op
zichte van 1959 rond 28 miljoen lager
te stellen. Om deze reden zal voor deze
doeleinden op de begroting 1959 een be
drag van circa 11 miljoen onbesteed
blijven. Ten behoeve van aanvullende
werken kan om dezelfde redenen met
een bedrag van 48,5 miljoen worden
volstaan.
Landbouw
Afgezien van de uitgaven ten behoe
ve van het Landbouw-Egalisatiefonds
wijken de bedragen, die voor land- en
tuinbouw, veeteelt en visserij zijn uit
getrokken, weinig af van die voor 1959.
De uitgaven van het Landbouw-Egali
satiefonds over het dienstjaar 1959
worden 120,4 miljoen lager geraamd
dan bij het opstellen van de begroting
1959 werd verwacht. Deze gunstige
ontwikkeling is vooral het gevolg van
de verbetering van het prijspeil op de
agrarische wereldmarkt.
Het effect van de prijsverbetering is
in feite groter dan in de 120,4 mil
joen tot uitdrukking komt, aangezien
de in de per medio 1959 opgestelde
raming van -de vermoedelijke uitkom
sten 1959 een bedrag is opgenomen
van 26,3 miljoen ten behoeve van een
extra-uitkering voor voedergranen als
mede vlassteun, welke uitgaveposten
in de oorspronkelijke begroting nog
niet stonden vermeld. De extra uitke
ring voor voedergranen zal in 1960 niet
meer worden gecontinueerd.
Verkeer en Waierstaat
Bij de voorgenomen waterstaatswer
ken vergen voortzetting van de Rijn
kanalisatie en verbetering der be
vaarbaarheid van de Maas voor 1960
een bedrag van 16,3 miljoen. Om een
begin te maken met het tot stand bren
gen van een verbinding van de Euro
poorthavens" met het achterland is
4,6 miljoen aangevraagd. Met verbe
teringen van het Noordzeekanaal, van
het Amsterdam-Rijnkanaal van de ha
venmond te IJmuiden en met de bouw
van nieuwe sluizen in het Julianaka-
naal is een bedrag van 24,5 miljoen
gemoeid. In 1960 zal voorts een begin
worden gemaakt met de verbetering
van het kanaal Gent-Terneuzen, waar
voor 5 miljoen is geraamd. De bouw
van bruggen bij Gorinchem, Brienen-
oord en Rheden vordert een bedrag
van f 12,5 miljoen. Met de bouw van
een brug over het Ketelmeer bp Zwolse
Hoek wordt in I960 begonnen.
De kapitaalverstrekking aan het Zui-
derzeefonds is 9,6 miljoen hoger ge
raamd dan in 1959. Na grondige over
weging wordt aan de inpoldering van
Zuid-Flevoland voorrang gegeven bo
ven die van de Markerwaard. Voor de
werken van Oost Flevoland en de be
dijking van een nieuwe IJsselmeerpol-
der zal resp. 6,6 miljoen en 12 mil
joen meer kunnen worden besteed dan
in het vorig jaar. De kosten van in
vesteringen in de Noordoostpolder zul
len daarentegen 4 miljoen minder be
dragen dan in 1959. Een totaalbedrag
van 87,5 miljoen is geraamd voor de
verdere uitvoering van het drie-enan-
denplan, voor de bouw van de uitwate-
teringssluizen en de daarbü behorende
werken in het Haringvliet, de afdam
ming van de Grevelingen en het Volke
rak en voor de versterking van de
hoogwaterkeringen.
Het beleid, dat in de afgelopen jaren
op het gebied van verkeer en vervoer,
zeescheepvaart en burgerlijke lucht
vaart is gevoerd, zal in 1960 worden
voortgezet.
Doordat de exploitatieresultaten over
1959 van de PTT zich gunstiger laten
aanzien dan in de begroting destijds
was voorzien, is rekening gehouden
met een winstuitkering aan de Staat
van circa 2 pet. van het in het bedrijf
aanwezige en nog niet afgeloste kapi
taal. De winst van de Rijkspostspaar
bank zal wederom aan de algemene
reserve van de bank moeten worden
toegevoegd.
Defensie
De defensie-uitgaven ten laste van
de begroting 1960 worden geraamd op
f 170,9 miljoen, waarvan 50 miljoen
voor de civiele verdediging. De werke-
spronkelijk was een bedrag van 1678,9
miljoen vastgesteld. De uitgaven voor
de civiele verdediging voor het lopende
jaar zullen ƒ45,3 miljoen bedragen,
waarvan een bedrag van 8 miljoen
zal worden betaald uit in vorige jaren
toegestane gelden. Op de oorspronke
lijke begroting 1959 was hiervoor uit
getrokken 37 miljoen.
Het voor 1960 vastgestelde defensie
plafond voor militaire uitgaven ad
1525 miljoen diende te worden ver
hoogd met geraamde bedragen voor
hogere uitgaven wegens algemene
loonsverhogingen na 31 december 1956
ad 62,9 miljoen en wegens door het
ministerie van Defensie te betalen be
lasting op de brandstof voor straal
vliegtuigen ad 51,3 miljoen. Verder
komen voor I960 wederom 6 miljoen
boven het plafond voortvloeiende uit
een bijdrage van de Nederlandse An
tillen in de defensiekosten voor dat ge
biedsdeel, een bijdrage ad 1,8 miljoen
van Nederlands Nieuw Guinea voor
door de Koninklijke Marine aldaar te
verrichten hydrografische opname
werkzaamheden en tenslotte nog 5
miljoen in verband met de stijging van
de uitgaven voor het loodswezen. Over
de verdeling van het voor 1960 voor de
civiele verdediging uitgetrokken be
drag van 50 miljoen is nog geen be
slissing genomen.
De begroting voor 1960 voorziet voorts
in de aanmunting van 15 miljoen
stuks zilveren rijksdaalders en de ver
vaardiging van 40 miljoen kwartjes
en andere kleinere pasmunten tot een
nominale waarde van 4,6 miljoen.
Tevens is op de gewone dienst voor
1960 een bedrag uitgetrokken, bestemd
ter dekking van de aanmaakkosten van
muntbiljetten van 2,50, welke voor
lopig in omloop zullen blijven naast de
nieuwe zilveren rijksdaalders, die mo
menteel worden aangemaakt.
Buitenlandse betrekkingen
De uitgaven voor vertegenwoordi
ging in het buitenland worden voor 1960
3,1 miljoen hoger gesteld als gevolg
van de voortdurende stijging van de
kosten van levensonderhoud in het bui
tenland. Bovendien zal het aantal di
plomatieke vertegenwoordigingen in
het buitenland in 1960 met 2 worden
vermeerderd. Hier staat tegenover, dat
de vertegenwoordiging in Indonesië
verder wordt ingekrompen en dat een
post van de luchtvaartvertegenwoordi
ging in het buitenland wordt opgeheven.
Op de Buitengewone Dienst is een
post van 25 miljoen opgenomen
voor deelneming in het kapitaal van de
Internationale Bank voor Herstel en
Ontwikkeling (Wereldbank). De uitga
ven voor andere hulp aan minder ont
wikkelde gebieden buiten het Konink
rijk zijn voor 1960 op 12,5 miljoen ge
raamd, waarvan 6 miljoen is bestemd
voor het speciale fonds voor de econo
mische en sociale ontwikkeling en
6,5 miljoen voor rechtstreekse hulp
aan minder ontwikkelde gebieden.
In verband met het Wereldvluchtelm-
genjaar is o.m. de aan de Hoge Commis
saris voor de Vluchtelingen te verlenen
bijdrage voor 1960 is vergelijking met
die voor 1959 vrijwel verdubbeld en daar
mede gebracht op 1 miljoen. De hogere
vermoedelijke uitkomsten voor 1959 van
de Buitengewone Dienst 579 min. te
gen een oorspronkelijke raming van 39
min zjjn o.m. het gevolg van de in
het kader van de opheffing van de
Europese Betalings Unie noodzakelijk
geworden overneming van vorderingen
van de Nederlandsche Bank en deelne
ming in het Internationale Monetaire
Fonds. De uitgaven voortvloeiende uit
de E E.G.- en Euratomverdragen wor
den voor 1960 ƒ22 njln hoger ge
raamd als gevolg van het op gang ko-
men van de uitvoering van het onder-
zoekprogramma van de Europese Ge
meenschap voor Atoomonderzoek, voor
deelneming in het kapitaal van
Europese Investeringsbank is een bectrag
uitgetrokken van 13.6 min.
Overzeese rijksdelen
Voor het Tienjarenplan in Suriname
is, evenals in 1959, een bedrag van lb
min. op de begroting opgenomen waar-
van de helft op de Buitengewone Dienst.
Onderwijs en cultuur
De aanzienlijke stijging van de laat
ste jaren van uitgaven voor onderwijs
en cultuur zet zich ook in 1960 voort.
De lopende uitgaven zijn met 149.4
min, gestegen, n.l. tot 1358.3 min. De
kostenstijging in de onderwijssector
wordt o.m. veroorzaakt door hogere uit
gaven voor het rijksschooltoezicht, ho
gere subsidies ten behoeve van het kleu
teronderwijs, verhoging van de rijksver
goeding van de salarissen der leer
krachten bij het lager onderwijs en het
buitengewoon lager onderwijs.
Voor monumentenzorg en natuurbe
scherming zijn voor 1960 hogere bedra
gen geraamd. Ten behoeve van radio
en televisie is voor 1960 6.8 min. méér
uitgetrokken dan voor 1959. Van dit be-
Totaal I
II. Belastingen op inkomen, winst en vermogen:
a. Inkomstenbelasting
b. Vermogensbelasting
c. Vennootschapsbelasting
d. Loonbelasting
e. Dividendbelasting
f. Commissarissenbelasting
g. Rechten van successie
3.315
1.750
125
1.275
1.275
105
20
110
Totaal II
Totaal I en II
Aandeel Gemeentefonds
Aandeel Provinciefonds
4.660
7.975
1.148
58
1.206
Ten bate van de rijksbegroting
Verlenging tijdelijke belastingverhogingen
Verhoging aandeel Gemeente- en Provin
ciefonds i.v.m. pensioenvoorzienningen
Verhoging van de grondbelasting
Per saldo ten bate van de rijksbegroting
6.769
110
15
6.864
3.474
1.850
140
1.175
1.275
170
22
140
4.772
8.246
1.203
62
1.265
6.981
3.765
-i
.c d
o
Gw
ei
1,78
10,88
0,11
1,78
0,51
1,09
5,73
19,19
0,74
1,32
43,13
1.950
150
1.150
1.375
165
25
150
4.965
8.730
1.281
65
1.346
7.384
8
38
6.981
7.414
22,34
1,72
13,17
15,75
1,89
0,29
1,71
56,87
100,—
14,67
0,74
15,41
84,59
0,09
0,44
84,92
Het aandeel van het Gemeentefonds bedraagt 14 94
(Voor de ^vermoedelijke^ uitkomsten 1959 respectevelijk 15,13
ciefonds 0,76
en 0.774
en dat van het Provin-
van de opbrengst van de sub i
c.i -*en H genoemde belastingen,
uitgetrokken aan voor ïaoa. van ait oe- met uitzondering van de m A.,. ^oor '"s; bovendien is op het totaal
drag is ƒ1.6 min. bestemd voor de ra- van de belastingopbrengsten voo Gemeent3*e raming en vermoedelijke
dio (nl. 30.4 min.) en f 5.2 min. meer uitkomsten), alvorens het aanüe®f 157 E\®f°nds en het Provinciefonds
voor de televisie (nl. 19.4 min). I te berekenen, een vermindering toegepast van löl miljoen.
Op de begroting voor 1960 worden de
bruto-ontvangsten van de staat uit hoof
de van belastingen geraamd op 8.730
min, t.w. 3.765 min uit kostprijs ver
hogende belastingen en 4.965 min. uit
belasting geheven op inkomen, winst
en vermogen. Voor 1959 werd indertijd
een totale ontvangst van 7.975 min.
geraamd. Voor 1960 .wordt dus een
755 min, hogere ontvangst becijferd.
De vermoedelijke totale ontvangsten
voor 1959 worden in de begroting ech
ter op 8246 min. gesteld, dus 484
min minder dan men in 1960 uit belas
tingheffing verwacht te verkrijgen.
Bij het opstellen van de belasting
ramingen is men er van uitgegaan,
dat de Nederlandse volkshuishouding
van 1959 op 1960 een krachtige ver
dere expansie te zien zal geven.
DE BELASTINGOPBRENGST IN %V.K BRUTO
NAT PR0DUKT TEGEN MARKTPR'JZENV
West- Nederi. Frankrijk Ver.
Duifsi Stoten
werpen van staatszorg volgens een van de indeling naar dep ,pgorie
hDfSavfn0vPoorinde civiele verdediging zijnonder
militaire uitgaven en het nadelige saldo van het Lanooou
de categorie agrarische subsidies.
Onderwerpen van staatszorg
1954
Militaire uitgaven
Buitenlandse betrekkingen
Overzeese rijksdelen
Politie en justitie
Onderwijs en cultuur
Waterstaat
Verkeer
Handel en nijverheid
Agrarische subsidiesV'V
Landbouw, visserij en voedsel'
voorziening
Sociale voorzieningen, emigra
tie, en volksgezondheid
Huursubsidies
Woningwetvoorschotten
Overige uitgaven volkshuisves
ting
Diensten van algemene aara..
Niet toegerekende uitgaven voor
pensioenen en wachtgelden
Nationale schuld
Herstel van oorlogsschade
Uitgaven verband houdende met
de watersnood
Vergoeding aan provincies en
gemeenten voor de derving
van inkomsten als gevolg van
de verlaging van de perso
nele belasting en de grond
belasting
Compensatie-uitkering i.v.m. de
melkprijs- en huurverhogin
gen
Totaal exclusief afschrijvingen
Afschrijvingen
Totaal-generaal
1.646,0
81,5
41,9
229,5
623.5
266,9
178,9
176.7
117.1
149,3
858.8
191,0
6,7
20,7
271.6
111.2
1.121,6
311,0
256,5
6.660,4
113,0
6.773,4
1955
1.736,0
88,3
106.8
294.7
727,1
336.9
225.3
176,5
173.4
185.5
906.0
222.4
2,8
15,9
355.8
116.6
858.1
610.5
164.9
36,1
7.339,6
125,0
7.464,6
1956
1957
QJh
1.841,0
112,3
106.7
276.3
902,2
403.5
285.4
217.6
218.1
204.5
977,5
244.2
1,3
24,2
406,4
112.8
838,8
299,4
94,2
7.636,3
146,0
7.782,3
1.823,4
120.4
100
309,9
1.092,1
436.0
298
107,6
451.8
183.5
717.1
268
2,1
18,0
488.9
123,4
884,3
193.6
28,3
65J5
1.664,5
179.5
90,1
328,8
1.190,4
438,1
225,8
105.8
590,7
235.6
900.9
326,1
193.0
18,9
387.5
133.1
831.2
144.6
10,4
7.714,0
169.0
7.883,0
8.064,0
63,0
1.670,4
728.5
91.0
335,4
1.293,7
493,2
277,7
154,2
446,7
224.2
862.6
395.3
550,0
19.1
40,8
299,6
1.060,9
115,9
7,2
70,5
9.505,9
63.0
8.127,0 I 9.568,9
O,6»
&.S
(D -*->
Ob
In de ramingen is rekening gehouden
met de in te dienen voorstellen tot:
le. verlenging van de tijdelijke belas
tingverhogingen met een periode van
één jaar;
2e. verlaging van het tarief van de in
komsten- en loonbelasting voor onge-
huwden
3e. verlenging met één jaar van de
op het einde van 1959 aflopende vrij
stelling van omzetbelasting voor siga
ren.
Tevens zijn in de belastingramingen
verwerkt de verwachte gevolgen van de
voorgenomen huurverhoging en van de
compenserende verhogingen van de lonen
en de kinderbijslag in verband met de
huur- en melkprijsverhoging. De gevol
gen van de vrijere loonvorming zijn
daarentegen buiten beschouwing gela
ten.
De verlaging van het tarief voor on-
gehuwden en alsmede de doorwerking
van de investeringsaftrek en de ver
vroegde afschrijving en evenzo zij
het kwantitatief van geringe betekenis
de verdere verlaging van de invoer
rechten in het kader van de Euromarkt
betekent in totaal een belastingverla
ging van globaal 250 miljoen. Zoals
gemeld wordt een stijging van de totale
bruto-belasting-opbrengst van 1959
(vermoedelijke uitkomst) op 1960 voor
zien van 484 miljoen. Hieruit volgt,
dat met een toeneming van de belas
tinginkomsten wordt gerekend van on
geveer 735 miljoen. Deze stijging van
ongeveer 9 pet hangt samen met de
verwachte economische ontwikkeling.
die naar men aanneemt een krachtige
verdere expansie te zien zal geven.
De belastingdruk (de totale ontvang
sten uit belastingen van staat en lagere
overheid tesamen uitgedrukt in eeO
percentage van het nationale inkomen
tegen marktprijzen) vertoont van 195®
op 1960 slechts een geringe teruggaü*
onder invloed van de eerder gemem®"
reerde opbrengstverlagende factoren;
Voor 1960 wordt de belastingdruk y
cijferd op 24 pet van het nationale
komen. Voor 1959 en 1958 was het
fer resp. 24,4 pet en 24,5 pet.
Op de totale bruto-belastingontvang-
sten van de staat 8.730 min tegen
7.975 min begroot voor 1959 on ver
moedelijke uitkomst 1959 8.246 min.)
wordt in mindering gebracht het aan
deel van het gemeente- en het provin
ciefonds ad 1346 min. (1959: 1.206
min. en verm. uitkomst 1.265 min.)
zodat in 's rijks kas vloeit 7.384 min.
6.769 min. en verm. 6.981 min.). Dit
bedrag wordt verm, met 8 min. i.v.m.
een wijziging van 't aandeel van gemeen
ten en provincies in verband met voor
zieningen op pensioengebied (1959:
15 min, vermoedelijke uitkomst nihil)
en vermeerderd met 38 min wegens
verhoging van de grondbelasting (1959
verlenging van de tijdelijke belasting
verhoging plus 110 min.). Voor
's Rijks kas komt dan beschikbaar
7.414 min., (6.864 verm. 6.981 Win
sten en andere baten van bedrijven
worden begroot op 89 min. (75 min.
en verm. 91 min.). De overige midde
len Gewone Dienst belopen 400 ml"-
(342 min. 388 min.), zodat het totaal ar
middelen Gewone Dienst voor i
raamd wordt op 7.903 mlm W» uJ«
verm. 7.460 min.). D®yferd op f 344
aflossingen worden 209 mjn en dg
mln-, adelen Buitengewone Dienst*
oveïil! Sin <63 min- verm. 50 min.),
°P het totaal middelen van de gehe-
Je dienst komt op 8.310 min. 7.430
Sin- verm. 7.719 min.).
De sterkte van het burgerlijk riiksper- iimiiimiiiimiiimiimimimiiiimiiiiiifmiimillllimmHii»
??»eeLKein n ,de ontwerp-begroting
1.702.0
208.2
106,9
346.4
1.430,8
582,6
268.0
128,9
291.8
229.5
782.3
384.1
716,5
20,9
434.9
294,9
1.041.1
88.6
24.7
73,5
65,0
9.194,6
66,0
9.260,8
Het personeel is voor het merendeel
werkzaam in de grote buitendiensten
(zoals Rijkspolitie, Rijkswaterstaat, de
belastingdienst), waarvan voor de hand
ligt dat zij in verband met de groei van
het verkeer en de bevolking op de lan
gere duur een toeneming vertonen. Niet
temin is het de laatste jaren gelukt om
de sterkte van het Rijkspersoneel in te
krimpen. Zowel bij Defensie als bij de
civiele ministeries (exclusief Onderwijs
Kunsten en Wetenschap) bedraagt de
vermindering van de werkelijke sterk
te sinds 1957 meer dan 1000 man. Het
personeel van de civiele departementen
(exclusief O.K.W.) was in 1948 nog 2
pet. van de totale beroepsbevolking en
thans 1 pet, een relatieve daling met
40 pet. Deze personeelsvermindering is
ten dele te danken aan vergroting van
de efficiency en ten dele aan het aflo
pen of afschaffen van taken.
Exclusief het personeel van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschap en van
Oorlog en Marine wordt de sterkte van
het burgerlijk Rijkspersoneel voor 1960
geraamd op 72.719 tegen 72.945 voor
1959, terwijl de werkelijke sterkte per
30 juni 1959 70.401 was. Het personeel
van Onderwijs Kunsten en Wetenschap
wordt geschat op 13.807 tegen 12.589 in
1958. Op 30 juni 1959 was de werkelij
ke sterkte 11.565. Het burgerlijk perso
neel van Oorlog en Marine zal naar
schatting geiijk blijven aan 1959 n.l.
33.100 man. De werkelijke sterkte was
op 30 juni 1959 32.084.
Voortdurend wordt er gestreefd naar
vergroting vai. de doelmatigheid in de
Rijksdienst, waarvoor iedere minister
in eigen resort verantwoordelijk ii.
In de periode 30 juni 1958 30 juni
1959 is de staatsschuld toegenomen
met 648 min. Deze stijging is te wij
ten aan een toeneming van de binnen
landse schuld met 982 min. en een
afneming van de buitenlandse schuld
met 334 min. De totale staatsschuld
bedroeg per ultimo 30 juni 1959
19.085 min. tegen 18.437 min. per
30 juni 1958, waarvan 17.381 (16.399)
min. binnenlandse en 1.704 (2.038) min.
buitenlandse schuld.
Het bedrag aan schatkistpapier in
omloop steeg met 671 min. tot
4.330 min. In dit bedrag is een be
drag van 362 min. begrepen aan bu
de Nedërlandsche Bank ondergebracht
schatkistpapier ter financiering van
de overneming van de Bank van ae
reeds genoemde vorderingen en schul
den voortvloeiende uit de meergenoem
de liquidatie van de Europese Beta-
lings-unie. Het totaal van diverse vor
men van schatkistpapier steeg echter
slechts met 273 min., doordat de Ne
derlandsche Bank het restant ad 14'
min. aan schatkistpromessen, aan haar
afgegeven ingevolge de overeenkomst
van 26 februari 1947 (overdracht R.M--
bezit aan de Staat) in de afgelopen
periode heeft verkocht en omdat het
Rijk 261 min. aan in notes belichaam
de verplichtingen wegens het bij hei
Internationale Monetaire Fonds opge
nomen vreemde valuta heeft afgelost.
Tegenover de toeneming van de to
tale Staatsschuld met 648 'min. ston
in de verslagperiode een stijging va
de liquide middelen en vorderingen op
korte termijn met 161 min. De hien'
resulterende, netto mutatie ad
min. kan globaal in verband worae
gebracht met de begrotingsontwikkeim»
op kasbasis in dezelfde periode.