Klassieke muziek op de plaat Ru ssische muzikanten De onbekende Paganini E Ruimtevaarten astronomie Het zeep-bellen-meisje De wonderwereld van het hout neroen in Hazevoetsföjk Eerste Nederlandse stoomschip KOMPAS Bridge Het signaal I petroleum DE HAARDOLIE n *IBI74 BOEKEN OVER: ZATERDAG 26 SEPTEMBER 1959 PAGINA 15 zuinig - geen roet - meer warmte 7,7"»! w O 8 6 3 Z +HB832 Liturgische weekkalender Mêm -ryr - Russische kunstenaars zijn de ma kers van een viertal platen, die ik ontving van het voor ons land nieuwe merk Bruno", dat door de firma Delahaye te Den Haag wordt ge ïmporteerd. De bekendste onder hen is ongetwijfeld David Oistrakh, die voor BR 14016, Tschaikowsky's Vioolconcert heeft gespeeld met begeleiding van het Nationaal Philharmonisch Orkest onder leiding van Alexander Gauk. Van het orkest wordt geen andere aanduiding gegeven. Het heeft voor alle vier deze opnamen de orkestpartijen gespeeld. Het is in ieder geval een ensemble van de eerste rang. Met David Oistrakh doet zich het merkwaardige feit voor, dat hij onder de discophilen tot de best bekende violisten behoort. Hij is bepaald een populaire figuur, doch in Nederland kent men hem niet persoonlijk, ofschoon hij toch geregeld in westelijke landen komt. Van Tschaikowsky's vioolconcert is dit al de tweede opname, die huop de plaat liet vastleggen. Zijn vertoiKing van dit stuk is naar mijn gevoel standaarduitvoering, die het wars b zuiverd heeft van alle sentimentamei- ten, welke er naar romantisch^ maanse smaak zijn ingebracht. Westen zijn slechts heel eSermS{ aan die mode ontsnapt, veraer men vooral de grammofoon., er goed werk aan gedaan, doordat zij ons laat horen hoe Russen Tschaikowsky spelen. Het is totaal anders dan men het gewend is, en het verrast iedere keer weer te horen welk een licht en geest- Advertentie voor oliehaarden ftief het hoogste rendement én van 's werelds beste spelers, Terence Reese, 'leeft eens gezegd dat men in het begin van het spel misschien wel eens in het duister tast over het juiste tegenspel, doch dat later een goede speler precies moet weten wat er aan de hand is en hoe hij het beste kan tegenspelen. Ja dat geldt misschien wel voor bijzonder goede spelers, doch de minder sterke zijn natuurlijk nog lang niet zo ver. Vandaar dan ook dat het „signa leren" in de meeste bridgekringen een ijverig beoefende bezigheid is men Wil daarbij immers de partner duidelijk maken, wat hij wèl of wat hij niet moet Haspelen. Een voorbeeld van een mooi. duidelijk signaal heb ik voor u bewaard: H 5 3 C? B 10 7 O A H 4 4» A 7 6 5 A 9 6 2 4- V 10 NZ waren terecht gekomen in het goede contract van 6 harten en welt was begonnen met de schoppen 8. Met open kaarten is het een kinder achtig spelletje omdat u ziet dat oost de 4. Heer heeft. Met dichte kaarten echter is het n i et juist op het goedzitten van 4» Heer te spekuleren en het juiste speelplan is dan ook slag 1 schoppenaas in de hand te nemen, één hoge troef te spelen en dan een kleine schoppen naar de Heer toe. Bekennen beide tegenstanders op die tweede dan wordt dus de Heer ge nomen en schoppen nagespeeld de tegenpartij maakt dan één slag in die kleur. Verder is de rest voor NZ de vierde schoppen van zuid kan in noord ingetroefd worden; een versliesslag in van zuid kan weg op noords O Heer. Begrijpelijk en juist is het dus, dat zuid aldus speelde: schoppenaas in de hand, hartenaas en toen een kleine schoppen. West troefde die tweede echter in en speelde na?? L-t u eens op oost die heeft geen Toen- zuid troef speelde, vond oost het nodig te signaleren met de 4» 8 een móói duidelijk signaal, dat van de partner verlangde 4* te spe len als hij aan slag kwam. Wel west kwam aan slag immers troefde hij de tweede schoppen in, waarop noord natuurlijk niet de Heer doch een kleine speelde. West legde toen 41 9 op tafel zéér fehoorzaam, daar oost duidelijk om „klaveren had gevraagd" Het drama kwam nu snel ten einde noord nam de 4»9 met de 4» Aas, de twee hoge rui tens werden gespeeld waarop zuid 4» Vrouw opruimde. Toen volgde 4» 5 uit noord, oost de 4» Boer en zuid troefde in. Vervolgens twee malen troef noord kwam can slag waarna de 6 werd gespeeld. Oost stond machte loos hij zette een kleine, doch het hielp niet meer, zuid ruimde rustig één van zijn twee overblijvende kleine schoppens op. Det contract werd dus gemaakt, dank zij het signaaldat na tuurlijk niet gegeven had moe ten worden, daar het slechts de tegen- Partij kon helpen! Rekent u eens mee: „Had west niet zelf kunnen uitrekenen, dat als zuid ®e 4> Heer gehad zou hebben, de 12 ■lagen bij NZ reeds een absolute zeker- ■•id waren geweest?" MIMIR rijk muzikant Pjotr Iljitsch in werke lijkheid is, gevoelig genoeg, maar veel te voornaam om zich in sentimentali teit rond te wentelen. Als men Oistrakh met Gauk en dit uitstekende orkest het vioolconcert hoort spelen, blijkt het een van Tschaikowsky's gelukkigste stuK- ken te zijn. vol spanning en dansante ritmen afgewisseld door prachtige me lodische ingevingen. Oistrakh, die nog wel eens de eigenaardigheid wat laag in de toon te speïen, jaat feilloos zuivere klank horen, tengevol ge waarvan de warme fdaus van zijn viool nog mooier tot haar recht komt. On de resterende plaatruimte krijgt men nog een heel merkwaardig stukje: Tschaikowsky's „Meditatie aan de niano begeleid door Oistraks vaste accompagnateuiWladimir Yampolsky. Het is een vioolcantilene van grote har monische gevoeligheid, die natuurlijk in deze interpretatie al even stralend klinkt. Oistrakh komen we nog een keer te gen n.l. op BR 14019, die overi gens maar liefst drie Russische violisten verenigt. Behalve David, de vader, ook diens zoon Igor Oistrakh en dan nog Leonid Kogan, welke laatste tenminste wel eens in ons land is opge treden David speelt alleen Tartmi's Duivèlstriller"-sonate met Yampols- kv aan de vleugel. Ook die bestaat al van hem op een ander merk. Er spreekt iets van een magische bezwerings kracht in de manier, waarop hij de be faamde reuzencadens, waaraan het stuk zijn naam dankt, speelt. Samen met Igor speelt hij een Trio-sonate van Tartini in F met Yampolsky aan het cembalo, alsmede het Concerto grosso in a op. 3 no. 8 van Vivaldi, dat een vroege vorm is van een vioolconcert. Het is een ongekend plezier twee zulke rasviolisten zo volmaakt samen te ho- ren strijken. Het is ook een leuk spel letje te trachten de toon van de ene van die van de andere te onderscheiden Er is wel degelijk verschil, maar zij 'spe len zo prachtig naar elkaar toe, dat het vrijwel onmogelijk is de onderschei ding op ieder moment te maken. Leo nid Kogan speelt dan nog Vivaldi's Vioolconcert op. 12 no. 1. Het is een ge vaarlijke vergelijking, die hem daar mee wordt aangedaan. Zijn toon is niet zo rijk als die van David Oistrakh en de rust, waaruit zijn spel komt is min der diep. Misschien is het juist dit ge mis aan muzikale diepgang, dat hem DAVID OISTRAKH het langzame deel in Vivaldi met zulk een lijzige wazigheid doet spelen. Daar in s*eekt meer namaak dan echte ge voeligheid. Voorlopig ziet men nog min der een groot muzikant in hem dan een virtuoos van voorname rang. Dit blijkt ook uit zijn Paganini-vertolkingen op BR 14022, waarmee hij bijzonder knap voor de dag komt, sommige van Paga- nini's flageolet-capriolen, die al heel dolzinnig zijn, daargelaten. Voor de Pa- ganini-kenners is dit overigens een heel belangwekkende opname. Men komt er op tegen de Introductie en variaties op een thema van Rossini (het thema is eigenlijk vee] bekender als een melodie uit de opera „La molinara" van Pai- sieno, waarop ook Beethoven eenvou- Piano-variaties heeft gemaakt). Th®ma en Variaties „I Pal- van Kreisler. u 7ewtïcnJ de Plaat dan ook nog het Eerste vioolconcert in zijn oor spronkelijke lezing in Es in plaats van in D, zonder de gebruikelijke coupures en met de volledige reusachtige cadens. Om al deze redenen is de plaat een belangrijk document voor de ken nis van het Paganmi-repertoire. De vierde Bruno-opname brengt ons weer bij een der allergrootsten: Emii Gilels met Beethovens Vpfde piano concert en de 32 Variaties in e. Ook bü?i!Lls in Nederland alleen nog maar 43 ilar pj Platenliefhebbers. Hu is nu R-eeds OD ziin twee en twintig ste was hjj prfjS.winnaar op a1! 15'Concours te Brussel. Als muzikant ls hij geheel van de klas se van Oistrakh. \Yif men hem vergelij- ken met een pia ist d«m nem^ aan Casadesus, afgezien van de vraag of hu even veelzijdig {s atst£Jt noemde. In ieder geval is Gilels in dit Vijfde pianoconcert boven alle vertol kingskunst uitgestegen in het domein waar het zuivere herscheppen gaande is. Zijn wezen is daarin dermate ver vuld, dat men het eigenlijk nooit wer kelijk heeft gehoord voor deze grote kunstenaar kwam om het in zijn in drukwekkende eenvoud te openbaren. Geheel in die geest geeft Kurt Sander- ling partij met het reeds genoemde Nationaal Philharmonisch Orkest. Jammer genoeg klinkt de opname van de c-moll Variaties mislukt. Het geluid is gebarsten. Dit is vreemd. Het piano concert is uitstekend van klank. Te oor delen naar deze vier platen is de klank kwaliteit ongelijk. De Paganini-opname is middelmatig met een vrij grove klank. De beide andere platen zijn zon der nu direct toppunten te bereiken toch alleszins voldoende. Men zal nog wat moeten experimenteren met dit merk. Gegadigden zullen eerst critisch moeten luisteren voor zij hun keus be palen. Dit is trouwens voor alle gram mofoonplaten zeer aan te bevelen. ZONDAG 4 oktober. 20e zondag na Pink steren; eigen mis; 2 geb. H. Franciseus van Assisië; credo; pref, van de H. Drie- eenheid; groen. OFWEL: Votieimis van- teest van de H. Rozenkrans MAANDAG: Mis van zondag; 2 geb. H.H £iacidus en gez.; groen. Rotterdam: H.H. Broer.s Ewald, martelaren; mis Intret; 2e geD. H.H. Placidus en gez. DINSDAG: wntromc belijder; mis Os Justi; wit. Fe,est van de H. Rozenkrans; f™ n Tls;v 8 H' Marcus; credo; pref. van O. L Vr.; wit. DONDERDAG: H. Bir- gitta, weduwe; mis Cognovi (Roermond: 2 geb. H. Amor); wit. VRIJDAG: H. Joannes Leonardus, behjder; mis In sermonibus; 2 geb. H.H. Dinonysius en gez.; wit. ZATER DAG: Mis van O. L. Vr. op zaterdag* 2 geb. H. Franciseus; pref. van O. L Vr wit. ZONDAG 11 oktober; Moederschap van O. L. Vr.; eigen mis; 2 geb. van de 2le zondag na Pinksteren; credo; pref. van O. L. Vr.; wit. RWRWKfR lllllllllllllllllllllllllllllfó:: illiiiiiillliiiiiiliilimilii:'::':;: ■iiiiiiiiiiiimiiitiimmiiii :<iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin Het boekje „Speurtocht langs de ster ren" (Uitg. Les Editions du Soleil Levant in de reeks Pro Juventute; 56 blz.) zal jeugdige lezers, voor wie het boekje is bedoeld, wel weten te boeien. Een aantal opvallende verschijnselen wor den duidelijk en deskundig uitgelegd en waar nodig met enkele tekeningen toe gelicht. Kleine en grote sterrenkaarten zijn in dit boekje opgenomen om het terugvinden van sterren aan de hemel te vergemakkelijken. Hopelijk is niet in alle exemplaren de grote sterrenkaart op de tekst vastgeplakt, het kan nau welijks de bedoeling van de schrijver zijn geweest. Daar de ruimtereizigers nog steeds met hun voeten op de grond staan is de titel „De ruimtevaart is begon nen" (Lannooi pocketuitgave, 194 blz.) misschien wat te optimistisch. Maar de voorbereidingen voor de werkelij ke ruimtevaart zijn toch wel in volle gang en de schrijver, prof. Karl Schutte, is er in geslaagd een be knopt en verantwoord overzicht te ge ven van de moeilijkheden, achtergron den en mogelijkheden, die zich voor kunnen doen en aanwezig zijn wan neer men gebruik maakt van het nieuwste vervoermiddel, de raket. Het achterwege blijven van ingewik kelde formules en berekeningen zal voor velen het boekje leesbaar heb ben gemaakt in ieder geval voor hen voor wie het bestemd is: „de geïn teresseerde leek". Bjj de uitgeverij de Erven Bohn ver scheen een zeker niet goedkoop maar wel fraai uitgegeven boek onder de ti tel „De Grondbeginselen van de Ruim tevaart" (208 blz.). Met een uitvoerig gebruik van wiskundige en natuurkun dige basiskennis tracht de schrijver, M. Vertregt, voor de lezer datgene uit te leggen waarover de titel spreekt. Prin cipes van aandrijving, constructie, baan, plaatsbepaling etc. bij een- en meer- trapsraketten worden behandeld. Het misbruik van grafieken in het eerste hoofdstuk, waar de schrijver de ontwikkeling van de ruimtevaart nood zakelijk verklaart met verwijzing naar de „verschrikkelijke", en door „titani sche en onverbiddelijke krachten ver oorzaakte groei van de wereldbevol king," die (zie de grafiek) zelfs „ex plosief" zou zijn, kunnen we beschou wen als 'n mislukte start. Daar, om in stijl te blijven, mislukte starts regelmatig voor schijnen te komen bij overigens goede vuurpijlen, zij dit boek voor de rest aanbevolen aan lezers die niet bang zijn voor wiskundige formules. In de serie Bücher des Wissens van de Fischer Verlag verscheen als deeltje nummer 230 van de hand van Wolfgang Wieser „Organismen, Strukturen und Maschinen". Het boekje wil een inlei dende beschouwing geven over de vraag welke wetten de opbouw van deelsystemen tot een totaal regelen. Het is een probleem dat verschillende tak ken van wetenschap raakt. Voor wie zich in dit onderwerp interesseert een interessante beschouwing. (Een uitge breide literatuurlijst is achterin opge nomen). Ruim 160 blz. v. A lllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Toen kleine Karin die middag met een kopje vol zeepsop en een aarden pijpje de tuin in ging, wist ze nog niet dat er zeepbellen-meisjes bestonden. Ze ging op 'n bankje zitten in het gras, nam het kopje met zeep sop op haar schoot en begon door het pijpje in het kopje te blazen, zodat het zeepsop blub-blub deed. Nu was kleine Karin in het bellen blazen bijzonder knap. Het lukte haar dikwijls om drie grote zeepbellen uit één pijpje te krijgen. Drie glanzende, kleurige bellen, die wegdreven in de blauwe lucht. Ik ga vanmiddag duizend bellen blazen, zei kleine Karin, die nog maar tot zeven tellen kon. En even la ter zweefden de bellen uit haar pijpje al door de iucht. Kleine Karin had haast geen tijd om ze na te kijken, want ze wist dat duizend een hele hoop was. En na een half uurtje gebeurde het. Er iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiii Wij zetten onze zwerftocht voort. Daar ligt een stapel Cederhout, wat di rect te herkennen is aan zijn prettige, kruidige geur. Ook daar is weer iets bij zonders mee: er zijn namelijk twee soor ten: loofhout Ceder, waarvan bijv. de kistjes voor de duurdere sigaren worden gemaakt (de andere zijn van Ocoume) en naaldhout Ceder, het echte, waar bijv. ook de Ceders van de Libanon toe behoren en waarvan men de meest uit eenlopende dingen maakt, van muziek instrumenten en motvrije kasten tot potloodhoutjes toe. Even verder ligt een partijtje als ver loren daarneer gegooide korte dikke stammetjes; maar probeer niet, om zo'n klein ding op te tillen, want dat lukt u tien tegen één niet: San Dominga Pok hout - we noemden het al - is lood zwaar. Het bevat namelijk een olie, die vroeger tegen velerlei kwalen werd ge' bruikt. Het is een eigenaardige vettige houtsoort; als je je ooit hebt afgevraagd (waar niemand eigenlijk ooit aan denkt) hoe bij de grote zeeboten de schroef assen waterdicht uit het schip naar bui ten worden gevoerd, dan hebt ge hier het antwoord: de assen worden in de schroefaskokers solied op Pokhout ge lagerd. Het weinige zeewater dat bin nendringt, vormt door de ontwikkelde wrijvings warmte met deze olie een emulsie, die voor een perfecte smering zorgt. Ook voor kegelballen wordt het gaarne gebruikt vanwege zijn gewicht, hardheid, gladheid en krimpvrijheid. In het waterland, dat Holland nu eenmaal is, vormt hardhout ook een ge zocht materiaal voor palen, sluisdeuren, remmingwerken enz., waarbij het om grote sterkte en veerkracht gaat en soms, om een grote weerstand tegen de krachtige aanvallen van Ie paalworm. Nu is er een houtsoort, die daar wel speciaal voor gegroeid schijn te zijn: Basralocus, afkomstig uit Suriname, dat door zijn zeer harde kiezelzuur-kristal- len in de houtcellen effectief afrekent met de boorschelpen van de gevreesde Teredo of paalworm. Het Groenhart uft Brits-Guyana is ook paalwormbestendig, doordat het een gif bevat dat het tegen de paalworm beschermt. Het hout is hard en taai, waardoor het in de waterbouw, waar soms grote krachten tot gelding komen, bijzonder op zijn plaats is; ook het pool- schip „de Fram" van Fritjof Nansen, dat de geweldige spanningen van kruiend ijs moest weerstaan, werd ervan ge bouwd. Het Merbau, uit Nederlands Nieuw- Guinea, zou eveneens voor deze doel einden in aanmerking komen. Thans wordt vooral voor sluizen hoofdzakelijk Azobé uit West-Afrika gebruikt, daar het in grote hoeveelheden en afmetin gen verkrijgbaar is en zeer goede eigen schappen heeft. (Slot volgt). VII Ook zag Jeroen allerlei vreemde vo gels in de lucht vliegen. Vooral één vo el wekte Jeroens verbazing. Hij be stond uit één verschrikkelijk lange rode poot, een beetje gebogen in de knie, met onderaan de lange poot een grote platte voet met doorschijnende zwem vliezen welke geleken op de vleugels van een grote bromvlieg. Boven aan de vuurrode poot bevonden zich twee vleu gels, evenals de zwemvliezen door schijnend, en geribd als de vinnen van een vis. Tussen de beide vleugels was een kleine gele kop zichtbaar met een heel lange spitse snavel. „Wat is dat voor een vogel?" vroeg Jeroen. „Dat is een ooievink," antwoordde Hazevoet. „Het zijn nuttige en waak zame dieren. Ze kunnen erg schel fluiten en waarschuwen ons als onze vuanden, de Bultenaars, proberen de «vier over te steken aan de grens van mijn rijk." terhuis^es11 °U v00rb^ de eerste kabou- i'^ün de huisjes allemaal klein," cfie n ze 1 Üken allemaal pre- alle ook maar' En Ze hebben geen van u L«n »in^ar,een enke> verster. En ze ten zou evena klein* en van bui" ije dat er binnen nau- welfstoelen1 Vs V00r een tafe" en een paar stoelen En nergens zie ik torens. En ik zie geean n en seen kastelen of paleizen alleen maar dezelfde klei ne huisjes. „De huisjes zijn groot genoeg," zei ko ning Hazevoet met een geheimzinnige glimlach, „en vensters hebben ze niet nodig, zoals je zult ontdekken als je ze van binnen ziet. En je hebt gelijk dat wij hier gaan ankcl© toren nebban. Maar wjj hebben paleizen en kastelen bij de vleet. We ijn al drie paleizen voorbij gereden, waaronder het paleis van baron Knoflook." „Ik heb geen enkel paleis gezien," jei Jeroen verbaasd. .7e b°udl me toch niet voor de gek, Hazevoet?" „Beslist niet zei Hazevoet, die rood was van plezier Je zult spoedig weten wat ik bedoel Ze kwamen voorbij steeds meer pad destoelhuisjes. „Dit is de hoofdstraat van de stad," zei Hazevoet. „Stad?" riep Jeroen uit. „Stad? Ik zie geen stad. Ik zie alleen maar padde stoelhuisjes met vijvers en beken met glappioenen, en met weiden waar boter- fanten grazen en andere dieren die ik nog nooit van mijn leven gezien heb. Waar is de stad en waar zijn de stra ten, waar is de markt en waar het gemeentehuis? Ik zie alleen maar huis jes langs de weg, allemaal met hun eigen weide en hun eigen vijver. En voorbij de huisjes en de weiden begin nen de bossen." „Bij ons zjjn er geen benauwde stra ten zoals in de mensensteden", zei Ha zevoet trots. „En ieder huis heeft zijn eigen wei en zijn eigen stuk bos en ach ter het bos zijn eigen akkers en bij het huis zijn eigen vijver voor de glappioe nen. En in de weiden grazen de boter- fanten en de reuzegoren." „Wat is een reuzegoor?" vroeg Je roen. „Kijk maar," antwoOrde Hazevoet. „Overal in de weiden kun je reuze goren zien grazen." „O," zei Jeroen, „zijn dat reuzego ren!" Hij keek aandachtig naar de wollige dieren welke hij in alle weiden zag grazen. Ze leken een beetje op schapen met eivormige lijven. Ze hadden zes poten en een lange pluimstaart en een kop als een marmot, met een grote, rode, neerhangende snor". „We fokken ze voor de wol," zei Ha zevoet. „Eigenlijk heten ze rozegeuren. omdat hun wol ruikt naar rozen. Maar dat vinden ze zelf heel erg, en daarom hebben ze tijdens de regering van mijn voorganger gevraagd of ze reuzegoren mochten heten. En sindsdien noemen wij ze zo. Maar hun wol ruikt nog altijd naar rozen." Inmiddels was de menigte kabouters die langs de weg stond opgesteld steeds groter geworden, en eindelijk staakte de koninklijke muziekkapel de muziek en kwam tot .stilstand voor een van de huisjes, dat er precies zo uitzag als elk ander huisje langs de weg. De koets kwam eveneens tot stilstand. „Hier is het koninklijk paleis," zei Hazevoet en verhief zich van zijn zit plaats in de koets. „Wat?" riep Jeroen teleurgesteld. „Het is helemaal niet groter dan de huisjes van de andere kabouters." Hazevoet begon hardop te lachen. „Wacht maar," zei hij, „tot je binnen bent. Het is wel honderd maal zo groot als de andere huisjes die je onderweg gezien hebt." Ze stapten uit de koninklijke koets en werden plechtig begroet door de kanselier van koning Hazevoet. baron Knoflook, die naar uien rook, en door zijn zes zonen, Haakje en Oogje, Kurk- je en Flesje, Schroefje en Moertje, de jongsten van koning Hazevoets hovelin gen. Vervolgens stelde baron Knoflook de andere hovelingen voor aan Jeroen. En zo maakte Jeroen kennis met baron Bombazijn, bewaarder van de konink lijke linnenkamer; markies Meevaller van het ministerie van Medelijden; ba ron Blus van brandweer, hoofd van de brandweer; baron Achterklap, hoofd van mmisterie van Voorzorg; graaf „Ypnk, bewaarder van de koninklij ke Wijnkelder; baron Flacon van Mag num, hoofdbottelier van het koninklijk Daawater; markies Margarina, opper stalmeester van de koninklijke Boter- anten; ridder Naso, bewaarder van de koninklijke Nausbloem; ridder Rubicon, Bewaarder van de Kroonjuwelen; en talrijke andere markiezen, graven, ba ronnen en ministers, zovelen dat Jeroen hun namen niet in één keer kon ont houden. .-Treed binnen in mijn koninklijk pa leis, zei Hazevoet, toen Jeroen met al len kennis had gemaakt. En, terwijl ërote muziekkorps weer uit alle M-a+u ?n 20 va's als bet maar kon het Niet-Volkslied speelde, volgden Jeroen en Pluimstaart met de hele hofhouding koning Hazevoet naar binnen in diens paleis. En Jeroen zag dat koning Haze voet moeite had om niet in lachen uit te barsten over de verrassing welke zijn gast wachtte. Jeroen brandde van nieuwsgierigheid naar wat hjj zou zien in het koninklijk paleis dat van buiten even klein en on aanzienlijk leek als alle andere padde stoelhuisjes welke hij langs de weg had zien staan. Zij traden binnen in een le dige ruimte, een soort van ronde vesti bule, verlicht door een gouden olielamp kwam uit haar pijpje iets wonderlijks te voorschijn. Een zeep-bellen-meisje dat Jachte: ha, kleine Karin, jij kunt goed blazen zeg! Ik blaas er duizend, zei kleine Karin trots. O, lachte het zeep-bellen-meisje, dat is een boei. Ik ben nog pas de hon derdste zie je. Is dat nog minder dan duizend? vroeg kleine Karin verrast. Honderd is toch ook veel! Dat zou ik denken, zei het zeepbellen meisje. Er zijn niet veel kinderen die op een middag honderd zeepbellen blazen. En dat is wel jammer, omdat elke hon derdste zeepbel een zeep-bellen-meisje wordt. Leuk, zei kleine Karin en wat ga je nu doen? Als je wilt, neem ik je mee, de lucht in, zei het zeepbellen-meisje. Toen zette kleine Karin haar kopje met zeepsop op de grond, legde het aarden pijpje ernaast en stak voorzich tig een vingertje uit naar het meisje dat eigenlijk een zeepbel was. Goed zo, zei het zeepbellenmeisje. Jij weet hoe je met meisjes van ,mijn soort om moet gaan. Kom; ik pak jouw vingertje en dan neem ik je mee, in de hoogte. Als een veertje ging kleine Karin met het zeepbellen-meisje de lucht in. Ze zag de tuin beneden zich en het huis en de straat. Het was leuk om dat van boven eens te bekijken. Haar rode bal lag in de goot, kijk ,dat zag ze nu met een. En dicht bij de schoorsteen hadder* twee vogeltjes een nestje gebouwd. Het was 'n leuk gezicht, maar daar kwam je anders zo niet achter. Waar gaan we heen? vroeg het zeep bellen-meisje. Jij mag kiezen, want jij bent de gast. Waar het mooi is, zei klei ne Karin. En waar het niet gaat rege nen. De bosvijver, zei het zeepbellen meisje en ze begon pijlsnel en steeds maar hoger door de lucht te zweven. Daar kwam een grote vogel aan. Twiet, riep de vogel, wat krijgen we nu? Kleine meisjes, die door de lucht vlie gen? Weet jullie moeder dat? Laat ons er door, zei het zeepbellen- meisje. We zijn op weg naar de bos vijver. Maar de vogel, die een bemoeial was, wilde haar boos met zijn snavel prikken. Het zeepbellen-meisje gaf een gille tje van schrik, want als de vogel haar prikte zou ze uit elkaar spatten. Maar kleine Karin riep: ksssst, ik zeg 't te gen onze poes hoor en die is niet mis! De grote vogel had 't niet op poezen. Hij zei „twiet" en vloog boos verder. Na 'n kwartiertje kwamen ze bij de bosvijver. Het was daar zó mooi, dat kleine Karin haar ogen haast uitkeek. Op een witte waterlelie streken ze neer en toen bemerkte kleine Karin pas, dat ze even klein als het zeepbellenmeisje geworden was. Blijf ik zo klein? vroeg ze verschrikt. Nee hoor, zei het meisje, straks als ik uit elkaar spat, wordt jij weer even groot als eerst. Kijk eens wat een mooie visjes hier zwemmen. En daar komt 'n vlinder aan. En wil je misschien 'n likje honing van een rozenblaadje? Och, kleine Karin zag en hoorde zóveel wonderlijke dingen, dat ze nergens meer aan dacht. Ze wist alleen nog maar, dat de bosvijver net een plaatje was uit haar sprookjes boek. Veel te gauw ging de middag voorbij. Het zeepbellen-meisje greep Karins vingertje en daar stegen ze al weer op. Ze vlogen terug naar de stad en naar de straat waar het huis van kleine Karin stond. Hartelijk bedankt ,zei kleine Karin, toen ze op het bankje in het gras te recht kwam. Niks te danken, misschien zien we elkaar nog wel 'ns terug, zei het zeepbellenmeisje. Als je er nóg eens honderd blaast, neem ik je weer mee uit! Dat doe ik vast en zeker, riep kleine Karin, die nog maar tot ze ven tellen kon. Pats, zei het zeepbel lenmeisje toen en ze spatte uit elkaar, zodat er niets van haar overbleef dan piep-kleine belletjes in de lucht. Op hetzelfde ogenbli kwa skleine Ka rin weer even groot als eerst. En, hoe veel zeepbellen heb je geblazen? vroeg haar moeder, die juist de tuin in kwam. Honderd, zei kleine Karin. Maar moe der moest er om lachen, want meisjes als kleine Karin tellen nog niet zo ver. Toen vertelde kleine Karin wat ze die middag had beleefd. Het lijkt wel een droom, zei moeder en ze lachte alweer. Morgen blaas ik wéér honderd bellen, zei kleine Karin kordaat. Ze pakte haar kopje met zeepsop en haar aarden PUPje en ging de keuken in. En de vol gende dag en de dagen daarna ging kleine Karin iedere middag in haar tuintje bellen blazen. Ze blies en ze blies, totdat de tuin vol met kleurige zeepbellen was. Maar het zeepbellen meisje kwam niet meer terug. Zou je het dan toch niet gedroomd hebben? vroeg moeder, die af en toe eens kwam kijken. Maar kleine Karin, met haar neusje vlak boven het zeepsop, schud de haar hoofd en zei: nee, het is echt waar gebeurd. En als ik nog eens hon derd zeepbellen blaas, komt ze wéér. Maar kleine Karin kón niet tot honderd tellen. Ze kwam nog altijd niet verder dan zeven en dat is nog 'n heel eind van de honderd af. Daar komt het door, zei kleine Karin. Maar wacht maar. als ik naar de grote school ga. Dan ga ik heel gauw tot honderd leren tel len. Dan blaas ik honderd zeepbellen uit mijn pijpje en dan...en dan... Ja ,als je weten wilt wat er dan ge beurt, dan lees je dit verhaa] nog maar eens van voren af aan! LEA SMULDERS. liiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiimi welke neer hing van het plafond. Ver der was er niets te zien dan de ronde binnenwand van het huisje. Maar tot Jeroens verbazing werd deze binnen wand bijna helemaal in beslag geno men door twaalf kleine deuren. „Dat is gek," dacht Jeroen bij zich zelf. „Aan de binnenkant van het huisje zijn er twaalf deuren en aan de buiten kant is er maar één." Hij zag dat op elf van de deuren een zilveren bordje was bevestigd met een opschrift. Op het zilveren bordje van de deur waardoor zij zojuist de vestibu le binnengetreden waren, stond met sierlijke letters geschreven: „VOOR DEUR". Vanwaar hij stond kon hij niet lezen wat op de andere bordjes stond. Maar hjj merkte op dat op een van de deuren niet een zilveren bordje was aangebracht, doch alleen maar een klein leitje met een griffel aan een touwtje en met een natte spons in een porse leinen bakje. DAAN ZONDERLAND (Wordt vervolgd). iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin Een groot aantal meet- en controle apparaten vormen de hersenen van een schip of een vliegtuig. Een der belang rijkste apparaten is de hoeveelheid van wijzers en meetschalen, het kompas, zonder welk bijvoorbeeld een onderzee boot zijn doel en een onderzoekings- vliegtuig zijn bepaalde richting niet zou vinden. We weten dat het kompas een oud instrument is, dat al in Columbus' tijd goede diensten bewees, maar dit in strument was reeds voor meer dan drie duizend jaar bekend. Het zijn de Chine zen die zich op de ontdekking kunnen beroemen. Zij hebben de wereld het wonder van de draai/ode magneet ge schonken. Reeds in 1165 v. Chr. wordt het kompas, dat in de landstaal Fing- nanching heet, wat betekent „het ding, dat naar het zuiden wipt", in de Chine se kronieken vermeld. Uit het jaar 235 n. Christus stamt de Chinese „magneet wagen", een klein vaartuig op wielen, waarop een kleine, met een magneti sche steen verbonden figuur zich zo in stelt, dat zij naar het Zuiden wijst. In de vierde eeuw werd de magneetnaald reeds door de Chinese zeevaarders ge bruikt, die met de geheimzinnige weg wijzer grote zeereizen ondernamen. Met deze hulp belandden zij aan de Zuid- afrikaanse en Zuidamerikaanse kusten en het kompas stelde hen reeds in staat ten tijde van Nero een bezoek aan Rome te brengen. In 658 maakten de Japanners met het kompas kennis en in de achtste eeuw bedienden de Arabieren zich ervan. In Europa hoorden wij pas van het kompas in het jaar 1195. Toen bestond dit belangrijke zeevaartinstru ment uit een met water gevuld vat, waarin op een smal stuk hout een stuk magnetisch staai dreef. Het kompas, dat in een ring hangt, werd omstreeks 1500 door Leonardo da Vinei geschetst. Men zal zich afvragen, hoe de oude Ro meinen, die op hun grote zeereizen naar het Noorden, naar Indië en de Zuidzee de magnetische naald nog niet gebruik ten, toch hun verre oorden van bestem ming bereikten. Zjj verstonden het uit stekend zich naar de sterren te rich ten. Het kompas nam de plaats in van de sextant, die de Romeinse wiskundi- In 1819 stak het zeil- en stoomschip „Savannah" van Amerikaan uit, als eer ste zeilschip met hulpstoomvermogen, de oceaan over. Onder volledig behoud van alle lof voor deze onderneming, wil len wjj ook graag de aandacht vragen voor een belangrijke Nederlandse bijdra ge in de eerste ontwikkeling van de stoomvaart. Die is er namelijk geweest en, zo lezen wjj in het personeelsorgaan „De Schelde", zjj mag er wezen. Op aandringen van Koning Willem I heeft de Marine in de twintiger jaren der vo rige eeuw getracht in Vlissingen een schip voor stoomvaart te bouwen. Toen dat niet lukte, ging zij onve/noeid ver der en in Engeland werd een romp aan gekocht, die in 1825 te Dover van sta pel was gelopen. Dit schip, in Neder landse hand de „Curagao" geheten, werd in Hellevoetsluis van 2 stoomma chines, elk van 50 pk, voorzien en ook verder voor stoomaandrijving geschikt gemaakt. Het werd voortbewogen door twee schepraderen met ook aan de bui tenzijde gesteunde assen, hetgeen toen iets nieuws was. Alleen deze verbete- Curacao" op zijn eerste grote reis naar de West. Commandant was de lt. ter zee I. J. W. Moll. De bemanning telde 2 officieren en 39 minderen, waaronder I dokter en 8 ambachtslieden. Daarbo ven nog een tiental passagiers. De voor raad levensmiddelen was op een lange reis berekend; 1400 pond gort, 2100 pond erwten, 1600 pond hard brood. Het logboek van de eerste reis geeft in zeer sobere bewoordingen verslag van allerlei machinale kinderziekten. „Wa ren heden verplicht nu en dan koud wa ter op het koppelstuk der drijfstangen te gieten om hetzelve te koelen". Tel kens springen koppen van de klinkbou- ten. Door het verminderen van de ko- lenvoorraad moeten de wielplanken wor den verzet daar het rad te hoog in het water komt te liggen. Telkens gaan ook wielplanken verloren. Toch verloopt al les bij elkaar de reis voorspoedig. Op II mei 1827 wordt „de keerkring gesne den" met de gebruikelijke feestelijkhe den. Op 8 juni arriveerde men te Cura- gao en 5 juli werd de thuisreis aan vaard met 31 passagiers aan boord. De v- vw- De eerste transatlantische stomer was een Nederlands schip en wel Hr. Ms. Curagao, die in 1927 voor het eerst de Atlantische Oceaan overstak. ring wijst al op de serieuze wil om met stoom te varen. De „Curagao" had een lengte van 41 m, een breedte van 8.20 m en een holte van 5.25 m. De kolen- voorraad bevond zich naast de machi nes aan weerszijden en in het achter ruim. Het schip voerde drie masten. Bij gunstig weer bereikte het een snelheid van 8 mijl. Bij machinestoring of schoon maken, beide dagelijks \feorkomend, werd gezeild op vrijstand van de schep-' raderen. Op 26 april 1827 vertrok de gen met grote nauwkeurigheid samen stelden en volgens welke zij de positie van het schip konden berekenen. Met verbazing moet men vaststellen, tot welke prestaties de zeevarende volke ren van de oudheid al in staat waren en dat in een tijd waarin alle techniek op zeevaartgebied nog onbekend was. „Curagao" was niet het eerste stoom schip dat de oceaan overstak. Toch is de door haar geleverde bijdrage in de ont wikkeling van het stoomwezen op zee van bijzondere betekenis geweest. In de eerste plaats voerde zij heen en terug passagiers mee. Dit was nog niet eerder vertoond. Voorts was de „Curagao" be doeld voor een stoompakketdienst op de West. In dit opzicht waren de koning en de marine van die dagen ver vooruit ziend. Men bedenke dat eerst in 1838 de eerste stoomvaartdienst tussen Enge land en Amerika werd ingesteld en dat pas in 1846 de eerste mail werd meege geven. Tenslotte was de eerste tocht van de „Curagao", ondanks alle storin gen in de voortbeweging, een technisch bijzonder goed verzorgd geheel. Men moet daarbij bedenken dat alles nieuw was. De commandant en zijn bemanning hebben een prestatie van belang gele verd. MMHim De bekende Nederlandse oceaanstomer „Rotterdam" (24.000 ton) uit het begi van deze eeuw.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 15