T De geschiedenis van een grote teddybeer E Jeroen in HaievoetsRük BRETAGNE BRIEVEN Het spook v in de molen van lezers Janus voelt zich slap mm AUTOMATIC ZATERDAG 14 NOVEMBER 1959 PAGINA 15 v.a. f 74.50 Slotzusters II Slotzusters lil drs. gregorius kisters ocd Slotzusters IV mÊÊHmm Advertentie Dit Is één manier om in slaap te komen. Maar eenvoudiger en veel aangenamer is: ga slapen op een EPEDA 'matras. Wagemans van Tuinen NV, fabrikante van Artifort meubelen en Epeda matrassen Opneming deze rubriek ia niet noodzakelijk een bewijs van instemming, Zuster Xaveria Visser O.S.U. schrijft ?h uw blad onder het opschrift „Hoe is "et mogelijk" een zeer critisch artikel 0ver de radioreportage Clausura, die een soort „vie intime" beoogde te ge- ven van het leven der Carmelitessen. De critiek, die zij uit, behelst fragmen- ten grote fragmenten vaak die ons T- een groep leken ook gestoord hebben. De doodkist-passage grensde inderdaad aan het ongelofelijke en was ^an een bespottelijkheid, die door de term preutsheid niet half gedekt wordt. Ook naar onze mening was het ge heel van dien aard, dat niet makkelijk thtaar men kan nooit weten) hiervan e®n positieve werking ten aanzien van het kloosterleven op iemand zou kun- hen uitgaan. De zuster spreekt over de floor haar vermoede reacties van niet- hatholieken en anti-katholieken. Het lijkt echter dat de reacties van katholie ken het belangrijkst zijn. Maar ook deze groep zal zeker niet onverdeeld enthou siast zijn geweest, om het nu maar overdreven voorzichtig vast te stellen. Toch vond ik. dat het stuk nu en dan ook wel aangrijpend was. Helaas werd deze indruk voor een groot deel wegge drukt door die andere, welke zuster Xaveria zo de volle maat geeft. Ik vraag me echter af of een reactie als die van zuster Xaveria niet mede hier- hit te verklaren is, dat het kloosterleven van zusters bijna evenveel schakeringen ken als het lekenleven van katholie ken. Het leven van een geleerde lijkt mij voor een sportsman ook „onmoge lijk" terwijl de verbazing van de groot stedeling over het leven van de boer die zo onmogelijk vroeg op moet in dezelfde sfeer ligt. Het leven van de Italiaanse Carmeli tessen voor te stellen als hèt kloosterle ven van zusters, dat is, geloof ik, we zenlijk fout. Dit is uiteraard, een zéér, zeer kleine groep van alle kloosterzus ters met een zeer strenge regel en van de streng-beschouwende richting. Een ..actieve" zuster zal dit leven even „on mogelijk" vinden als de practikus dat van de geleerde. Dat alles neemt niet weg, dat de zus ters uit Clausura de indruk wekken onvolledig mens te zijn, niet in de eerste Plaats omdat zij zich vrijwillig van be paalde mogelijkheden hebben afgesne den, maar omdat zij ze niet meer als mogelijkheden in hun leven verdiscon teren. Zo verknoeide de onder-priorin alles 'wat zij te voren gezegd had niet door haar weigering om haar ouders te groeten ,maar door de wijze waarop ze deed; beledigd als stelde men haar a?l°ritev Plaatse een zonde te doen. Er is oelHt ns dat deze ouders door een der- want reactie ontdaan zijn geweest, Szi'vas onhartelijk. En al kan nie- 5, a Asters het recht ontzeggen ?Uu,t een h°nhartelijk te zi)n. zijnde veivimenheMSra1peli'1ke menselijke on volkomenheid dan kan men nog wel bezwaar maken tegen iemand, die de onhartelijkheid beoefent als blijk van onthechting, n volkomenheid, zeker als deze de (onder-)ieiding heeft over anderen. J- C. M. LEYTEN Op 1 november bracht de K.R.o. een klankbeeld te gehore van het leven in J>et slotklooster van de ongeschoeide Xarmelitessen te Bologna, naar de on- K'nele Italiaanse reportage „Clausura Van Sergio Zavoli. Gezien de haast onverdeeld gunsti ge wijze waarop dit klankbeeld we™ Aangekondigd en naderhand in., Pers besproken, lijkt een rechtzetting Van een en ander wel gewenst, temeer Paar de reacties, voorzover wij die be luisteren konden in diverse Nederlandse Aarmels, bij zusters van een andere 0rde en bij enige leken, op zijn minst "hgunstig moeten heten. Wij laten een eventueel verschil tus- Aap het Italiaanse origineel en de Ne derlandse weergave buiten beschou- jV'ng, omdat wij niet in de gelegenheid Saren beide met elkaar te vergelijken, ^venmin willen we ons beperken tot degene in dit klankbeeld, dat wellicht ,erklaarbaar zou zijn voor het zuidelijk .pmperament, maar voor ons noorder- I'hgen moeilijker te verwerken. De JJAast unanieme reacties van onze Ne- r®rlandse Karmels zou men kunnen sa menvatten met de uitspraak van een zUster, over het vraaggesprek tussen de ®Pprter en de suppriorin: „Kan die xPster nou niet gewoon spreken!" in de Vaderlandse Karmels wordt althans el wat gewoner geleefd, gesproken, pecreatie gehouden, en het komt ons dat dit ook meer in overeenstem- JmPg is met bescheidenheid en eerlijk- Ze'd, met de bedoeling van het verbor- ge« leven. zi.i vooropgezet, dat niet in Jj 'i willen trekken, of dit klankbeeld i een eerlijke weergave was van het v Ven en streven en denken in het oster van Bologna. Het is ïm- te^rs hest mogelijk, dat er in dit kloos- 1,,f r~ en in andere kloosters minder Vt>n Practijken en opvattingen van le- v-.^beschouwelijke aard heersen, die le weinig realisme getuigen in de e- ^cving van het ideaal. In de voor- esprekingen van het programma Wn„?ï echter gewag gemaakt van „ant- es °vden (in het vraaggesprek) die de Ven'. raker> van het verborgen le- v^wn ..de waarachtige en pure le- 8ees? van deze zusters, van „de Porta Van de Karmel" die uit deze re- tinepSe,z°u blijken, en van misvat- hetp die daardoor met betrekking tot den „HWmplatieve leven zouden wor- hi6r r'eggenomen. Juist met het oog Wen-P i'jken enkele correcties wel ge- °hbev^- eer daar aan het heersende v<5n °r'P t.a.v. het contemplatieve le- «*i °P verschillende punten nog voed- Seven werd. Mogelijk leven er bij verbijsterende, om niet te u Aai-P, lachwekkende, vooroordelen, _Je1d 6 door deze reportage afgere- d®t »,Te Maar dat neemt niet weg, sider °01' degenen die min of meer in- ve(,i s zhn, in dit klankbeeld zelf nog bysterends te beluisteren viel, Seweri?Pr bun onbegrip juist in de hand dat rtJvZ„wprd- Laten we vooropstellen, s,teHer JL S* gebrek van de vragen- deelsen„5 suppriorin de luisteraar wtrd gemaakt van zeer Vvezen °1,ebeschouwingen over het ^aar mm Y. contemplatieve leven. waarn,Pan f afvragen, of de en besip p en de sfeer waarin ze gebikt war®geven wei"dcn, wel zo ge naken n- om ze verteerbaar te *Prak, het haPÜl waaF°P de suppriorin haast na iedere vraag aar zelend formuleren van haar antwoord, hadden iets toneelachtigs, dat onop recht aandeed. Daardoor werd met een mysterieuze sfeer omgeven wat gerust en eenvoudig mocht gezegd worden en werd de eenzaamheid en verborgen heid van het contemplatieve leven in een onverdiend, isolement gehouden. Deze verborgenheid is beslist niet zo teer en kwetsbaar, dat ze iets zou te duchten hebben van een openhartig gesprek. Bovendien kon men. mede in de toon van het gesprek, maar ook in enkele opmerkingen van de supprio rin, een onderwaardering beluisteren van het begripsvermogen van de Vra gensteller, en, in hem, van de luiste raars. Als christenen mensen met dezelfde religieuze levensopgave als de slotzusters, zij het ook in een andere staat - zouden zij veel van het con templatieve leven kunnen begrijpen, wanneer het maar verklaard werd op een eerlijke wijze en niet door een waas van geheimzinnigheid als onbe- grijpbaar gepresenteerd werd. Door Christus' woord „Wie het vatten kan, hij vatte het" wordt de scheidingslijn tussen begrijpenden en niet-begrijpen- den niet getrokken tussen kloosterlin gen en andere christenen, maar tus sen waarachtig en niet-waarachtig ge- iovenden. Er werd wel wat te gemak kelijk gesproken van en geoordeeld over bulten; de mensen In de we reld". Het leven in geloften moet toch ergens een teken zijn voor de christen in de wereld. Wat heeft hij aan een teken dat hij niet verstaat, omdat het niet genoeg be-tekent? Aan dit teken juist, dat spreekt van hemelse reali teit in dit aardse bestaan, scheiden zich de wegen van hen die geloven en van hen die zich ergeren. Terecht werd beklemtoond, dat de slotzuster een levensprogram aan vaardt dat gemerkt wordt door de zelf verloochening, welke zij gaat zoeken in de staat van verborgen en aan de wereld onttrokken leven. De reportage van de inkleding van een postulante, de vragen die haar door de priorin ge steld werden en het antwoord dat ze op die vragen gaf, deden dit goed uit komen. (Onze Nederlandse Karmels evenwel kennen dit ceremonieel van de ontvangst van een postulante niet; men heet de postulante eenvoudig wel kom). Maar diezelfde zelfverloochening is ook opgave voor de christen in de wereld, zij het in zijn staat. En hij dient bij het nastreven van die zelf verloochening, met inachtneming van zijn taak in de wereld, gesteund te worden door het getuigenis van de kloosterling, dat er in dit, leven godde lijke krachten werkzaam kunnen zijm die, zoals ze het leven van de klooster lingen dragen en zinvol maken, ook het zijne moeten dragen. Dus ook hier moet de christen-leek kunnen begrijpen. Terecht ook wordt de aandacht ge vestigd op de vreugde als kenmerk van een op de juiste wijze gedragen ontbering. Daardoor wordt duidelijk, dat vreugde en ontbering elkaar niet behoeven uit te sluiten. Zo is het zelfs mogelijk, dat de dood met vreugde wordt tegemoet gezien. St.-Paulus ver langde ontbonden te worden om met Christus te zijn. Maar het is wellicht niet overbodig te wijzen op het karak ter van deze vreugde, die wel het ant woord is op de angst voor de dood, maar die deze angst niet zonder meer ongedaan maakt. Het is de vreugde van een gelovende en hopende mens en niet van iemand die reeds ziet en bezit. De vreugde zonder vrees zal pas bat deel zijn van de mens in de he mel. Doodsangst is daarom geen te- nno^J1 geringe heiligheid. Voor de niofo ,lever>de mens heeft de dood mdver?™tï-ekkeiijks en blijft hij iets hH slechtT B«eiids' een waagstuk, dat trouwen od aandurft vanuit zijn ver trouwen op de verrezen Heer Het is dus waarachtig „iet zo dat men slechts de drempel van een slotkloos ter behoeft te overschrijden" om tè le- ren van alle doodsangst af te komen Wel zal een leven van zelfverlooche ning helpen de dood eerlijk en met vertrouwen in de ogen te zien. Maar dat moet ook de christen in de wereld kunnen bereiken. Naar aanleiding van de uitvaart van een gestorven medezuster gaf de zus ter uiting aan haar gevoelens van maagdelijkheid. Zij werd in deze ge voelens tot schreiens toe geschokt, wanneer zij zag, dat zelfs mannen de kist durfden aanraken. Het zal nauwe lijks nadere verklaring behoeven, dat hier meer sprake is van preutsheid en van een beleving der maagdelijkheid op wel erg smalle basis, dan van de sterke deugd. De reportage van de recreatie, met slechts fluisterende en nauwelijks hoor baar lachende zusters, was niet het meest geslaagde gedeelte van het klankbeeld. Men zou de opgewekte, soms zelfs luidruchtige recreaties in onze Nederlandse Karmels moeten meemaken, om te begrijpen, dat deze opgesloten vrouwen, met hun hoge idealen en de hoge eisen die ze aan hun leven stellen, op een heel normale wijze met elkaar pret kunnen hebben, zonder dat ze zouden moeten bevreesd zpn, daardoor hun verkeer met God te storen. ,is niat geheel duidelijk, waar tegen de zusters uit Venray, die bij het aanhoren van de radioreportage „Clau- sura mi ?an uitriepen: „Hoe is 't ,r?}en zoiets de wereld in zendt eigenlijk stelling nemen: tegen de ïeportage als zodanig, of tegen leven en instelling van de Carmelzusters zelf. Zij zullen toch wel niet aannemen dat een reportage, die geheel en al bestaat uit de antwoorden vai de zusters zelf, en die gedeeltelijk ook door hen zelf geënsceneerd is, de waarheid omtrent hun kloosterleven zozeer verdraait als de Venraayse zusters ons willen doen geloven. AI kan men misschien aanmerkingen hebben op de intonatie van de ver taalde antwoorden, of op de soms on bescheiden vragen, de uitzending als geheel is niet slecht te noemen. De Zusters van de Carmel zijn inder daad andere mensen dan wij zijn, zij staan inderdaad buiten de realiteit, bui ten ónze realiteit wel te verstaan. Zij hebben een andere realiteit gevonden, die van de innerlijkheid, die de mees ten van ons in deze rusteloos jachtende tijd maar nauwelijks vermogen te ont dekken. Het ligt ons, westerlingen, ook maar weinig one in meditatie op deze andere wereld terug te trekken, doch is dit een reden tot kritiek? Zou de oosterling, voor wie juist deze wereld van de innerlijkheid de ware wereld is, niet heel wat begrijpender tegenover deze uitzending staan dan wij? Het gaat hier niet over hét klooster leven, maar over dat van de Carmel, dat hoge eisen stelt. Hier is geen plaats voor „bekrompen of verschrompelde persoonlijkheden", doch alleen voor mensen, wier ideaal zo sterk en wezen lijk beleefd wordt, dat ze er alles voor willen opofferen. Wie zal zeggen welke diepten en verten van ware menselijk heid opengaan voor hen, die in hun innerlijk de gerichtheid op God, hun van-God-zijn ontdekken en er naar trachten te leven? Het is niet zo vreemd, dat het hen, op deze hoogte gekomen, pijn doet te zien dat aardse mannenhanden, él te aardse, de kist aanraken waarin het vergeestelijkte lichaam van hun mede zuster zich bevindt. En is hun houding tot de dood niet alleen maar consequent: een vreugde over het toetreden tot een betere we reld? Hoezeer moeten deze zusters de betrekkelijkheid van ai het aardse in zien! Aan hun leven liggen de ideeën van Plato en Aristoteles ten grondslag, ja, maar is dit niet hun goed recht? Een wereldbeschouwing, die zolang de wes terse mensheid heeft bevredigd, kan men nooit meer ouderwets noemen. Geest en Lichaam één, of de Geest wonend in de kerker van het Lichaam? Het zal ons eeuwig alternatief blijven; ieder zal dit voor zichzelf moeten uit maken, ieder tijdvak zal een neiging tot een van beide beschouwingswijzen vertonen. Men hoeft het niet met het ideagl van de Carmelzusters eens te zijn: voor de trouw en volharding in dit ideaal, voor de ontzegging van zoveel schoons om een nog schonere wereld te, ont dekken, kan men niet anders dan respect hebben. Was de reportage een valse weergave? Ik geloof het niet. Iedere weergave van de grote gehei men van het menszijn is gebrekkig voor wie deze geheimen zelf niet ervaart. Hier geldt inderdaad; „Wie het vatten kan, hij vatte het". L. MAUSSEN M111111 i 111111111111111111111 llllllllllllllllllllllllllllll v .•.V.V.'.'.'M Advertentie r was eens 'n prachtige teddy beer. Zijn vel glansde mooier dan alle andere berevelletjes. Zijn ronde ogen waren zwarter dan alle andere bere-oogjes. En zijn hele snuit was leuker dan alle andere be- re-snuiten van de wereld. Die teddybeer stond in de etalage van een grote speelgoedwinkel. Hij stond daar midden tussen de poppen, de speelgoedauto's en de kaatsebal- Ien, En je kunt begrijpen, dat als er geen mensen in de buurt waren, al die speelgoed-dingen samen heel wat te bepraten hadden. Nu moet je weten, dat de speelgoed auto al drie keer in de etalage had mo gen staan en dat hij dus wel weten kon. wat er in de wereld te koop was. De poppen vroegen een beetje angstir is dat heus waar, speelgoed-auto? Zijn de kinderen zo wild met spelen? Maar ze zullen met ons toch wel voorzichti ger zjjn? Dat had je maar gedacht, zei de speelgoed-auto en hij begon ervan te snorren. Ik heb al heel wat stumpers van poppen gezien. Met één arm. Met één been. Of soms zelfs zonder hoofd. Hemeltje! riepen alle poppen. En een- maal in een grote doos, tussen de vloei tje viel er van schrik zomaar flauw, tjes lag, snikte ze nog na. Arm ding, Rommeldebom, viel ze in de etalage, dacht de teddybeer. Ik ben blij dat nie- Het springtouw en de teddybeer moes- mand mij kopen wil. De teddybeer bleef ten er aan te pas komen, om haar weer ;n de etalage staan, 'n Week, 'n maand, op de been te helpen. -n half jaar. Was me dat ook schrikken, zei de pop Hallo teddybeer, ontdaan. O, o, als ik er a-an denk, dat me ook zoiets te wachten staat! Tja, zei de speelgoed-auto, ik zeg d'r dingen altijd maar eerlijk. Laatst heb ik een teddybeer gezien, waar het zaag sel uitliep. Tja, het spijt me voor jou, grote teddybeer en ik hoop niet dat je ook flauw gaat vallen, maar zo was het. Er zat een knots van 'n winkelhaak midden op zijn buik. En je weet wat er dan met je gebeurt. Hij liep helemaal leeg, de stakker. Och, och en armen had hij ook al niet meer. 't Is wel waar, zei de speelgoed-auto. Vroeg of laat maken ze ons allemaal stuk. Je hoeft mij niets meer te ver tellen. Ik weet mijn weetje. Maar het zal mtj niet overkomen, zei de teddybeer. Mij overkomt niets! Daar snapten de speelgoed-dingen niets van. Hoe kon je zoiets nu zeggen? Roosje probeerde hem nog uit te horen, maar de teddybeer liet niets los. De volgende dag werd de teddybeer hoorde hij op 'n nacht, terwijl hij stond te geeuwen voor de donkere winkelruit. Het was Roosje, zijn oude vriendin, die naast hem had gestaan. Ze was 'n beetje kaal geworden en ze had maar an derhalve arm meer. Haar kleren wa ren niet meer zo netjes. En ze had ook geen schoentjes meer aan. Dag Roosje, wat zie je er uit, riep de ted dybeer. Heb je het heel erg slecht? O nee, zei Roosje de pop. Ik heb 't heerlijk. Mijn moedertje houdt zóveel van me, O ja zei de teddybeer. Je ziet er anders uit hoor! Ik ben we) 'ns gevallen, zei 4°osje en mijn moe dertje kamt driemaal op een dag mijn haren en daarom wordt ik kaal. Maar ze bedoelt het goed. En ik slaap iede re nacht ln haar bed. Ze kan me nooit meer missen. Het is fijn als er iemand is, die je niet missen kan Hum, zei de teddybeer. Hum, hum. Ik geloof dat ze mij hier in de winkel uit de etalage gehaald. En alle speel- Ik geloof dat ze my hier m de goed-dingen dachten: daar heb je rt al. wel kunnen missen als kiespijn. Nu wordt de teddybeer verkocht en nu Roosje trippelde zuchtend terug naar zul je eens zien wat er van hem over- het huis waar ze woonde. Ze moesl blijft. En ja hoor, er stond een kleine steeds aan de teddybeer denken. Hu jongen, die voor zijn verjaardag een is wal heel maar ook erg ongeluk teddybeer gevraagd had. kig, dacht ze. Kon ik hem maar hei- Hij kan brommen ook, zei de meneer pen. Opeens wist ze wat ze doen moest van de winkel en hij duwde de teddy- Ze wipte in bed, bij haar poppemoe- beer voorover. Maar. wat schrokken ze dertje en fluisterde in haar oor: pop- allemaal. De teddybeer zette zo'n ver- penmoedertje, volgende week ben je schrikkelijk harde bromstem op, dat de jarig. Dan moet je die grote teddy kleine jongen verschrikt begon te gillen beer vragen, die in de etalage van de en alle grote mensen een stapje achter- speelgoedwinkel staat. Hij is heel lief uit deden. Nee, natuurlijk wilde de klei- Het poppe-moedertje draaide zich om ne jongen de teddybeer niet hebben, in haar slaap. Maar toch had ze 't Niemand wilde de teddybeer trouwens verstaan en de volgende morgen vroeg nog kopen. Wie wil er nu 'n teddybeer ze aan haar moeder, of ze heel alsje- die zo lelijk bromt. blieft de grote teddybeer voor haar Zo kwam de teddybeer weer in de verjaardag kreeg. Eerst dacht moeder, etalage te staan en hij bleef er, ter- dat die veel te duur zou zijn. Maar wijl alle poppen, alle auto's en alle de chef van de winkel zei: U mag kaatsenballep een voor een verkocht hem hebben voor de helft van de prijs, werden. Zelfs pop Roosje kwam aan Wat was die teddybeer blij. En toen de de beurt. Ze nam met tranen afscheid chef hem voorover hield, ggf hij 'n al- van de grote teddybeers En toen ze een- lerliefst, zacht brommetje, waar nie- mui XIV Pluimstaart vloog heen en Jeroen volg de de oude Rogier naar buiten het bos in. Daar was het, in tegenstelling met de Raadseik waar het altijd daglicht was, donker. Want ook over de Maanberg was de nacht gedaald. De maan scheen echter aan de lucht en bij het licht van de maan volgden de oude Rogier Weer klonk er een luide pions, ge volgd door stilte. Inmiddels hadden Je roen en de oude Rogier de Groene Vijver bereikt waar het maanlicht glansde op het deinende water. Daar verscheen een grote glimmende kop met twee grote neusgaten boveq het wateroppervlak. Het was Nicodemus het Nplpaard, die luid proestend en druipend van het wa ter aan land klom. Hu zag Jeroen en de - TI„ IrnarHrt „i_ i en Jeroen het pad dat binnenleidde in oude Rogier niet. Hij keerde zich ter het grote bos. „Wij zullen eerst even gaan kijken bij Nicodemus het Nijlpaard," zei de oude Rogier. „Sinds hij een vals gebit heeft gekregen, doet hij soms erg vreemd. Koenraad de Kikker kwam mij van avond vertellen dat hij Nicodemus bij de Groene Vijver had zien staan, toen de schemering begon te vallen. Hij stond in het water te staren alsof er iemand opgewonden. „Alsof het niet erg genoeg is dat ik al mijn tanden kwijt ben en dat jij helemaal naar Pommeren hebl moeten reizen om de tandarts van de koning van Pommeren over te halen een vals gebit voor mij te maken. Moet ik me nu bovendien laten uit lachen door een platte, natte Edammei kaas?" Bij deze woorden begon Nicodemus zo luid te snikken dat de grond er van dreunde. Jeroen had heel erg medelij den met de arme Nicodemus, die stond te huilen van woede en verdriet. Hij nam de zilveren sleutel ter hand en bulderde Nicodemus. „Kan ik er iets keek omhoog naar de maan, die nog rug. stond om naar het. water, terwijl de maan glansde op ziin kletsnatte brede Ben je daar nog, vette meloen? „uiderde Nicodemus. „Kan ik er iet. aan doen dat ik fen v'a s heb? Ik zal je wel kragen, opgeblazen ci- troen „Tegen wie gaat hjj zo verschrikkelijk tekeer?" vroeg Jeroen, terwijl hij de ou lil iitri wuivi Le aiaicii ni^i„i -- op de bodem van de vijver zat onder de Rogier volgde naar ae rand van de het wateroppervlak. En volgens Koen- vijver, raad riep hij woedend: „Ik krfjg je wel als je vanavond weer terug komt. Als ik straks je lelijke gezicht weer zie, slok ik je op met huid en haar." Koen- raad meent dat Nicodemus gek is ge worden." Ze liepen voort langs het bospad tus sen de bomen en het struikgewas „Tegen de maan," antwoorde Rogier. „Hij schijnt te menen dat de maan hem van de bodem van de Groene Vij ver zit uit te lachen om zpn vals gebit. En nu probeert hij alsmaaraoor de maan onder water te pakken tekrygen." Op dit ogenblik sprong Nicodemus op hieuw met een tuide m de vjjver „Hoor je iets?" vroeg de oude Rogier en het water begon wild te golven ter enige ogenblikken later. „Ja," antwoordde Jeroen, „het klinkt alsof er in de verte iemand in het wa ter plonsde." „Dat meende ik ook te horen," zei de oude Rogier, die zijn pas versnelde. Het plonsgeluid klonk nu steeds lui- wijl hij de bodem afzocht naar zijn vijand Enige ogenblikken later ver- zaamd. pi/iUknn weer hnvpn hef vul scheen zijn stompe k°P weer boven het oppervlak en Nicodemus klom hijgend a-an land. „Nicodemus!" riep de oude Rogier. Nicodemus, die een beetje bijziend „Je bent op het ogenblik een mooi kalkoentje." der, en nu hoorden ze ook in de korte was, tuurde enige ogenblikken met strak- tussenpozen tussen het herhaalde geplons ke, wantrouwende blikken hun kant op, een zware stem die allerlei bedreigin- en kwam eindelijk langzaam naderbij, gen bulderde. „Wat is er aan de hand?" riep de ..„Ik zal je leren mij uit te lachen, le- oude Rogier hem toe. Hjke gele eierdooier!" klonk het. „Wat er aan de hand is?" riep Nicode- Toen klonk wederom een luid geplons. mus kwaad terug. „Vroeg je wat er aan Daarna was het een ogenblik stil en toen de hand is? Er is voldoende aan de begon de stem opnieuw te bulderen: hand om een nijlpaard stapelgek te ma- „Grijnzende lafaard! Ik krijg je wel, ook ken. Kijk daar maar eens!" al kruip je telkens weg in de modder. Hij wees met zijn voorpoot naar de Ga naar je moeder en vraag om een maan die zich met een brede grijns spie pruik, lelijke kaalkop! Waag het nog- gelde in het wateroppervlak, eens mij uit te lachen om mijn vals „Daar zit ze me weer uit te lachen gebit. Ik zal je krijgen!" om mijn vals gebit," riep Nicodemus Kijk, Nicodemus," zei de oude Rogier „ze is weggegaan uit de vijver, en ik beloof je dat ze je nooit meer lastig zal vallen en dat voortaan niemand meer zal proberen je uit te lachen om je mooie valse gebit." Nicodemus hield op met snikken en keek strak naar de vijver. Zijn grote ogen puilden uit van verbazing. Hij ging op zijn buik aan de waterrand liggen en keek gespannen naar het wateropper. vlak. Toen ging hij met zijn beide poten in het water staan en keek nog eens. Vervolgens kwam hij terug aan land en liep langzaam om de hele vijver heen, terwijl hij wantrouwend naar het water oppervlak keek om te zien of de gele vijand werkelijk verdwenen was. Maar het grijnzende gezicht was weg en bleef weg. Toen hij weer terug kwam op de plek waar de oude 'ogier en Jeroen hem stonden op te wachten, slaakte hij een diepe zucht van opluchting. „Dankjewel," zei hij tegen Jeroen. „Nu zal ik proberen te gaan slapen, voor net eerst sinds een week. Maar ik ben bang dat ik me te veel opge wonden heb om de slaap te kunnen vat ten. Ik tril er nog van op mijn poten." „Kom eens dichterbij," zei de oude Rogier vriendelijk. Nicodemus gehoorzaamde en de oude Rogier legde zijn gerimpelde hand op de brede platte kop. „Ga terstond slapen," zei de oude Ro gier. Aanstonds zakte Nicodemus langzaam door zijn knieën en nog voordat hij lang uit op de grond lag, was hij vreedzaam begonnen te snurken. Diezelfde nacht heerste er grote opwin ding onder de sterrenkundigen op de we reld. Want de maan ging drie uren te vroeg onder. Maar onder de sterren zelf ging er een wild gerucht dat iemand de maan beroofd had van haar lieve- lingsspiegel en dat ze zo boos was dat ze lang voor gewone tijd naar bed was gegaan. DAAN ZONDERLAND (Wordt vervolgd). mand meer van schrok. Of tóch. De winkelchef schrok. Hij bromt niet meer zo hard, zei hij. En daarom mocht hij juist zo goedkoop verkocht worden. Maar eenmaal verkocht, was ver kocht en het kleine poppemoedertje kreeg de teddybeer mee naar huis. O, wat was ze er blij mee. Zijn vel was werkelijk veel mooier dan alle andere berevelletjes. Zijn bere-oogjes waren zwarter en zijn bere-snuit was leuker dan alle andere beresnuiten van de wereld. Samen met pop Roosje moest hij voortaan mee naar bed. Het poppe moedertje kon ze geen van beiden meer missen. En nu wil je natuurlijk nog weten, of de teddybeer altijd zo mooi geble ven is. Niks hoor! Er kwam 'n grote vlek op zijn snuit, omdat hij 'n'keer in de spinazie viel. Na twee maan den was zijn ene oor eraf. En na 'n half jaar hing zijn linkerbeen heel slap te bungelen. Maar de teddybeer gaf er niets, niets om. Samen met pop Roosje praatte hij. over de tijd dat ze allebei nog mooi en nieuw geweest waren. Samen met pop Roosje praatte hij ook over hun poppe-moedertje. Zou jij nog hele maal mooi en nieuw willen zijn? vroeg Roosje op 'n keer. Ik niet, zei de teddybeer. En al ging mijn ande re oor er ook nog af, dan nóg niet! LEA SMULDERS iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii igening van dè Bretonse vissersvloot te St. Malo. Het Bretonse land is grillig gevormd, de kust beslaat een lengte van 1200 km en biedt een ontelbaar aantal stranden en strandjes, waar het goed zonnen is op het fijne zand. Het is een woeste kust, die van Bretagne, indrukwekken de rotsmassa's verheffen zich in het noorden en westen hoog boven het schuimige water van de oceaan. De zee is hier van een haast onwerkelijke schoonheid, soms is ze fonkelend sma ragdgroen, soms diepblauw, een blauw dat nog intenser is dan dat van de Mid dellandse Zee. Soms ook zweept ze zich op tot een razende furie, haar kleuren verbleken en dofgrijs stort ze zich op de rose granietrotsen, die ze bekogelt met handenvol kruivig schuim. Er is geen punt ter wereld, waar net water bij vloed hoger komt dan in de golf van Saint-Maio, waar in zes uur tijd het wa- steeds rustig grijnzend vanuit de bleek blauwe nachtlucht naar beneden keek." „Hoor eens, maan," riep Jeroen luid. „Ik weet dat je natuurlyk heel veel van de Maanberg houdt. Maar de we reld is vol rustige meren en vijvers en plassen en rivieren, waarin je je 's nachts- kunt spiegelen. Ik beveel je in de naam van Pieter nooit meer de Groene Vijver, waarin Nicodemus woont, te gebruiken als spiegel." Op hetzelfde ogenblik verdween de grijns van het gezicht van de maan die bleek werd van woede. Maar'toen Je roen en Rogier en Nicodemus in de vijver keken, was de maan niet langer te zien. Ze had Jeroens bevel gehoor- Bretonse dames bij feestelijke gelegen heden. ter meer dan veertien meter stijgt, zo lezen wij in „France", een uitgave van het Franse verkeersbureau, Den Haag. Het klimaat is zeer zacht en heeft geen sterke temperatuurwisselingen, noch daags noch van het ene jaargetij de in het andere, 's Winters blijven vorst en sneeuw zelden lang en de zo mers zijn niet warm. De westenwind overheerst en brengt regen van uit de oceaan en vaak in de vorm van de z.g. „crachin", een fijne bij de Bretons goed bekende motregen. Het verbaast dan ook niemand dat de kusten veel dichter bevolkt zijn dan het binnenland en deze bevolking voorna melijk uit zeelieden en vissers bestaat. De zeevisserij, één der voornaamste bronnon van inkomsten van dit Jand, is in drie delen te splitsen: De kabeljauwvisserij met een treiler- vloot die op IJsland, Terre-Neuve en Groenland vaart. De hoofdthuishaven is Saint-Malo. De treil- of sleepnetvisserij op aller lei soorten vis, als rog, stokvis, zeebra sem enz.; deze visserij geschiedt in volle zee en op zeer verschillende af standen en is vooral van belang voor de kusthavens. Het vissen op tonijn, de Bretonse spe cialiteit. 1 De makreel- en sardienenvisserij neemt ook 'n aanzienlijk deel voor haar rekening. Tenslotte de visvangst op de kust; het natuurlijk voorrecht van een menigte zeil- of motorbootjes welke verse vis als poon, tong, pollak enz. binnenhalen die bekend zijn om hun uitstekende kwaliteiten. Voegt men daar nog alles bij dat te voet wordt gevangen als: garnalen, schaal- en weekdieren, dan ziet men hoe belangrijk de visvangst in Bretag ne is en dientengevolge de conserven- industrie. Dit overzicht zou echter niet volledig zijn, wanneer de oesterteelt niet ge noemd werd, welke ook zeer belangrijk is, daar alleen aan platte oesters meer dan 154 miljoen, d.i. tweederde van de totale Franse productie vertranspor- Hllllllllllllllllllllllllllll lillllllllillliilllllillllliii Twee grote lantaarns voorop wiegel den wild heen en weer en zwaaiden lichtflitsend her- en derwaarts over het pad. Rennend zo hard als hij kon ging Epinar naar de molen. Goddank. Alles was gewoon en in orde. Zijn hart bonsde wild. Zou het dan toch waar zijn wat de kinderen zeiden? Rennend, maar op een veilige afstand blijvend ging hij het rijtuig achterna. Epinar kon rennen als een pijl uit een boog, maar weldra was de sjees toch uit het oog verdwenen. Maar als hij op een heuvel stond, kon hij heel in de verte het rijtuig zien en de richting volgen. Zo volgde hij de vreemde ruiter een paar uur lang tot hij niet'meer kon en op de wegberm zitten bleef. Hier drongen allerlei geluiden tot hem door, alsof hier een huis was, dat bewoond werd. En toen hij om zich heen keek zag hij een klein bewegend licht je in het struikgewas, dat dadelijk verdwenen was. Doodmoe en met angstig kloppend hart werkte Epinar zich door het struikgewas en stond tot zijn grote verbazing voor een prachtig kasteel met torens en bijgebouwen. In een stal zag hij twee gestalten met lichtfakkels op en neer gaan. De staldeur stond wijd open en twee palfreniers gingen met hun fakkels af en aan telkens naar buiten op de don kere hei, zodat de hele omgeving ook levend en warm bewegend licht was. Toen gingen de palfreniers naar bin nen en sloten met veel geraas en ge knars de staldeur en alles was donker. Epinar zag oude rijtuigen en sleden rondom op de hei staan. Toen zag hij licht achter één van de ramen en even later trad de deftige heer naar buiten die hij bij de molen had gezien. Tot zijn ontzetting zag de heer hem dadelijk in h,et licht van zijn lantaarn. Hij wenkte Epinar die weg wilde ren nen, maar de heer was al bij hem. Hij had een lange, rode baard en een fijn- besneden, beschaafd gezicht en zulke vriendelijke ogen, dat Epinar's angst ineens veel minder was. Hij had Epinar bij de hand genomen en was met hem de brede, met zware lopers bekleed trap opgegaan. Twee lakeien stonden aan iedere kant de trap toen Epinar met de vreem de heer naar boven moest. (Wordt vervolgd). iitiiimiiiimiiiiiiiinmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiitmiiiiiiiiiiiiii „Oeioei" riep Janus Appelflap, „wat voel ik mij ellendig slap. 'k Heb nauwelijks ontbeten. Ik heb alleen maar pap gehad, een wittebrood, en nog zo wat. Ik moet weer gauw iets eten". Hij nam een stevig krentenbrood, een appel en een kokosnoot, en twintig pannekoeken. ,,'t Is gek" zei Janus Appelflap, maar heus, ik voel me toch nog slap. Ik moet iets beters zoeken". Hij maakte gauw een hutspot klaar, en at van alles door elkaar: 't Kon werkelijk niet gekker. Toen zeiden al zijn kleren: „Knappppp!" En wat zei Janus Appelflap: „Nou voel ik me weer lekker!" VERA WITTE iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii teerd worden. Bretagne Is in dit op zicht een zeer bevoorrecht land. Gezien de grote verscheidenheid en omvang van de produkten der zee, is het begrijpelijk dat deze het hoofdvoed- sel van de bevolking van Bretagne vor men. Door het milde klimaat en de re genachtigheid zijn de weilanden altijd groen. Hierdoor is Bretagne ook vee teelt-land. In de militaire havens, Brest en Lo- rient, worden oorlogsschepen gebouwd. Het grote centrum, Nantes eh Saint- Nazaire, bouwt vooral handelsschepen en dit van het kleinste schuitje tot aan de allergrootste zeekastelen. Tenslotte worden er op een dertigtal kleine plaat selijke werven alle soorten houten vaar tuigen vervaardigd: vissersboten, jach ten en kano's. Bretagne is dus goed be schouwd de zeeprovincie bij uitnemend heid. De Bretons zijn zeer vroom. Zij gaan trouw naar de mis en zullen geen par don (processie) overslaan. Deze par dons zijn ware evenementen en vormen één der grote aantrekkelijkheden voor de toerist, ongeacht zijn godsdienstige overtuiging. Des middags trekt de pro cessie door de plaats, geestelijken en pelgrims aan het hoofd, gevolgd door alle inwoners in hun feestelijke kleder drachten. Na het kerkelijke feest volgt het gewone gedeelte. Men organiseert worstelwedstrijden, er is een kermis, men danst de oude Bretonse volksdansen onder begeleiding van doedelzakken en fluiten, men is vrolijk Ook in Bretagne wordt men (helaas) ontrouw aan de klederdracht. De cos- tuums zijn te kostbaar en de jongeren voelen zich er niet in thuis. Het zijn meest de oudere mannen en vrouwen, Bretonse mannen-klederdracht. die nog de klederdrachten dragen en er is één plaats, waar je er altijd zeker van kunt zijn fraaie plaatjes te schie ten van de onderling zo van elkaar ver schillende costuums en dat is de markt, waar boeren en boerinnen, vissers en vissersvrouwen hun inkopen komen doen. Let dan vooral op de verscheiden heid van mutsen, de statige kokers van gesteven kant, die de vrouwen dragen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 15